Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking en Toerisme Vergadering van 17/06/2008
Interpellatie van de heer Jef Tavernier tot de heer Geert Bourgeois, Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme, over de Vlaamse ontwikkelingssamenwerking in 2007
De voorzitter: De heer Tavernier heeft het woord.
De heer Jef Tavernier: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, de aanleiding voor mijn interpellatie is enerzijds het jaarrapport van 11.11.11 in verband met de Belgische ontwikkelingssamenwerking, waarin ook een hoofdstuk over Europese, maar ook over Vlaamse ontwikkelingssamenwerking staat. Op basis daarvan heb ik een aantal ministers schriftelijke vragen gesteld over hun engagementen en activiteiten in ontwikkelingslanden. Ik heb daar een aantal antwoorden op gekregen.
Anderzijds is er de elektronische versie van het Vlaamse ODA Rapport, dat aangeeft wat vanuit de Vlaamse overheid de initiatieven zijn en de bedragen die besteed worden aan ontwikkelingssamenwerking.
Het jaarrapport van 11.11.11 maakte een aantal opmerkingen, die ik grotendeels ook al had gemaakt bij een of andere bespreking in de commissie: is het niet allemaal wat te versnipperd? Ook in het kader van de bespreking van het kaderdecreet - eindelijk is men erin geslaagd om het kaderdecreet ingediend en besproken te krijgen - hebben we gezegd dat we gaan concentreren. Men moet de middelen niet te veel verspreiden, want het gaat uiteindelijk over niet zo heel veel geld. Als we een echt beleid willen voeren, gingen we dat concentreren in drie landen. We hebben Marokko wat afgestoten en daar lopen nog wat projecten. Dan hebben we nog Zuid-Afrika, dat eventueel ook een half eindigend verhaal is. We zien dat ook als we de cijfers van 2006 vergelijken met 2007. Dan hebben we nog Mozambique en Malawi.
Als we kijken naar de cijfers van het ODA Rapport, stellen we vast dat ongeveer 30 percent van de middelen bilateraal naar die landen gaat. Laat ons zeggen naar zuidelijk Afrika, want er zit ook een post onbepaald tussen, waarin men het heeft over de regio zuidelijk Afrika.
Als ik kijk naar de cijfers van vorig jaar, was het procentueel toen zelfs iets meer. Van een evolutie naar meer concentratie kunnen we niet echt spreken.
In vergelijking met vorig jaar zien we dezelfde elementen. Een aantal ministers, niet allemaal, vinden werken in het zuiden interessant, en dat is nogal verspreid. Om eventuele opmerkingen te counteren, neem ik onmiddellijk het departement Leefmilieu, Natuur en Energie, dat ook projecten heeft in verschillende landen, maar dan wel specifiek rond twee niches: tropisch woud en watervoorziening. Dat was een keuze van de vorige regering. Het is wel geografisch gespreid, maar duidelijk in een heel specifieke niche waarin men een bepaalde knowhow heeft opgebouwd.
Voor de rest zien we dat ook onze minister-president internationaal actief is. Ik bedoel dan op het vlak van ontwikkelingssamenwerking. Het is wel een erfenis van de vorige minister-president, denk ik, want iedereen herinnert zich wel de contacten die toenmalig minister-president Leterme had met Congo. Op een bepaald moment heeft hij twee projecten gelanceerd. Ik denk dat dat zijn entree was om nu gemakkelijk toegang te hebben bij Kabila. Wat men vroeger heeft gedaan, komt altijd wel ergens van pas. Er waren twee projecten van de minister-president, met ook iets rond koffie. Ook dat is wel specifiek. Congo is een land waar we vanuit Vlaanderen wel wat contacten mee hebben, maar beleidsmatig niet bij betrokken zijn.
Onder dezelfde minister-president, maar dan als minister van Landbouw, zit er één project in verband met landbouw, maar dat eigenlijk met onderwijs te maken heeft. Waarom dan niet bij onderwijs?
Cultuur zit zowel in Zuid-Afrika, Marokko, Mozambique, Brazilië, Palestijnse gebieden, Noord-Afrika, Turkije en China. Ook Toerisme doet plotseling iets in Mozambique. Dat is misschien wel wat gekaderd, maar niet vanuit het Vlaams Agentschap voor Internationale Samenwerking, maar vanuit Toerisme. Mobiliteit zit in Cambodja en Vietnam, Sociale Economie in Zuid-Afrika en ik denk dat Onderwijs zowat de kroon spant.
Wat is het probleem met projecten en ontwikkelingssamenwerking? Het probleem is heel dikwijls dat men niets kan hebben tegen die projecten. Dat is allemaal goed. Ik heb daar ooit met minister Vandenbroucke wat discussie over gehad. Hij was naar India geweest en had daar een schitterend project en hij vroeg of ik iets tegen India had. Neen. Heb ik iets tegen dat project? Neen. Heb ik iets tegen UNICEF, dat het project uitvoert? Neen.
Alleen is India geen prioritair partnerland en hebben we geen ontwikkelingsbeleid in India. In Vlaanderen hebben we een aantal specifieke organisaties, ik denk bijvoorbeeld aan de Vlaamse Vereniging voor Ontwikkelingssamenwerking en technische Bijstand, die zich specifiek bezighouden met onderwijs en onderwijsondersteuning. In het kader van efficiëntie zouden we dat toch allemaal een beetje moeten coördineren en op dezelfde partners richten. Dan gaat de minister plotseling met een totaal andere partner iets anders doen. Op zich kunnen we daar uiteraard niets op tegen hebben, want ze doen, hopelijk, goede dingen, en ik denk dat het ook goed gebeurt. Maar is dat de meest efficiënte manier? Op welke manier wordt dit, vanuit het beleid en door u als minister van Ontwikkelingssamenwerking, gecoördineerd?
Ik ben blij dat we een samenvattend rapport hebben waarin een overzicht staat. Maar het is soms leuk om een aantal zinnen te lezen. Ik lees hier: "In Vlaanderen is het institutionele raamwerk voor het bevorderen van beleidscoherentie voor ontwikkeling in mindere of meerdere mate reeds aanwezig."
Ik vind dat een schitterende zin, want die zegt alles. Ik versta daaruit dat we beleidscoherentie willen en een samenhangend beleid proberen tot stand te brengen en daar zelfs min of meer een kader voor hebben, maar eigenlijk lukken we daar niet in.
Hoe gaat dat nu eigenlijk verder? Mijnheer de minister, misschien antwoordt u heel deemoedig en zegt u dat u wel wilt, maar niet kunt. Wat is uw bevoegdheid als minister van Ontwikkelingssamenwerking? Hebt u de bevoegdheid om dit te coördineren? Worden een aantal afspraken gemaakt binnen de regering?
Er lopen een aantal projecten vanuit het verleden. Ik kan me best voorstellen dat u zich daar niet te veel zorgen over moet maken of niet te veel inspanningen moet doen om dat nog gecoördineerd te krijgen. Maar wat voor de toekomst? Wat als de minister van Onderwijs nieuwe initiatieven neemt? Wat als de minister van Cultuur nieuwe initiatieven neemt? Wat als de minister van Economie initiatieven neemt? Er worden ook soms organen opgericht om het ondernemerschap te ondersteunen en al dan niet een beetje gebonden hulp te geven.
Mijnheer de minister, wat wordt vanuit uw kant, vanuit de regering, gedaan om te coördineren? Slaagt u erin om dat ook op onze eerste partnerlanden te richten en op die sectoren waar we duidelijk competentie hebben?
Of zegt u 'laat duizend bloemen bloeien', en bekijkt u het veld en geniet u van de bloemen? Ik denk dat dat geen goede zaak zou zijn, maar ik wil wel graag weten wat uw actiepunten voor een grotere coördinatie, selectiviteit en efficiëntie zijn.
De voorzitter: De heer Van Goethem heeft het woord.
De heer Roland Van Goethem: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik sluit me eigenlijk graag aan bij de interpellatie van de heer Tavernier.
De opmerkingen die nu gemaakt worden in het rapport van 11.11.11, zorgen eigenlijk voor continuïteit met het ODA Rapport van 2006. Als we dat bekijken, komen we eigenlijk tot dezelfde conclusie.
Er zijn acht departementen bezig met ontwikkelingssamenwerking, zelfs Landbouw en Visserij, met een hele reeks projecten. De voornaamste landen waren ook toen Zuid-Afrika, Mozambique, Malawi en nog Marokko, hoewel het toen ook eigenlijk al aflopende projecten waren.
We moeten toch vaststellen dat er 48 projecten in 22 andere landen bezig zijn. Ik stel me dan de vraag, gelet op de beperktheid van onze middelen, wat de concrete resultaten zijn op het veld als we het zo versnipperen. Zou het niet beter zijn om van meer coördinatie te vertrekken in Vlaanderen? Daarmee bedoel ik dat er minder departementen bij betrokken zijn. Zouden we niet beter ook selectiever zijn in de keuze van de landen die we ontwikkelingssamenwerking aanbieden? Op die manier kunnen de middelen die we inzetten ter plaatse een grotere impact hebben.
De voorzitter: De heer Verstreken heeft het woord.
De heer Johan Verstreken: De financiële bijdragen vanuit Vlaanderen zijn inderdaad druppels op een hete plaat. Het mag geen en-ofredenering zijn, maar een en-enredenering. Daarmee wil ik zeggen dat kleinere projecten ook heel waardevol kunnen zijn en mensen in nood kunnen helpen. Er valt wat te zeggen voor een beperkter aantal landen en grotere budgetten, maar ik zou dat jammer vinden voor noodsituaties. We hebben hier al het probleem van Palestina en de Gazastrook besproken. We hebben ook ter plaatse kunnen vaststellen dat we met noodhulp, ook al is het maar een klein beetje, ontzettend veel mensen kunnen helpen, bijvoorbeeld met voedselpakketten en onderwijs in de Gazastrook. Wat de Vlaamse Regering doet, is zeker lovenswaardig.
De voorzitter: De heer Tavernier heeft het woord.
De heer Jef Tavernier: Ik was vergeten de coördinatie met de anderen aan te brengen. Een ontwikkelingsbeleid moet niet ondergeschikt zijn aan, maar rekening houden met het buitenlands beleid. Een bepaalde coördinatie met de andere donoren lijkt aangewezen. Welke stappen worden daarin ondernomen? Apart gaan is dikwijls een druppel op een hete plaat.
De heer Roland Van Goethem: Mijnheer Verstreken, wat ik heb gezegd, staat buiten de humanitaire bijstand. Wat u zegt over Gaza, daar kunnen we rustig mee doorgaan. Ik heb het over ontwikkelingssamenwerking, niet over noodhulp. Dat is een wezenlijk verschil.
De voorzitter: Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois: Mijnheer Tavernier, u slaagt erin om uit een heel positief rapport een paar negatieve punten te halen en die uit te vergroten. U geeft er dan een persconferentie over, wat uw goed recht is, maar eigenlijk creëert u daarmee een onjuiste teneur.
Het verhaal van de Vlaamse ontwikkelingssamenwerking in deze regeerperiode is een mooi verhaal. Het is een verhaal van stijgende inzet en van stijgende concentratie, waar we trots op mogen zijn, en waar de basis is gelegd om in de toekomst nog meer concentratie te hebben. Er is inderdaad nog een bepaalde vorm van versnippering, ik kom daar straks op terug. Dat is een erfenis uit het verleden. Dat staat met zoveel woorden in het rapport waarnaar u verwijst.
Ik ben de laatste om het rapport van 11.11.11 af te doen als onbelangrijk, integendeel. Het is een belangrijk rapport, dat ik met veel aandacht heb gelezen. Zowel op het departement als in het kabinet nemen we dat ter harte. Ik hou van openheid en transparantie, mijnheer Tavernier. U hebt verwezen naar het ODA-rapport dat sinds 2005 wordt bezorgd. Dat is een heel goed rapport, met duidelijke grafieken en statistieken, dat heel transparant is. Iedereen, ook de parlementsleden, kan er gebruik van maken en het beoordelen.
Het beleid dat we voeren, laat ik in onze partnerlanden ook door externe consultants beoordelen. Voor Zuid-Afrika loopt dit opnieuw. Bovendien heb ik een studie besteld bij het steunpunt beleidsondersteunend onderzoek om te laten onderzoeken in hoeverre Vlaanderen consequent handelt met de Verklaring van Parijs.
Ik verleen alle instrumenten, ik wil open zijn. Ik deel echter uw mening niet dat uit het 11.11.11-rapport hoofdzakelijk negatieve conclusies moeten worden getrokken.
Op de punten die ertoe doen, scoren we goed: de Verklaring van Parijs, de bijdrage aan de milleniumdoelstellingen, eigenaarschap, transparantie, harmonisering, resultaatsgericht beleid en wederzijdse verantwoording. Ik zal u straks enkele elementen uit dat rapport geven, die daarop wijzen en die dat ondersteunen.
Mijnheer Tavernier, als u het hebt over de uitgaven via de minister van Buitenlands Beleid, wil ik u vooraf wijzen op enkele zaken. Dit jaar hebben we op tal van punten goede resultaten geboekt. Een van de vaststellingen uit het rapport was dat op kwalitatief vlak een mooie weg werd afgelegd in de Vlaamse ODA aanrekenbare ontwikkelingshulp. We komen van 8,9 miljoen euro in 1999 naar 40,6 miljoen in 2007. Het is belangrijk om dit te beklemtonen. Dat is een positief verhaal.
Opvallend is dat die stijging zich vooral in de laatste jaren heeft voortgezet. Zo ligt de ODA-hulp van 2007 26,8 percent boven die van 2006. Vlaanderen gaat hiermee in tegen de dalende ODA-cijfers voor de DAC-leden van de Europese Unie, die een daling vertonen van 5,7 percent in 2007 ten opzichte van 2006. De Belgische ODA-cijfers doken tussen 2006 en 2007 bijvoorbeeld met 11,2 percent naar beneden. Het mag en moet worden beklemtoond dat wij in stijgende lijn zitten.
Ik wil er ook op wijzen dat onze cijfers zuiver en transparant zijn. We werken met ongebonden hulp en de cijfers kunnen, gelet op ons bevoegdhedenpakket, niet worden vervuild door schuldkwijtscheldingen, gedwongen uitwijzingen van illegalen of militaire operaties. Elke bestede euro valt na te gaan in het ODA-rapport. We zijn wat betreft transparantie misschien niet de koploper, maar toch zeker bij de koplopers.
Mijnheer Tavernier, ik deel uw mening dat het belangrijk is dat we ons concentreren op een aantal landen. Dat is ook het beleid dat ik voer, geografische en thematische concentratie. Ik heb al eens de kans gehad om daar met u van gedachten over te wisselen in de plenaire zitting, onder andere naar aanleiding van het kaderdecreet dat ik zie als de grote doorbraak om die erfenis uit het verleden weg te werken. We maken daarin nu progressie. Ik zal u dat straks aantonen.
Mijn beleid is geografisch geconcentreerd op zuidelijk Afrika, met Zuid-Afrika, de drie provincies, Mozambique en Malawi. 95 percent van de middelen die ik inzet, gaat naar die drie landen. De overige 5 percent gaat naar restanten uit het verleden. Een deeltje gaat naar Marokko, een ander naar Chili. In het regeerakkoord horen ze niet meer tot onze partners. Die bedragen zijn er nog, die zaken moeten worden afgehandeld. Natuurlijk beoogt u niet de noodhulp, mijnheer Tavernier. Dat is per definitie niet geografisch geconcentreerd. Noodhulp is voor plaatsen waar buitengewone noden zijn.
We stemmen af met de andere beleidsdomeinen in de interdepartementale Werkgroep Multilateraal Beleid - de werkgroep Multi. Die zorgt voor de ambtelijke afstemming op het vlak van multilaterale materies. Europese dossiers worden besproken in het regulier Vlaams Interdepartementaal Europa Overleg (VIDEO). De interdepartementale Werkgroep Duurzame Ontwikkeling (WGDO) moet garanderen dat gecoördineerde beleidsdoelstellingen op het vlak van duurzame ontwikkeling worden uitgewerkt, en maakt beleidsafstemming op ambtelijk niveau mogelijk.
Een ander instrument om de beleidscoherentie en -coördinatie mee te helpen waarborgen, is de Strategische Adviesraad internationaal Vlaanderen, die sinds het begin van dit jaar operationeel is. Ik stel daar hoge verwachtingen in. Het zal een stevige pijler zijn ter ondersteuning van het beleid. Dat bleek al uit de eerste adviezen.
De coördinatie verloopt niet enkel via deze instellingen. Het Departement Internationaal Vlaanderen (DIV) treedt ook in overleg met andere beleidsdomeinen, die eveneens een grote bijdrage leveren aan de Vlaamse ODA. Daar gaat het vooral over Onderwijs en Vorming(OV), Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE) en Landbouw en Visserij (LV).
Het ministerie van Onderwijs heeft in 2007 een structureel partnerschap afgesloten met UNICEF. Dat ligt ook voor de hand. Via deze overeenkomst ondersteunt Vlaanderen van begin 2008 tot begin 2011 het project kindvriendelijke scholen in India, Malawi en Mozambique. Voor het partnerschap wordt jaarlijks 2,5 miljoen euro uitgetrokken. Een deel van de middelen is nu bestemd voor twee partnerlanden van de Vlaamse ontwikkelingssamenwerking, Malawi en Mozambique. Dat is een gevolg van de coördinatie en van het kaderdecreet. Er wordt dus vooruitgang geboekt op het vlak van geografische concentratie.
Vooral met de cel Internationaal Milieubeleid van LNE is er een constructieve uitwisseling van informatie, onder meer naar aanleiding van de vele internationale klimaatonderhandelingen in de aanloop van de conferentie van Kopenhagen in december 2009. Zowel binnen het VN-klimaatverdrag als het Kyoto-protocol wordt namelijk nadrukkelijk de link gelegd tussen het ontwikkelingsbeleid en het klimaatbeleid. Over de ODA-aanrekenbare projecten 'het Vlaams Fonds Tropisch Bos' en het 'Vlaams Partnerschap Water voor Ontwikkeling' bestaan regelmatig coördinatievergaderingen tussen de verschillende administraties. Dat is ook een erfenis uit het verleden, maar het is wel een thematische concentratie, die uit de aard van het departement voortvloeit. Water en tropisch hardhout zijn twee inhoudelijke materies die daar al sinds jaren lopen. We kunnen moeilijk zeggen dat het versnippering is, maar het is inderdaad geen geografische concentratie in onze partnerlanden. Het belet niet dat dit verstandig overwogen maatregelen waren. Daar gaat een aanzienlijk bedrag naartoe.
Ten slotte, in het kader van de Doha-ontwikkelingsronde deelt beleidsdomein Landbouw en Visserij (LV) het standpunt van het Vlaamse ontwikkelingsbeleid, dat zich kritisch opstelt tegenover handelsverstorende landbouwsubsidies. Zowel de interne steun als de uitvoersubsidies kunnen immers nefaste gevolgen hebben voor de lokale boer. Het departement LV onderschrijft het principe dat in het kader van de DDA-landbouwonderhandelingen binnen de Europese Unie de uitvoersubsidies worden afgeschaft tegen eind 2013, met reeds belangrijke verminderingen van in het begin van de periode, die normaal in 2009 aanvangt. Het departement heeft ook een studie besteld over de impact van de invoer van landbouwproducten uit ontwikkelingslanden naar België. Deze wordt eind juni verwacht. Intern zijn er heel wat afstemmingen, zeker met de grote partners OV, LNE en LV.
Ook het kaderdecreet over ontwikkelingssamenwerking fungeert als coördinatie-instrument. Hierin staan duidelijk de principes vermeld, waaronder de geografische en thematische concentratie. Volgens het jaarrapport van de 11.11.11. zou een consequente toepassing van het decreet het nog bestaande tekort aan beleidscoherentie op lange termijn van de baan moeten schuiven. Dat is een goede optie. Je kunt dat vergelijken met een varende tanker. De regering in 1999 waar u deel van uitmaakte, mijnheer Tavernier, nam de optie dat elk vakdepartement zijn eigen ontwikkelingsbeleid voert. Ik werd minister in 2004, we hebben belangrijke investeringen gedaan in ontwikkelingssamenwerking, we hebben structurele maatregelen genomen, ik ben de eerste minister die met strategische nota's werkt, die ermee naar de regering stapt. Over elk land waarmee we samenwerken, oordeelt de regering. Ik maak ODA-rapporten, we hebben het kaderdecreet waarin we duidelijke principes hebben vastgelegd en ingeschreven in de internationale context. We gaan voor de thematische en geografische coördinatie. Rome is niet op één dag gebouwd. Het schip kan niet in één keer een grote wending maken. Die opdracht is permanent, het is een groeiproces, waarvan nu al een aantal elementen zichtbaar zijn.
Onderwijs is de goede richting ingeslagen, dankzij de samenwerking met UNICEF en drie partnerlanden, waarvan er twee landen zijn waarop we ons geografisch concentreren, Malawi en Mozambique. De minister van Onderwijs heeft op vraag van mevrouw Poleyn gezegd dat "als het parlement een decreet goedkeurt, dan heeft iedereen zich daaraan te houden. Ik doe dat dan ook van harte, omdat er met de algemene criteria geen probleem is."
Ik doe dat niet van vandaag op morgen. Ik heb tot mijn groot genoegen vastgesteld dat minister Van Brempt middelen vrijmaakt voor zuidelijk Afrika. Het is belangrijk dat dit gebeurt. Vroeger waren er andere oriëntaties bij Onderwijs, onder andere in Cuba. Minister Van Brempt heeft met mij een protocolakkoord gesloten voor de aanwending van haar middelen, die naar zuidelijk Afrika gaan.
Ik kan niet spreken voor de andere ministers. De bevoegdheidsbesluiten zijn duidelijk, elk heeft zijn of haar bevoegdheid. Dit is wel een aandachtspunt voor de volgende regeringsvorming in 2009. Er moet wellicht een horizontale, coördinerende bevoegdheid komen, die er nu niet is. Ik kan stimuleren, het decreet is er, en het krijgt stilaan gevolgen. Maar we moeten dit op lange termijn bekijken. Ik kijk heel positief naar die evolutie.
Mijnheer Tavernier, ik ben het niet met u eens over de eigenlijke concentratie. Bekijk het ODA Rapport en u zult zien dat minder dan een vierde van de Vlaamse ODA niet geconcentreerd is. Dat moet je nog nuanceren, omdat daarin vooral LNE zit, wat een erfenis uit het verleden is met een thematische concentratie op water en hardhout. Dat zijn geen versnipperde bestedingen.
Op de grafieken toont het blauw een grote groei van de middelen die onder mijn bevoegdheid vallen. Vorig jaar was er een stijging van 15 miljoen euro in 2006 naar 18 miljoen euro in 2007. Daartussen toont het rood de structurele financiering van wetenschappelijke instellingen en universiteiten. Dat is het grote pakket, en dat zal ook zo blijven, van steun aan het Instituut voor Tropische Geneeskunde en het Instituut Ontwikkelingsbeleid en Beheer van de Universiteit Antwerpen. Dat is uitermate goed besteed geld. Het ITG Antwerpen is wereldwijd bekend inzake tropische geneeskunde. Als we de middelen van onderwijs en wetenschapsbeleid zouden stopzetten omdat we een kaderdecreet hebben met een geografische concentratie, dan begaan we een verschrikkelijk grote fout door dat instituut niet meer te betoelagen.
Uiteraard maken wij ook gebruik van het ITG bij onze werking in zuidelijk Afrika, maar het ITG heeft natuurlijk ook een werking die daar buiten gaat. Ik ben heel blij dat die middelen gestegen zijn van 10.695.000 naar 13.016.000 euro. Op die manier is er een bijkomend deel, waardoor het relatieve aandeel van mijn begroting, hoewel die serieus gestegen is, in dat grotere geheel iets minder geografisch geconcentreerd is. Maar ik hoop dat niemand hier gaat zeggen dat ik de subsidies voor het ITG en het Wetenschappelijk Instituut moet afbouwen. Ik ben blij dat de ministers van Onderwijs en Wetenschapsbeleid die optie wél nemen en ondersteunen.
En dan heb je nog dat pakket van 9,4 miljoen euro vanuit de diverse ministeries. Dat is een historische erfenis, en dat wordt ook met zoveel woorden gezegd in het rapport van 11.11.11: "Er is op dat vlak nog steeds een erfenis uit het verleden, toen de Vlaamse Regering ervan uitging dat ontwikkelingssamenwerking best vanuit de diverse vakdepartementen gebeurde, in plaats van door een gespecialiseerde administratie. Dit leidt nog steeds tot een sterke versnippering van vaak kleine initiatieven." Het gaat dus om een erfenis uit het verleden. Dat gaat over de periode toen u bestuurde, mijnheer Tavernier.
Er gaan in het rapport vier pagina's over ons beleid. Ik zou u tal van positieve commentaren kunnen citeren. De titel alleen al luidt: "Eindelijk een kaderdecreet." Men stelt dus, terecht, heel veel verwachtingen in dat kaderdecreet. Onder het trefwoord 'concentratie' lezen we: "De bilaterale samenwerking verloopt goed geconcentreerd in de drie partnerlanden. Vlaanderen beperkt zich daar tot maximaal twee sectoren per partnerland. In Zuid-Afrika kregen de drie partnerprovincies de mogelijkheid om elk één of twee sectoren te kiezen."
Wij krijgen dus goede punten. Ik wil dan ook absoluut de teneur tegenspreken alsof wij vanwege 11.11.11 gekapitteld worden. Ik ben het met u eens dat er nog vooruitgang kan worden geboekt, maar dat zal niet van vandaag op morgen gebeuren.
Het niet geografisch geconcentreerde deel zal ook kleiner worden naarmate het eigen aandeel van ontwikkelingssamenwerking in mijn portefeuille en die van mijn opvolger zal stijgen. Er zal, zo hoop ik toch, nog altijd een serieus pakket zijn voor het ITG en het Instituut Ontwikkelingsbeleid. Ik neem aan dat die kredieten niet zullen worden stopgezet. Er zal vanuit LNE wellicht nog altijd ingezet worden op water en tropisch hardhout. In de mate dat de begroting blijft stijgen, zal dat evenwel een relatief kleiner aandeel worden. Maar de progressie is goed.
Mijnheer Tavernier, ik ben het tot slot absoluut oneens met uw stelling dat wij, als Vlaanderen, rekening zouden moeten houden met het Belgische buitenlandse beleid. "Zo niet", zegt u, "is het een beleid van druppeltjes hier en druppeltjes daar." Ik betwist dat. Het rapport van 11.11.11 bewijst precies dat wij niet werken met een druppeltje hier en een druppeltje daar en dat wij onze ontwikkelingssamenwerking integendeel op een goede manier concentreren.
Er zijn tal van contacten en afstemmingen met de Belgische overheid, zoals wij dat ook doen met andere donoren. Wanneer we samen op het terrein zitten, zien we dat wij ons op elkaar afstemmen. In onze partnerlanden - Malawi, bijvoorbeeld - zijn we allebei actief, maar we lopen elkaar daar niet voor de voeten. Wij stemmen daar af waar het hoort. Er zijn ook heel wat informele contacten tussen de betrokken ambtenaren. Waar het moet, harmoniseren wij met België, maar zonder dat wij ons beleid afstemmen op het Belgische buitenlandse beleid.
Het Belgische buitenlandse beleid focust bijvoorbeeld op Congo. Gaat u hier verdedigen dat wij ons daarop moeten afstemmen inzake ontwikkelingssamenwerking? U hebt letterlijk gezegd dat ons beleid niet ondergeschikt moet zijn aan, maar wel rekening moet houden met het Belgische buitenlandse beleid. Ik betwist die uitgangspositie, en ik betwist dat dat anders zou leiden tot wat u 'een druppeltje hier, een druppeltje daar' noemt. Ons beleid is net niet een druppeltje hier, een druppeltje daar, maar een zeer geconcentreerde inzet van middelen, met goede gevolgen. Wij krijgen daar ook goede rapporten over. Ik laat dat bovendien evalueren door externen. Die consultancyrapporten zijn hier ook voorwerp van bespreking. Dat is ook in het verleden al gebeurd.
De voorzitter: De heer Tavernier heeft het woord.
De heer Jef Tavernier: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitvoerige antwoord. Ik zal mijn repliek beginnen met het punt waarover er echt discussie is, namelijk het laatste. Wat ik bedoel, is dat er ergens een bepaalde coördinatie moet zijn, zodat men elkaar niet voor de voeten loopt en weet waar de ander mee bezig is. Daarom heb ik heel duidelijk gezegd dat het Vlaamse beleid niet ondergeschikt mag zijn aan het Belgische.
Ik neem het voorbeeld van Congo. Als het federale niveau sterk bezig is in Congo, zie ik niet in waarom wij dan ook absoluut in Congo moeten zijn. Dat is niet uw beleid, maar sommigen pleiten daar wel voor.
Minister Geert Bourgeois: Mijnheer Tavernier, u hebt het Belgische buitenlandse beleid genoemd. U hebt het niet gehad over het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. U had het enkel over het buitenlandse beleid, wat voor mij helemaal ex absurdo is.
De heer Jef Tavernier: Men moet wel weten waar de andere mee bezig is en als volwassen mensen met elkaar spreken. En ik heb duidelijk 'niet ondergeschikt' gezegd. Weet waarmee je bezig bent en stem dat op elkaar af.
Minister Geert Bourgeois: Wij weten van elkaar waar we mee bezig zijn. Ik neem aan dat dat ook zo was toen u minister van Ontwikkelingssamenwerking was, maar dat er toen ook geen geïnstitutionaliseerd overleg was om elkaars opties te bekijken. Wij coördineren waar nodig, en we doen dat ook met andere donoren. In die landen waar we komen, stappen we ook meer en meer in in gezamenlijke structuren zoals de SWAp's en dergelijke, precies om te vermijden dat er een te grote overhead ontstaat voor die landen zelf.
De heer Jef Tavernier: Ik ga akkoord met dat laatste punt, om in de verschillende landen in te stappen in meer coördinatie en overeenkomsten om de overheadkosten te drukken. Ik vind het een goede zaak dat dat meer en meer gebeurt.
Ik wil nog even wijzen op de tweede zin van de schriftelijke versie van mijn interpellatie, die uitdrukkelijk stelt dat er in het rapport van 11.11.11 verschillende positieve punten worden aangehaald. Het is uiteraard niet aan mij om hier een lofzang af te steken op een aantal aspecten van uw beleid. Ik moet wel kijken welke punten volgens mij voor verbetering in aanmerking komen. Uit uw antwoord leid ik af dat u een aantal - soms zelfs historisch gegroeide - zaken onderkent en dat u stelt dat er in de richting van meer coördinatie moet worden gegaan.
Er was één aspect waarvan ik nog niet op de hoogte was. Het lijkt mij een goede zaak dat er bijvoorbeeld via Onderwijs en UNICEF steun gaat naar Malawi en Mozambique. Op die manier gaat men ook impliciet akkoord met de kritiek die in het verleden werd gegeven op het feit dat we in India zaten. In zoverre dat dit op aansturen van uw diensten gebeurd is, is dat mijns inziens een goede zaak. Het is immers niet altijd gemakkelijk om de minister van Onderwijs of zijn departement te sturen.
In het laatste jaar van de vorige regeerperiode probeerde men al om die tanker wat te sturen. Er waren immers al voorontwerpen van kaderdecreet. Na de eerste enthousiaste en wat wilde jaren, heeft men gezegd dat men wat meer moest coördineren. Dat was dus al aan de gang, en u hebt dat met het kaderdecreet voortgezet. Dat is een goede zaak.
Ik moet u wel een klein beetje tegenspreken als u wat triomfantelijk doet over de cijfers. In de tabel op bladzijde 9 staat heel duidelijk dat we voor Mozambique, Zuid-Afrika, zuidelijk Afrika en Malawi aan 12.736.000 euro komen, en niet aan 18 miljoen euro. Die 18 miljoen betreft de Vlaamse ontwikkelingssamenwerking, maar dat is niet wat naar die drie landen en dat gebied gaat.
Ik denk dat het belangrijk is dat we naar grotere concentratie gaan. Ik denk dat het ook goed is dat u met sommige collega's naar een protocolakkoord gegaan bent. Ik denk dat het nog belangrijker is dat - maar dat zal voor een volgende regering en misschien voor u zijn - in de bevoegdheidsbesluiten aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking een echt coördinerende bevoegdheid wordt gegeven. Dan hebben we structureel iets in handen om de veelvuldige initiatieven wat meer te stroomlijnen.
Met redenen omklede motie
De voorzitter: Door de heer Tavernier werd tot besluit van deze interpellatie een met redenen omklede motie aangekondigd. Ze moet zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.