Commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed Vergadering van 22/05/2008
Vraag om uitleg van mevrouw Joke Schauvliege tot de heer Dirk Van Mechelen, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, over de bevoegdheid van de gemeenteraad om rooilijnen vast te leggen
De voorzitter: Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Mevrouw Joke Schauvliege: Mijnheer de minister, ik heb veeleer een technische vraag, maar het is wel een praktisch probleem op het terrein. Het heeft betrekking op de wijziging van het Gemeentedecreet, waarin een aantal extra bevoegdheden aan het college werden toegewezen.
Artikel 57 van het Gemeentedecreet stelt dat het schepencollege bevoegd is voor de vaststelling van de rooilijnen van de wegen. Nu blijkt er een probleem te zijn met de interpretatie. In Oost-Vlaanderen interpreteert de provincie dit heel strikt. Wanneer het om buurtwegen gaat, dan is de gemeenteraad bevoegd. Gaat het om andere wegen, dan is het schepencollege bevoegd. Dat lijkt me een heel eigenaardige interpretatie. Ook de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) raakt er niet wijs uit en weet niet welk advies te geven.
Mijnheer de minister, kunt u bevestigen dat er een tegenspraak is tussen de wet op de Buurtwegen en het Gemeentedecreet over de vaststelling van die rooilijnen? Klopt de interpretatie van het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen dat voor gemeentewegen het college van burgemeester en schepenen bevoegd is maar voor de buurtwegen de gemeenteraad? Kunnen er eventueel initiatieven genomen worden om afstemming en duidelijkheid te krijgen? Kunnen we gemeente- en provinciebesturen daarover informeren?
De voorzitter: De heer Peumans heeft het woord.
De heer Jan Peumans: Mijnheer de minister, naar aanleiding van de bespreking van de begroting 2008 is die vraag al eerder gesteld. Het ging toen over die beroemde rooilijnplannen die al jaren oud zijn, met alle negatieve gevolgen van dien. Uzelf en minister Crevits hebben toen geantwoord dat er een werkgroep zou worden samengesteld met vertegenwoordigers van Mobiliteit en Openbare Werken enerzijds en vertegenwoordigers van Ruimtelijke Ordening, Wonen en Onroerend Erfgoed anderzijds. Die werkgroep zou deze problematiek bespreken. Heel wat lokale besturen worden met deze problematiek geconfronteerd, onder andere langs gewestwegen.
In artikel 57 van het Gemeentedecreet staat heel duidelijk: "met inachtneming van de algemene plans aangenomen door de hogere overheid" Gaat het dan over alle rooilijnen, niet alleen langs gemeentewegen?
De voorzitter: De heer Huybrechts heeft het woord.
De heer Pieter Huybrechts: Mijnheer de voorzitter, ik vind het jammer dat de heer Lachaert net is vertrokken. Ik wilde hem immers danken voor de soepelheid waarmee hij als voorzitter van deze commissie de vragen om uitleg behandelt. Het is namelijk zo dat de heer Tack begin mei een gelijkaardige vraag heeft ingediend in de commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden. De voorzitter, de heer De Loor, achtte het echter nodig deze vraag af te wijzen omdat hij ze politiek niet belangrijk genoeg vond.
Mijneer de minister, de gouverneur van Oost-Vlaanderen heeft al bepaalde collegebesluiten, onder meer in Ronse, vernietigd omdat volgens hem de bevoegdheid over de rooilijnen enkel handelt over de gemeentewegen en niet over de buurtwegen. Er bestaat dus onenigheid over het toepassingsgebied van deze bevoegdheid. Wie is nu eigenlijk bevoegd om de rooilijnen van de buurtwegen vast te stellen? Is de bevoegdheid van het college over de vaststelling van de rooilijnen beperkt tot de gemeentewegen of horen daar ook de buurtwegen bij?
De voorzitter: Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen: Ik wil eerst ingaan op het uitgangspunt van de vraag omdat hier volgens mij sprake is van een misverstand, dat we bij dezen best proberen recht te zetten.
Het gaat over de taakverdeling tussen de gemeenteraad en het college van burgemeester en schepenen met betrekking tot enerzijds de gewone gemeentewegen en anderzijds de buurtwegen. In principe is dit de bevoegdheid van mijn achtbare collega's, minister Keulen of minister Crevits. Aangezien wij uw dienaars zijn, hebben wij geprobeerd om in samenspraak een gecoördineerd antwoord te geven zodat we in dit dossier geen driebandspel opvoeren, ondanks mijn sympathie voor dit spel.
In tegenstelling tot wat in de inleiding van de vraag wordt vooropgesteld, ontleent het college aan artikel 57, paragraaf 3, punt 12, van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, niet de bevoegdheid de rooiplannen van de gemeentewegen bindend vast te stellen. Deze bepaling herneemt letterlijk de inhoud van het vroegere artikel 123, punt 6 van de zogenaamde Nieuwe Gemeentewet, dat op zijn beurt een letterlijke weergave is van het oude artikel 90, punt 7, van de Gemeentewet. Een 'nieuwigheid' is het artikel dus totaal niet. Deze bepaling is altijd als een loutere uitvoeringsbevoegdheid van het college van burgemeester en schepenen opgevat. Weliswaar wordt gesproken van de 'vaststelling' van de rooilijnen, maar hieronder moet worden begrepen dat het college ermee belast wordt de rooilijn als bouwlijn, op individuele vraag, aan te geven. De meeste gemeenten zullen dat ook uitzetten zodat daar geen onduidelijkheid kan over bestaan. Bij een aanvraag ad hoc voor een bouwvergunning zegt het college waar de rooi- en bouwlijn ligt en zet die uit. Dat is de uitvoerende opdracht van het college.
Dit blijkt ook duidelijk uit het vervolg van de tekst van artikel 57, paragraaf 3, punt 12, dat stelt dat het college de rooilijn vaststelt met inachtneming van de algemene plans aangenomen door de hogere overheid. Met andere woorden, het college geeft op individuele aanvraag aan waar de rooilijn ligt, en moet zich daarbij houden aan het rooiplan dat de grens tussen de weg en de eigendom van de aangelande op bindende wijze heeft vastgesteld. Bestaat er geen rooiplan, dan moet het college als rooilijn de feitelijke weggrens aangeven.
Het vaststellen van de rooiplannen voor de gemeentewegen moet nog altijd tot de bevoegdheid van de gemeenteraad worden gerekend. Dit valt onder wat in artikel 42, paragraaf 1, van het Gemeentedecreet bedoeld wordt als 'Volheid van bevoegdheid van de gemeenteraad om alle aangelegenheden te regelen die het gemeentelijk belang raken'. Deze bepaling gaat terug tot het vroegere artikel 117, lid 1, van de Nieuwe Gemeentewet, dat de grondslag was voor de bevoegdheid van de gemeenteraad om de rooilijnen van de gemeentewegen vast te stellen. Deze bevoegdheid van de gemeenteraad werd trouwens bevestigd in enkele arresten van de Raad van State hierover.
De parlementaire voorbereiding van het Gemeentedecreet heeft helaas bijgedragen tot het ontstaan van de misvatting dat het Gemeentedecreet deze bevoegdheid verschoven heeft naar het college. De toevoeging van punt 12 aan artikel 57, paragraaf 3, van het Gemeentedecreet is het resultaat van een amendement. De indieners wilden daarmee, zo blijkt uit de bespreking in de commissie, een 'vergetelheid' rechtzetten. Door het hernemen van artikel 123, punt 6, van de Nieuwe Gemeentewet wilden zij de bevoegdheid van het college voor het bepalen van de rooilijn gehandhaafd zien. Daarbij ging men er echter ten onrechte van uit dat artikel 123, punt 6, van de Nieuwe Gemeenwet aan het college de bevoegdheid verleende om voor de gemeentewegen bindende rooiplannen vast te stellen. Deze regel moet zo worden begrepen dat het college in deze materie enkel een uitvoerende taak heeft.
Ik zal nu antwoorden op de deelvragen.
We kunnen sowieso niet spreken over een tegenspraak tussen de wet op de buurtwegen en het Gemeentedecreet met betrekking tot het vaststellen van rooilijnen. Het is eenvoudigweg zo dat de buurtwegen enerzijds en de andere lokale wegen anderzijds aan een verschillend wettelijk regime onderworpen zijn. Voor de buurtwegen speelt de wettelijke besluitvormingsprocedure die in de wet van 10 april 1841 op de Buurtwegen is vastgelegd. Voor de andere lokale wegen speelt het Gemeentedecreet. Het gaat dus om een toepassing van het zogenaamde lex-specialisbeginsel: er is specifieke wetgeving voor de buurtwegen, dus speelt de algemene regeling niet.
De twee regelingen zijn overigens congruent. Zowel voor buurtwegen als voor gewone gemeentewegen berust de algemene uitspraak over rooilijnen bij de gemeenteraad, dus niet bij het college. Maar in het geval van de buurtwegen is dat beperkt tot een beraadslagingsbevoegdheid, terwijl bij de gewone gemeentewegen de gemeenteraad een beslissingsbevoegdheid heeft.
In de wettelijke besluitvormingsprocedure opgenomen in de wet van 10 april 1841 op de Buurtwegen geldt inderdaad het beginsel van de lokale autonomie niet. Ik probeer dit te verduidelijken.
De artikelen 27 en 28 van de Buurtwegenwet leggen de beslissingsbevoegdheid voor de aanleg, de wijziging of de afschaffing van buurtwegen in handen van de deputatie. De gemeenteraad kan dus enkel aan de deputatie een voorstel doen om de buurtweg aan te leggen, te wijzigen of af te schaffen. De gemeenteraad heeft hier dus geen beslissingsbevoegdheid. De Buurtwegenwet spreekt hier dan ook van een beraadslaging van de gemeenteraad. Het is de deputatie die beslist. Die beslissing van de deputatie is, op beroep van de gemeente of belanghebbende derden, onderworpen aan het toezicht van de Vlaamse Regering, bij delegatie de minister voor Ruimtelijke Ordening die goedkeuring verleent of onthoudt.
Wanneer de deputatie, doorgaans op vraag van een particulier, de gemeenteraad vergeefs vraagt te beraadslagen, dan is haar beslissing onderworpen aan de goedkeuring van de minister, buiten elk beroep om. Dit staat te lezen in de artikelen 27, 28 en 28bis van de Buurtwegenwet van 10 april 1841.
Samenvattend kan ik besluiten dat de gemeenteraad zowel voor een buurtweg als voor een gemeenteweg een uitspraak doet over het bijhorende rooilijnplan. In functie van een gemeenteweg neemt ze een beslissing conform het Gemeentedecreet, en in functie van een buurtweg beraadslaagt ze over de rooilijn conform de Buurtwegenwet.
Het klopt niet dat het college van burgemeester en schepenen de bevoegdheid zou hebben de rooilijnen van de gemeentewegen, met uitzondering van de buurtwegen, te bepalen. Uit de vraag leid ik overigens ook niet onmiddellijk af dat de provincie dit zo zou hebben gesteld. De provincie zou vermeld hebben dat het Gemeentedecreet het enkel over de gemeentewegen heeft. Dat is correct in die zin dat er voor de buurtwegen een apart regime geldt, namelijk de geciteerde wet van 10 april 1841. Het Gemeentedecreet is van toepassing voor de andere lokale wegen, gekend als de gewone gemeentewegen.
Voor de toepassing van het Gemeentedecreet is minister Keulen bevoegd. Ik zal zijn aandacht vragen voor de verwarring die er blijkbaar bestaat over de toepassing van artikel 57, paragraaf 3, punt 12 van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005. Hij zou dat eventueel met een omzendbrief kunnen verduidelijken.
De voorzitter: Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Mevrouw Joke Schauvliege: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Het schept in elk geval meer duidelijkheid voor de lokale besturen en voor de VVSG die er ook niet meer wijs uit raakte.
Het parlement moet hier zijn conclusies uit trekken. Ik weet niet of het logisch is dat er zo'n verschil bestaat tussen de wijze waarop de gemeentewegen en de buurtwegen worden behandeld. Het parlement moet zich daarover beraden. Wanneer we het hebben over de vereenvoudiging van de regelgeving in Vlaanderen, dan moeten we nagaan of we die procedures niet gelijk kunnen laten lopen.
U verwijst ook naar de bespreking van het Gemeentedecreet. Daar is al heel wat fout gelopen. We moeten daar de nodige conclusies uit trekken over de kwaliteit van de totstandkoming van de regelgeving in het parlement. Dat is een van mijn stokpaardjes in de commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden. De manier waarop dit tot stand is gekomen en snel door het parlement is gejaagd, getuigt niet echt van kwaliteitsvol regelgevend werk.
De voorzitter: Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen: Ik kan alleen maar beamen dat ook we ook aan de samenstelling van de GECORO's (gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening) veel plezier hebben beleefd. (Rumoer)
U stelt dat we dat hier eens moeten bespreken. U weet dat de heer Bex al een tijdje geleden heeft aangedrongen om de vrij recente wetgeving van 10 april 1841 eens van nabij te bekijken. We hebben dat ondertussen ook gedaan. Een eerste, volledig uitgewerkt voorontwerp van wijzigingsdecreet is klaar en overgemaakt aan minister Crevits, die ondertussen haar opmerkingen heeft bezorgd. Die opmerkingen zijn verwerkt in een aangepaste versie. Hierover zal opnieuw worden overlegd. We zullen dan zo snel mogelijk - dat zal in het najaar zijn - het ontwerp aan het parlement voorleggen.
Verder zijn we bezig met het uitwerken van een aantal begeleidende documenten, zoals een reguleringsimpactanalyse die uiteindelijk veel duidelijkheid zal verschaffen over de toekomst en de impact van buurtwegen.
De voorzitter: Het incident is gesloten.