Commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed Vergadering van 14/02/2008
Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot de heer Dirk Van Mechelen, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, over de toenemende ruimtelijke druk op de dorpen aan de kust
De voorzitter: De heer Caron heeft het woord.
De heer Bart Caron: De ontwikkeling van de kustgemeenten is een thematiek die al veel aandacht kreeg. Mijn invalshoek is niet ruimtelijke ordening, maar monumentenzorg. Ik merk dat er steeds meer op elkaars terrein wordt gewerkt en dat is interessant.
De bebouwing langs de kustlijn heeft een zeer grote druk gelegd op de erfgoedwaarde van veel bestaande bebouwing aan de kust. Ik bedoel dan de steden en de gemeenten die aan de kust zelf zijn gelegen. De erfgoedwaarde is gedurende vele decennia niet naar waarde geschat. Er is heel veel verdwenen. Bij nader toezien zijn er ook erfgoedwaarden te vinden in duinengebieden en in het polderland, en er zijn ook nog ecologisch waardevolle gebieden. Die aandacht voor de kust is terecht en zeker nodig.
De problematiek schuift echter letterlijk op naar de dorpen die meteen achter de kustlijn zijn gelegen. Als je de kaart bekijkt, dan zie je dat er tussen Knokke en De Panne tal van kleine dorpen liggen. Ik citeer even: Uitkerke, Nieuwmunster, Vlissegem, Klemskerke, Wilskerke, Leffinge, Lombardsijde, Slijpe, Mannekensvere, Sint-Pieters-Kapelle, Ramskapelle, Wulpen, Booitshoeke en zo meer. Het zijn allemaal dorpen of gehuchten in het hinterland waar heel wat mensen naartoe trekken op een mindere dag voor het strand, om er te wandelen of te fietsen. Het zijn dorpen die meestal uit de handen zijn gebleven van bouwgrage immobiliënbedrijven. Ze hebben meestal hun typisch rurale karakter kunnen behouden. Niet al deze dorpen hebben evenveel erfgoedwaarde, maar ze bezitten wel specifieke kwaliteiten als geheel, als een ensemble van uiteenlopende gebouwen, publieke ruimten en open gebied.
Aangezien het over polders gaat, gaat het om een vlak gebied met een vergezicht. Dat zijn kenmerkende dorpen met vrij veel waardevolle gebouwen. Als men de inventarissen van het bouwkundig erfgoed erop naslaat, dan staan er vrij veel gebouwen uit die dorpen in. Ik pleit niet voor een algemene bescherming van deze dorpen vanuit het standpunt van een monumentenzorger, maar voor een evolutie die zo goed mogelijk rekening houdt met de eigenheid van de dorpen zelf. De eigen kwaliteiten zie je niet alleen in de harde bouwkundige elementen. De dorpen worden ook gekenmerkt door een aantal immateriële kwaliteiten zoals het nog vrij sterke gemeenschapsleven met kleinschalige winkels, cafés en een sterk verenigingsleven, de rust en de stilte. Die eigenheid komt steeds meer onder druk te staan. De kustlijn is immers vol geraakt.
De projectontwikkelaars zoeken nu naar nieuwe mogelijkheden. Dat doen ze omdat ze goed weten dat de aantrekkelijkheid van onze kust niet afneemt. Meer zelfs, er zijn veel welgestelde Belgen die graag een tweede verblijf aan de kust willen kopen. Er is een nieuw fenomeen opgetreden de laatste jaren, namelijk de pensioenmigratie. Het gaat om mensen die hun oudere dag aan de kust willen slijten. De kust is en blijft een aantrekkelijke plek voor mensen van de derde leeftijd. De immobiliënsector weet dat maar al te goed. Alleen staat de kust haast vol, en daarom werpt Koning Immo zijn begerige blikken steeds meer op het hinterland.
Wie dat hinterland doorfietst, ziet steeds meer panelen van bouwprojecten opduiken, in en aan de rand van deze dorpen. De ontwikkelaars kopen uitgebloeide handelszaken op, huizen die leeg komen te staan, en werken vaak het verval in de hand door bewuste verwaarlozing. Ze doen dat zelfs zeer geduldig, zodat ze na een aantal jaren meerdere aaneensluitende panden verwerven, die ze dan afbreken om er vervolgens middelgrote appartementsgebouwen op te kunnen neerpoten. Dat de architecturale kwaliteit daarbij niet hun prioritaire aandacht wegdraagt, en zeker niet de meest drijvende factor is, hebben ze gedurende decennia aan de kust bewezen. De blokken die ze er neerzetten, bevatten meestal weinig of geen appartementen voor gezinnen. Het gaat vaak om studio´s en appartementen met één slaapkamer. Dat is het gevolg van de pensioenmigratie, maar ook van de uitgebloeide gezinnen.
Naast de schade die aangericht wordt aan de leefgemeenschap doordat er een steeds meer gemengde bevolking komt, en aan de eigenheid van de dorpen doordat steeds meer kenmerkende gebouwen worden afgebroken, hebben de projecten ook een pervers effect op de grond- en pandenprijs, want die gaat pijlsnel de hoogte in. Ik heb in een paar dorpen mogen meemaken dat de dorpsbewoners boos worden op de actievoerders die tegen bepaalde ingrepen protesteren, omdat ze bang zijn dat ze hun huis of grond later niet meer zullen kunnen verkopen. Er is vaak een dubbelzinnige houding merkbaar bij dorpsbewoners. Ze zien immers het manna aan de hemel verschijnen.
Hetzelfde geldt trouwens voor de Vlamingen in de Vlaamse rand, twee generaties geleden. Via een gelijkaardig fenomeen is de Vlaamse rand zijn eigenheid verloren onder externe druk. Ook de druk van de Nederlanders op Voeren en Riemst is hier een voorbeeld van.
Helaas zijn heel wat gemeentebestuurders, in colleges en gemeenteraden, zelf in sterke mate verbonden met de vastgoedsector. In de meeste gevallen wordt dit goed gecamoufleerd. Ik heb eens een analyse gemaakt, en de bestuurders zorgen ervoor dat de partner of andere familieleden de officiële functies opnemen en zelf niet als promotor optreden. Je moet wel stekeblind zijn om dat niet te zien. De rol van de gemeentebesturen valt niet te onderschatten: zij zijn verantwoordelijk voor het opmaken van de ruimtelijke uitvoeringsplannen, voor de sloop- en de bouwvergunningen. Ze hebben alle sleutels dus in handen.
Mijnheer de minister, de problemen zijn nog niet zo groot dat we de handdoek in de ring moeten werpen, maar het is wel hoog tijd om een sterk beleid te ontwikkelen. Ik vraag niet om elke ontwikkeling in de dorpen onmogelijk te maken, want ik ben niet uit op een beleid dat op nostalgie steunt, maar ik vraag wel om een geïntegreerd beleid voor dat hinterland te ontwikkelen. Voor de minister van Ruimtelijke Ordening is een verantwoordelijkheid weggelegd.
De huidige plantechnologie van ruimtelijke ordening voorziet niet echt in een mogelijke en grote geïntegreerde thematische aanpak. Ik ben geen specialist op dit terrein, want ik ken enkel de grote lijnen, maar u zult me straks wel aanvullen of corrigeren. Met ´thematisch´ bedoel ik een geheel van samenhangende problemen die ook een samenhangend beleid vereisen. Dat is het geval voor de dorpen achter de kust.
Ik wil daarom, een beetje tegen mijn natuur als communalist in, pleiten voor een sterke rol van de Vlaamse overheid. We hebben nood aan het ontwikkelen van een algemene visie op de verhouding tussen het eerste wonen en de tweede verblijven, op de open ruimte, op de architecturale kwaliteit en het evenwicht tussen bouwvolumes, en op het monumentaal erfgoed. Er kunnen afspraken worden gemaakt over de grootte en hoogte van bouwvolumes, over het type wooneenheden, bijvoorbeeld gezinnen versus studio´s, over de omgang met gezichtsbepalende gebouwen, om wilde sloop te voorkomen, over landschapselementen, over socialewoningbouw, want ook die moet sterk worden bevorderd enzovoort. We moeten niet uitkomen bij een beleid dat een stolp over deze dorpen zet, maar dat een leefbare en kwalitatieve ontwikkeling mogelijk maakt.
Mijnheer de minister, erkent u de problematiek? Zijn er plannen om de problematiek grondig aan te pakken?
Welke ankers, letterlijk en figuurlijk, zijn opgenomen in de bestaande regelgeving om de druk van de vastgoedsector op de dorpen te verlichten, om de kwaliteit van de dorpskernen te bewaren en te versterken, om het waardevolle, maar niet steeds beschermde, erfgoed te bewaren en te valoriseren?
Werd hierover in het verleden al overleg gepleegd met de gemeentebesturen? Is het niet nodig dergelijk overleg te formaliseren?
Werd hierover reeds overleg gepleegd met de sectoren uit de belendende percelen, zoals met de provinciale diensten die werken aan het plattelandsbeleid of met de landbouwsector?
Is er reeds onderzoek gevoerd naar of werd reeds gewerkt aan het ontwikkelen van een visie binnen de diensten voor het onroerend erfgoed en werd de Vlaamse Bouwmeester daarbij betrokken?
De voorzitter: De heer Van Nieuwkerke heeft het woord.
De heer André Van Nieuwkerke: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, deze problematiek is al gedeeltelijk aan bod gekomen bij de bespreking van de herziening op korte termijn van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV).
We moeten inderdaad goed weten wat onze verwachtingen zijn over bepaalde gebieden in Vlaanderen. Het gebied Brugge-oosthoek-Westhoek vormt een soort zilveren driehoek voor de toekomst. Dat is nu trouwens al gedeeltelijk het geval, want door de vergrijzing komen mensen naar die streek. Ze wensen er te verblijven, aan cultuur en sport te doen en creatief bezig te zijn. De streek biedt veel troeven.
Iedereen die op het lokale niveau actief is, moet goed beseffen dat er keuzes gemaakt moeten worden. Ik woon in Brugge. Een bepalende factor daar is de havenontwikkeling van Zeebrugge. We zitten bijvoorbeeld met een waterweg die men door Damme wenst te trekken. We moeten er goed over nadenken wat we met die streek willen doen. Het is het een of het ander, en als men voor een bepaalde optie kiest, dan moet de overheid er ook achter staan en helpen om bepaalde zaken te realiseren. Het gaat hierbij niet enkel over ruimtelijke ordening, maar ook over toerisme, cultuur, sport en dergelijke meer. Er moet met andere woorden een algemene visie op de streek worden ontwikkeld.
Iedereen is het erover eens dat de kust natuurwaarde moet hebben en dat de kustlijn lelijk en zielloos is op het vlak van stijl en architectuur van de appartementen. We moeten vermijden dat de dorpen hetzelfde lot ondergaan. Als het zo verder gaat, zal voor de komende generatie de aantrekkingskracht van de streek verminderen. Als we blijven ingaan op de eisen van de consument, zorgen we ervoor dat de kust niet langer aantrekkelijk is. Dan zullen de mensen wegtrekken naar het buitenland, bijvoorbeeld naar Frankrijk of Nederland, want daar is het uitzicht veel esthetischer.
Ik ben allang bezig met de dossiers over de duinen en het strand. Sommigen vinden het thema lachwekkend. Er is echter een belangrijke economische en toeristische invalshoek aan verbonden. Voor bepaalde streken in Vlaanderen, denken we bijvoorbeeld ook aan Limburg, moeten we keuzes maken. Vanuit het beleid moeten we ervoor zorgen dat een aantal streken decretaal gevrijwaard blijven. Op die manier kunnen de gebieden blijven dienen waarvoor ze dienen, en kunnen de mensen er terecht om zich te ontspannen in deze chaotische, stresserende tijden. Deze commissie kan ter zake de roerganger zijn, en wij moeten ons best doen om onze collega´s in het Vlaams Parlement te overtuigen.
De voorzitter: De heer Verfaillie heeft het woord.
De heer Jan Verfaillie: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, ik wil me graag aansluiten bij deze vraag als ervaringsdeskundige en als burgemeester van een stad die net achter de kustgordel ligt. Ondertussen ben ik bijna tien jaar burgemeester, en ik heb in die tijd een hele evolutie meegemaakt aan de kust. Ik heb ook gezien wat de gevolgen van die evolutie zijn voor het directe hinterland van de kust.
Mijnheer Caron, uw vraag is heel goed getimed, want dinsdag jongstleden heeft de provincie de nieuwe editie van Kustkompas voorgesteld. Daarin komt duidelijk aan bod dat de kust verder aan het vergrijzen is. Ik lees eventjes voor:?In 2004 telde de kust tegenover elke 100 personen jonger dan 20 jaar, 147 zestigplussers. In 2006 is dit al opgelopen tot 156 en volgens prognoses zal dit verouderingsgedrag in 2015 zelfs de 200 benaderen.?
Ik citeer uit de visie van de provincie:?Betaalbaar wonen blijft een heikel punt, ook al omdat veel senioren een tweede verblijf aan de kust kopen, wat de prijs de hoogte injaagt. Daardoor trekken veel jongeren weg uit de kustgemeenten.?
Het stadsbestuur is nu bezig met de afbakening van het kleinstedelijk gebied. We bevinden ons binnen zeer strikte grenzen. De extra ruimte om te wonen en te werken is beperkt. De provincie houdt een pleidooi voor betaalbaar wonen. We stellen echter vast dat de bouwgrondprijzen de afgelopen 10 jaar zijn gestegen van 40 euro per vierkante meter naar 200 à 250 euro per vierkante meter. Wij zouden meer inspraak moeten hebben in een aantal parameters die de provincie hanteert inzake de woonverdeling en het aansnijden van nieuwe woongebieden.
Ik volg gedeeltelijk het pleidooi voor hoogbouw. We mogen echter niet vergeten dat de gemeente veel meer voordeel heeft bij de bouw van sociale appartementen dan bij de bouw van sociale woningen. Sociale appartementen zijn een parameter van het Gemeentefonds. Vijf sociale appartementen brengen de gemeente veel meer op van het Gemeentefonds dan sociale woningen. Ik sluit me aan bij het pleidooi van sp.a-spirit voor een wijziging van de parameters van het Gemeentefonds, waarbij ook sociale woningen in aanmerking zouden moeten komen.
Ik pleit voor extra ontwikkelingskansen voor die gemeenten die net achter de kustlijn liggen. Zij zijn immers het eerste slachtoffer van de politiek aan de kust.
De voorzitter: De heer Verstreken heeft het woord.
De heer Johan Verstreken: Mijnheer Caron, dit is een boeiende vraag waar we een aantal invalshoeken kunnen aan koppelen.
Mijnheer Verfaillie, u had het over betaalbaar wonen in het hinterland, achter de kust. Anderzijds moeten we rekening houden met de beschermde dorpsgezichten. Waar ligt de grens? Wat kan er en wat kan er niet?
Er zijn al een aantal heel mooie pareltjes van dorpjes opgesomd. We kunnen er nog heel wat aan toevoegen. In Veurne bestaat daar geen inventaris van. Dat is een verantwoordelijkheid van elke burgemeester. Een aantal deelgemeenten zoals Steenkerke en De Moeren hebben een heel mooi bewaard dorpsgezicht. Verder zijn er Ettelgem bij Oudenburg met een heel mooi romaans kerkje, Zevekote bij Gistel of Zande bij Koekelare, Lissewege enzovoort.
De heer Van Nieuwkerke heeft gezegd dat die pareltjes ook belangrijk zijn voor de vrijetijdsbesteding, het toerisme, de natuur en de lokale economie. We moeten er dan ook voor zorgen dat die juweeltjes in de toekomst niet kapot worden gemaakt. We moeten zorgzaam omspringen met gezichtsbepalende gebouwen, open velden enzovoort.
Ik heb zelf jaren aan de kust gewoond. Vanwege de prijzen ben ik verhuisd naar een poldergemeente. Ik heb daar vijftien jaar gewoond en ben dan teruggekeerd naar Oostende.
Ik moet de heer Van Nieuwkerke tegenspreken als hij het heeft over onze lelijke kust. Ik ben het daar niet mee eens. Wie vanuit Engeland met de boot aankomt, ziet een fantastische kustlijn, zelfs van dichtbij. Er zijn echter wel grenzen. Er zijn in de jaren zestig en zeventig fouten gemaakt. Een aantal zaken moet dus duidelijk in een bepaalde tijdsgeest worden bekeken. Nu moeten we erop toezien dat die fouten in de toekomst niet meer worden gemaakt.
Mijnheer de minister, kunt u initiatieven nemen om te vermijden dat voor het hinterland dezelfde fouten worden gemaakt als destijds met de kust? Hoe kan zorgvuldiger worden omgesprongen met waardevol niet-beschermd erfgoed? In Oostende hebben we een oplossing gecreëerd met het Villaplan. Ook Blankenberge werkt aan zijn erfgoed.
Mijnheer de minister, onlangs was er in een poldergemeente wat commotie over een pand dat werd afgebroken. Wat het slopen van zo´n pand betreft, hoeveel dagen zitten er tussen het afleveren van een bouwvergunning en het starten van de werken? Mag men beginnen slopen vanaf de datum van de verzending of vanaf de datum van ontvangst?
Mevrouw Joke Schauvliege: Heel Vlaanderen is bekommerd om de schoonheid van de kust. Onlangs heb ik in een interview gepleit voor een appartementstop aan de kust. Daar is toen heel veel reactie op gekomen. Ik ben er dan ook van overtuigd dat dit een zeer interessant debat is.
De voorzitter: Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Mevrouw Tinne Rombouts: Ik wil het debat opentrekken naar de andere provincies. Ik kan me inbeelden welke druk de kust legt op de achterliggende dorpen. Ook een grens kan een druk leggen op de dorpen. Tijdens de discussie over het structuurplan en de kortetermijnherziening heb ik daar al naar verwezen.
Iemand had het daarnet over mogelijke extra kansen die zouden ontstaan door de afbakening van het kleinstedelijk gebied. Er wordt ook heel duidelijk verwezen naar de rol van de gemeenten. De gemeenten moeten inderdaad hun verantwoordelijkheid nemen. Een gemeente kan opteren voor een bepaald beleid. Als er echter bezwaarprocedures worden ingediend, dan moet die gemeente in haar beleid worden gevolgd. Als wordt geweigerd om een bepaald pand af te breken of om op een bepaalde locatie een appartement te bouwen, en de aanvrager vervolgens in beroep gaat en wel goedkeuring krijgt, dan staat de gemeente nergens.
Wat het kleinstedelijk gebied betreft, worden we geconfronteerd met een verdichtingsgraad. Verdichten is goed, maar we moeten er wel voor zorgen dat we de eigenheid van de dorpen en van de kleinstedelijke kernen niet tenietdoen. De regel die vandaag gehanteerd wordt, zeker bij ons in de provincie, gaat uit van 25 inwoners per hectare in kleinstedelijk gebied en men gaat ook de geschiedenis nog eens compenseren. Als men in een woonkern met redelijk grote kavels wil komen tot 25 woningen per hectare, wil dat zeggen dat men enkel kan compenseren door er appartementen te plaatsen. Naast een woning met een redelijke tuin, krijgt men dan serieuze appartementsblokken. Dan is het hek van de dam, want waarom mag de ene wel een appartement bouwen en de andere niet?
Moet de verdichting op die manier zo streng worden doorgetrokken, waarbij ook de historische gegevens gecompenseerd moeten worden? Dat brengt de eigenheid van de dorpen mogelijk in de problemen.
Een ander punt zijn de gezichtsbepalende panden. Ik besef dat niet alles kan worden erkend als effectief monument. Maar het ene dorp heeft ook wat meer gezichtsbepalende panden dan het andere. Wat kan een gemeente doen? Als er geen effectieve erkenning is en een gemeente vindt een bepaald pand mooi, vraagt de eigenaar natuurlijk wat er financieel tegenover staat om de gevel te behouden. Dat is dus een moeilijk verhaal. Wat kan een gemeente doen, ermee rekening houdend dat er in sommige gemeenten veel gezichtsbepalende panden zijn, met mogelijke financiële consequenties?
De voorzitter: De heer Sintobin heeft het woord.
De heer Stefaan Sintobin: Mevrouw de voorzitter, ik heb bewust gewacht met mijn uiteenzetting om te horen wat de mensen van de meerderheid te vertellen hadden.
Mijnheer Caron, ik heb veel begrip voor uw vragen en bekommernissen, want ik ben, net als vele anderen, gecharmeerd door pittoreske dorpen.
Collega´s, ik wil signaleren dat er ook een minister voor Plattelandsbeleid bestaat en de discussie ruimer is dan de thematiek van de ruimtelijke ordening. Het is ook geen zwart-witverhaal, want er is een economische realiteit, waarin het spel speelt van vraag en aanbod.
Steeds meer senioren zoeken de kust en het hinterland op om er te wonen. Ik wil er wel bij vermelden dat het meestal gegoede burgers zijn, die zorgen voor de welvaart in de streek. Er is niet alleen de druk op de gemeenten en het stadsgezicht, maar er is ook de vergrijzing.
Ik heb enkele weken geleden een interpellatie gehouden over, volgens mij, het gebrek aan een coherent Vlaams plattelandsbeleid. Mijnheer Caron, mijnheer Verstreken, mijnheer Van Nieuwkerke, ik raad u aan om mijn motie opnieuw te lezen en u zult vaststellen dat uw pleidooi er perfect in verwoord staat. Ik heb helaas wel moeten vaststellen dat u allen mijn motie hebt afgekeurd. (Opmerkingen van de heer Jan Verfaillie)
Mijnheer Verfaillie, dat is nog eens een bewijs hoe hypocriet het er hier aan toegaat. Lees mijn motie, lees dan uw uiteenzetting van vandaag en leg de twee naast elkaar. Ik laat het aan u om een oordeel te vellen.
De voorzitter: De heer Peumans heeft het woord.
De heer Jan Peumans: Mevrouw de voorzitter, als bescheiden Limburger kom ik nu als laatste aan het woord. De problematiek van de kust is voor een deel vergelijkbaar met Limburg. We hebben in Zuid-Limburg nog veel echte plattelandsgemeenten. Ik verwijs naar gemeenten als Heers, Borgloon of Riemst en heel de gordel rond Tongeren.
Mijnheer de minister, ik denk dat er in eerste instantie een verantwoordelijkheid speelt van de gemeentebesturen zelf. Een gemeentelijk structuurplan kan daar een aantal oplossingen aan geven. Dat hebben wij zo ervaren. Door gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen kan men ook de problematiek van de appartementen aanpakken, want de ene wil op een zo klein mogelijke oppervlakte zo veel mogelijk woningen bouwen en de andere krijgt daar geen toestemming voor. Dat is dus zeer rekbaar.
Ik nodig u uit om in de plattelandsgemeenten in Zuid-Limburg rond te rijden, waar men appartementsbouw de ene keer wel toestaat en de andere keer niet. Op basis van welke argumenten dat gebeurt, is mij niet altijd duidelijk. Maar die discussie hebben we al eens gevoerd.
In Limburg hebben we vergelijkbare problemen. We hebben last van de pensioenmigratie van de Nederlanders. Heel veel mensen - in de grensstreek, het Maasland tot in Zuid-Limburg - komen bij ons wonen. Eigen inwoners hebben natuurlijk ook boter op het hoofd, want ze verkopen liever aan een Nederlander, want dan kunnen ze er meer voor krijgen. Dat is een realiteit, dus het zou eens goed zijn om hierover een debat te voeren.
Mijnheer Sintobin, u hebt natuurlijk wel een punt dat de politiek ten aanzien van het platteland een vrij onbekende politiek is bij deze Vlaamse Regering. Ik onderschrijf dat. Het gaat altijd over de dertien centrumsteden.
Mijnheer de minister, een andere ontwikkeling is de verpaarding van het platteland. We zien overal paardenliefhebbers opduiken en het landschap helemaal veranderen.
De verdichting die men nu toepast op het platteland, is volgens mij geen goede ontwikkeling, maar ze wordt nogal eens gestimuleerd door de mensen van ruimtelijke ordening, terwijl er veeleer een pleidooi zou moeten zijn voor kleinschalige meergezinswoningen.
Het probleem dat zich aan de kust voordoet, doet zich ook in andere regio´s in Vlaanderen voor. Mevrouw de voorzitter, het zou interessant zijn om daar eens nader op in te gaan, niet alleen vanuit de invalshoek ruimtelijke ordening, maar ook vanuit plattelandsbeleid, want de problemen die de heer Caron terecht signaleert, zijn ook voor een aantal andere plaatsen van toepassing.
De voorzitter: Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen: Mevrouw de voorzitter, collega´s, de vragen hierover leven al een paar weken in deze commissie. De uitdaging op het vlak van bewonings- en recreatiedruk is ons niet vreemd. We worden bijna wekelijks geconfronteerd met dossiers, niet het minst met bouwberoepen, waarbij het niet gemakkelijk is om een oordeel te vellen. Ik zeg altijd: het voordeel van minister zijn, is dat men mag beslissen, het nadeel is dat men moet beslissen. We proberen dat dan ook in eer en geweten te doen met de administratie.
Het is inderdaad belangrijk te onderstrepen dat het niet alleen een problematiek is van de kust. Heel de grenszone met Nederland, van in Essen tot in het diepe Maasland, wordt ermee geconfronteerd. Het zet een enorme druk op de prijzen, maar er is ook een maatschappelijk veranderd dorpsbeeld. De klankkleur verandert en het aanbod verandert, dus het heeft een enorme impact. Ook in de Vlaamse rand worden we daar zeer zwaar mee geconfronteerd. We zijn daar dus wel degelijk mee bezig.
Het is duidelijk dat hier verschillende maatschappelijke fenomenen aan ten grondslag liggen. Mensen leven gelukkig langer, willen meer investeren in hun vrije tijd, zijn veel meer veeleisend voor hun woonomgeving en gaan op zoek naar mooie streken.
Het voorbeeld van Zuid-Limburg, met Katarakt op televisie, leidt ertoe dat er een enorme interesse is voor dat gebied. Het is indrukwekkend om het gebied te bezoeken als de fruitgaarden in bloei staan. Ik zou de mensen van de kust aanraden om ook eens naar Zuid-Limburg te gaan om daar te genieten.
De gouverneur van Limburg heeft me laten weten dat dit jaar alles volgeboekt is. Limburg is trouwens op het idee gekomen om de auteursrechten op Katarakt te kopen om het dan in Nederland te laten uitzenden. Dat zou dan de goedkoopste reclame zijn voor de regio.
Ruimtelijk moet een antwoord worden gevonden op die maatschappelijke behoeften en uitdagingen. Dat streven naar een duurzame en kwalitatieve woon- en leefomgeving is uiteraard niet nieuw. Dat is de filosofie van de structuurplannen, en die dient als uitgangspunt voor het ruimtelijkordeningsbeleid, zowel op provinciaal, gemeentelijk als stedelijk vlak. We denken eerst na over wat we willen om tot een definitie te komen over wat we waar willen realiseren. Ik wil niet te veel ballast opnemen in de bindende bepalingen, maar als er één zaak wel moet inzitten, dan is dat een visie over de evolutie van een dorp. In bepaalde dorpskernen laat men bijvoorbeeld geen meergezinswoningen toe, en trekt men consequent de lijn door. Zodoende vermijdt men dat men in een shoppingpolitiek terechtkomt.
Het decreet van 1999 kiest duidelijk om de klemtoon van het ruimtelijkordeningsbeleid, en zeker van het maatwerk, te leggen bij de gemeenten via het subsidiariteitsprincipe. De gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen zijn vaak dikke boeken, maar soms stel ik vast dat de essentie ontbreekt. Net dat zal in de toekomst moeten worden verfijnd. Via ruimtelijke uitvoeringsplannen kun je daar heel ver in gaan.
Dat debat over de Vlaamse rand rond Brussel is ook bezig. Daar zegt men per straat wat wel of niet gewenst is, definieert men per straat bouwlagen in een uitvoeringsplan. Met het bestaande instrumentarium kan men veel doen. Dat is natuurlijk een monnikenwerk, maar het heeft een voordeel: de dag dat het klaar is, kun je het als passe-partout gebruiken. Er zijn ook andere mogelijkheden. Een gemeente kan een visienota maken over wat er mag gebeuren, zodat een koper nadien niet zegt dat hij iets wil veranderen. Op voorhand wordt duidelijk gemaakt wat er mag gebeuren. Om het even welke koper moet zich daaraan houden. Gemeentebesturen moeten proactief zijn. Er worden soms pareltjes bedreigd. Dan moet je een stap voor zijn en bijvoorbeeld een sloopvergunning weigeren. Een gemeentebestuur heeft meer macht in ruimtelijke ordening dan velen denken.
Gemeentebesturen kunnen via hun structuurplannen veel doen. Op gewestelijk en provinciaal niveau moeten we de kwaliteitsbewaking garanderen en een evenwicht vinden tussen subsidiariteit en duurzaamheid. Daarvoor dient de regelgeving.
Collega´s, ik had verwacht dat u gebruik zou maken van de commotie die ontstaan is over het bouwproject in Leffinge, waar café Het Schippershuis wordt vervangen door nieuwbouwappartementen. We hebben dat dossier besproken. Misschien is het goed om eens na te gaan wat daar gebeurd is. Misschien zitten daar de krachtlijnen in voor structurele oplossingen. In dit dossier werd in 2000 een bijzonder plan van aanleg (BPA) goedgekeurd voor het dorpscentrum van Leffinge. De stedenbouwkundige vergunning die werd afgeleverd, past qua omvang en impact van het nieuwe bouwproject perfect binnen de bepalingen van het BPA. Die vergunning kon worden afgedwongen binnen het kader van dat BPA. Dat wijst erop dat men met dat soort BPA´s pas na veel jaren vaststelt wat men beslist en vergund heeft.
Enkele jaren geleden werd in het kader van de geografische inventarisatie van de gemeente Middelkerke ook het bouwkundig erfgoed van Leffinge in kaart gebracht. Dat leidde nadien tot bescherming van de gebouwen met de grootste erfgoedwaarde. Toen werd geoordeeld dat de intrinsieke erfgoedwaarde van Het Schippershuis niet volstond om een bescherming te verantwoorden. Dat is de laatste trein van de klasseringen. Naar aanleiding van de commotie over de sloop van Het Schippershuis is mijn administratie onmiddellijk ter plaatse gaan kijken en tot de vaststelling gekomen dat het gebouw niet in aanmerking kwam voor bescherming.
Dan moet de gemeente de afweging maken of ze al dan niet een sloopvergunning geeft. In het nieuwe decreet op de ruimtelijke ordening gaan we het verplicht advies afschaffen. Dat is één dienst geworden. Het ene bureau zou een bindend negatief of positief advies geven, en het andere zegt dat alle gebouwen die geïnventariseerd zijn voortaan onderworpen zijn aan een adviesverplichting van Monumenten en Landschappen. Van de hele inventaris is 10 percent weerhouden voor klassering. De overige 90 percent gaan we beschermen in een knipperlichtprocedure waarbij een sloopvergunning pas kan worden verkregen na een advies van Monumenten en Landschappen. Sinds de motiveringsplicht schrijft men een negatief advies van Monumenten en Landschappen niet zomaar weg. Daarvoor is een serieuze motivatie nodig.
In het ene lijken we te versoepelen, maar dat is niet zo. Door de motiveringsplicht en het koppelen van het advies aan het volledig geïnventariseerd erfgoed willen we een stap vooruit zetten. Artikel 52 bepaalt dat de termijn 25 dagen bedraagt.
De heer Johan Verstreken: Van versturing of ontvangst?
Minister Dirk Van Mechelen:?Van de met toepassing van artikelen 43 en 44 afgegeven vergunningen mag gebruik worden gemaakt, indien binnen de 25 dagen, te rekenen vanaf de kennisgeving, de gemachtigd ambtenaar geen beslissing tot schorsing van de vergunning ter kennis van de aanvrager heeft gebracht.? Dat is duidelijk.
Op basis van dit dossier zijn er twee uitgangspunten die misschien een oplossing voor de gestelde problemen kunnen vormen. Dat mag een voorbeeld zijn om een oproep te doen vanuit deze commissie naar lokale bestuurders om na te denken bij het ontwikkelen van een structuurvisie op ruimtelijke ordening, en dat ze bij uitstek via de structuurplannen kunnen ingrijpen. Steeds meer staan we voor de uitdaging hoe we een verdere ontwikkeling van een gemeente mogelijk maken en tegelijk het landelijke karakter behouden. Dat geldt niet enkel voor de kust, dat geldt voor heel Vlaanderen, zoals voor heel de regio rond Hoogstraten, Meer, Wortel en Merksplas. Hoe gaan we daarmee om?
Zoals ik daarnet stelde, is het probleem dat de impact van een aantal beslissingen pas jaren later duidelijk wordt, namelijk op het moment dat een bouwvergunning wordt aangevraagd binnen het BPA. Tegen dat BPA waren geen bezwaren ingediend. Op het moment dat dit plan vorm krijgt, komt er protest. Het BPA was echter bijna unaniem goedgekeurd.
Naast de gemeenten, die hun verantwoordelijkheid moeten en kunnen nemen, wordt het ook tijd dat projectontwikkelaars inzien dat het historisch erfgoed niet altijd een last maar ook een lust kan zijn en dat moet worden nagegaan in welke mate het kan worden geïntegreerd. Men moet daarbij uitgaan van de intrinsieke waarde van het erfgoed. Die waarde moet als basis dienen voor de uitbreiding of realisatie van nieuwe projecten.
Zoals u weet, ben ik absoluut geen voorstander van façadisme. Het is het een of het ander: ofwel geloven we in de intrinsieke erfgoedwaarde van een gebouw, ofwel vinden we dat er iets functioneler in de plaats mag komen en verlenen we een sloopvergunning. In Brussel heeft men wat dat betreft grote kemels geschoten. Op de Kunstlaan vindt men bijvoorbeeld historische gevels die verminkt wordt door een glaspartij. Bespaar ons in Vlaanderen dat soort voorbeelden.
Daarnaast zijn er wel pareltjes, waarbij projectontwikkelaars hebben aangetoond dat men de goede weg kan uitgaan. Een paar weken geleden was ik te gast in het Tuchthuis in Vilvoorde. Daar is men erin geslaagd om het gebouw te restaureren. Bij de nieuwbouw werd rekening gehouden met de footprint van de gebouwen die er vroeger hebben gestaan. Naast de gerestaureerde gevangenisvleugel werd een nieuwbouw opgetrokken met dezelfde hoogte. Daar komen nu appartementen, waardoor het Tuchthuis, een van de zeldzame restanten van dat soort gevangenissen, op een verantwoorde manier gebruikt wordt voor verdichting. Verdichting hoeft niet altijd een vies woord te zijn. De voorwaarde is wel dat het past in een project en in een geheel. Het Tuchthuis vormt een mooi voorbeeld hoe restauratie en nieuwbouw kunnen zorgen voor een multifunctionele invulling.
Mijnheer Caron, terecht pleit u ervoor dat de erfgoedwaarde van onze dorpen vlak achter de kustlijn behouden blijft. We zijn het erover eens dat we dat niet doen door ze onder een stolp te plaatsen. Op dit ogenblik beschikken we over een instrument om de specifieke kwaliteiten als geheel, als ensemble van uiteenlopende gebouwen, van publieke ruimte en van open gebied te beschermen. Sinds 2007 zijn we actief bezig met de aanduiding van ankerplaatsen. We hebben daarbij oog voor de meest waardevolle landschappen in Vlaanderen, als eerste stap in de erkenning van erfgoedlandschappen. In Westmalle is er bijvoorbeeld een zeer mooi erfgoedlandschap. Ook in Riemst is er een prachtig voorbeeld.
Aan de kust zijn we bezig met de Uitkerkse polder, de Westhoekduinen tot het Plateau van Izenberge. We zijn samen met de gemeente, met Natuurpunt en met het Vlaams Instituut voor Onroerend Erfgoed ter plaatse gaan kijken om ervoor te zorgen dat daar geen stammenoorlog uitbreekt.
Vandaag gebeurt de aanduiding van ankerplaatsen misschien nog iets te veel op basis van landschapswaarden. We moeten dat ruimer zien. Het is mijn bedoeling na te gaan in welke mate we meer aandacht kunnen besteden aan bouwkundig of archeologisch erfgoed. We houden daar rekening mee in het nieuwe erfgoeddecreet en bij de co?rdinatie die op dit moment gebeurt.
De gemeentebesturen kunnen altijd een beroep doen op de expertise van mijn administratie.
Mijnheer Caron, in het RSV hebben we wel degelijk indicaties opgenomen voor de inrichting van bebouwde gebieden. Mevrouw Rombouts, wat dat betreft wil ik nogmaals een misverstand uit de wereld helpen. Ik herhaal dat de cijfers met betrekking tot de dichtheid van bewoning - 25 woningen per hectare in de ruimtelijke samenhangende gehelen binnen de stedelijke gebieden en minimum 15 woningen per hectare in de kernen van het buitengebied - geen absolute cijfers zijn. Er moet vooral aandacht worden besteed aan heel wat componenten, zoals het verweven van functies, ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Het is dan ook mogelijk dat er in het centrum of op een goed toegankelijke plaats een hogere dichtheid is en dat daar een grotere vermenging van functies nuttig kan zijn. Op andere plaatsen kan een verlaging van functies aangewezen zijn.
Bij de opmaak van het structuurplan voor Antwerpen is men het debat begonnen over het ontpitten van delen van de stadskern. Men wil daar net de verdichting afbouwen om meer ruimte te creëren en zo de leefbaarheid te verhogen. Wat dat betreft, is dit geen nieuwe catechismus. Het gaat om een richtinggevend cijfer, dat niet project per project moet worden gehaald. Het moet in zijn geheel worden bekeken. Onze administratie weet dat dit het uitgangspunt is.
We hebben vooral nood aan gezond verstand. De gemeentebesturen moeten hun verantwoordelijkheid nemen op het vlak van verdichting. In 2002 hebben we gepoogd om die zaak mooi in kaart brengen. Ik verwijs nogmaals naar het boek ´Dichter Wonen´. Het zou niet slecht zijn als we dat opnieuw uitgeven. Het is een prachtig werkje met heel wat voorbeelden over hoe men de woondichtheid kan opdrijven zonder dat wordt ingeboet op het vlak van leefbaarheid en kwaliteit van de woonomgeving. Er werd ook een oproep gedaan voor een betere architectuur. In het boek staan prachtige voorbeelden om, uitgaande van een bestaand gebouw, iets compleet nieuws te maken. Men moet het natuurlijk ook willen gebruiken.
Verdichting is dus mogelijk. Moderne en vernieuwende architectuur kan binnen historische gehelen. De voorbeelden staan in het boekje. Er wordt rekening gehouden met de functionele integratie, de schaal van de omgeving, de vorm, het gabarit, de volumes, het voorkomen van bestaande gebouwen en wat men er tussenin en achter plant.
Mijnheer Caron, uw derde vraag heeft te maken met de beoordeling van de inpasbaarheid van bouwprojecten binnen hun concrete site. Hoe een dergelijke beoordeling moet gebeuren, kan niet worden ingeschreven in de regelgeving. Ze moet echter wel gebeuren. Het is niet omdat iets niet in het decreet staat, dat het niet moet gebeuren. Bij een vergunningsbeslissing moet ten minste worden gemotiveerd wat en waarom iets wordt beslist.
Om een en ander concreter te maken, heeft mijn administratie een beoordelingskader uitgewerkt en op zijn bruikbaarheid getoetst. Het beoordelingskader ´Goede ruimtelijke ordening in een bebouwde context´ staat op de website www.ruimtelijkeordening.be. Het geeft een hele reeks antwoorden op vragen die relevant zijn binnen de aan bod gebrachte problematiek. Het document is een model dat kan worden gehanteerd bij de afweging van bouwaanvragen.
In het kader gaat men ervan uit dat elk project en elke site een bepaalde complexiteit heeft. Zo kunnen er vragen worden gesteld over wanneer het bouwen van meergezinswoningen of een multifunctioneel complex moet worden toegelaten, over wat moet gebeuren met een perceel tussen of achter eengezinswoningen, over de aandachtspunten, over de criteria die van toepassing zijn.
In het beoordelingskader komen meerdere punten aan bod. Binnen die diverse schaalniveaus zijn detailuitspraken relevant. Ik geef er vijf. Eén is de functionele impact van het project, de verenigbaarheid met de omgeving, de verweving daarin en de relaties die het ermee heeft. Daarin komen aspecten aan bod inzake de aard van de omgeving, de huidige of op die plaats toekomstige functies en bestemmingen en de al dan niet inpasbaarheid van het project daarin. Ook de verkeersafwikkeling nu en ten gevolge van het project is een vraagstuk dat hier ter sprake komt.
In een volgend item komen veeleer ruimtelijke aspecten aan bod, zoals de schaal en omvang van het project. Daarin is het belangrijk een afweging te maken over bijvoorbeeld de dichtheid en de visie die wat dat betreft door de lokale overheid wordt ingenomen. Ook de perceelsindeling, bebouwingswijze, het ruimtebeslag en de impact op het terreinreliëf kunnen ter sprake worden gebracht.
In een derde deelevaluatie zal het gaan over de veeleer architecturale en vormelijke aspecten. Daarin gaat het bijvoorbeeld over het bouwvolume, het gabarit, de inpassing tegenover nabije bouwvolumes, de kwaliteit en het uitzicht van het nieuwe volume tegenover de bestaande, bouwtypologie en architectuurstijl enzovoort. Ook de relatie met eventueel voorkomend erfgoed is hier relevant.
Een ander onderdeel gaat in op zogenaamde hinderaspecten. Daar gaat het bijvoorbeeld over de potentiële hinder ten gevolge van de geplande functie, aspecten met betrekking tot nabuurschap zoals zichten en lichten, het beperken van privacyhinder en garanderen van voldoende bezonning. Ook loutere wooncomfortaspecten en interne kwaliteiten van het project kunnen hier aan bod komen. Een specifiek aandachtspunt hierin is, zeker als het woningen betreft, het voorzien in voldoende kwalitatieve buitenruimten.
In een laatste onderdeel van het beoordelingskader kan worden ingegaan op de problematiek van de inkleding in of buffering ten aanzien van natuur- of groenelementen. Typevoorbeelden zijn percelen die aan de rand van een dorp liggen en waar de overgang met de open ruimte moet worden gemaakt. Het dorp moet daar niet stoppen. Waarop moet men daarbij zoal letten? Deze aandachtspunten kunnen een hulpmiddel zijn bij de beoordeling van dit soort vergunningen.
?
Ik verwijs ook graag naar een op stapel staand boek over de ruimtelijke kwaliteit binnen verkavelingen. Ik hoop dat het er dit jaar komt. Vernieuwende en creatieve verkavelingsconcepten komen in dit voorbeeldboek aan bod. Het sluit aan bij het ´dichter wonen´. Vlaanderen wil daarmee vooral een denkkader en methodieken aanreiken aan de gemeentebesturen.
Ik ga nog even in op uw bijkomende vragen over de vertaling van dit beleid in de praktijk. Mijn administraties trachten deze uitgangspunten van het beoordelingskader en de aandacht voor het onroerend erfgoed bij zoveel mogelijk overlegmomenten mee te nemen. Dat gebeurt nu reeds in diverse opleidings-, vormings- en contactmomenten met de provincies en administraties zoals de Vlaamse Landmaatschappij of andere Vlaamse overheidsdiensten. Er is nogal wat overleg en consultatie.
Wat het onroerend erfgoed betreft, verwijs ik in eerste instantie naar de inventaris van het bouwkundig erfgoed. Deze inventaris is afgerond voor de kustgemeenten. Per gemeente is in deze inventaris opgenomen: een beschrijving van de karakteristieken van de bebouwde kernen; een beschrijving van de karakteristieken per straat en een oplijsting en beschrijving van de erfgoedwaarden van waardevolle bouwkundige items. Zeker voor de kust is dit een vrij recent document. Het is meer volgens de moderne methodologie tot stand gekomen. We hebben in 2006 heel wat beschermd als monument. Dit zou moeten worden meegenomen in het ruimtelijk beleid door doorkoppeling naar structuur- en uitvoeringsplannen. Zoals reeds eerder aangegeven, wil ik ervoor zorgen dat via het instrument ankerplaatsen - vertaald in erfgoedlandschappen - deze karakteristieken nog beter omschreven en afgewogen kunnen worden in functie van toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen.
Op uw laatste vraag is het antwoord kort: een specifiek project van de Vlaamse Bouwmeester is mij nu niet bekend. Ik zal dat navragen en u op de hoogte houden.
De voorzitter: De heer Caron heeft het woord.
De heer Bart Caron: Ik dank u voor uw uitgebreid antwoord, mijnheer de minister. Tegen mijn natuur in pleit ik in mijn vraag - met enige terughoudendheid - om de rol van de gemeenten en de hogere overheid ter zake te bekijken. De kern van de zaak is: men moet willen. Er is voldoende voorhanden, er is een instrumentarium, er zijn hulpmiddelen, publicaties en voorbeeldsituaties.
Het lokale bestuur moet beseffen dat het heel secuur te werk moet gaan inzake ruimtelijke planning. Het moet een visie ontwikkelen. U noemt het voorbeeld van Leffinge. Dat is een pars pro toto. Het is een voorbeeldig project. Zelfs een BPA van 2000 kan tot dit aanleiding geven. Men kan zich de vraag stellen of het BPA wel goed is. Het beantwoordt eigenlijk niet aan de afwegingscriteria. Er zijn in Vlaanderen nog veel, veel oudere BPA´s en veel gebieden hebben er zelfs geen. Er zijn nog gebieden zonder enige planning op detailniveau. Ik veroordeel niemand. Er is nog heel veel werk aan de winkel. Als een gemeentebestuur dat wil, kan het fantastische projecten realiseren.
Wie van slechte wil is, kan ook knoeien. Moeten we directer ingrijpen in dit geval? U denkt van niet. Ik ben geneigd u daarin te volgen, maar enige sensibilisering is toch nog altijd aan de orde, en dat is zacht uitgedrukt. Aan de kust heeft iedereen boter op zijn hoofd. Ik besef dat het niet altijd simpel is, de vele belangen doorkruisen elkaar. Het zou goed zijn om dat allemaal uit te klaren. Van Knokke tot De Panne komt het op hetzelfde neer: de immobiliënactiviteiten spelen een aanzienlijke rol. Ik begrijp dat, ze hebben een grote economische waarde. Het is logisch dat mensen in die sector ook aan politiek doen. Ik wil daar niet al te negatief over doen. Er moet een gebiedsvisie worden ontwikkeld. De provincie kan daarin een voortrekkersrol spelen, geïnspireerd door het plattelandsbeleid.
Ik pleit nog eens voor sensibilisering. De instrumenten ervoor bestaan. We kunnen dat vanuit deze commissie ondersteunen. De situatie en problemen aan de kust gelden voor veel gebieden in Vlaanderen. Ik erken en herken dat. Dat is zeker het geval voor aantrekkelijke streken met een vrij intact landschap. De sensibilisering via de Monumentenstrijd was zeer succesvol, misschien kan zoiets worden toegepast op het geïsoleerde monument. U geeft zelf voorbeelden. Het gaat over de context en de omgeving van het waardevolle monument. Dat heeft grote invloed op de levenskwaliteit van de dorpen. Kwaliteit gaat hier samen met kwantiteit.
Ik zal samen met enkele collega´s een voorstel doen. We zouden aan de kust experimenten kunnen uitvoeren over het aanduiden van bouwkundig erfgoed. Zo kunnen we uitzoeken of het instrumentarium hanteerbaar en toepasbaar is, of het kan leiden tot een meer kwalitatieve ordening, of het aanleiding geeft tot maatschappelijk debat. Hier hoort u de communalist in mij: uiteindelijk moeten de gemeenten de beslissingen treffen. De democratie heeft haar rechten. De ruimtelijke planning mag alleszins een grotere rol gaan spelen in de politieke keuzes. Het onderwerp leeft. Het laatste woord is nog niet gezegd. Leffinge was enkel de aanleiding. Het toont aan welke weg we nog moeten afleggen. Helaas zaten we daar met een onomkeerbare situatie. Ik kan u verzekeren, wie een appartement koopt langs het kanaal naar Nieuwpoort, woont op een van de mooiste plekken van Vlaanderen.
De voorzitter: De heer De Klerck heeft het woord.
De heer Patrick De Klerck: Eigenlijk zijn hier twee fundamentele punten naar voren gebracht, met name de eigenheid van de dorpen en de behoefte aan betaalbare woningen.
Wat de eigenheid van de dorpen betreft, kan ik de gedachtegang van de heer Caron volgen. Ik ben het evenwel niet eens met de door hem voorgestelde methodes. Volgens hem moet de Vlaamse overheid een algemeen beleid voeren. Mijns inziens gaat het hier om een gemeentelijke en een provinciale materie. We moeten hier geen Vlaamse eenheidsworst van maken.
Volgens mij beschikken alle kustgemeenten momenteel over gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen. Die plannen bieden de gemeenten perfect de mogelijkheid het beleid te stimuleren en te bepalen waar al dan niet mag worden gebouwd. Indien een gemeente niet over een bijzonder plan van aanleg of over een ruimtelijk uitvoeringsplan beschikt, moet ze op het gewestplan terugvallen. In dat geval kan de gemeente het bouwen van eengezinswoningen door middel van een stedenbouwkundige verordening stimuleren.
Ik wil het hier maar eenmaal over mijn eigen gemeente hebben. Het gemeentebestuur van Blankenberge is momenteel bezig met het opstellen van een stedenbouwkundige verordening. Het is expliciet onze doelstelling het karakter van de dorpen te behouden. Ik ben het eens met de ideeën van de heer Caron, maar ik vind niet dat het hier om een taak van de Vlaamse overheid gaat.
De provincie West-Vlaanderen heeft een kompas gepubliceerd. Deze publicatie borduurt voort op het provinciaal ruimtelijk structuurplan, waarin de ontwikkelingsperspectieven van de dorpen worden bepaald. Het provinciaal ruimtelijk structuurplan van West-Vlaanderen omvat lijsten van alle gemeenten en dorpen, tot in de kleinste kernen, en bepaalt welke ontwikkelingsmogelijkheden er zijn. De meeste dorpen hebben terecht grote ontwikkelingsmogelijkheden. Ook het provinciaal ruimtelijk structuurplan past in het pleidooi om de eigenheid van de dorpen te behouden. De gemeentebesturen en het provinciebestuur zijn in elk geval cruciale actoren.
De heer Caron heeft daarnet naar de leegstand in de dorpen verwezen. Er is nog steeds een stadsvlucht aan de gang. Vergeleken met vroeger is de beweging enigszins afgeremd. Die stadsvlucht leidt tot leegstand en kan in een negatieve spiraal eindigen. De heer Sintobin heeft daarnet verklaard dat we deze problematiek verder moeten opentrekken. Het gaat hier inderdaad niet louter om de ruimtelijke ordening. Het gaat hier ook om de economie en om het plattelandsbeleid. We moeten de leegstand in de dorpen aanpakken. We mogen geen negatief beleid voeren.
We beschikken hiervoor evenwel over de nodige ordeningsinstrumenten. De gemeentebesturen moeten vaak op de gewestplannen terugvallen. De minister heeft daarnet naar het belang van een goede ruimtelijke ordening en naar de draagkracht van de ruimte in die zones verwezen. Ook met betrekking tot omgevingskenmerken zijn er een aantal mogelijkheden, zoals nokhoogte of kroonlijsthoogte. De gemeentebesturen beschikken over instrumenten om de bouw van grote mastodonten te vermijden.
De heer Caron pleit voor proefexperimenten. Op zich vind ik dit een goed denkspoor. Ik wil er echter op wijzen dan een kustgemeente, met name Koksijde, dit idee al in de praktijk heeft gebracht. Er staan beschermde gebouwen aan de kust. Bepaalde gebouwen staan op de inventaris van het bouwkundig erfgoed. Het gemeentebestuur van Koksijde heeft een bijkomende lijst van interessante gebouwen gemaakt. Dit idee is met succes uitgevoerd en kent veel navolging.
Volgens de heer Caron is pensioenmigratie naar een tweede verblijf aan de kust vooral een zaak van financieel krachtige mensen. Ik betwijfel dit. Ik weet niet hoe het in Oostende zit. Ik weet wel dat niet enkel welgestelde mensen in Blankenberge komen wonen. Bij ons gaat het ook om OCMW-migranten. Ik beschouw dit niet als een pejoratieve omschrijving. Het gaat hier om alle inkomensgroepen.
Wat de behoefte aan betaalbare woningen betreft, geven sommige gemeenten een dubbele prikkel. In eerste instantie gaat het om een financiële prikkel. Jonge gezinnen die aan de kust komen wonen, krijgen een verwervingspremie van, bijvoorbeeld, 2000 euro indien ze een woning kopen of renoveren. In andere gevallen betaalt de gemeente over een periode van vijf jaar 75 percent van de onroerende voorheffing terug. In tweede instantie gaat het om prikkels met betrekking tot de ruimtelijke ordening. Dit valt wel onder de taken van de Vlaamse overheid. De Vlaamse overheid kan immers woonuitbreidingsgebieden aanduiden. In West-Vlaanderen is in totaal 17.000 hectare tot woonuitbreidingsgebied uitgeroepen. Wie naar de atlas van de woonuitbreidingsgebieden kijkt, zal merken dat heel wat zones in West-Vlaanderen in het algemeen en aan de kust in het bijzonder als in de nabije toekomst te ontwikkelen gebieden zijn aangeduid.
De Vlaamse overheid heeft op dit vlak zeker een taak te vervullen. We zijn volop bezig met het regionaal stedelijk gebied Brugge, dat gedeeltelijk aan de kust ligt, en met het regionaal stedelijk gebied Oostende, dat de gemeenten Middelkerke en Bredene omvat. De provincie West-Vlaanderen is volop bezig met het kleinstedelijk gebied Veurne, dat hier al eerder ter sprake is gekomen, met het kleinstedelijk gebied Blankenberge en met het kleinstedelijk gebied Knokke. In al deze kleinstedelijke gebieden zullen pakketten aan bijkomende woningen tot stand komen. Ik ben er alleszins van overtuigd dat de Vlaamse overheid in de toekomst op dit vlak ook nog een taak zal moeten vervullen.
Tot slot wil ik nog verwijzen naar het toeristisch netwerk aan de kust. De Vlaamse overheid biedt ook op dit vlak bijkomende mogelijkheden.
Wat de eigenheid van de dorpen betreft, volg ik de gedachtegang van de heer Caron. In mijn ogen gaat het hier evenwel om een provinciale en gemeentelijke aangelegenheid. Wat de betaalbare woningen betreft, biedt de Vlaamse overheid heel wat mogelijkheden.
De voorzitter: De heer Verfaillie heeft het woord.
De heer Jan Verfaillie: Ik wil nog even op de vorige sprekers reageren. We hebben een algemeen bouwreglement voor de oude stadskern van Veurne opgesteld. Dit reglement bepaalt voor elke wijk en voor elke straat hoe hoog er mag worden gebouwd en hoeveel bouwlagen er mogen zijn. De immobiliënmakelaars hebben dat niet graag. De bewoners hebben dat enkel graag als ze zelf geen betrokken partij zijn. We moeten echter voor de toekomst van onze stad zorgen. Onze stad moet in de toekomst ook nog mooi zijn. We hebben mooie waterwegen. We willen onze stad niet volledig door hoogbouw laten verpesten.
Ik kan me voorstellen dat een aantal gemeentebesturen angst hebben om hieraan te beginnen. Uiteindelijk moet elk lokaal bestuur zijn verantwoordelijkheid opnemen. In Veurne hebben we dit alvast gedaan.
De voorzitter: De heer Verstreken heeft het woord.
De heer Johan Verstreken: Aangezien deze discussie al lang duurt, heb ik de indruk dat deze vraag om uitleg toch enigszins een interpellatie is geworden. Het positieve aan de sloop in Leffinge is dat hier een goed debat is gevoerd. Ik ga ervan uit dat dit debat in de toekomst nog zal worden voortgezet.
De voorzitter: Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Mevrouw Tinne Rombouts: Ik bedank de minister voor zijn antwoord. Ik besef dat de gemeentebesturen eerst de wil moeten opbrengen. Ze beschikken over de nodige instrumenten. Het lijkt me geen evidente of snelle taak voor elke straat een ruimtelijk uitvoeringsplan op te stellen. Er is evenwel al veel gebeurd.
Ik heb nog een bijkomende vraag. In een aantal gemeenten is het ruimtelijk structuurplan opgesteld en is het ruimtelijk uitvoeringsplan al van kracht. Hoe staat het met het gelijkheidsbeginsel?
De voorzitter: Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen: Het gaat hier om een beleidsbeslissing. Hierbij moet steeds een afweging worden gemaakt. Een voormalig premier van dit land heeft ooit het volgende gezegd:?Trop is te veel?. Indien een openbaar bestuur morgen een gemotiveerde beleidslijn trekt, is dat zo. Ik daag iedereen uit naar het Arbitragehof te trekken. Ik denk niet dat dergelijke klachten veel kans op succes hebben. Er moet echter een gemotiveerd ruimtelijk afwegingskader zijn. Alleen zo kunnen de gemeenten stoppen met het nemen van idiote beslissingen.
De voorzitter: Het incident is gesloten.