Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Vergadering van 04/12/2007
Vraag om uitleg van mevrouw Veerle Heeren tot de heer Steven Vanackere, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Ge?zin, over de toepassing van de principes van toegankelijkheid in voorzieningen die het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsge?bonden Aangelegenheden (VIPA) financiert
De voorzitter: Mevrouw Heeren heeft het woord.
Mevrouw Veerle Heeren: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, de problematiek van de toegankelijkheid, het aanpasbaar bouwen en het implementeren daarvan in verschillende beleidsdomeinen is al vele jaren een van mijn bekommernissen. In het verleden hebben we daarover ook al een aantal initiatieven genomen. Ik verwijs graag naar onze resolutie betreffende het bevorderen en ondersteunen van het meegroeiwonen, die hier op 4 april 2003 unaniem goedgekeurd is.
De ervaring leert dat er ook in de welzijnssector nog heel wat gesubsidieerde infrastructuur is, waarbij we ons ernstige vragen moeten stellen over de toegankelijkheidsvereisten.
Voor wat betreft de dossiers van het Rollend Woonfond van Limburg werd beslist om voorafgaand aan de goedkeuring van de dossiers een gefundeerd advies van het toegankelijkheidsbureau voorop te stellen. Op het werkveld werpt die werkwijze duidelijk vruchten af. Het is dan ook belangrijk dat er voor de welzijnsvoorzieningen richtlijnen en instrumenten uitgewerkt worden om de toegankelijkheid te bepalen en dat die ook verankerd worden in de procedures die eigen zijn aan de specifieke vereisten van de sector.
In de provincie Limburg hebben we met het toegankelijkheidsbureau al een hele weg afgelegd. We zijn daarbij gestart vanuit het streekopbouwwerk. In al die jaren heb ik, samen met de andere leden van de raad van bestuur, drie keer mensen in opzeg moeten plaatsen omdat we geen projectmiddelen meer hadden. Ik heb ook geleerd dat vzw´s die draaien op projectmiddelen, altijd hun dynamiek blijven behouden en niet verstarren in een vorm van ambtenarij. Aan de andere kant valt niet te ontkennen dat daar heel wat expertise ontwikkeld is. De verankering in het Limburgplan heeft geresulteerd in het expertisecentrum Enter. Op die manier staat de grote expertise van het toegankelijkheidsbureau ter beschikking van heel Vlaanderen.
Wanneer het gaat over toegankelijkheid, wordt er vaak gerefereerd aan de wetgeving van 1975, die nog altijd van toepassing is. We hebben minister Van Brempt, die onder meer bevoegd is voor de toegankelijkheid, al meermaals gevraagd hoever het nu precies staat met die vernieuwingen. We waren aanvankelijk van plan om vanuit het parlement zelf een initiatief te nemen, omdat dit ge?mplementeerd moet kunnen worden in het werkveld. Het overleg met het departement Ruimtelijke Ordening, dat al meer dan een jaar aan de gang is, is cruciaal. Er zijn plannen om een en ander op te nemen in een gewestelijke verordening over toegankelijkheid. Deze regelgeving over toegankelijkheid beperkt zich echter tot het planafleesbare - de structuur van de bouw - en gaat niet zozeer over de specifieke inrichting van het gebouw.
Toegankelijkheid is een inclusieve materie. Vandaag bespreken we de problematiek in de commissie Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, vorige week was er in de commissie voor Wonen, Stedelijk Beleid, Inburgering en Gelijke Kansen een interessant debat over socialewoningbouw. Toegankelijkheid is een begrip dat men moet kunnen benaderen in alle sectoren waarbij de overheid initiatieven financiert. Er zijn heel goede voorbeelden waaraan we ons kunnen spiegelen. Voor Toerisme Vlaanderen hebben we bijvoorbeeld richtbundels die kunnen dienen voor de verschillende sectoren. De Lijn en de wegeninfrastructuur zijn andere goede voorbeelden.
Toerisme Vlaanderen is een mooi voorbeeld van hoe het in de toekomst zou kunnen zijn in de welzijnssector. Er worden mensen gevormd die mee aan de basis liggen van de ontwikkeling en inrichting van gebouwen, maar ook de sector zelf wordt geresponsabiliseerd. Zo moet het ook in de welzijnssector gaan: de mensen die dagelijks op het terrein werken, moeten mee betrokken worden in dit proces. Het is daarom cruciaal dat dit alles verankerd wordt in procedures die eigen zijn aan de specifieke vereisten van bijvoorbeeld de welzijnssector.
Mijnheer de minister, deelt u onze mening rond toegankelijkheid? In welke mate kunt u bijdragen tot een verankering in de procedures en instrumenten die vandaag door VIPA gehanteerd worden?
Ik heb de resolutie betreffende het meegroeiwonen er nog eens bij gehaald. Een groot deel van die resolutie moet zeker vanuit het beleidsdomein Wonen ingevuld worden. Een paar weken geleden heb ik hier een inbreng gedaan rond wonen en welzijn, maar vorige week hebben we in de commissie voor Wonen een duidelijke oproep gedaan aan minister Keulen en hem gezegd dat hij een hand moet uitsteken naar de welzijnssector. De minister heeft daar aangekondigd dat hij een protocol wil overwegen, maar voorlopig kon hij daar niet meer details over geven. De resolutie van destijds moest de aanzet zijn tot een gestructureerd overleg tussen Wonen en Welzijn. We hebben bij de minister bevoegd voor Wonen ook gepleit voor een verzameldecreet binnen het departement Wonen dat alle problemen die zich vandaag voordoen om beide sectoren optimaal te laten samenwerken, kan wegwerken. Er bestaat in beide sectoren heel veel goede wil maar men stoot vaak op moeilijkheden binnen de wetgeving. Ik heb dat destijds?meegroeiwonen´ genoemd. Ik vind dat een betere en actievere term voor levenslang wonen.
De voorzitter: Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mevrouw Vera Van der Borght: Ik sluit me aan bij mevrouw Heeren wanneer ze zegt:?Het is dan ook belangrijk dat er voor de welzijnsvoorzieningen richtlijnen en instrumenten worden uitgewerkt om de toegankelijkheid te bepalen, en dit ook te verankeren in de procedures.?. Ik wil daarbij echter een kleine nuance maken.
Het is niet duidelijk wat er allemaal toegankelijk moet worden gemaakt. De KB´s zijn daarover niet helemaal duidelijk. Mevrouw Heeren verwees naar het KB van 1975. Maar ook het KB van 1977 zorgt voor interpretatieproblemen. De nieuwe provinciale adviescomités voor toegankelijkheid geven aanleiding tot een zekere rechtsonzekerheid bij het adviseren en verlenen van stedenbouwkundige vergunningen. Met toegankelijkheid bedoelt men meestal voldoende brede deuren, een toilet dat toegankelijk is voor rolstoelen, een aantal kamers dat toegankelijk is voor rolstoelen enzovoort. Wanneer we eisen dat alle kamers rolstoeltoegankelijk zijn, dan vrees ik dat de factuur op termijn onbetaalbaar wordt. Is het dat wat u bedoelde, mevrouw Heeren?
Mevrouw Veerle Heeren: Neen, dat heb ik helemaal niet bedoeld.
Mevrouw Vera Van der Borght: Dan wil ik me daarvoor verontschuldigen. Niettemin wil ik ervoor pleiten dat daaraan de nodige aandacht wordt besteed.
De voorzitter: Mevrouw Stevens heeft het woord.
Mevrouw Helga Stevens: Ik sluit me aan bij de vraag van mevrouw Heeren. Ik heb wel een bedenking. Het is belangrijk dat de minister van Ruimtelijke Ordening samen met de minister van Gelijke Kansen een verzameldecreet, een algemeen decreet dus, opstelt betreffende de toegankelijkheid. Op basis van specifieke noden in bepaalde sectoren kunnen bijkomende decreten worden opgenomen. Het is niet de bedoeling om per sector verschillende normen op te leggen. Dat creëert een grotere chaos. We moeten eerst een algemene basisregelgeving opstellen en daarna per sector nagaan wat de specifieke noden zijn. Een rusthuis heeft bijvoorbeeld andere noden dan een school. De basis is echter een algemene toegankelijkheid voor iedereen, niet alleen voor personen met een handicap.
Ik begrijp mevrouw Van der Borght wanneer zij zegt dat niet elke kamer van elke rusthuis toegankelijk kan zijn voor rolstoelgebruikers. Wanneer het rusthuis gebouwd is voor rolstoelgebruikers, dan moeten alle kamers toegankelijk zijn. Indien dat niet het geval is, dan moeten enkele kamers toegankelijk worden gemaakt. Ik heb het dan niet alleen over fysieke toegankelijkheid, maar ook over de toegang tot informatie zoals bewegwijzering. Wie bijvoorbeeld een bezoek brengt aan het UZ van Gent of Leuven, heeft daarbij heel wat zoekwerk.
Mijnheer de minister, zult u bij minister Van Mechelen en minister Van Brempt navragen waar die algemene regelgeving blijft? Op basis van die basisregelgeving kunnen we zelf een regelgeving uitwerken binnen de eigen sectoren. Als men graag subsidies wil krijgen, moet er eerst een attest zijn waaruit blijkt dat bijvoorbeeld in het bouwplan rekening wordt gehouden met de toegankelijkheid. Bij de subsidieaanvraag moet er in het dossier een advies van het provinciaal toegankelijkheidsbureau zitten. Als dat bureau het plan goedkeurt, is dat een garantie. Op die manier kunnen we onze eigen sectoren be?nvloeden om dit plan uit te voeren.
Mevrouw Heeren, u verwees naar het expertisecentrum Enter, maar ik weet niet zeker of dat echt een controlerende functie heeft. Het is belangrijk dat Enter zich kan richten op het uitwerken van algemene regels en dat dan per provincie de naleving op het terrein kan worden gecontroleerd. Ik denk dat dat de meest efficiënte werkverdeling is.
De voorzitter: Mevrouw Roex heeft het woord.
Mevrouw Elke Roex: Mijnheer de minister, het zou goed zijn dat u aangeeft in welk soort voorzieningen binnen het VIPA er toegankelijkheid moet zijn en in welke niet. Voor rusthuizen zijn er bijvoorbeeld al toegankelijkheidsregels: rolstoelgebruikers moeten er toegang hebben. Daaruit zou blijken dat er binnen VIPA al inspanningen gebeuren inzake toegankelijkheid.
De voorzitter: Mevrouw Heeren heeft het woord.
Mevrouw Veerle Heeren: Ik heb de indruk dat een en ander wordt verward. De basistoegankelijkheid moeten we in de wetgeving kunnen onderbrengen. We hebben de wet van 1975 - geen KB, maar een wet -, maar het grote probleem is dat de wet niet afdwingbaar is. We hebben wetten, maar niemand zegt mij dat ik 120 kilometer per uur moet rijden, dus als ik zin heb om de wet te overtreden, rijd ik 140 kilometer per uur. De wet is dus niet afdwingbaar. Het was goedbedoeld, maar nu, dertig jaar later, is de wet ook achterhaald.
Wat is zo moeilijk aan de thematiek van toegankelijkheid? Ik denk niet dat het aan de wetgever is om een regelgeving te maken waarin staat dat de deurbreedte 93 centimeter moet zijn, want dan vervallen we in details. In dat geval moeten we altijd de wetgeving veranderen als de maatschappij verandert.
De basistoegankelijkheid moet er zijn. Ik denk dat er ook een akkoord is op regeringsniveau en dat het verankerd zal worden binnen een gewestelijke verordening. Ik denk dat dat ook het beste instrument is om het afdwingbaar te maken, ook al klinkt een decreet misschien beter. Basistoegankelijkheid zal er zijn, voor iedereen. De vraag is op welke manier dat moet worden verfijnd voor de verschillende sectoren, rekening houdend met het budget. We kunnen zo sterk verfijnen dat we het budget morgen moeten verviervoudigen. Niet elke rusthuiskamer moet een totale toegankelijkheid hebben, maar er moet wel een basistoegankelijkheid zijn, zodat de persoon met een rolwagen die er op bezoek komt, binnen kan.
Mijnheer de minister, op welke manier ziet u de verfijning in specifieke regelgeving?
De voorzitter: Minister Vanackere heeft het woord.
Minister Steven Vanackere: Mevrouw Heeren, uiteraard is toegankelijkheid een enorm belangrijk principe, bij alle welzijns- en gezondheidsvoorzieningen. Dat wil ik bij voorbaat onderstrepen. Vanuit de VIPA-subsidies kan ik daar mee een incentive aan geven.
Het is goed dat we nog eens het kader van vandaag in ogenschouw nemen. Daarbij moeten we een onderscheid maken tussen wat vandaag al decretaal of wettelijk bestaat en wat eventueel met nieuwe regelgeving vanuit mijn eigen bevoegdheid mogelijk is.
Mevrouw Heeren, u hebt al verwezen naar de federale wet van 17 juni 1975 betreffende de toegang tot gebouwen toegankelijk voor het publiek. Het is belangrijk om goed rekening te houden met de bewoordingen, want een deel van de discussie zal betrekking hebben op de definitie van een ruimte die toegankelijk is voor het publiek. Als we een en ander gaan toepassen op woonzorgcentra, moeten we de vraag stellen welk deel van de regelgeving betrekking heeft op dat deel van het woonzorgcentrum dat toegankelijk zou moeten zijn voor het publiek en wat we, binnen de logica van de individuele kamers, kunnen beschouwen als niet noodzakelijk toegankelijk voor het publiek, maar waarbij we toch moeten nadenken over de toegankelijkheid.
In de mate dat de regelgeving betrekking heeft op onderdelen van de gebouwen die publiek toegankelijk zijn, moet men ook een goed antwoord geven op de vraag wat men in private gedeelten van de gebouwen kan doen, opdat de toegankelijkheid voor rolstoelgebruikers wordt verzekerd.
Ik geloof ook dat we een klein beetje moeten willen bouwen voor de toekomst. De samenstelling van het publiek van vandaag in een rusthuis, is misschien niet exact hetzelfde als binnen twintig jaar. We hebben in deze commissie al verschillende keren aangegeven dat de kans groot is dat het aantal zwaar zorgbehoevenden in de rusthuizen zal toenemen, omdat steeds meer mensen zolang mogelijk thuis wensen te blijven. De stap naar het woonzorgcentrum komt daardoor veel later, maar zal per definitie gepaard gaan met een veel hogere graad van zorgbehoevendheid dan degene die men nu misschien aantreft in onze voorzieningen.
De federale wet van 1975 bepaalt dat een bouw- of verbouwvergunning slechts kan worden afgeleverd indien die gebouwen voldoen aan bepaalde normen, die zijn vastgelegd in het KB van 9 mei 1977. Dat is de verklaring voor de twee verschillende data. Het KB specifieert de aard van de gebouwen waarop de wet van toepassing is en omvat een aantal zeer concrete bepalingen onder meer inzake de toegangswegen tot gebouwen, de trappen, de toegangsdeuren, de gangen, de liften, de binnendeuren, de sanitaire lokalen en zo verder.
Een tweede belangrijk element van het bestaande wettelijke kader is het artikel 100, paragraaf 4 van het decreet op de Ruimtelijke Ordening van 22 oktober 1996, dat gewijzigd is op 21 november 2003, met eveneens een verwijzing naar de toegankelijkheid van gebouwen:?De stedenbouwkundige vergunning, bedoeld in artikel 99, paragraaf 1, 1° en 6°, moet worden geweigerd wanneer niet is voldaan aan de regels betreffende toegang van personen met een verminderde beweeglijkheid tot al dan niet bebouwde onroerende goederen of delen ervan toegankelijk voor het publiek, tot installaties en wegen zoals deze bij wet of door de Vlaamse Regering worden vastgesteld.? Ook hier lezen we dus het cruciale onderscheid tussen gebouwen of gedeelten ervan die toegankelijk dienen te zijn voor het publiek en gebouwen of gedeelten ervan die niet toegankelijk hoeven te zijn voor het publiek. Het is goed dat mevrouw Van der Borght daar nog eens op gewezen heeft.
Inzake de fysieke toegankelijkheid is dit voor Vlaanderen tot op heden de enige specifieke regelgeving waarnaar kan worden verwezen. Het is wel zo dat in de veiligheidsvoorschriften en de brandpreventievereisten voor de instellingen van de welzijns- en gezondheidssector steeds rekening wordt gehouden met een aantal facetten van de toegankelijkheid voor minder mobiele mensen. Het is nogal vanzelfsprekend dat men in het kader van een verificatie van bijvoorbeeld brandveiligheid extra aandacht heeft voor die context en normen oplegt die daar rechtstreeks verband mee houden.
Ik heb de intentie om in de bestaande VIPA-regelgeving nog meer aandacht te besteden aan de toegankelijkheid. Vorige maand heeft VIPA overlegd met de vzw Enter om te kijken of en hoe de principes van toegankelijkheid beter kunnen worden ge?mplementeerd of verfijnd binnen de regelgeving van VIPA. Zowel een aanpassing van het bestaande procedurebesluit van VIPA als de creatie van een meer verfijnde toegankelijkheidsregelgeving zijn opties die we samen met de vzw Enter bestuderen.
Bij de lancering van het VIPA-kennisloket, op onze recente studiedag van 26 november 2007, was de toegankelijkheid overigens een van de twee behandelde onderwerpen. U merkt dat er binnen VIPA een en ander beweegt met betrekking tot die problematiek.
Zoals gezegd wil ik een goed onderscheid maken tussen datgene wat in mijn ogen publiek toegankelijk moet zijn, en datgene wat tot de huiselijke sfeer van de kamers behoort. Ik wil daarbij de zekerheid hebben dat men ook in de toekomst - dus ook over pakweg 20 jaar, wanneer het zorgprofiel van de mensen in de rusthuizen veel hoger zal zijn dan vandaag - een voldoende aanbod heeft om de toegang voor rolstoelgebruikers te verzekeren.
Tegelijk wens ik te voorkomen dat men met het bestaande budget veel minder kan realiseren, door een te rigide toepassing van de regels voor publiek toegankelijke gebouwen op de individuele kamer. Ik ben blij dat u de aandacht hebt gevestigd op dat dilemma, mevrouw Heeren. We moeten dat pragmatisch bekijken. We moeten zeer veeleisend zijn op het niveau van de publiek toegankelijke gedeelten, en vervolgens goed nagaan hoe we dat toepassen op de individuele kamers.
VIPA benadrukt bij de begeleiding van de initiatiefnemers in de realisatie van hun bouwprojecten altijd het belang van toegankelijkheid en heeft daar zelf aandacht voor bij de beoordeling van de investeringsdossiers. De toegankelijkheidsbureaus spelen een belangrijke rol, maar we moeten erover waken dat hun adviezen geen hinderpaal worden voor het realiseren van projecten. Ik kan zeer goed aanvaarden dat men ten aanzien van de toegankelijkheidsvoorwaarden een aantal hoge verwachtingen formuleert, maar als dat voor een gemeentebestuur meteen de aanleiding is om de bouwvergunning niet goed te keuren omdat ze niet perfect conform het advies is, denk ik dat we op de verkeerde weg zitten. Dat is de reden waarom we wat meer overleg willen en de verwachtingen van de overheid duidelijker willen formuleren.
Ik heb de resolutie betreffende het bevorderen en ondersteunen van het meegroeiwonen nog eens nagelezen. Ik ben blij dat u in deze commissie af en toe het accent legt op wonen. Ik heb zopas in Antwerpen een colloquium bijgewoond over armoede en sociale uitsluiting. De link tussen wonen en mijn bevoegdheden is bijzonder duidelijk. Daarnet zei een expert nog:?Geef iemand een dak boven zijn hoofd en zijn gezondheid zal zienderogen verbeteren.? U legt terecht de link met welzijn. Ook de link met gezondheid is duidelijk. Het is dan ook goed dat we deze problematiek hier bespreken.
Ik ben de idee van meegroeiwoningen zeker genegen. Ik heb samen met minister Keulen een denktank Wonen-Welzijn opgestart. Die mag echter nog wat dynamischer worden dan in het verleden het geval was.
Het nieuwe Thuiszorgdecreet dat momenteel in voorbereiding is, legt de nadruk op de wens van ouderen om zo lang mogelijk thuis te blijven wonen. De meeste ouderen zijn eigenaar van de woning waarin zij wonen. Dat maakt de problematiek van de aanpassing van de woning dan ook des te relevanter. Eigenaarschap maakt het verhuizen nog minder evident dan in een huursituatie. In het kader van het nieuwe Thuiszorgdecreet zullen we de dienstencentra nog nadrukkelijker wijzen op een van de taken die zij vandaag reeds hebben. We zullen die taak, met name het adviseren en begeleiden van de aanpassing van de woning, nog stringenter formuleren.
Mevrouw Heeren, u slaat de nagel op de kop wanneer u wijst op het belang van deze problematiek in het kader van het welzijn.
De voorzitter: Mevrouw Heeren heeft het woord.
Mevrouw Veerle Heeren: Mijnheer de minister, mijn volgende vraag is hoe snel dat kan gebeuren binnen de VIPA-reglementering. Ik deel uw mening dat vorming hier essentieel is. De Vlaamse adviesbureaus moeten niet alleen wijzen op wat fout is. Dat moet groeien vanuit de sector zelf. De sector moet worden betrokken bij het gefaseerde proces van toegankelijkheid. Wie binnen VIPA-sector leest bijvoorbeeld de wetgeving van 1975 en kan die interpreteren? We moeten de sector zelf vormen en begeleiden om een maximale toegankelijkheid te kunnen garanderen. In die zin heeft zowel Toerisme Vlaanderen als De Lijn baanbrekend werk geleverd. Gisteren zag ik op televisie dat in een bepaalde Limburgse gemeente alle bussen toegankelijk zijn voor rolstoelgebruikers. We kunnen echter niet verlangen dat bijvoorbeeld oudere bussen onmiddellijk toegankelijk worden gemaakt. Binnen Toerisme Vlaanderen is dezelfde gedifferentieerde beweging op gang gebracht.
Ook in de welzijnssector zijn er gedifferentieerde voorzieningen. Hoe ver gaan we bijvoorbeeld in het toegankelijk maken van de kamers van rusthuizen? Mijn grootmoeder is 91 en woont in een rusthuis. Een neef die in een rolstoel zit, kan mijn grootmoeder ook gaan bezoeken omdat de deuropening breed genoeg is en de kamer dus toegankelijk is. En dat is op zich geen meerkost. Dat zal deel uitmaken van de basistoegankelijkheid. Dat betekent dat elke deur 93 centimeter breed zal moeten zijn.
inzake het meegroeiwonen is er vorige vrijdag binnen het departement Wonen groen licht gegeven voor het project inzake levenslang wonen. Binnen Welzijn moet dat ook gebeuren voor de specifieke doelgroep van de ouderen die steeds groter wordt. Mijn generatie en de volgende generatie beseffen onvoldoende voor welke enorme opdracht zij zullen worden geplaatst. We willen mensen zo lang mogelijk thuis laten wonen maar dan moet de woning ook aanpasbaar zijn.
De voorzitter: Mevrouw Roex heeft het woord.
Mevrouw Elke Roex: Ik onderschrijf de nood aan meer toegankelijkheid. Ik vind het wel nogal simplistisch de zaken zo voor te stellen dat alles gratis zou zijn. We hebben al lang geleerd dat dat niet het geval is.
De voorzitter: Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mevrouw Vera Van der Borght: Uit de discussie was toch al duidelijk gebleken dat we allemaal een beetje hetzelfde verhaal brengen, de ene al iets genuanceerder dan de andere.
Mevrouw Heeren, mijn pleidooi ging over de onderlinge afstemming van de verschillende bestaande regelgevingen. We moeten ze naast elkaar leggen en nagaan voor welke opdracht een initiatiefnemer dan staat.
U zegt dat het geen probleem kan zijn dat elke kamer rolstoeltoegankelijk moet zijn. Een probleem is dat niet, maar het heeft wel een financiële consequentie. Men verliest een aantal vierkante meter per kamer, dus voor een hele voorziening gaat het over gigantische bedragen. Mijn pleidooi was om dat te bekijken binnen het totaal aantal kamers, waarvan er een aantal toegankelijk moeten zijn.
Mijnheer de minister, u hebt gezegd dat we er rekening moeten mee houden dat er binnen twintig jaar misschien veel meer zwaar zorgbehoevende ouderen zijn. Het is evenwel vandaag dat de initiatiefnemers om duidelijkheid vragen. Zij willen weten wat ze exact moeten doen, want dit is blijkbaar een probleem. Ik had graag gehad dat u daar duidelijkheid in schept.
De voorzitter: Minister Vanackere heeft het woord.
Minister Steven Vanackere: Ik heb niet over twintig jaar gesproken om te zeggen dat we er twintig jaar aan moeten werken. Ik heb dat gezegd omdat ik bijvoorbeeld weet dat, als men in de jaren zeventig, ge?ntegreerd in de bouwplannen, de metrostations toegankelijk had gemaakt, de kostprijs in elke mogelijke analyse heel wat lager zou liggen dan gewoon te bouwen en jaren later vast te stellen hoeveel mensen met een beperkte mobiliteit gebruik wensen te maken van de infrastructuur.
We moeten bij onze normering aan de initiatiefnemers ook durven zeggen dat ze bouwen voor twintig jaar. Zelfs als men vandaag kan zeggen dat er maar twee mensen aan dat profiel beantwoorden, moeten ze er rekening mee houden dat het er later meer kunnen zijn. Dat is het accent dat ik wil leggen.
Als ervaringsdeskundige op het vlak van openbaar vervoer weet ik dat we niet alleen de bussen moeten aanpassen. Mevrouw Heeren, we moeten ook de haltes aanpassen. Bussen verslijten, dus daar hebben we nog een horizon voor de aanpassingen, maar alle haltes van het zeer dichte busnetwerk in Vlaanderen aanpassen, is veel ingrijpender. Daar moeten we zo goed mogelijk beheren wat er is, maar ervoor zorgen dat alle nieuwe haltes perfect in orde zijn.
Mevrouw Heeren, ik kan u niet zeggen hoe snel het VIPA-verhaal gerealiseerd zal zijn, maar we proberen er werk van te maken.
De voorzitter: Het incident is gesloten.