Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking en Toerisme Vergadering van 11/12/2007
Interpellatie van de heer Roland Van Goethem tot de heer Geert Bourgeois, Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme, over de opvolging van en controle op de Vlaamse ontwikkelingssamenwerking
De voorzitter: De heer Van Goethem heeft het woord.
De heer Roland Van Goethem: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte leden, een recente studie van IANSA (International Action Network on Small Arms), Oxfam en Saferworld getiteld?Africa´s Missing Billions´ leert ons dat tussen 1990 en 2005 de opeenvolgende oorlogen in 23 Afrikaanse landen ongeveer 284 miljard dollar hebben gekost. 38 percent van alle gewapende conflicten werd uitgevochten in Afrika. Op jaarbasis betekent dit - en dat is een voorzichtige schatting - dat er ongeveer 18 miljard dollar werd uitgegeven aan wapens. Waarschijnlijk ligt dit cijfer nog hoger. Het gaat hier immers enkel over?controleerbare´ gewapende conflicten tussen rebellenbewegingen en gevestigde regeringen. Het gaat dus niet over eventuele misdaadorganisaties, die ook heel wat geld uitgeven aan wapens.
Het nettoverlies in de landbouwproductie als gevolg van gewapende conflicten in Afrika wordt geschat op 25 miljard dollar tussen 1970 en 1997. Dat is het equivalent van driekwart van alle hulp die het continent in diezelfde periode ontving. De geschatte kost voor die 23 landen is een jaarlijks verlies van 15 percent van hun bruto nationaal product. Dit jaarlijkse verlies betekent een enorme economische last voor deze landen. Het bedraagt anderhalf keer de gemiddelde uitgaven voor onderwijs en gezondheidszorg in Afrika. In de landen waar gewapende conflicten worden uitgevochten, is er 15 percent meer ondervoeding, de helft meer kindersterfte en een levensverwachting die vijf jaar lager ligt dan in andere Afrikaanse landen. Naast de torenhoge militaire uitgaven leiden de oorlogen ook nog eens tot een hogere inflatie, schuldopbouw, werkloosheid en vernieling van infrastructuur. Zoals we in het rapport konden lezen, gaat het over een gigantische verspilling van middelen, die grosso modo overeenkomt met de som van de internationale hulp die de belangrijkste donorlanden in dezelfde periode aan Afrika hebben verleend.
Ook Vlaanderen heeft ontwikkelingsprojecten lopen in Afrika. De vraag stellen of het geld dat daarheen gaat, juist wordt besteed, is geen luxe. Ik ben het ermee eens dat Afrika zijn noden heeft en onze hulp nodig heeft. We zien echter dat eenzelfde bedrag wordt uitgegeven aan wapens. Dat is godgeklaagd. Dan vraag ik me af waarmee we bezig zijn. Wordt dat geld wel degelijk goed besteed? Wordt er geen geld gebruikt voor bewapening, terwijl het eigenlijk bestemd is voor de opbouw van het land?
Mijnheer de minister, hebt u kennis genomen van dit rapport? Wat is uw standpunt ter zake? Op welke manier wordt er controle uitgeoefend op de besteding van het Vlaamse ontwikkelingsgeld? Hebt u een kijk op de bewapeningsuitgaven van Malawi, Mozambique en Zuid-Afrika, onze belangrijkste partners op het gebied van ontwikkelingssamenwerking? Hebt u in dit verband al contacten gehad met de betrokken regeringen? Bent u bereid, indien dit nog niet gebeurd is, om een onderzoek te laten uitvoeren naar de besteding van de gebruikte middelen? Indien blijkt dat de middelen niet correct zijn besteed, bent u dan bereid om het huidige beleid aan te passen? Welke garanties hebt u dat de middelen die voor projecten worden vrijgemaakt, ook daarvoor worden aangewend?
De voorzitter: Mevrouw Poleyn heeft het woord.
Mevrouw Sabine Poleyn: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik vind de teneur van de vragen van de heer Van Goethem nogal vreemd. Inderdaad, deze studie toont aan dat landen met grote conflicten veel energie moeten steken in de beheersing van oorlogen. Ze kunnen de hulpmiddelen niet inzetten voor hun ontwikkeling. Dat geldt voor om het even welk land, maar dat is vooral dramatisch in Afrika, waar veel meer nood is aan ontwikkeling op alle vlakken: zowel economie als onderwijs als basisgezondheidszorg en infrastructuur. Het is heel frustrerend dat conflicten een rem zetten op ontwikkeling en tegelijk veel menselijk leed veroorzaken. Het is nogal evident dat iedereen de frustratie en de spijt daaromtrent deelt.
De interpretatie van de heer Van Goethem is echter niet de mijne. Zeker vanuit ethische hoek zie ik dat anders. Het lijkt wel alsof het Vlaams Belang elke aanwijzing dat ontwikkelingssamenwerking moeilijk verloopt, aangrijpt om het ontwikkelingsbeleid in vraag te stellen. Ik weet niet of u het echt zo bedoelt, mijnheer Van Goethem, maar u lijkt wel te vragen: is het nog wel de moeite? Het geld wordt volgens u niet efficiënt gebruikt. U betwijfelt of we daaraan nog geld moeten besteden. We weten immers niet waar het allemaal naartoe gaat.
In dat idee wil ik helemaal niet meegaan. Ik vind daarentegen dat we die analyses moeten aangrijpen om de oorzaak van het probleem aan te pakken. Dat was ook de bedoeling van de ngo´s. De boodschap van hun campagne was vooral dat er dringend nood is aan een strikt gereglementeerde internationale wapenhandel. De studie vormt een aanleiding om de uitvoering van het VN-verdrag op de wapenhandel af te dwingen. Dat verdrag moet ervoor zorgen dat de wapens - die ook in ons land worden geproduceerd - niet zomaar in om het even welk conflict kunnen worden gebruikt waarbij de mensenrechten worden geschonden en wat een negatief effect heeft op de ontwikkeling. Ik steun de campagne van de ngo´s. Ik ben ervan overtuigd dat ons land dat ook doet. We moeten niet alleen op Europees niveau afspraken maken, maar ook internationaal. Zo krijgen we meer garantie dat de wapens die we uitvoeren, niet gebruikt worden in landen in conflict, waar mensenrechten worden geschonden en de ontwikkeling in gevaar wordt gebracht. Spijtig genoeg voeren we wapens uit. Sterker nog, ik ben een pacifist, ik stel ook de productie in vraag.
Volgens mij was dit een vraag voor de Subcommissie voor Wapenhandel. Ik had liever die interpretatie van het probleem en die oproep aan de minister gehoord.
De voorzitter: De heer Vrancken heeft het woord.
De heer John Vrancken: Ik steun natuurlijk de interpellatie van de heer Van Goethem. Ik heb de kwestie al aangekaart bij de bespreking van de beleidsbrief Ontwikkelingssamenwerking.
Ik wil me beperken tot Zuid-Afrika. Het land heeft op lange termijn 20 miljard rand over om te investeren in afweerinstallaties voor langeafstandsraketten. Maar wie zou nu langeafstandsraketten op Zuid-Afrika richten? Waarom zouden we ontwikkelingshulp geven aan een land dat zoveel geld veil heeft voor militaire doelstellingen?
Mevrouw Poleyn, u vindt dat de internationale gemeenschap de internationale wapenhandel moet regelen. Dat is een wereldvreemde reactie, want u gaat voorbij aan het feit dat er een zwarte markt voor wapenhandel bestaat. Dat is algemeen geweten. Veel van die landen kopen met zwart geld wapens aan en gebruiken die bij interne conflicten. In bepaalde landen zijn dat dan stammenconflicten. Ik kan me alleen maar aansluiten bij de heer Van Goethem, in die zin dat we op zijn minst mogen onderzoeken of ons ontwikkelingsgeld juist besteed wordt.
De voorzitter: Minister Bourgeois heeft het woord
Minister Geert Bourgeois: Collega´s, het rapport waarvan sprake, is een uniek rapport. Zoals collega Poleyn gezegd heeft, is het opgesteld met een bepaald doel voor ogen, namelijk om ervoor te pleiten dat er een internationaal VN-verdrag tot stand zou komen. Het is een uniek rapport in die zin dat voor het eerst getracht werd om de economische kost van gewapende conflicten in Afrika te kwantificeren.
Een studie toont aan dat een oorlog, een burgeroorlog of een rebellie de Afrikaanse economische bedrijvigheid met gemiddeld 15 percent doet inkrimpen. Als gevolg van gewapende conflicten verliest het continent gemiddeld tot 18 miljard dollar per jaar. Het rapport toont ook aan dat 95 percent van de kleine en lichte wapens die bij de conflicten gebruikt worden, van buiten Afrika komen. Honderden miljoenen wapens zijn wereldwijd in omloop, en in veel ontwikkelingslanden zijn ze voor een relatief gering bedrag te krijgen. De ongereguleerde lokale en regionale en internationale tussenhandel van kleine wapens speelt daarbij een belangrijke rol. De wereldwijde handel in lichte wapens wordt op 4 miljard dollar geschat. Een kwart daarvan gebeurt illegaal of wordt niet naar behoren geregistreerd.
Met name in Afrika schenden wapenhandelaars internationale wapenembargo´s door gebruik te maken van valse documenten. Ze worden bevoorraad door een netwerk van internationale tussenpersonen. Zo raken de wapens uit grote producentenlanden als de Verenigde Staten en Rusland in landen als Congo, Angola, Liberia, Somalië, Soedan en Ivoorkust. De Verenigde Naties zeggen dat nog maar een veertigtal landen de doorverkoop van wapens wettelijk aan banden hebben gelegd. Er is dus duidelijk nood aan een internationaal verdrag om het probleem aan te pakken.
Tijdens de algemene vergadering van de Verenigde Naties in 2006 stemden 153 staten voor een verdrag op de wapenhandel, 24 staten onthielden zich en enkel de Verenigde Staten stemden tegen. Vorige maand kwamen opnieuw diplomaten uit de hele wereld bij de Verenigde Naties samen voor onderhandelingen over een verdrag op de wapenhandel. Secretaris-generaal Ban Ki-moon wil een expertengroep opzetten die volgend jaar aanbevelingen moet doen over de juiste inhoud van het internationaal wapenhandelsverdrag en men hoopt tegen 2010 een verdrag op tafel te hebben. Als u het mij vraagt, een - gezien de complexiteit van het hele proces - nogal optimistische datum.
Afrika is heel divers, en in dat verband wil ik een nuance leggen die niet aan bod kwam in de vraag zoals ze geformuleerd werd. Wanneer we het hebben over Afrika is het echter hoogst belangrijk om te benadrukken dat de situatie daar bijzonder divers is. In Afrika vinden we uiteenlopende politieke regimes, historische achtergronden, culturele en religieuze verbanden, economische en geografische contexten. Voorts bestaan er streken vol onrust en centra van stabiliteit naast elkaar. Bepaalde landen blijven in schier eindeloze conflicten verwikkeld. De laatste tien jaar hebben conflicten in Guinee, Liberia en Sierra Leone, op zich landen met aanzienlijke natuurlijke rijkdommen - met name diamant en hout -, de regio in een ernstige crisis gebracht, die aanzienlijke stromen vluchtelingen heeft veroorzaakt.
Ik heb het dan nog niet over het conflict in Darfour, dat Soedan teistert; over de vergeten oorlog in het noorden van Oeganda; over de voortdurende onveiligheid in het oosten en noorden van de Centraal-Afrikaanse Republiek en van de instabiliteit in Congo. Maar anderzijds is het ook zo dat bepaalde Afrikaanse landen langere tijd in vrede, veiligheid, economische en politieke stabiliteit en democratische participatie geleefd hebben, en ze doen dat nog steeds. Ik heb het dan over landen als Ghana, Kenia, Tanzania, Oeganda, Namibië en Botswana, maar ook de Vlaamse partnerlanden Zuid-Afrika, Mozambique en Malawi.
Afrika heeft de laatste jaren ook aangetoond dat het bereid en in staat is zijn eigen vredesondersteunende acties te plannen en uit te voeren. Afrika heeft een institutionele structuur uitgebouwd voor vrede en veiligheid. Die structuur richt zich op conflictpreventie, ‑oplossing en ‑beheersing. De kern ervan wordt gevormd door de Raad voor Vrede en Veiligheid van de Afrikaanse Unie (AU). Ook het New Partnership for Africa´s Development (NEPAD) omschrijft vrede en veiligheid als essentiële voorwaarden voor duurzame ontwikkeling. Vlaanderen steunt NEPAD overigens al meerdere jaren financieel.
Op verzoek van de Afrikaanse leiders heeft de EU een steunfaciliteit voor de vrede in Afrika opgezet ter ondersteuning van Afrikaanse inspanningen op het gebied van vredeshandhaving. Deze vredesfaciliteit berust op het principe van de eigen verantwoordelijkheid van Afrika. Zij ondersteunt de vredeshandhavingsoperaties van de Afrikaanse landen in Afrika en de versterking van de capaciteit van de veiligheidsstructuur van de AU, die vandaag nog in de kinderschoenen staat. Deze operaties worden gestart en uitgevoerd door de instellingen van de AU of de subregionale organisaties, of beide. De AU speelt een sleutelrol in het besluitvormingsproces inzake deze operaties.
In het ontwikkelingsbeleid wordt in toenemende mate aandacht besteed aan de samenhang tussen vrede, veiligheid en ontwikkeling. Zo werd op de VN-top van 2005 het hervormingsrapport?In Larger Freedom´ van voormalig secretaris-generaal Annan bekrachtigd. De kern van zijn boodschap is dat moet worden gestreefd naar gelijkwaardige en noodzakelijke aandacht voor de drie hoofddoelen: ontwikkeling, vrede en veiligheid en de mensenrechten. Onveiligheid en gewelddadige conflicten behoren tot de grootste belemmeringen voor de verwezenlijking van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen. Zonder vrede en veiligheid is er geen duurzame ontwikkeling mogelijk. Het omgekeerde is overigens ook waar: in landen waar ontwikkeling is achtergebleven, is de kans op conflict groter.
Het Global Monitoring Report 2007 van de Wereldbank geeft speciale aandacht aan de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen in de zogenaamde?fragiele´ staten. Die fragiele staten herbergen 9 percent van de bevolking van de ontwikkelingslanden, maar ook 21 percent van de bevolking van de zeer arme landen. De zeer armen zijn diegenen die het moeten doen met minder dan 1 dollar per dag. Een derde van de bevolking die leeft in absolute armoede, woont in fragiele staten.
De helft van de kindersterfte van kinderen onder vijf jaar doet zich voor in die landen. In die landen is malaria als doodsoorzaak dertien maal zo hoog als in de gehele groep van ontwikkelingslanden samen. Meer dan een derde van alle kinder- en moedersterfte komt voor in fragiele staten. Onveiligheid en zwakke staatsstructuren, of structuren in het algemeen, versterken elkaar en zorgen ervoor dat belangrijke voorwaarden voor sociale en economische ontwikkeling ontbreken. Onderwijssystemen in conflict- en postconflictlanden zijn vaak nauwelijks nog functioneel. Bovendien wordt een onevenredig grote last van conflictsituaties gedragen door vrouwen en kinderen.
Fragiele staten krijgen over het algemeen ook veel minder hulp van buitenaf. Bovendien is die hulp vaak weinig stabiel, wisselt ze sterk en wordt ze veel slechter geco?rdineerd dan in andere landen. Steunverlening aan die landen is veel moeilijker omdat de hulpverlening veelal duurder is, maar ook omdat ze door donoren als veel risicovoller wordt beschouwd. In 2005 werden daarom in een grote donorconferentie de zogenaamde?Principles for Good International Engagement in Fragile States´ opgesteld. De follow-up voor de uitvoering ervan wordt geco?rdineerd door het Ontwikkelingscomité (DAC - Development Assistance Committee) van de OESO. Die principes zijn echter minder van belang voor de Vlaamse ontwikkelingssamenwerking, aangezien de Vlaamse overheid er bewust voor gekozen heeft om enkel in gepacificeerde en uit veiligheidsoogpunt stabiele landen steun te verlenen.
Over bewapeningsuitgaven heb ik geen contacten met de regeringen van Malawi, Mozambique en Zuid-Afrika. Ik kan u wel enkele cijfers meegeven, die u ook kunt terugvinden op internationale websites, zoals die van de Wereldbank, het Zweedse Vredesinstituut (SIPRI) en het?International Center for Conversion´ van Bonn (BICC). Zuid-Afrika spendeerde in 2005 1,42 percent van zijn bnp aan militaire uitgaven en staat daarmee wereldwijd op de 96e plaats van 158 landen. Mozambique spendeert een bedrag dat overeenkomt met 1,35 percent van zijn bnp aan militaire uitgaven en staat daarmee op de 102e plaats. Malawi geeft 0,74 percent van zijn bnp uit aan bewapening en komt daarmee op een 138e plaats. Ter vergelijking: België spendeert 1,24 percent van het bnp aan militaire uitgaven en staat op de 107e plaats van 158 landen.
Daarnaast blijkt dat het aantal wapens in omloop per inwoner in elk van de drie Vlaamse partnerlanden voor ontwikkelingssamenwerking lager is dan in België. Ons land heeft volgens de statistieken namelijk 76.515 wapens in omloop per miljoen inwoners, terwijl er in Zuid-Afrika 60.234, in Mozambique 20.457 en in Malawi slechts 708 wapens per miljoen inwoners in omloop zijn.
De drie Vlaamse partnerlanden kennen al geruime tijd vrede en stabiliteit. Malawi heeft in de afgelopen decennia geen gewapende conflicten gehad. In Zuid-Afrika werd het apartheidsregime in 1994 afgeschaft en brak een periode van verzoening aan. In Mozambique kwam er in 1992 een einde aan een zestien jaar durende verwoestende burgeroorlog. Sinds de eerste vrije parlementaire en presidentiële verkiezingen in 1994 heeft de regering zich ingezet om de economische en sociale situatie van het land te verbeteren. De afgelopen jaren kende Mozambique een hoge economische groei van gemiddeld 8 percent per jaar. Mozambique is daarmee een van de snelst groeiende landen van Afrika. Dat was onder meer te danken aan de omvangrijke steun van donoren.
Zuid-Afrika is met de grootste economie van het continent Afrika´s supermacht. De Zuid-Afrikaanse president Mbeki vindt stabiliteit in de regio zowel van economisch als van nationaal veiligheidsbelang. De president bemiddelde op succesvolle wijze bij het beëindigen van de burgeroorlog in Burundi, evenals in Soedan en Liberia. Daarnaast speelde hij een belangrijke rol bij de oprichting van het New Partnership for Africa´s Development en de transformatie van de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid (OAE) tot de Afrikaanse Unie (AU). Bovendien neemt Zuid-Afrika geregeld deel aan vredesmissies op het continent. Het land is inmiddels, na Ethiopië, Ghana en Nigeria, met zowat 2000 militairen de vierde Afrikaanse troepenleverancier aan VN-operaties. De meeste daarvan zijn ingezet in vredesoperaties in Burundi en de Democratische Republiek Congo.
Het is de bevoegdheid van het Departement internationaal Vlaanderen om landenstrategienota´s uit te werken in overleg met de bevoegde overheden van de Vlaamse partnerlanden en strategische doelstellingen te formuleren ter ondersteuning van het Vlaamse beleid voor internationale samenwerking. Het Vlaams Agentschap voor Internationale Samenwerking (VAIS) vertaalt de strategische doelstellingen naar operationele doelstellingen en vervolgens naar concrete acties in samenwerking met de lokale overheden en de strategische partners. De allocatie van budgetten gebeurt aan de hand van project- of programmavoorstellen, conform het memorandum of understanding en de strategienota´s die in overleg met het partnerland werden opgemaakt, en die verder worden uitgewerkt tijdens de identificatie- en formuleringsfase.
De verantwoordelijkheid voor het beheer van de projecten en programma´s ligt in eerste instantie bij onze buitenlandse partners. Dat is conform het principe van eigenaarschap, zoals vastgelegd in de Verklaring van Parijs, die wij onderschrijven. Ook de partners in de Vlaamse partnerlanden dienen aan hun eigen parlement rekenschap af te leggen over de besteding van de ontvangen donorgelden.
Het VAIS doet aan een systematische monitoring van alle initiatieven die met Vlaamse begrotingsmiddelen worden gefinancierd. Daarbij wordt onder andere nagegaan of de uitgaven in overeenstemming zijn met de goedgekeurde project- en programmabegrotingen. De controle op de besteding van het Vlaamse ontwikkelingsgeld gebeurt conform de bepalingen opgenomen in de verschillende subsidiebesluiten en samenwerkings- of projectovereenkomsten en in de vigerende wetgeving.
Daarnaast worden de volgende controles door het VAIS uitgevoerd. Allereerst worden de uitvoering en voortgang van de projecten en programma´s geverifieerd door de lokale medewerkers van het VAIS. Ten tweede dienen de lokale partners factuurlijsten en duplicaten van de facturen in die, na een eerste verificatie door het VAIS-kantoor in het partnerland en het eventuele opvragen van extra verduidelijking, aan een controle door het hoofdkantoor in Brussel worden onderworpen. Ten slotte wordt stelselmatig nagegaan of het project of programma blijft voldoen aan de plannings- en rapporteringsmodaliteiten zoals opgenomen in het besluit of de projectovereenkomst.
Tijdens de uitvoering van de projecten passen de partnerlanden ook de eigen regels toe met betrekking tot de uitgaven van de overheid. Voor Zuid-Afrika zijn die vervat in de?Public Finance Management Act´. In Mozambique gebeurt de controle op de besteding van de Vlaamse middelen binnen het gemeenschappelijke fonds voor de gezondheid via een jaarlijkse financiële audit. Die audit wordt uitgevoerd door een externe firma. Na de uitvoering van de audit vindt een gezamenlijke evaluatie plaats tussen het Mozambikaanse ministerie van Volksgezondheid en de donoren, om na te gaan hoe de gezondheidssector gepresteerd heeft.
Ook voor het nieuwe programma in Malawi wordt een jaarlijks technisch overleg gepland tussen het VAIS, de overheid en de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN (FAO), om de voortgang van het programma, het jaarlijkse werkplan en het budget te bespreken. Ook in deze samenwerking wordt tijdens de projectcyclus voorzien in de uitvoering van een financiële audit.
Wat betreft de samenwerking met Zuid-Afrika, moet nog gezegd worden dat in de tweede helft van 2008 een tussentijdse beoordeling zal plaatsvinden teneinde de stand van zaken van de uitvoering van de strategienota 2005-2009 op te maken. Deze midterm review zal gezamenlijk worden uitgevoerd door een Vlaamse en een Zuid-Afrikaanse consultant. Een tussentijdse beoordeling zal in de komende jaren ook uitgevoerd worden met betrekking tot de samenwerking met Mozambique en Malawi.
Voor budgettair belangrijke projecten en indien er twijfel bestaat over de correcte aanwending van de middelen wordt een financiële audit uitgevoerd, vaak ondersteund door externe deskundigen. Daarnaast wordt regelmatig een beroep gedaan op externe experts om de conformiteit van de projectuitvoering met de planning door te lichten en desgevallend voorstellen voor bijsturing te formuleren. Het spreekt voor zich dat indien de bestede middelen niet correct aangewend zouden zijn, de nodige maatregelen zullen worden genomen om het beleid met het betrokken partnerland bij te sturen.
De voorzitter: De heer Van Goethem heeft het woord.
De heer Roland Van Goethem: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. Blijkbaar is er dus wel een sluitende controle op de besteding van onze centen.
Eén ding moet me toch van het hart, mevrouw Poleyn. Wie iets verkeerd wil interpreteren, kan dat altijd. Ik heb niet aan de minister gevraagd wat voor zin alles heeft; ik stelde mijn vraag met de bedoeling om te vernemen of het geld dat we geven, goed wordt besteed. U verwijst echter naar de Vlaamse wapenhandel.
Minister Geert Bourgeois: U hebt uw vraag wel sterker geformuleerd, mijnheer Van Goethem. U zei dat het toch godgeklaagd is dat wij geld besteden aan Afrika terwijl daar voor dezelfde bedragen ook wapenuitgaven gedaan worden. U hebt uw vraag dus wel degelijk krasser geformuleerd. Ik herhaal dienaangaande dat Afrika heel divers is en dat wij samenwerken met stabiele landen waar al een hele tijd vrede heerst en die zelf meer rust brengen in het continent. U hebt het recht om uw vraag te stellen, want het parlement moet controle uitvoeren op wat er gebeurt. U bent overigens niet de eerste die dergelijke vragen stelt.
Wij voorzien bovendien in controlemechanismen bij de aanwending van de middelen. Ik weet natuurlijk niet of er nooit eens iets fout zal lopen. Ik hoop van niet. Ik meen dat we alle systemen hanteren om dat tegen te gaan. Tot nog toe zijn er in het Vlaamse beleid geen?witte olifanten´ geweest. We proberen alle mogelijke manieren uit te werken om ze te vermijden. Het is heel normaal dat het parlement vragen heeft, maar ik wil u er toch op wijzen dat u moet nuanceren. Het rapport is heel belangrijk in de zin dat er gepleit wordt voor een VN-verdrag met betrekking tot wapenhandel opdat er een veel sterkere controle op komt. Dat zal ook uw bedoeling zijn.
De voorzitter: De heer Van Goethem heeft het woord.
De heer Roland Van Goethem: Mijnheer de minister, afgezien van de manier waarop we het brengen, zijn we het ten gronde min of meer eens. Ik veronderstel dat het ook u pijn aan het hart doet wanneer u ziet welke verwoestingen in Afrika worden aangericht. Soms zult u zich ook wel afvragen:?Waar zijn we mee bezig?? Ik denk dat iedere weldenkende burger dat doet.
Mevrouw Poleyn verwijst naar de wapenhandel van Vlaanderen. Op het eerste blad van het rapport in kwestie staat:?The most commonly used weapons in Africa´s conflicts are Kalashnikov assault rifles.? In Vlaanderen wordt nog geen schroef voor een kalasjnikov gemaakt en bovendien heb ik nog nooit een stammentwist weten uitvechten met flatscreens van Barco.
Het is de illegale wapenhandel die moet worden aangepakt. Daarmee ben ik het volledig eens. Ik wil hier toch aan toevoegen dat eenmaal een vliegtuig de Middellandse Zee over is, het Afrika van noord naar zuid kan doorkruisen zonder ook maar eenmaal op een radar te verschijnen. Afrika zou ook iets moeten doen indien het de illegale wapenhandel wil aanpakken. De enige werkende radars in Afrika zijn de?approaches´ van de grote vliegvelden. Voor de rest kan men overal rondvliegen zonder controle.
We mogen dus geen appels met peren vergelijken. Vlaanderen heeft zich op het vlak van wapenhandel met Afrika geen verwijten te maken. We doen ons best inzake ontwikkelingssamenwerking. Ik hoop net zoals de minister dat wat we doen, sluitend is. Ik begrijp ook dat?witte olifanten´ nooit voor 100 percent uitgesloten kunnen worden. Laten we toch ons best doen om ze zo veel mogelijk uit te sluiten en ervoor zorgen dat ons geld goed besteed wordt en goed terechtkomt.
De voorzitter: De heer Vrancken heeft het woord.
De heer John Vrancken: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik sluit me aan bij de heer Van Goethem. Het is inderdaad zo dat we onderscheid moeten maken tussen enerzijds de officiële bewapeningsuitgaven van de betrokken landen en anderzijds de zwarte markt waarop de illegale wapenhandel floreert. Het is voornamelijk via wapens van de zwarte markt dat conflicten worden uitgevochten.
Ik wil me beperken tot die officiële uitgaven. Voor Zuid-Afrika gaat het om 20 miljard rand voor de investering in een raketafweerinstallatie. In functie van de totale uitgaven is dat een vrij hoog bedrag. We kunnen ons inderdaad afvragen of Zuid-Afrika dat geld niet beter investeert in de projecten waarin wij investeren in plaats van het te verspillen aan een afweerinstallatie waarvan iedereen weet dat ze nergens toe dient.
Als u dus cijfers vergelijkt van de Vlaamse en Belgische wapenhandeluitgaven, dan moet dit toch worden gesitueerd in de context van de NAVO-verdragen en -afspraken. Natuurlijk doet de AU alle inspanningen om vrede en stabiliteit te brengen in Afrika, maar we moeten rekening houden met nevenaspecten als de illegale wapenhandel, die aan de oorsprong ligt van de conflicten in Afrika.
De voorzitter: Mevrouw Poleyn heeft het woord.
Mevrouw Sabine Poleyn: Mijnheer de minister, ik ben heel blij dat u heel duidelijk het verband legt tussen ontwikkeling enerzijds en vrede en veiligheid anderzijds. Het is goed dat die ruime invalshoek er is in het ontwikkelingsbeleid. Waarmee ik weer tot mijn stokpaardje kom; het coherentieverhaal. Als het bijvoorbeeld over wapenhandel gaat, heeft Vlaanderen momenteel een goed functionerend systeem. Het is echter ook goed dat dit wordt bewaakt vanuit het oogpunt van de ontwikkelingssamenwerking.
Ten behoeve van de leden van de Vlaams Belangfractie wil ik nog iets verduidelijken. Het is net de bedoeling van dat internationale verdrag dat bij de VN in de steigers staat, om die illegale wapenhandel waarnaar zij verwezen aan te pakken en te reguleren. Het klopt immers dat dat het circuit is waaruit de meeste wapens komen die in Afrika in conflicten worden gebruikt. Ik hoop dat Vlaanderen en - op internationaal niveau - België ter zake een voortrekkersrol kunnen spelen.
De voorzitter: Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois: Aan de leden van de Vlaams Belangfractie wil ik nog meegeven dat Zuid-Afrika de ambitie heeft om in 2010 geen ontvangend land meer te zijn op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. We werken met dat land samen in drie provincies. We zijn er nu eigenlijk al steeds meer bilateraal mee aan het werken. Dat is belangrijk. Ik vind de rol van Zuid-Afrika als factor van stabiliteit op het Afrikaanse continent enorm belangrijk. Daarom werken we met hen samen, in het kader van NEPAD, het New Partnership for Africa´s Development, en van de Afrikaanse Unie. De termijn van onze overeenkomst en programma´s valt samen met onze regeerperiode en de hunne.
De voorzitter: De heer Vrancken heeft het woord.
De heer John Vrancken: We nemen er akte van dat Zuid-Afrika in 2010 geen kandidaat meer zou zijn om ontwikkelingsgeld te ontvangen. Betekent dit dat vanaf 2010 het Vlaamse beleid zal worden bijgestuurd en dat ons ontwikkelingsgeld naar andere partnerlanden zal gaan?
Minister Geert Bourgeois: Dat is natuurlijk een zaak voor de volgende regering. Ik heb echter al gezegd dat we ons nu al steeds meer aan het richten zijn op het bilaterale. Het lopende programma in de drie provincies Limpopo, Vrijstaat en KwaZulu-Natal zullen we natuurlijk afwerken. Volgens mij zou het logisch zijn dat dan naar een ander partnerland wordt uitgekeken, conform de criteria die de regering dan zal vastleggen. Dat is een keuze die zal moeten worden gemaakt bij de toekomstige regeringsvorming. Zuid-Afrika zegt zelf met stelligheid de ambitie te hebben geen ontvanger van ontwikkelingssamenwerking meer te zijn. Dat betekent echter niet dat er niet meer moet worden samengewerkt met Zuid-Afrika. Dat gebeurt steeds meer bilateraal en in andere omstandigheden. Onder meer in het kader van NEPAD lopen er nu al een aantal projecten, die we stilaan steeds meer ontwikkelen.
De voorzitter: De heer Van den Brande heeft het woord.
De heer Luc Van den Brande: Om elk misverstand te vermijden: Zuid-Afrika stond en staat niet op de lijst van de ontwikkelingslanden. De samenwerking met Zuid-Afrika heeft deels een andere basis. Ze is opgezet om vele redenen. Er was niet alleen sprake van historische redenen. Tot op het ogenblik van de eerste democratische verkiezingen in Zuid-Afrika, op 28 april 1994, hadden we heel duidelijk niet met het voorgaande regime samengewerkt, maar op dat ogenblik vonden we het nodig om een aantal samenwerkingsverbanden op te zetten.
Het is een toekomstige beleidsafweging om te bekijken in welke mate er nog verdere samenwerking is. Wel vind ik dat er een aantal democratische verstevigingen moeten komen, maar dat moet worden bekeken met de Zuid-Afrikaanse partner. Ik denk dan niet aan ontwikkelingssamenwerking, maar bijvoorbeeld aan het uitwerken en verdiepen van de werking van hun constitutioneel hof. Hier, zoals bij andere samenwerkingsverbanden, moet er ook belang worden gehecht aan de immateriële samenwerking, los van de schitterende initiatieven die mensen ter plaatse hebben opgezet op het gebied van gezondheid en dergelijke.
Mijnheer de minister, u hebt gelijk: er moet worden bekeken wat er vanaf 2010 moet gebeuren. De vraag is welke partnerlanden we selecteren, enerzijds op het vlak van de loutere ontwikkelingssamenwerking en anderzijds op het vlak van samenwerking tout court. Chili is ook geen ontwikkelingsland, maar er waren veel goede redenen voor de Vlaams-Chileense samenwerking. Er waren alleen al de vele Chilenen die hier hebben gestudeerd. Er zijn 800 Chilenen afgestudeerd aan de Katholieke Universiteit Leuven en andere instellingen. Die context van loutere ontwikkelingssamenwerking is nooit helemaal van toepassing geweest op Zuid-Afrika. Dat zal a fortiori zeker ook niet het geval zijn in de toekomst. Er kan een afweging komen, maar dat betekent niet dat een gerichte vorm van samenwerking niet in stand zou worden gehouden na 2010.
De voorzitter: Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois: Ik onderschrijf volledig wat de heer Van den Brande zegt. We zijn daar trouwens mee bezig. Er zullen ook trilaterale mogelijkheden zijn die dan wel in de sfeer van ontwikkelingssamenwerking zitten omdat de betrokken landen ook palen aan de minst ontwikkelde landen. Er komen terreinen vrij zoals toerisme. Er komen andere zaken aan bod zoals de samenwerking met universiteiten, met het constitutioneel hof enzovoort. Net zoals voor Chili dienen zich nieuwe mogelijkheden aan. Die zijn belangrijk voor Vlaanderen om bilateraal verder uit te werken, maar dit dus eerder in de sfeer van buitenlands beleid dan van ontwikkelingssamenwerking.
De voorzitter: Het incident is gesloten.