Commissie voor Economie, Werk en Sociale Economie Vergadering van 18/10/2007
Interpellatie van mevrouw Mieke Vogels tot de heer Frank Vandenbroucke, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, over de aanpak van de jeugdwerkloosheid, in het bijzonder wat het zogenaamde Oostendse model betreft
Interpellatie van mevrouw Agnes Bruyninckx tot de heer Frank Vandenbroucke, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, over de aanpak van de jeugdwerkloosheid, in het bijzonder wat het zogenaamde Oostendse model betreft
De voorzitter: Mevrouw Vogels heeft het woord.
Mevrouw Mieke Vogels: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, dames en heren, ik zal het hebben over de aanpak van de jeugdwerkloosheid in Oostende. Het zogenaamde Oostendse model groeide de voorbije twee jaar uit tot hét model voor Vlaanderen, vooral om de jeugdwerkloosheid bij laaggeschoolden aan te pakken. Simplistisch gezegd kwam dat neer op een ver doorgedreven activering waarbij men jonge mensen bestookte met vacatures via sms´jes en mails.
Dit model groeide uit tot het bewijs van het succes van uw aanpak, mijnheer de minister. In Het Laatste Nieuws van 22 mei 2006 lees ik:?De nieuwe aanpak van minister van Werk, Frank Vandenbroucke, om de jeugdwerkloosheid in Vlaanderen sterk te doen dalen kent een enorm succes. Dat blijkt uit de resultaten in Oostende, de stad die het nieuwe systeem als eerste uittest. In 4 maanden is het aantal laaggeschoolde werkzoekende jongeren met 37 percent gedaald.?
?Tussen 1 januari en 1 mei van dit jaar is dat aantal met 37 percent gedaald tot 301,? zegt Johan Vande Lanotte. Hij is weliswaar geen minister van Werk, maar wel thuis in Oostende.
In Het Nieuwsblad van 31 juli 2006 lees ik:?Wat de aanpak van de werkloosheid en de langdurige werklozen betreft, werpt de activeringspolitiek van Vlaams minister Frank Vandenbroucke vruchten af. (?) Ons principe is om werklozen via opleidingen nieuwe tewerkstellingskansen te geven. Dat is bijvoorbeeld in Oostende met laaggeschoolden wonderwel gelukt.? Het waren in het voorbije jaar telkens weer mooie een-tweetjes tussen de partijvoorzitter en kandidaat-burgemeester van Oostende en de minister van Werk, en later tussen de voorzitter en kandidaat-premier en de minister van Werk.
De flinkse aanpak, het jobhuntingmodel, de harde aanpak, de jongeren met sms´jes bestoken enzovoort leverde het bewijs dat wie wilde werken, ook werk vond. Wie niet ingaat op de aanpak is lui en wordt dus geschorst. Je zult maar laaggeschoolde jongere zijn in Oostende. Iedereen in Vlaanderen denkt dat je aan het werk bent, maar in feite ben je alleen maar geschrapt uit de werkloosheidscijfers. Zo bleek twee jaar later.
In juli 2007 bleek plots dat heel dat Oostendse model gebaseerd was op foute cijfers. Op 12 juli stelde het VESOC dat jobhunting ten onrechte niet als begeleiding maar wel als beroepsopleiding beschouwd werd, en dat werkzoekenden die hieraan deelnemen wegens het collectieve karakter de omschrijving?werkzoekende in opleiding´ kregen, niet klopte. Het gaat hier niet om een opleiding, het gaat om een begeleiding. De richtlijn is duidelijk, aldus het VESOC, en het feit dat al die jongeren uit de werkloosheidscijfers geschrapt waren, was onterecht.
U zult het mij niet kwalijk nemen, mijnheer de minister, dat ik me hierbij afvraag waarom het VESOC in juli 2007 pas reageerde. U zei in de media dat het altijd wel een tijdje duurt voor de realiteit achter de cijfers duidelijk wordt. Nu, dit heeft wel een heel lang tijdje geduurd. Bovendien lees ik ook in de krant dat ook ACV-secretaris Dielen het vreemd vindt dat het VESOC pas in juli de Oostendse VDAB terechtwijst. Dielen zegt:?Het uitgangspunt is goed. Je pakt jongeren zo snel mogelijk bij de hand en laat ze niet meer los. Je moet dat wel vertalen in een traject op maat. Ik heb de indruk, en wij dringen daar al een tijd op aan om het plan in die zin bij te sturen, dat de drang om te scoren zo groot is dat men soms vergeet dat de snelste weg naar werk niet altijd de meest duurzame is.? Ik denk dat de verantwoordelijkheid van de sociale partners die in het VESOC zitten, groot is.
Ik kan niets bewijzen, maar ik geloof niet in toeval. Ik heb ooit van Wilfried Martens geleerd dat de essentie van politiek timing is. Ik vroeg hem waarom we altijd in juli op een drafje zeer moeilijke maatregelen zagen passeren. De heer Martens antwoordde dat de overheid het best moeilijke maatregelen neemt bij het begin van de zomer. Dan zitten de mensen met hun hoofd bij hun vakantie, net zoals de vakbonden trouwens. Ik kan alleen maar vermoeden dat ook hier timing niet onbelangrijk is geweest. Ik vermoed dat het VESOC onder lichte druk gewacht heeft tot na de verkiezingen met zijn uitspraken.
De heer Vande Lanotte probeerde nog met het excuus weg te komen dat we het resultaat over minstens twee jaren moeten bekijken. U hebt de cijfers niet echt mee. Zelfs uit een analyse van de laatste twee jaren blijkt dat het aantal werklozen onder de 25 jaar in Oostende met 10,5 percent gezakt is terwijl in Vlaanderen de daling 24,8 percent bedroeg. Oostende reageert met andere woorden zoals de andere centrumsteden, en scoort niet beter. U maakt er zich te gemakkelijk van af, mijnheer de minister, als u zegt dat u altijd al de nuances van het Oostendse model hebt aangehaald, en dat de cijfers nu rechtgezet zijn, en dat alles nu opgelost is. Ik vind dat u conclusies moet trekken uit de mislukking van het Oostendse model.
Op 8 oktober las ik in mijn eigenste Gazet van Antwerpen een uitspraak van de directeur van de VDAB-Antwerpen.?Vanaf 1 januari worden jonge werkzoekenden bestookt met sms-berichten en mails met jobaanbiedingen. Een aanpak die zijn nut al bewees in Oostende.? Het is toch merkwaardig dat de berichten nog niet zijn doorgedrongen tot de VDAB van Antwerpen. Zou het getuigen van goed bestuur om het zogenaamde banenmirakel van Oostende eerst grondig te evalueren en de cijfers eens goed uit te zuiveren? Zou men niet beter eens nagaan hoeveel duurzame jobs nu gecreëerd zijn door het jobhuntingmodel vooraleer bijkomende middelen en bijkomend personeel binnen de VDAB in te zetten?
Dat is echt wel nodig, mijnheer de minister, want gisteren las ik berichten over het Limburgse model! De heer Lauryssens van de VDAB-Limburg zegt in De Standaard dat het Oostendse model niet deugt, maar het Limburgse wel. Dat toont nog maar eens dat het zinvol zou zijn om rekening te houden met de kritiek. We mogen niet verdrinken in de massa cijfers.
Het zou goed zijn om even een soort rustpauze in te lassen. De jobhuntingaanpak moet grondig worden geëvalueerd, niet alleen op efficiëntie maar ook op duurzaamheid van de gecreëerde jobs. Ik lees in hetzelfde artikel dat ACV Limburg op dezelfde lijn zit als ACV Nationaal. ACV Limburg zegt namelijk dat ze zich wel tegen een teveel aan uitzendarbeidsplaatsen keert die in het jobhuntingverhaal zijn opgenomen. Blijkt dat het vaak weinig duurzame hamburgerjobs zijn waardoor jongeren vaak verder van huis zijn en die zelden leiden tot duurzame tewerkstelling.
Mijnheer de minister, waarom werden de foutieve cijfers van Oostende pas in juli gecorrigeerd? Werd eerder binnen de schoot van het VESOC gepraat over het eventueel falen van het Oostends model? Waarom werden eventuele beslissingen daarover uitgesteld tot juni? Hoeveel jongeren vonden uiteindelijk een job via het zogenaamde jobhuntingmodel? In hoeveel gevallen ging het om een interimjob en in hoeveel gevallen om een duurzaam contract? Wie besliste om de jongeren die deelnemen aan de jobhuntingsessies te beschouwen als werkzoekende in opleiding en ze aldus te schrappen uit de werkloosheidsstatistieken? Wat zult u ondernemen om dergelijke manipulaties in de toekomst te voorkomen en om transparante cijfers te garanderen? Bent u bereid, nu ook VDAB Limburg de verdere uitbreiding in Vlaanderen van het Oostends model in vraag stelt, om de uitbreiding naar de centrumsteden en de opstart van de aanpak vanaf 1 januari in Antwerpen op te schorten tot de cijfers duidelijk zijn en de effecten van het model inzake duurzame tewerkstelling van laaggeschoolde jongeren duidelijk zijn?
De voorzitter: Mevrouw Bruyninckx heeft het woord.
Mevrouw Agnes Bruyninckx: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ook ik wil een paar vragen stellen over de jeugdwerkloosheid en de evolutie ervan in Oostende. In het kader van het jeugdwerkplan zette de VDAB in dertien centrumsteden extra middelen in voor begeleiding en bemiddeling. Een gidsstad voor de aanpak van het jeugdwerkloosheidsprobleem was de stad Oostende. Daar worden werkloze jongeren sinds 2006 uitgenodigd voor zogenaamde jobhuntingsessies. Deze sessies houden een collectieve begeleidingsmethode in, waarbij vervolgens een individuele sollicitatieopvolging gebeurt. Er worden intensieve methodes gehanteerd om deze jongeren aan het werk te krijgen. Zo worden ze collectief bestookt met sms´jes en e-mails en krijgen ze allerhande sollicitatietrainingen.
De cijfers voor Oostende waren significant: de werkloosheid bij min-25-jarigen daalde fors. Oostende werd dan ook heel vaak door politici - onder andere door uzelf - naar voren geschoven als schoolvoorbeeld van een sluitende aanpak van de jeugdwerkloosheid. Deze aangepaste methode wordt inmiddels ook in de overige Vlaamse kernsteden gehanteerd.
In september 2007 werd echter een sterke stijging van de jeugdwerkloosheid in Oostende
vastgesteld ten opzichte van september 2006. De VDAB wees erop dat vanaf juni 2007 een
administratieve rechtzetting gebeurd is in Oostende. Alle jongeren die betrokken waren bij de
jobhuntingsessies en die bestookt werden met sms´jes en e-mails, werden
in het verleden als werkzoekende geschrapt. Ze vielen dus weg uit de werkloosheidsstatistieken, ook al hadden ze nog geen werk gevonden of volgden ze geen
beroepsopleiding. In juni 2007 werden ze terug ingeschreven als werkzoekende.
U verklaarde in de VESOC-nota van 12 juli 2007:?Deze groep wordt vanaf juni voor Oostende en vanaf juli voor Aalst en Ronse geregistreerd als?in begeleiding´ maar niet?in opleiding´ en verdwijnt dus niet uit de gangbare werkloosheidsstatistiek. Daardoor zijn we nu kritischer voor onszelf, maar dat lijkt aangewezen als we het duurzame effect van de ondernomen acties, namelijk de uitstroom naar werk, goed willen beoordelen.?
Deze veranderingen verklaren dus de forse daling van de werkloosheid in Oostende voor juni 2006, die steeds als voorbeeld voor Vlaanderen werd gebruikt, alsook de plotse stijging met 41 percent in juni van dit jaar. De jeugdwerkloosheid werd gedurende anderhalf jaar met een derde administratief verminderd en kunstmatig laag gehouden. Deze conclusie werd getrokken door Jan Hertogen uit een analyse van de werkloosheidsstatistieken. Nog volgens de heer Hertogen valt de werkloosheidsdaling van min-25-jarigen perfect samen met die van Vlaanderen. Hij concludeert dat de Oostendse aanpak niet de meerwaarde creëert die de politiek ze toebedeelt.
Mijnheer de minister, waarom werd de groep jongeren in begeleiding destijds uit de werkloosheidsstatistieken geschrapt? Waarom duurde het anderhalf jaar eer de fout werd rechtgezet? U beweerde in juli 2007 in de VESOC-nota dat het duurzame effect van ondernomen acties, namelijk uitstroom naar werk, goed beoordeeld moet worden. Waarom hebt u deze beoordeling nooit vooraf gemaakt? Werd de groep jongeren in begeleiding ook geschrapt in de werkloosheidsstatistieken van de overige Vlaamse centrumsteden? Indien dit zo was, gebeurde er reeds een rechtzetting of bent u van plan een rechtzetting te laten geschieden? Indien dit niet zo was, waarop was het onderscheid met de gehanteerde methode in Oostende gebaseerd? Ik heb twee verschillende cijfers gekregen. VDAB zegt dat er in september 2006 505 jonge werklozen waren en in september 2007 561. Dat is een stijging met 11 percent. De heer Vande Lanotte spreekt in een persbericht van 481 werklozen in september 2006 en 292 in september 2007. Dat is een daling met 40 percent. Wat is het exacte percentage jeugdwerkloosheid in Oostende, rekening houdend met het feit dat jongeren in begeleiding dit keer wel in de werkloosheidsstatistieken zijn opgenomen?
De voorzitter: De heer De Craemer heeft het woord.
De heer Gino De Craemer: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik wil me aansluiten bij de vragen naar cijfers en verklaringen. Ik zal echter geenszins meedoen aan bepaalde verdachtmakingen over het achterhouden van cijfers.
Er is inderdaad een foutieve toepassing geweest van de statistische regels, wellicht door een foute redenering om de jobhuntingsessies als beroepsopleidingen te beschouwen. Die zaken zijn gebeurd. Ik stel me de vraag waarom er geen algemene regel binnen de VDAB wordt gehanteerd waardoor alles op dezelfde manier gebeurt en kan worden ge?nterpreteerd.
Ik verwijs naar het Limburgs model, dat waarschijnlijk ook niet alleenzaligmakend is - er zijn zoveel modellen - maar waar vooral aandacht wordt geschonken aan jobcoaching. Volgens mij is dat een meerwaarde. Het gaat om een persoonlijke aanpak en die heeft meer kans op succes. Jongeren begeleiden en hen motiveren is heel belangrijk. Dat onthoud ik uit het Limburgs model. Ik dring erop aan om een evaluatie te maken van de huidige modellen. Ik pleit ook voor een uitwisseling van de verschillende modellen zodat we tot één enkel model komen. Pas dan kunnen we nieuwe stappen zetten om nieuwe projecten te starten. Er mag geen holderdebolderpolitiek worden gevoerd, maar wel een politiek van duurzaamheid en efficiëntie. Hoe verklaart u de gebeurtenissen in Oostende? Wat zijn uw oplossingen? Hoe denkt u het aan te pakken om jongeren echte beroepsopleidingen te geven?
De voorzitter: De heer Vrancken heeft het woord.
De heer John Vrancken: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister: meten, is weten. Ik heb daar indertijd al een vraag over gesteld, in verband met de opmaak van de statistieken en het opnemen van de werkzoekenden in die statistieken.
Als nu iemand één dag per week tewerkgesteld wordt, verdwijnt die dan uit de werkloosheidscijfers als werkzoekende en wordt die als werkende opgenomen in de statistieken?
Dat is vrij belangrijk, want heel wat mensen worden tijdelijk tewerkgesteld of aanvaarden soms maar één dag per week een job, om toch maar aan het werk te zijn.
Heel veel mensen worden uit de ziekteverzekering geweerd. Na verloop van tijd worden zij teruggestuurd naar de RVA en worden opnieuw als werkloze ingeschreven. Maar vanuit dat statuut weten we dat ze eigenlijk niet in een voldoende gezonde toestand verkeren om werk te aanvaarden, maar ze worden wel als werkloze ingeschreven. Wordt die groep bestempeld als werkzoekende of als gewone werkloze?
De voorzitter: De heer Van den Heuvel heeft het woord.
De heer Koen Van den Heuvel: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, het is een belangrijk moment om heel de problematiek van het jeugdwerkplan even op een rijtje te zetten.
Wij vinden, voor alle duidelijkheid, dat dit een goed plan is. De keuze om zich te richten op de min-25-jarigen is een terechte prioriteit in het arbeidsmarktbeleid. Mijnheer de minister, we hebben gisteren nog een debat gevoerd over de grote reservoirs, allochtonen en 50-plussers. De jeugdwerkloosheid is bij ons misschien niet zo hoog als in het zuiden van het land, maar het blijft een belangrijke doelgroep. De start en de overgang van school naar arbeidsmarkt is in een mensenleven een heel belangrijk kantelmoment. Het is dus heel belangrijk om ons daarop te richten.
De aandacht die er is om jongeren te activeren, is terecht. Dat moet een belangrijke boodschap blijven en mag niet ondergesneeuwd geraken door de problematiek van de cijfers.
Mijnheer de minister, zoals gezegd is dit een goede aanpak. Maar daarom vind ik het net zo belangrijk dat het gegoochel met cijfers goed wordt uitgeklaard. We moeten alles toch eens op een rijtje zetten, want er is toch een en ander fout gelopen.
Vanaf wanneer is een jongere in opleiding? Welke inspanningen moet men daarvoor leveren? Vanaf wanneer worden werkzoekenden die in opleiding zijn, uit de statistische reeks van de werkzoekenden gehaald? Mijnheer de minister, ik denk dat daar duidelijke definities over moeten kunnen bestaan. Daarnaast is er het misbruik van de cijfers om het wat rooskleuriger voor te stellen. Mijnheer de minister, u hebt in deze commissie nooit hoeraberichten de wereld ingestuurd. (Opmerkingen van mevrouw Mieke Vogels)
Mevrouw Vogels, als het omgekeerd geweest zou zijn, zou ik dat ook zeggen. De minister heeft dat niet zelf gedaan, maar lokale politici in Oostende hebben dat misschien wel gedaan.
Mijnheer de minister, vandaar mijn vraag over de duidelijkheid van de cijfers. Wat is er in uw ogen juist misgelopen? Ik wil ook graag een uitklaring van de definitie over wanneer men in opleiding is en de relatie met de statistieken van de werkzoekenden. Het is ook goed dat u ingaat op de cijfers en het gegoochel met cijfers.
Mevrouw Bruyninckx, u verwijst naar 2006-2007. We kennen dat probleem nu. In 2006 werden in Oostende een aantal jongeren uit de werkloosheidscijfers gehaald, omdat ze in opleiding waren. Maar als men de zaak ernstig wil evalueren, moet men de cijfers van twee jaar nemen.
Ik heb hier een cijferreeks over twee jaar. Die toont aan dat ook in Oostende de jeugdwerkloosheid een beetje sneller is gedaald dan in het Vlaamse Gewest, als men de werkzoekende jongeren bekijkt, exclusief de werkzoekenden in opleiding.
We moeten er toch voor opletten dat het model zelf en de goede principes achter het model niet op de achtergrond geraken door het cijfergegoochel. Dat is de boodschap die ik hier wil geven. Mijnheer de minister, ik vind het ook absoluut noodzakelijk dat u hier duidelijk de puntjes op de i zet betreffende het statistische verhaal van de voorbije maanden in Oostende.
Er is nu beslist over de uitbreiding naar de rest van Vlaanderen. We moeten dat ondersteunen, want ik denk dat de aanpak wel resultaten heeft.
Mevrouw Vogels, ik heb het artikel van onze vriend Lauryssens over het Limburgse model ook bij. Ik denk niet dat het veel verschilt van de Oostendse aanpak. In Limburg is men wel fier op het resultaat: min 27 percent in de Limburgse Maaslandregio, zegt men. Dat wil zeggen dat die aanpak toch heel wat verdiensten heeft.
Mijnheer de minister, de uitbreiding komt er. We steunen die ook, maar het is heel belangrijk - en dat was gisteren in het debat over allochtonen ook zo - dat aandacht gaat naar monitoring en kort op de bal gespeeld wordt met evaluaties. Ik denk dat dat de geloofwaardigheid van de aanpak versterkt wordt als men relatief snel de juiste statistische informatie krijgt. Mijnheer de minister, ik weet niet in welke mate u al hebt kunnen nadenken over de manier waarop u in de toekomst de evaluatie sneller kunt laten volgen, zodat de uitbreiding van de aanpak naar heel Vlaanderen een sterke geloofwaardigheid heeft.
De voorzitter: De heer Van Malderen heeft het woord.
De heer Bart Van Malderen: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega´s, sta me toe met een boutade te beginnen: de heer Jan Hertogen zal bijzonder blij zijn dat hij hier enthousiast door het Vlaams Belang wordt geciteerd. Ik hoop dat de collega´s van het Vlaams Belang even enthousiast zijn om andere schrijfsels van hem ter hand te nemen.
Verder wil ik graag ingaan op het aanbod van mevrouw Vogels om hier niet te verdrinken in een analyse van de ontstaansgeschiedenis van allerlei cijfers. Ik wil iets ten gronde zeggen. Mijns inziens heb ik hier een aanzet gehoord die moet leiden tot foute conclusies. Mevrouw Vogels zegt hier dat we de uitbreiding naar geheel Vlaanderen niet moeten doen. Ze wil eerst alles goed evalueren, en ondertussen niets doen. Gelukkig heb ik geen andere mensen gehoord die dat idee bijtraden.
Ik denk dat stilzitten geen optie is. De afgelopen dagen en ook gisteren in het debat is heel duidelijk geworden dat onze arbeidsmarkt opdroogt, maar dat tezelfdertijd een hardnekkige pool van werklozen blijft bestaan. Ik denk dat een actieve begeleiding van kansengroepen en vooral van jongeren en van laaggeschoolde allochtone jongeren meer dan nodig is. Ik begrijp niet wat er hard is aan het aanbieden van werk via een sms. Wat ik hardvochtig vind, is die mensen aan hun lot overlaten.
Er is hier beweerd dat er een Oostends model zou bestaan. Er zou ook een Limburgs model bestaan. Ik wil erop wijzen dat met dertien steden convenants zijn afgesloten waarin de rol van alle actoren is vastgelegd: de VDAB, de stad, het OCMW en de lokale werkwinkels. Iedereen zal het met me eens zijn dat er grote verschillen zijn tussen die dertien steden. Die steden hebben een verschillende grootte. Antwerpen en Gent hebben een andere omvang dan pakweg Ronse. Ook moet worden opgemerkt dat de grote steden zwaar doorwegen in het geheel, ook cijfermatig. Ronse is ook al een geval apart: het ligt op de taalgrens en er gaan wegens specifieke Brusselse problemen veel allochtonen wonen. De sociaaleconomische context van die dertien steden verschilt dus nogal. Het is bijgevolg moeilijk om te zeggen dat het Oostendse model beter is of dat het Limburgs model´ et beste is. (Opmerking van mevrouw Mieke Vogels)
Ik heb anderen dat wel horen zeggen.
Wat die steden wel gemeen hebben, is dat men er de werkzoekenden snel contacteert en intensief begeleidt. Daarnaast probeert de lokale VDAB in te spelen op de noden die er zijn met de middelen die hij geschikt acht.
Hoe succesvol die aanpak ook moge zijn, toch moet, zoals voor elke aanpak geldt, die ooit op zijn limieten stoten. In de groep van werkzoekenden zijn er mensen die dankzij de bijkomende inspanningen relatief gemakkelijk aan werk geraken. Maar men zal wellicht vrij snel op een harde kern van werkzoekenden stoten waarvoor andere dan arbeidsmarktproblemen van beslissende invloed zijn: sociale problemen, gezondheidsproblemen, verslavingen... De heer Fons Leroy heeft daar ook al op gewezen. Voor die groep zal men andere methoden moeten gebruiken. Men mag dus niet de illusie koesteren dat de werkloosheid zal zijn weggewerkt als men het model naar geheel Vlaanderen uitbreidt: het werk zal nooit af zijn.
We stellen ook vast dat steden waar men destijds trager op dreef kwam en waar aanvankelijk kleinere successen werden geboekt, zoals Mechelen, nu goed vooruitgaan. Ik zou mijn fractieleidster misschien kunnen plezieren door te zeggen dat het in Mechelen beter gaat sinds de sp.a in het bestuur zit, maar iedereen weet dat de cijfers dat niet bevestigen.
Hier is ook verwezen naar reacties van de sociale partners. Ik stel vast dat op 14 september een akkoord met die sociale partners is gesloten. Als er reacties zijn, dan wil ik die mensen aanraden met hun bestuursorganen de totstandkoming ervan te bekijken.
Ik vat samen. De economische conjunctuur is gunstig. Het is logisch dat dit zich vertaalt in een dalende werkloosheid. Het succes van het gevoerde beleid moet worden afgemeten aan wat men extra doet. Met extra bedoel ik wat men doet voor laaggeschoolde jongeren en allochtonen die in normale omstandigheden moeilijker een job vinden en een hogere werkloosheidsgraad dan het gemiddelde hebben.
Ik heb daarover één vraag. Mijnheer de minister, kunt u een verschil vaststellen in de evolutie tussen de toestand in de dertien steden waar de snelle contactname en de intensieve begeleiding sinds 2006 is ingevoerd en de toestand in de rest van Vlaanderen, maar wel met wegzuivering van de effecten van de algemene conjunctuurgebonden evolutie? Op basis daarvan zou een evaluatie kunnen worden opgesteld zonder dat we vervallen in een oeverloze discussie over cijfers. Dan kunnen we nagaan of de kat ook effectief muizen vangt.
De voorzitter: De heer Verougstraete heeft het woord.
De heer Christian Verougstraete: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega´s, ik wil niet in herhaling vallen. Toch wil ik in herinnering brengen dat in Oostende deze cijfers tijdens de gemeenteraadsverkiezingen, de federale verkiezingen en de besprekingen van de begroting in de Oostendse gemeenteraad zijn gebruikt. In dat verband ben ik de mening toegedaan dat die cijfers voor propagandadoeleinden zijn misbruikt. En dan vraag ik me af hoe het komt dat de afgelopen twee jaar bijna niemand van de betrokken actoren - de vakbonden, de werkgevers, de VDAB - dit heeft ontdekt?
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw de voorzitter, geachte collega´s, ik stel voor dat we mijn nota?Acties tegen jeugdwerkloosheid: elementen voor een tussenstand? van 12 juli 2007 en de tabel?Steden- en gemeentenplan met betrekking tot jeugdwerkloosheid. Stand van zaken september 2007? eens bekijken. Ik begin evenwel met een paar algemene beschouwingen.
Mijns inziens is de kern van de zaak de volgende. De afgelopen dagen is de indruk gewekt dat de beleidsbeslissingen die zijn genomen op basis van het jeugdwerkloosheidsplan voor dertien Vlaamse steden en gemeenten op losse schroeven staan omdat de cijfers van de evaluatie fout zouden zijn. Men zegt dat we iets hebben ondernomen, dat die actie in cijfers is vertaald en dat op basis van die cijfers conclusies zijn getrokken. En men voegt eraan toe dat de cijfers fout zijn, en bijgevolg de conclusies wellicht ook. Wel, dat is niet zo.
De evaluatie van dit jeugdwerkloosheidsplan voor dertien Vlaamse steden en gemeenten is gebaseerd op cijfers die niet alleen volstrekt ondubbelzinnig zijn, maar ook de uitdrukking zijn van een bijzonder strenge definitie van wat een succes zou kunnen betekenen. Alle werkzoekenden die een of andere opleiding of begeleiding ondergaan, zijn als werkzoekenden gedefinieerd. Ze worden dus niet als successen beschouwd. Die cijfers heb ik in alle debatten gebruikt.
De heer Van den Heuvel heeft hier gezegd dat ik in de commissie altijd een voorzichtige houding heb aangenomen. Dat klopt. Ik dank hem voor het feit dat hij dat zegt. Mevrouw Vogels, ik heb dat echter niet alleen hier gedaan, maar ook publiek. Ik geef een voorbeeld over een toespraak op een plaats waar men normaal gesproken propaganda verwacht: de 1 meivieringen in Leuven en Liedekerke. Dat was veertig dagen voor de verkiezingen, voor de tv-camera´s en radiomicrofoons. Nadien werden er interviews afgenomen: u kunt ze nog herlezen. Ik heb toen gezegd dat de evaluatie voorzichtig moet gebeuren, en op basis van de strengste cijfers. Dat zei ik op 1 mei. Ik heb die toespraak trouwens onmiddellijk op mijn website geplaatst.
Bovendien is het niet zo dat de VESOC-partners iets hebben ontdekt, zoals mevrouw Vogels suggereert. Ik heb zelf aan de vakbonden en de werkgevers gevraagd om de resultaten van de actie op basis van deze volstrekt ondubbelzinnige, strenge cijfers te evalueren. De cijferresultaten zijn niet spectaculair, en ik heb dat ook steeds gezegd.
De analyse van de statistieken die we aan de VDAB hebben gevraagd, is in juli aan de pers voorgesteld. Die analyse staat ook op mijn website. Die nota is niet ongelezen gebleven, want op een ochtend ben ik gewekt met een radiobericht daarover. Men kan me er dus niet van beschuldigen dat ik iets fout heb gedaan bij het voorleggen van resultaten en cijfers op basis waarvan we correcte beslissingen kunnen nemen.
?
Op 14 september 2007 is een compromis bereikt tussen de regering en de sociale partners over de veralgemening van de aanpak in heel Vlaanderen. Ook mevrouw Ilse Dielen van het ACV was daarbij betrokken. Er is aandacht opgebracht voor de duurzaamheid. De heer De Craemer benadrukt terecht dat we moeten blijven leren van elkaar. Dat laatste is in de overeenkomst opgenomen.
Ik zal straks nogmaals herhalen dat de cijfers geen reden tot euforie zijn. Eerst wil ik ze u geven. De werkloosheid van laaggeschoolde jongeren in de dertien steden en gemeenten in de periode van september 2005 tot september 2007 daalt sterker dan in de rest van Vlaanderen. Dat is ook zo als men een bijzonder strenge definitie van werkloosheid hanteert, en die tot vandaag niet de officiële definitie van werkloosheid is. Zowel werkzoekenden als mensen die in opleiding of begeleiding zijn, worden allemaal als werkzoekenden beschouwd. En u ziet dat over die 24 maanden de daling voor die doelgroep op basis van die strenge definitie in Vlaanderen over het algemeen 29,2 percent is. Als je dat opsplitst over die dertien steden en gemeenten, dan is het daar 31,4 percent. En in de rest van Vlaanderen is het 27,7 percent.
We hebben natuurlijk dertien steden en gemeenten uitgekozen met een moeilijke doelgroep. We hebben gepoogd om het effect van de acties beter in te schatten door ook dertien controlesteden en -gemeenten te selecteren zoals bij een echt labo-experiment. Die controlesteden en -gemeenten beantwoorden in zekere mate aan hetzelfde profiel maar ze kregen geen instructie om iets bijkomend te doen. Ze hebben een gemiddelde werkloosheidsgraad van minimaal 20 percent in de periode 2000-2004 of een kritische massa van gemiddeld 200 laaggeschoolde werkzoekende jongeren in de periode augustus 2003-augustus 2005. Het is dus niet én maar of. Bij de dertien geselecteerde steden en gemeenten was het en-en: voldoende kritische massa en een hoge werkloosheidsgraad onder deze jongeren.
Bij de controlesteden is het of-of. Het zijn inderdaad dertien andere steden en gemeenten waar er ook wat hardnekkigere problemen zijn dan in de rest van Vlaanderen maar minder hardnekkig dan in de dertien die in het plan zaten. In die controlegroep was de daling minder uitgesproken dan in de rest van Vlaanderen en duidelijk minder uitgesproken dan in de dertien geselecteerde, namelijk een daling van 25 percent. Dat zijn dus de cijfers op basis van de meest strenge definitie. En er is nog veel meer uit te leren, maar daar kom ik dadelijk op terug.
Van de dertien geselecteerde steden en gemeenten in het plan, scoren er tien beter dan het Vlaamse gemiddelde. Enkel Antwerpen, Gent en Hasselt blijven onder het gemiddelde. Antwerpen heeft natuurlijk het grootste gewicht in de dertien, maar is ook wel vanwege de meer complexe organisatie laat van start gegaan met de uitvoering van zijn plan. Bovendien heb je in Antwerpen en Gent toch wel een bijzondere echt grootstedelijke problematiek.
Als je de 24 maanden opdeelt en je kijkt enerzijds naar de periode september 2005-september 2006 en anderzijds naar de periode 2006-september 2007, dan zie je wel dat Antwerpen, Gent en Hasselt aan een lichte inhaalbeweging begonnen zijn. Het feit dat Hasselt onder het gemiddelde scoort, is atypisch, vooral omdat de overige Limburgse gemeenten het wel zeer goed doen, wat ik steeds onderstreept heb in allerlei vergaderingen. De VDAB geeft als mogelijke verklaring dat er een extra moeilijke doelgroep aan de basis ligt. Men verwijst dan naar een heel aantal jongeren uit de psychiatrie en het gevangeniswezen. Dat moeten we verder onderzoeken.
Als u de cijfers bekijkt, ziet u dat de daling van de werkloosheid onder de laaggeschoolde jongeren tijdens die afgelopen 24 maanden niet in alle dertien steden en gemeenten gelijkmatig verloopt. Het is dus geen homogeen blok. Eigenlijk zijn er als het ware drie snelheden. Er zijn steden en gemeenten die het in de periode september 2005-september 2006 twee tot drie keer beter deden dan Vlaanderen, waaronder Aalst, Ronse, Maasmechelen en Oostende. Ze waren heel succesvol in de eerste helft van die periode, maar daarna kenden ze in termen van percentuele daling duidelijk een kleinere daling. Er waren er andere, zoals Beringen, Leuven en Mechelen, waar het net omgekeerd was. De heer Van Malderen heeft naar Mechelen verwezen, eigenlijk geldt dit ook voor Leuven en Beringen. Er zijn er andere, met name die Limburgse gemeenten Genk, Heusden-Zolder en Houthalen-Helchteren, waar een sterk ritme nog versterkt wordt. Ik denk persoonlijk dat daar een heel interessante aanpak was, goed ingebed in een middenveld en een sociaal weefsel, met duidelijke ondersteuning vanuit de vakorganisaties. Ik heb het hier misschien nog niet gezegd maar wel al vaak in andere vergaderingen, dat daar veel uit te leren valt.
Hoe is Oostende in de aandacht gekomen? Als je kijkt naar de eerste twaalf maanden, dan zie je dat de specifieke aanpak in Oostende in de eerste periode van twaalf maanden een toch wel meer uitgesproken drastisch effect heeft, ook wanneer je dit soort cijfers neemt. In dit soort cijfers is niemand geturfd als?uit de werkloosheid maar eigenlijk nog wel zittend in een begeleidingstraject, vacatureclub, jobhunting of opleiding´. In Oostende is er in de periode september 2005-september 2006 een daling van 31 percent, ook in Maasmechelen. Dat is echt wel spectaculair.
Je ziet dat je daarna aan een ondergrens komt, aan een bodem. Je moet daaruit concluderen dat je opnieuw een grens moet verleggen omdat je bij veel hardnekkiger problemen terechtkomt. Als we nu een stand van zaken opmaken, wordt ook in een aantal andere gemeenten, bijvoorbeeld Ronse, dit soort van bodem zichtbaar. De uitdrukking is misschien een beetje koud, maar het gaat over een groep jongeren die werkelijk zeer, zeer moeilijk met een dergelijke aanpak te activeren is richting klassiek bedrijfsleven.
Je moet je beginnen afvragen wat de volgende stap is. Ik vind dat een belangrijke vaststelling. Meer dan vroeger zijn we dankzij onze aanpak in staat om probleemjongeren of problemen bij jongeren te detecteren. De groep die nu nog naast onze aanpak valt, wordt alsmaar kleiner, maar vereist vermoedelijk ook een nog andere benadering.
Het is een interessante toetssteen om te kijken hoe het de allochtone jongeren is vergaan. Zoals ik in de nota van juli heb gezegd, is heel die cijferdans bijzonder gecompliceerd. Eigenlijk gaat het over een maatschappelijk zeer kwetsbare groep en de vraag is hoe je het doet voor die groep. Kijk dan naar de allochtonen. Ik werk opnieuw met de strenge definitie van werkloosheid. Een allochtone jongere waar we sms´en naartoe sturen maar die geen job heeft, tellen we als werkloos. De daling op basis van die strenge definitie onder laaggeschoolde allochtone jongeren in Vlaanderen in die periode september 2005-september 2007 is 26,6 percent. En we tellen meer mensen als werkloos die we officieel niet tellen als werkloos. Voor de VDAB tellen mensen in collectieve opleiding niet mee als werkzoekend. Die daling blijkt vooral het effect te zijn in die dertien steden en gemeenten. Overigens, 70 percent van alle laaggeschoolde werkzoekende allochtone jongeren in Vlaanderen woont in een van die dertien gemeenten. En als je kijkt naar het totale effect in de dertien, dan daalt de streng gedefinieerde werkloosheid onder laaggeschoolde allochtone jongeren in die periode van 24 maanden met 29,3 percent tegenover 19,8 percent in de rest van Vlaanderen. Daar werkt dus wel iets. Je ziet het ook in Limburg, waar er duidelijk op die kwetsbare groep een groot effect is. Het is maatschappelijk en sociaal erg belangrijk dat men dat realiseert in Limburg.
Mevrouw Vogels, u hebt een heel terechte vraag gesteld met betrekking tot de uitstroom. Ik heb ook wat cijfers toegevoegd. Het is statistisch wel wat ingewikkeld. Van de 2200 laaggeschoolde werkzoekende jongeren met een afgesloten traject eind september 2007, zijn er 1343 uitgestroomd uit de werkloosheid. Dat is gemiddeld 61 percent van diegenen die dat traject hebben afgesloten. Dat wordt een tijdje na het afsluiten van het traject gemeten. De vaststelling was dat 61 percent uit de werkloosheid was geraakt. Bij de allochtonen ligt dat cijfer lager, namelijk afgerond 55 percent. Voor een goed begrip: een traject wordt afgesloten met een opvolgperiode van zes maanden na de laatste activiteit. Hier is er sprake van nogal opvallende regionale verschillen. De uitstroom uit de werkloosheid na het afsluiten van het traject bedraagt in Oostende meer dan 82 percent. In Antwerpen en Gent schommelt dat cijfers rond 50 percent. Er zijn redenen waarom Oostende interessant werd gevonden. Ik heb dat nooit opgehemeld, maar er zijn redenen.
Belangrijk is, naast deze schoonheidswedstrijd waar ik me voor het overige niet graag in begeef, dat dat gemiddelde van 61 percent meer is dan de 50 percent die we hadden vooropgesteld toen we het plan lanceerden. Mevrouw Vogels, u hebt terecht gevraagd of die uitstroom nu een uitstroom is naar werk. Waar zijn die mensen heen? Dat is een goede vraag. Hier zit ik een beetje met een statistische handicap, omdat de cijfers die ik heb over de uitstroom naar werk niet echt vergelijkbaar zijn. Die zijn gebaseerd op Dimonastatistieken. De?ins´ en de?uits´ zijn anders. De Dimonagegevens die we hebben over die jongeren, leren ons dat van de 2200 jongeren met een afgesloten traject er eind september 2007 1017 uitgestroomd zijn naar werk. Dat is 46,2 percent. Voor allochtone jongeren is dat 40 percent. Opnieuw zijn er grote regionale verschillen: voor Oostende is dat 60 percent, voor Gent en Hasselt is het ongeveer 38 percent.
U zult meteen vragen hoe het met de rest zit. Wel, we kunnen niet gewoon het ene van het andere aftrekken. Het gaat immers over breuken met verschillende noemers. Er is natuurlijk ook een groep van jongeren die ofwel uitgesloten zijn uit de werkloosheid, als straf, die eventueel een andere uitkering hebben, of ziek zijn, of hun studies hebben hervat. Eventueel gaat het over een vrijstelling om familiale of sociale redenen, maar dat is zeer marginaal. Er zijn dus allerlei andere categorieën waarin mensen kunnen zitten die niet aan het werk zijn, maar niet meer als werkzoekend worden geteld.
Mevrouw Vogels, u hebt ook terecht gevraagd wat nu het duurzame effect is. Ik kan daar eigenlijk niet echt uitspraken over doen. De VDAB maakt, op onze vraag en die van de sociale partners, dit jaar een eerste analyse. Ik heb met de sociale partners afgesproken dat we die resultaten samen zouden bespreken en er ook passende conclusies uit zouden trekken.
Ik wil nog even iets zeggen over definities. De gangbare benadering van de cijfers is eigenlijk gebaseerd op de RVA-reglementering. Er wordt uitgegaan van de vraag of een werkzoekende beschikbaar is voor de arbeidsmarkt of niet. Historisch was er een benadering waarbij werd geoordeeld dat iemand die aan een collectieve sessie meedoet, eigenlijk niet beschikbaar is. We kunnen niet aan die persoon zeggen dat hij moet gaan werken, want hij zit in een collectieve sessie. Traditioneel was het vrij evident te oordelen dat het ging over werkzoekenden in opleiding. In de gangbare officiële statistieken op de publieke ARVAstat-website worden ze niet als werkzoekend geteld. Tussen haakjes, hoe meer werkzoekenden we een opleiding laten volgen, hoe beter de statistieken. Dat is al jaren zo. Met mijn strenge definitie is dat niet zo. Ik tel die mensen nog altijd mee als werkzoekend, hoewel ik opleiding belangrijk vind. Die mensen zijn niet echt beschikbaar. Ze moeten hun opleiding afwerken.
Werklozen in een begeleidingstraject van de VDAB zonder opleiding worden traditioneel wel als werkzoekend geteld, vanuit de zeer evidente filosofie dat ze dat traject net volgen omdat ze beschikbaar moeten zijn. Het kan immers zijn dat de VDAB morgen belt om te melden dat er een baan is en dat ze daarheen moeten.
Het onderscheid tussen individueel en collectief bij begeleiding en opleiding is door de huidige realiteit en methodieken wat achterhaald. Dat onderscheid is niet zo gemakkelijk meer te maken. Opleiding kan plaatsvinden op de werkvloer, en sommige vormen van begeleiding zijn collectief, waardoor mensen tijdelijk niet beschikbaar zijn. Afgezien van dat feit, is er op dat punt onduidelijkheid ontstaan bij de registratie in die dertien steden en gemeenten.
Zoals u weet, werden in het kader van het plan nieuwe intensieve, maar ook collectieve begeleidingsmethodes uitgeprobeerd. Ik wijs op de zogenaamde jobhuntingsessies, waarbij aan een groep jongeren op een collectieve wijze informatie wordt verstrekt en vacatures aangereikt, en het sollicitatiegedrag individueel wordt gevolgd via gesprekken. Werkzoekenden die daaraan deelnamen, werden vanwege het collectieve karakter omschreven als?werkzoekenden in opleiding´, maar het gaat niet om een eigenlijke beroepsopleiding. Bovendien blijven deze werkzoekenden wel degelijk beschikbaar voor de arbeidsmarkt. Dat is eigenlijk de reden van de statistische fout. Historisch werden mensen in collectieve opleidingen even niet meegeteld als werkzoekend, terwijl mensen in begeleiding, wat iets individueels is, werden beschouwd als beschikbaar en werkzoekend. Toen er sprake was van begeleiding via collectieve sessies waarbij de instantie mensen vraagt naar haar lokalen te komen en in groep rond de tafel te gaan zitten, ontstond er onduidelijkheid. Op een aantal plaatsen heeft men dat bestempeld als een opleiding, zodat het computersignaal werd verstuurd dat die mensen niet meer werkloos waren.
Ik ben eigenlijk pas met vertraging tot de vaststelling gekomen dat dit op zich een vrij omvangrijke groep was en dat die niet snel zou slinken. Dit was geen kortstondig, tijdelijk fenomeen, dat zich vanzelf zou oplossen. Ik heb dan ook aan de VDAB gevraagd de registratiemethode te wijzigen. Eigenlijk was het alleen maar in Aalst, Oostende en Ronse dat deze collectieve begeleiding werd geregistreerd als opleidingen. Als we er nu van uitgaan dat een werkzoekende die deelneemt aan om het even welke vorm van opleiding of begeleiding, hoe dan ook werkzoekend is, verdwijnt het voorwerp van die dubbelzinnigheid, en worden we nog strenger dan de klassieke definitie. Dat lijkt me eerlijk gezegd aangewezen bij een dergelijke aanpak. Het gaat immers uiteindelijk over de vraag of mensen dankzij opleiding en begeleiding werk vinden. We geven immers geen opleiding voor het plezier van de opleiding.
We passen deze strenge definitie zelfs toe op mensen die bezig zijn met een individuele beroepsopleiding in de onderneming, kortweg IBO, en dus eigenlijk fysiek aan het werk zijn. Ik ben dus bijzonder streng. Zelfs als iemand van ´s morgens tot ´s avonds kratten zit te verslepen of kantoorwerk zit te doen, in het kader van een IBO, dan is die volgens mijn strenge definitie werkzoekend. Daarmee wil ik niet zeggen dat ik opleidingsinspanningen, laat staan IBO´s, zinloos vind. Ik vind dat zeer zinvol. Hoe meer mensen hun opleidingsniveau verbeteren dankzij de VDAB, hoe beter. Ik heb die strenge definitie echter genomen omdat er wat ruis ontstond in dit verhaal, en omdat ik daadwerkelijk streng wilde zijn.
Ik wil nog even terugkomen op die geestesgesteldheid. Ik heb in deze commissie, maar vooral op de tribune in het halfrond, voortdurend gepleit voor een nuchtere benadering. Ik wil mijn eigen 1 meitoespraak ter zake nog eens voorlezen. Dat is natuurlijk bijzonder pretentieus en ik verontschuldig me daarvoor. Ik zal het nooit meer doen. (Gelach)
Het zal op een rustige toon gebeuren. Wat heb ik gezegd op 1 mei, veertig dagen voor de verkiezingen, de camera´s draaiend? Mijn betoog werd meteen gepubliceerd op de website. Ik heb het volgende gezegd:?U hoort bij mij geen euforie. In een periode van hoogconjunctuur is een uitgesproken daling van de jeugdwerkloosheid normaal. De grote vraag is of deze daling duurzaam zal zijn, en of we de cijfers verder naar beneden kunnen drukken.? Ik was me dus al bewust van bodemeffecten.
?U hoort ook geen zegebulletins van de getroffen maatregelen De ervaring met de dertien steden en gemeenten is er een van tasten en zoeken. Maar er zijn instrumenten die werken. De aanpak van onderuit levert inzichten op die nuttig zijn voor alle laaggeschoolde werkzoekende jongeren in Vlaanderen.?
Ik heb er toen expliciet en met cijfers op gewezen dat er een belangrijk verschil was tussen de gangbare definitie en een strengere definitie. Bij de gangbare definitie loopt de periode van maart tot maart. Voor Oostende bedroeg de daling 70 percent. Als we daar diegenen uitlichten die een opleiding volgen via collectieve sessies, dan bedraagt die daling slechts 30 percent. Dat heb ik toen al gezegd. Ik kan dus alleen betreuren dat men zo slordig is met het lezen van wat ik zeg.
Ik lees in Knack van deze week voor de 135e keer dat ik een aanhanger ben van de derde weg en van de heer Gibbons. Ik heb in Groot-Brittannië boekjes gepubliceerd tegen die man. Ik heb daar polemieken tegen gevoerd. Maar ja, men leest niet in Vlaanderen.
Mijn evaluatienota van 12 juli had de uitdrukkelijke bedoeling om de nodige diepgang en nuance aan te brengen in de analyse van de resultaten. Voor mij bestaat er geen Oostends of Limburgs ideaal. Ik heb opgemerkt dat er in meerdere steden en gemeenten goede resultaten waren. Gedurende de eerste twaalf maanden was het wel opmerkelijk hoe snel het in Oostende en Maasmechelen vooruitging. Volgens mij heeft het succes van bepaalde acties te maken met de vrij directe aanpak: de betrokken jongeren worden er via het aanbieden van gepaste vacatures en persoonlijke opvolging relatief snel geconfronteerd met de arbeidsmarkt. Er wordt een vraaggestuurde aanpak toegepast. Consulenten vertrekken van de bestaande vraag naar arbeidskrachten en leiden er de jongeren naartoe.
Hoewel de acties in alle betrokken steden en gemeenten vraaggerichte vacaturematching-, jobhunting- en jobcoachingactiviteiten omvatten, bevestigen de tussentijdse resultaten nogmaals dat een goede uitstroom naar werk vereist dat men zich sterk toespitst op die vraaggerichte acties. Dat veronderstelt duidelijke jobdoelwitten bij de werkgevers. Waar men succes boekt, is dit ongetwijfeld ook te danken aan de relatief eenvoudige structuren en het leggen van korte lijnen tussen de arbeidsmarkt en de betrokken jongeren. In Antwerpen en Gent zijn er meer partners die niet allen even korte lijnen met de vraagzijde van de arbeidsmarkt hebben.Wegens de minder eenvoudige structuren was de uitrol er moeilijker.
Ik citeer nog even uit eigen werk, meer bepaald uit de nota van juli:?Men moet ook het volgende voor ogen houden. Het gaat bij deze acties om jongeren bij wie?quick wins´ mogelijk zijn, onder meer door zachte druk in combinatie met een intensieve, motiverende en vraaggerichte begeleiding, maar het gaat ook om belangrijke aantallen jongeren waarbij?quick wins´ uitgesloten zijn. Een lang volgehouden batterij van acties, waarbij verschillende instrumenten in stelling worden gebracht, is de enige oplossing. Dit vraagt geduld van de beleidsmakers, want het betekent dat resultaten slechts beoordeelbaar zijn op termijn.?
Wanneer we op basis van de ervaringen uit de dertien steden en gemeenten een intensere aanpak in heel Vlaanderen opstarten, dan is dat onderscheid belangrijk: voor wie zijn?quick wins´ mogelijk, onder meer dankzij een betere en snellere vacaturematching en het aanporren dat daarbij komt kijken? En voor wie zijn?quick wins´ eigenlijk uitgesloten, wegens zware persoonlijke en/of sociale problemen?
Op basis van de cijfers over 24 maanden besluit ik dat we positieve lessen kunnen trekken uit de ervaringen in de dertien steden en gemeenten. Het algemene effect van het plan is merkbaar, maar mag natuurlijk niet overdreven worden, zoals ik steevast herhaald heb.
Het plan maakt inzake activering niet het verschil tussen?zero activering´ en?zeer kordate activering´. Het maakt het verschil tussen de sluitende aanpak die al drie jaar loopt met een redelijk kordate activering en een kordate activering. Het plan is dus een extraatje. Men zou het kunnen vergelijken met iemand die vitamines slikt, en daar nog een extraatje bovenop neemt. Daarna wordt dan nagegaan wat het extra effect is.
Wanneer we het hebben over het Vlaamse beleid, moeten we in de eerste plaats kijken naar het algemene effect van het algemene Vlaamse beleid zoals dat is opgestart door de regering waaraan ook u participeerde, mevrouw Vogels. We hebben daar een extra aan toegevoegd, met als doel de maatschappelijk kwetsbare jongeren, een moeilijke doelgroep, te bereiken. Uit de cijfers over allochtonen blijkt dat dit effect heeft. Maar ook de conjunctuur speelt daar een rol in. Het gaat dus om een mix van het plan en de gunstige conjunctuur.
Natuurlijk is er ook opvolging en bijsturing nodig. Mijnheer De Craemer, ik ben het helemaal met u eens. Mijn benadering van politiek is een beetje dezelfde. We moeten dingen blijven proberen en blijven leren van elkaars ervaringen. We hebben beslist dat de aanpak wordt veralgemeend en dat de doelgroep wordt uitgebreid, ook op territoriaal vlak.
De directe aanpak, de confrontatie met de arbeidsmarkt, de korte lijnen, de competentieversterking en de ondersteuning zijn heel belangrijk. We hebben hier te maken met een groep jongeren waarbij dat moeilijker ligt. We hebben op basis van correcte cijfers geëvalueerd en beslist om te veralgemenen. Er is echter een nieuwe grens waar we op botsen. Dat zien we al langer in Oostende. Ook wanneer we kunnen besluiten dat er goed werk is geleverd, moeten we toch proberen een nieuwe grens te leggen. En dat is een moeilijke grens.
Ik ben voorstander van een activerende sociale benadering. De heer Van Malderen heeft dat prima samengevat. Niet activeren is hardvochtig. Geen sms sturen naar iemand om te zeggen dat er een job openstaat, is hardvochtig. Zorg dragen voor leerlingen, kinderen en werkzoekenden, uit zich ook in het formuleren van een zekere verwachting. Daarover gaat activeren. En daar geloof ik ook in.
Is dat een wondermiddel? Neen! De internationale literatuur daarover is legio. Er moeten allerlei zaken gebeuren. Onder meer in het onderwijs moeten we problemen voorkomen. Het gaat in grote mate om mislukte schoolloopbanen. Als we die hadden kunnen vermijden, hadden we natuurlijk een heel ander verhaal. We zijn hier aan het remediëren, maar voorkomen is altijd beter dan genezen.
Mevrouw de voorzitter, ik zal ook nog enig cijfermateriaal ter beschikking stellen.
De voorzitter: Mevrouw Vogels heeft het woord.
Mevrouw Mieke Vogels: Mijnheer de minister, zoals gewoonlijk hebt u een doorwrocht en uitgebreid antwoord gegeven. Ik dank u daarvoor.
Een sms versturen of ontvangen geeft inderdaad een warm gevoel. Ik krijg graag een sms - ik heb er net nog een ontvangen. Als u echter een sms stuurt en daarna overal verkondigt dat iemand daardoor werk heeft gevonden, waarna blijkt dat dit niet het geval is, dan is dat toch iets anders. Als ik eerst denk dat dankzij de warme sms van de minister mensen werk hebben gevonden en dat niet zo is, dan voel ik me achteraf toch bedrogen.
Mijnheer de minister, uw antwoord was bijzonder interessant. Ik heb echt de indruk dat u er mee inzit. U brengt zelfs u 1 meispeeches mee naar de commissie om een bewijs uit het ongerijmde te geven dat u nooit iets fouts hebt gezegd. Het zal wel zo zijn dat u de zaken in de commissie en in uw 1 meispeeches altijd gerelativeerd hebt. Tegelijkertijd stelt u dat in Aalst, Ronse en Oostende de interpretatie was dat, als iemand een collectieve begeleiding volgde, hij niet in de cijfers werd opgenomen.
Minister Frank Vandenbroucke: Wat ik zeker wist, is dat heel wat mensen die in acties waren opgenomen en nog niet aan het werk waren, door onze definitie niet meer als werkzoekenden werden opgenomen in de cijfers. Daarvoor heb ik gewaarschuwd in mijn 1 meispeech. Op dat ogenblik bleek het verschil tussen opleiding en begeleiding in Aalst, Ronse en Oostende opvallend in vergelijking met de rest. Het is me ook opgevallen dat dit niet tijdelijk was.
Mevrouw Mieke Vogels: Het blijft me toch verbazen omdat, ondanks al uw waarschuwingen en al uw relativeringen, uw partijgenoot het blijft hebben over het Oostendse model. Tot vandaag wordt in Antwerpen met veel lof gesproken over dat model en wordt voorgesteld om het ook daar toe te passen.
Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat mevrouw Dielens gelijk heeft dat de drang om te scoren bij de VDAB net iets te groot is. U had al in de maand mei maatregelen moeten nemen om ervoor te zorgen dat overal in Vlaanderen op dezelfde manier wordt geregistreerd.
Mensen die een collectieve begeleiding volgen, zijn werkloos. De definitie is duidelijk. De vraag is of iemand beschikbaar is voor de arbeidsmarkt of niet.
Mijnheer de minister, ik had u ook gevraagd wie uiteindelijk had beslist om de collectiviteit te nemen boven de beschikbaarheid op de arbeidsmarkt. Zijn dat de individuele verantwoordelijken van de VDAB-kantoren? Ik blijf het zeer vreemd vinden. U hebt me er niet van kunnen overtuigen dat de timing niet bijzonder belangrijk was, namelijk wachten tot de verkiezingen voorbij waren vooraleer orde op zaken te stellen.
Uw cijfers tonen inderdaad aan dat de aanpak van jongerenwerkloosheid, het kort op de bal spelen, belangrijk is. Ik heb die aanpak ook nooit in vraag gesteld. Het is belangrijk dat pas afgestudeerden of mensen die pas werkloos zijn niet aan hun lot worden overgelaten. In mijn OCMW-periode heb ik kunnen vaststellen dat mensen zich in de werkloosheid settelen. Ik weet ook hoe moeilijk het is om iemand te activeren die al vier jaar werkloos is. Ik ben het absoluut eens met de aanpak van de jeugdwerklozen.
Uit de cijfers kan ik echter toch opmaken dat het Oostendse model relatief is. U zei daarnet dat de grenzen bereikt zijn en dat er nu nog een groep overblijft die zeer moeilijk kan worden geplaatst. De werkloosheid bij de allochtonen in Oostende is in vergelijking met september 2005 in 2007 met 20 percent gestegen. Het gaat natuurlijk niet om heel grote cijfers. (Opmerkingen van minister Frank Vandenbroucke)
Ook in andere gemeenten zijn die cijfers niet zo groot. Is daar een verklaring voor? Ik blijf bij mijn overtuiging dat we moeten afstappen van het idee dat er een wondermodel zou bestaan om jonge werklozen aan de slag te krijgen. Het maakt niet uit of het om een Oostends dan wel een Limburgs model gaat. Het artikel over het Limburgse model is zo wat de fall-out van wat we zelf hebben gecreëerd. Ik heb het dan niet over u of mij. U hebt de zaken altijd gerelativeerd. Plaatselijke politici met een net iets grotere uitstraling zorgen nu voor de fall-out door het gepruts met cijfers.
We moeten af van die concurrentie. We moeten bescheiden zijn. Het is belangrijk om jonge werklozen van dichtbij te volgen. We moeten er echter ook voor zorgen dat we de samenleving geen blaasjes wijsmaken. Anders demotiveren we de jongeren meer dan we ze motiveren.
U hebt gezegd dat u nog cijfers zou verzamelen over de duurzaamheid van de tewerkstelling. Dat is erg belangrijk. Dat is ook een bezorgdheid van het ACV en van mij. Het is belangrijk te weten hoeveel jongeren zes maanden of een jaar later nog aan het werk zijn. Ook moet worden nagegaan of het om hamburgerjobs of duurzame tewerkstelling gaat. We zijn het aan onszelf verplicht om daarover verder onderzoek te verrichten. U hebt gezegd dat te zullen doen. Ik dank u daarvoor.
De voorzitter: Mevrouw Bruyninckx heeft het woord.
Mevrouw Agnes Bruyninckx: Mijnheer de minister, ik zal beginnen met mijn fout toe te geven. Ook ik heb uw 1 meitoespraak niet gelezen. Ik heb wel de alarmerende berichten in de kranten gezien:?Oostends banenmirakel blijkt fata morgana´ en?bejubelde jobaanpak in Oostende losse flodder´.
Nu blijkt uit de cijfers dat wat in de media staat, niet helemaal overeenstemt met de feiten. Toch blijf ik erbij dat de wijze van tellen gezorgd heeft voor heel wat verwarring.
We zijn zeer grote voorstanders van een intensieve begeleiding en opleiding van jongeren. De aanpak moet wel telkens aangepast zijn. Ik denk niet dat de collectieve aanpak in steden als Oostende de juiste is. In bepaalde steden is een individuele aanpak van de jongerenwerkloosheid nodig.
We zullen de cijfers verder bestuderen. We hopen dat we met de nieuwe cijfers een beter inzicht krijgen.
Ik eindig met een citaat uit de krant:?De rechtzetting kwam er pas na de verkiezingen, zodat het succes van de activeringspolitiek, zeker in Oostende, gedurende bijna twee jaar als politieke propaganda gebruikt werd.? Die woorden zijn veelbetekenend.
De voorzitter: De heer Vrancken heeft het woord.
De heer John Vrancken: Ik sluit me aan bij het standpunt van mevrouw Vogels. Ik kan me vinden in de opmerkingen die zij geformuleerd heeft. Maar de vraag die ik daarstraks gesteld heb, was algemener. Ik zie dat u zeer strenge parameters hebt gehanteerd en zo een duidelijker beeld geeft van het cijfermateriaal. Bent u van plan om dat systeem van strenge paramaters toe te passen op de werkloosheid in het algemeen? Mijn vraag ging niet enkel over de jeugdwerkloosheid.
Als men in statistieken verschillende benaderingen gaat hanteren, krijgt men een vertekend beeld. Ook kan men cijfers gaan gebruiken in functie van bepaalde propaganda. Het is belangrijk dat hier strenge, duidelijke parameters zijn gebruikt, maar misschien moeten we die algemeen gaan hanteren. Wanneer is iemand werkloos? Als iemand halftijds werkt, wordt die dan ingedeeld als werkloze, als werkzoekende of als werkende? Cijfers geven in dat geval ook een vertekend beeld van de arbeidsmarkt.
De voorzitter: De heer Van Malderen heeft het woord.
De heer Bart Van Malderen: Ik had één grote vraag en die is uitvoerig beantwoord. Het beleid maakt hier het verschil, met de conjunctuur. De bekommernis dat het beleid zich terecht en efficiënt richt naar doelgroepen, naar kansengroepen, jongeren, laaggeschoolden en allochtonen, heb ik vandaag niemand horen tegenspreken. Dat is goed. De aanpak heeft een trendbreuk gerealiseerd, die niet evident is.
De dertien steden zijn de moeilijkste omgevingen en doelgroepen. Als je daar een verschil maakt, weegt dat door naar de rest van Vlaanderen. Dat doet het verschil ook deels teniet. Wat je daar doet, komt in de grote cijfers terecht en je legt voor jezelf de lat steeds een stuk hoger. Dat streven moeten we kunnen voortzetten. Vandaag hebben we meer dan genoeg munitie gevonden om hiermee door te gaan en dit uit te breiden naar de rest van Vlaanderen, wetende dat het werk nooit af zal zijn en we voortdurend moeten evalueren en bijsturen. Wat is de reële uitstroom naar werk? Wat is het aanbod? Hoe zit het met de duurzaamheid? Daarover moeten we in het parlement kunnen debatteren.
U hebt gesproken over bodemeffecten: mensen die andere dan zuiver arbeidsmarktgerelateerde problemen hebben om aan het werk te geraken. Op het eerste gezicht is dat een negatief verhaal, namelijk dat we deze mensen niet uit de werkloosheid krijgen. Maar ook daar is een positieve kant aan. Pas wanneer mensen door de VDAB gecontacteerd worden voor een gesprek, komen die sociale of psychische problemen, gevangenisachtergrond of verslavingen, naar boven en worden die benoemd. Het probleem dat anders een cijfer is, krijgt een gezicht. De doorverwijzing naar gespecialiseerde diensten gebeurt. Dan kun je andere arbeidstrajecten inzetten. Alleen al door die problemen zichtbaar te maken, kun je een stap vooruit zetten, hoewel die niet direct in werkloosheidsstatistieken terug te vinden is. Dat is een onderbelicht positief effect.
De voorzitter: De heer Van den Heuvel heeft het woord.
De heer Koen Van den Heuvel: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. In uw betoog maakt u duidelijk de punten die u moet maken. Het is een coherent verhaal, met duidelijkheid rond statistieken en definities. Alles is uitgeklaard. Niet voor u, maar wel voor sommige anderen, is het een les in nederigheid. Als je te vlug hoog van de toren blaast, met artikels als?Het Oostendse model is een losse flodder´, help je de zaak niet vooruit. Dat is daarnet spijtig genoeg nog eens aangetoond. Dat gaat ten koste van een lovenswaardig project met goede resultaten. Maar ik denk dat nu de puntjes op de i zijn gezet.
Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw Vogels en mijnheer Vrancken, u vraagt wat we nu gaan doen met ons statistisch apparaat. Mevrouw Vogels, het is niet zo eenvoudig. Ik geef u een heel ander voorbeeld, toevallig ook gelieerd aan Oostende omdat we ondertussen daar geluisterd hebben naar hoe zij dingen aanpakken. In Oostende zijn er nogal wat jongeren die in en uit werkloosheid gaan. Ze wisselen haar af met interimarbeid. Dat gaat op en neer, vooral in bepaalde periodes. Dat speelt daar heel sterk. In deze statistieken noteren wij die jongeren meestal als werkloos, maar ze zijn eigenlijk heel vaak aan het werk. Het is wel precair werk. Je hoort mij niet zeggen dat het?goed´ werk is. Maar wat moet je daarmee doen? Dat is niet zo duidelijk.
Ik wens dat de VDAB globaler nadenkt over het statistisch apparaat. Er staan nog geen termijnen op, maar het dringt zich op. Mijnheer Vrancken, ik denk dus inderdaad dat die reflectie nodig is. Persoonlijk vind ik de strenge definitie die ik hier de voorbije maanden op tafel heb gelegd, interessant. Die definitie houdt je het dichtst bij de les. Opleiding is belangrijk, maar je kunt in opleiding zijn en toch werkloos. Ik voel nogal wat voor die strenge definitie, maar ik wil ook niet te snel het signaal geven dat die opleiding zinloos is.
Ik maak nog een tweede bedenking, de meest fundamentele. Zij heeft te maken met wat de heer Van Malderen zei, namelijk dat het bij allochtonen om kleine getallen gaat. U zult nu allemaal de indruk hebben dat ik een geweldige freak ben van dit soort statistieken. Ik ben dat eigenlijk niet. Daarvoor heb ik een numeriek-methodologische reden en een inhoudelijk-methodologische reden.
De numeriek-methodologische reden is dat de getallen zo klein zijn. Je hebt tien mensen in een groepje. Een van die tien verdwijnt, dat is min tien percent. Een tweede verdwijnt: min twintig percent. De percentages geven een indruk van precisie op grote groepen die er niet is. Je moet opletten met percentages.
Er is ook een inhoudelijk-methodologisch probleem. Ik kom terug bij iets wat ik vroeger meer zei dan de laatste tijd. Wij zijn voortdurend met werkloosheidscijfers bezig, maar ik vind werkloosheidscijfers geen zeer belangrijke barometer voor beleid. Werkgelegenheidscijfers zijn een barometer voor beleid. Dat is een les die we eerder al hadden moeten trekken. We hebben die een beetje getrokken. Toen de regering-Verhofstadt I begon, heb ik het pleidooi heel sterk gehouden, ook in mijn eigen partij, om op te houden met werkloosheidsstatistieken als barometer voor beleid te gebruiken. We moeten werkgelegenheidsstatistieken gebruiken, want met werkloosheidsstatistieken kun je alle kanten op. Dat blijkt in heel Europa. In andere landen plaatst de overheid mensen die wij als werkloos beschouwen onder de noemers?invaliditeit´ of?ziekte´. Omgekeerd plaatsen wij mensen die in andere landen als werkloos worden beschouwd in de groep van de bruggepensioneerden. Uiteindelijk is een werkgelegenheidsstatistiek veel ondubbelzinniger. Het spijtige is dat die statistiek steeds met veel vertraging toekomt. Daardoor worden we tijdens een politiek debat steeds met onze neus op de werkloosheidsstatistieken gedrukt. Eigenlijk zijn de werkloosheidsstatistieken geen echte barometer voor het gevoerde beleid.
Tot slot wil ik nog even op een bemerking van de heer Van Malderen ingaan. Als we dan toch naar de cijfers kijken, moeten we ook de gezichten achter die cijfers zien. De intensifiëring van de sluitende aanpak dwingt de samenleving oplossingen te zoeken voor mensen die vroeger gewoonweg geen gezicht hadden en die aan de kant bleven staan. Dat is de grote meerwaarde van deze aanpak. Dat is voor mij een fundamenteel en positief punt.
In Maasmechelen en in Oostende is het aantal werklozen in die toch wel kwetsbare groep op twaalf maanden tijd met 30 percent gedaald. Het is mogelijk dat hiermee een zekere bodem is bereikt en dat de daling hierna niet zo snel meer zal verlopen. De mensen die zich in die bodemgroep bevinden, zullen de anderen misschien aan een veel geleidelijker tempo inhalen. Maatschappelijk blijft deze daling evenwel van groot belang. De vraag blijft natuurlijk wie in die bodemgroep zit en hoe we daarmee moeten omgaan.
Met redenen omklede moties
De voorzitter: Door mevrouw Vogels, door mevrouw Bruyninckx en door de heer Van Malderen werden tot besluit van deze interpellatie met redenen omklede moties aangekondigd. Ze moeten zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.