Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media Vergadering van 29/03/2007
Vraag om uitleg van mevrouw Laurence Libert tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de nood aan aandacht in het sportbeleid voor kinderen met obesitas of zwaarlijvigheid
De voorzitter: Mevrouw Libert heeft het woord.
Mevrouw Laurence Libert: Mijnheer de minister, geachte collega's, kinderen die lijden aan zwaarlijvigheid of obesitas zijn al te vaak het slachtoffer van pesterijen en uitsluiting. Schaamte, teruggetrokkenheid en een laag zelfbeeld leiden in veel gevallen tot isolatie. Hoewel alle psychologen het erover eens zijn dat ons zelfbeeld gevormd wordt tijdens de kinderjaren, schenkt men weinig aandacht aan duidelijk zichtbare oorzaken die dit negatief beïnvloeden.
Zwaarlijvigheid en obesitas kunnen de persoonlijkheidsontwikkeling zodanig verstoren dat men tijdens de adolescentie en volwassenheid een minderwaardigheidscomplex of zelfs depressie krijgt bovenop de fysieke ongemakken. Obesitas en zwaarlijvigheid leiden tot zeer ernstige ziekten, met in sommige gevallen de dood tot gevolg. Diabetes, hart- en vaatziekten, artrose en bepaalde vormen van kanker zijn slechts enkele rechtstreekse gevolgen van obesitas en zwaarlijvigheid. Zwaarlijvigheid impliceert in de meeste gevallen lichamelijke inactiviteit of bewegingsarmoede, de zesde grootste doodsoorzaak in Europa. Vandaag neemt het aantal kinderen met obesitas in Europa met 400.000 per jaar toe, dit bovenop de 14 miljoen kinderen die op dit moment al aan obesitas lijden.
Momenteel schenkt nagenoeg geen enkele overheid aandacht aan deze evolutie, ondanks de bovenvermelde zorgwekkende gevolgen. Ook de Vlaamse Sportfederatie en Bloso belichten in hun uitvoerend beleid deze doelgroep niet. Naast de gevolgen voor de persoon in kwestie zijn de gevolgen van obesitas en zwaarlijvigheid voor de overheid ook niet te onderschatten. De directe kosten ten gevolge van obesitas voor het RIZIV worden geschat op 600 miljoen euro per jaar, wat neerkomt op 6 percent van het totale gezondheidsbudget. Bovendien wordt de totale economische kostprijs, waarin onder meer ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid worden meegerekend, geschat op bijna 3 miljard euro.
Worden er binnen het Vlaamse Sportbeleid concrete preventieve maatregelen genomen ten aanzien van obesitas en zwaarlijvigheid van kinderen? Wat is de visie van de minister ten aanzien van de problematiek rond obesitas en zwaarlijvigheid in het kader van het Sport voor Allen-decreet en het sportbeleid in het algemeen? Hoe denkt de minister over de organisatie van aangepaste sportkampen ondersteund door de Vlaamse overheid voor kinderen die lijden aan obesitas en zwaarlijvigheid?
De voorzitter: Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Mevrouw Els Robeyns: Zwaarlijvigheid en obesitas is inderdaad een ernstig en toenemend probleem. Uit diverse studies blijkt dat vier op tien of 43 percent van de Vlamingen te veel weegt. 12 percent daarvan is werkelijk zwaarlijvig. Bij de jeugd is het probleem nog verontrustender. Diverse studies hebben aangetoond dat obesitas een ernstige ziekte is en dat ze leidt tot ernstige gezondheidsproblemen.
De diverse vragen die hierover al door andere parlementsleden zijn gesteld in de verschillende commissies, wijzen erop dat we allemaal oprecht bekommerd zijn om de toenemende zwaarlijvigheid binnen onze maatschappij en in het bijzonder bij de jeugd. Het wijst er tevens op dat zwaarlijvigheid een beleidsoverschrijdend probleem is, dat binnen de verschillende beleidsdomeinen moeten worden aangepakt. Optimaal zou zijn dat we komen tot een totaalbeleid met inspraak van alle betrokken actoren. De minister van Sport kan hierin uiteraard een belangrijke bijdrage leveren, aangezien beweging een belangrijke preventieve maatregel kan zijn in de aanpak van zwaarlijvigheid.
Op het gebied van lichaamsbeweging hinken we in België achterop ten opzichte van Europa. Dat blijkt uit studies. Artsen hebben aangetoond dat eigenlijk iedere volwassene minstens een halfuur lichaamsbeweging per dag nodig heeft en dat voor kinderen zelfs een uur per dag nodig zou zijn. In ons land komt twee derde daar niet aan toe. Daarom denk ik dat er nog heel veel werk aan de winkel is. Ik wil me dus aansluiten bij de terechte bekommernissen en opmerkingen van mevrouw Libert.
De voorzitter: Minister Anciaux heeft het woord.
Minister Bert Anciaux: Mijnheer de voorzitter, geachte collega's, ik deel de analyse van mevrouw Libert en ook de bekommernis over de gevolgen van obesitas voor onze kinderen en de hele samenleving.
Sport of regelmatig bewegen kan inderdaad een manier zijn om iets te doen aan zwaarlijvigheid en aan andere gezondheidsproblemen, mits deze sport regelmatig - ongeveer drie keer per week en minimum een half uur - en met voldoende intensiteit beoefend wordt. En hoewel ik met mijn sportbeleid geen specifieke focus leg op de doelgroep zwaarlijvigen, kan ik het belang van sport als middel om aan algemene gezondheidspreventie te doen alleen maar onderschrijven.
Via een aantal concrete projecten probeer ik daar ook mijn steentje aan bij te dragen. Zo krijgt de Stichting Vlaamse Schoolsport bijvoorbeeld middelen voor het project 'Fitte School' dat vanaf het schooljaar 2004-2005 ontwikkeld werd, samen met het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie en de VLAM. Op de website www.fitteschool.be kan u hierover alle mogelijke informatie vinden. De totaalaanpak die vanuit het project wordt voorgesteld omvat zowel het stimuleren van voldoende beweging en sport als aandacht voor een gezonde voeding. Een infomap en concrete projectinfo helpen scholen om zich als 'gezonde school' voor 'gezonde leerlingen' te ontwikkelen. Zowel een aantal structurele maatregelen, bijvoorbeeld rond het aanbod van voeding op school in refters of in automaten of rond de bewegingsmogelijkheden op en buiten de school, als educatieve programma's binnen en buiten de lessen lichamelijke opvoeding, komen hierin aan bod. Een aantal doe-het-zelftests voor voedings- en bewegingsgewoonten en een fitdagboek maken het project ook voor leerlingen interessant.
Voorts ben ik er ook van overtuigd dat mijn sportbeleid, dat gericht is op participatieverbreding en -verdieping of op het aanzetten van alle Vlamingen om sportief actief te zijn, onrechtstreeks ook effecten heeft of kansen biedt voor deze doelgroep. Met het decreet op het lokale Sport voor Allen-beleid, dat recent in het Vlaams Parlement werd goedgekeurd, vraag ik de lokale besturen niet alleen aandacht te besteden aan de ondersteuning van de prioritaire sportaanbieders, de clubs, maar daarnaast ook programma's anders georganiseerd sporten op te starten en aandacht te hebben voor diversiteit en toegankelijkheid in de sport.
Ik hoop door het stimuleren van die diversiteit en van de variatie in het lokale sportaanbod, iedereen kansen te geven om aan sport te doen. Programma's zoals 'start to run', 'start to swim' en 'nordic walking', die vaak door de gemeentelijke sportdiensten en clubs worden opgezet, zijn allemaal voorbeelden van 'anders georganiseerde' en lifetime-sporten met een zeer lage instapdrempel, die een heel ander publiek aantrekken. Jong en oud, dun en dik kan hierin zijn gading vinden. Het succes van deze programma's her en der in Vlaanderen bewijst dat deze aanpak aanslaat. Ook een recent initiatief van Bloso, de vernieuwde 'fit-o-meter', is een voorbeeld van een laagdrempelig sportprogramma.
U hebt mij wellicht ook al horen praten over mijn intentie om een project rond fitheidstests voor kinderen te ontwikkelen. Hoewel dit project nog verder moet worden uitgetekend, moet het tot doel hebben bij kinderen van de lagere school problemen te detecteren op het vlak van gezondheid en fitheid. Door feedback te geven aan ouders en door samenwerking met bijvoorbeeld de leerkrachten kan bewegingsadvies worden gegeven om de fysieke conditie en fitheid van kinderen die een lage score halen, te verbeteren. Ik zal hiervoor een taskforce oprichten, die het project inhoudelijk zal uittekenen en vormgeven.
Mijn collega's in de Vlaamse Regering delen mijn bezorgdheid voor een gezonde levensstijl. Vandaar ook dat in 2006 een protocolakkoord werd afgesloten met de ministers Vandenbroucke en Vervotte. Dit protocol heeft al concreet geresulteerd in de aanstelling binnen de Vlaamse Onderwijsraad van een gezondheidscoördinator, die tot hoofdtaak heeft een gecoördineerde aanpak van gezondheidsprogramma's binnen het onderwijs uit te tekenen. Deze aanpak is terug te vinden in het document 'Strategisch plan gezondheidsbevordering in het lager en secundair onderwijs'.
Met mijn collega van Volksgezondheid, mevrouw Vervotte, heb ik eveneens afspraken gemaakt. Zo zullen de mogelijkheden van het stimuleren van beweging en sport als preventie tegen obesitas en andere beschavingsziekten worden onderzocht. Op het grote gezondheidscongres in 2008 zal hieraan ruimschoots aandacht worden besteed. In de loop van 2007 bespreken we samen hoe dit verder in de praktijk kan worden ingevuld.
Daarnaast heb ik mijn collega ook gevraagd om beweging en sport als preventieve maatregel op te nemen in het wetenschappelijke steunpunt Gezondheid, wat ten dele ook gebeurd is.
Uw suggestie om werk te maken van aangepaste sportkampen voor kinderen met obesitas zal ik ook samen met mevrouw Vervotte en haar administratie en met Bloso bekijken. Op dergelijke stages moet sport immers ook als deel van een totaaltherapie gezien worden, die daarnaast ook moet focussen op gezonde leef- en voedingsgewoonten en op attitudeverandering.
Ik denk dat het in een samenspel met de administratie Gezondheid mogelijk moet zijn om daar vanuit Bloso onze verantwoordelijkheid in op te nemen. Ik zal de twee partijen echt samenbrengen. Ik wil het nakijken, maar ik denk niet dat wij uitsluitend vanuit Bloso de kennis hebben om een heel goed sportkamp te organiseren voor obesitaspatiënten. Als de samenwerking er is, wil ik binnen Bloso echt wel bepleiten dat we daarrond een proefproject opstarten. Dat lijkt mij de moeite waard, en het speelt zeker en vast in op mijn vragen om ook wat sportkampen betreft meer te focussen op doelgroepen die anders nooit worden bereikt.
De voorzitter: Mevrouw Libert heeft het woord.
Mevrouw Laurence Libert: Dank u, mijnheer de minister, voor uw uitgebreid antwoord. De organisatie van dergelijke sportkampen moet inderdaad in een breder kader worden gezien, samen met voedingsadvies en voedingsspecialisten. Die kinderen moeten psychologisch leren omgaan met hun ziekte. Zij moeten vooral toekomstgericht hun levensvisie aanpassen.
Heel blij ben ik ook te horen dat u inderdaad bij de uitvoering van het Sport voor Allen-decreet aandacht zult hebben voor anders georganiseerde sporten. Het is wel belangrijk dat de communicatie over de verschillende initiatieven waarover ik hier hoorde, wordt verbeterd. Voor ik mijn vraag indiende, nam ik contact op met Bloso en andere organisaties. Die verwezen door naar elkaar. Niemand was op de hoogte van een initiatief. Ik hoor dat er initiatieven bestaan, maar die worden onvoldoende gecommuniceerd. U kunt daar misschien wat meer aandacht aan besteden, zodat de mensen binnen die doelgroep en de ouders van dergelijke kinderen weten hoe of wat, en misschien een school kunnen aanspreken. Zij kunnen dan scholen die niet werken met dergelijke fit-o-meters, daarop wijzen.
Minister Bert Anciaux: Wat de communicatie betreft, zal ik het initiatief nemen om die beter te verzorgen. Voor het overige ben ik het helemaal met u eens. Ik deel uw bekommernis.
De voorzitter: De heer Callens heeft het woord.
De heer Karlos Callens: Eerlijkheidshalve moeten we zeggen dat de inspanningen voor sport worden geleverd door de mensen uit het onderwijs en de sport. Maar meestal doen de mensen die wat zwaarlijvig zijn niet mee aan de oefeningen. Meestal zijn ze op dat moment afwezig. Ofwel zijn ze ziek en hebben ze een briefje van de dokter, ofwel hebben ze een ander probleem. Ze zijn nooit aanwezig op de dag of het uur dat er sport is.
We moeten rekening houden met de psychologische kant van de zaak. Ik opteer veeleer om in de commissie voor Onderwijs of bij de minister aan te dringen om de uren zorg in het lager onderwijs voor een deel te gebruiken om de probleemkinderen te begeleiden en psychologisch te beïnvloeden. We moeten nagaan of er niet via onderwijs en zorg een oplossing kan worden gevonden voor die specifieke gevallen in plaats van, bijvoorbeeld, sportkampen te organiseren. Ze dagen daar toch niet op. Dat is het probleem. Ze moeten ertoe worden aangezet om daar naartoe te gaan.
De voorzitter: Het incident is gesloten.