Commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed Vergadering van 01/03/2007
Vraag om uitleg van mevrouw Joke Schauvliege tot de heer Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, over de gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de gecoro´s
De voorzitter: Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Mevrouw Joke Schauvliege: Mijnheer de minister, de gemeentes zijn ongerust. Bij het aantreden van de nieuwe gemeentebesturen, moeten ook de gecoro´s opnieuw worden samengesteld. In het forum op de website www.gecoroforum.be is daar heel wat rond te doen. De hamvraag is: moet de gecoro ook worden samengesteld volgens het principe van de gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen?
Het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, dat de samenstelling van deze gemeentelijke adviesraden bepaalt, stelt uitdrukkelijk dat een aantal maatschappelijke geledingen vertegenwoordigd moeten zijn. Het is moeilijk om als gemeentebestuur vat te hebben op wie de maatschappelijke geledingen afvaardigen naar de gecoro. Als we willen voldoen aan de gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen geeft dat problemen bij de samenstelling.
Artikel 200, paragraaf 2 van het Gemeentedecreet bepaalt dat ten hoogste twee derde van de leden van een adviesraad van hetzelfde geslacht mogen zijn. De sanctie daarop gaat ver: de wettigheid van de uitgebrachte adviezen komt in het gedrang. U begrijpt de discussie: de gemeentes willen graag zekerheid dat de adviezen van de nieuw samengestelde gecoro´s geldig zijn. De discussie gaat over de vraag of de gecoro valt onder artikel 200 van het Gemeentedecreet. Deze bepaling zou enkel gelden voor de adviesraden die door de gemeente vrijwillig zijn ingericht op basis van het Gemeentedecreet en zou niet gelden voor de verplichte adviesraden die in andere decreten worden geregeld.
Mijnheer de minister, het valt af te wachten in welke zin u zult antwoorden. Sommige vooruitstrevende gemeenten hebben een brief geschreven naar de minister van Binnenlandse Aangelegenheden. Ze hebben daarop nog geen antwoord gekregen. Minister Keulen heeft de knoop nog niet doorgehakt.
Als kers op de taart is er ook nog het decreet van 15 juli 1997, houdende de evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen. Ook hier is de vraag of dit van toepassing is op de gecoro. Mijnheer de minister, u hebt op een vraag van mevrouw Crevits geantwoord inzake de VLACORO. U hebt gezegd dat de VLACORO in zijn samenstelling voldoet aan het decreet van 15 juli 1997. Dat is geen probleem, maar de vraag is: wat met de gecoro´s? Vallen die wel of niet onder dat decreet?
Mijnheer de minister, is artikel 200, paragraaf 2 van het Gemeentedecreet van toepassing op de samenstelling van de gecoro? Valt de gecoro onder het toepassingsgebied van het decreet van 15 juli 1997, houdende de invoering van een meer evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen? Moeten lokale besturen bij de hersamenstelling van de gecoro die evenwichtige vertegenwoordiging hanteren? Zo niet, wat is de sanctie? Komt de wettigheid van de adviezen in het gedrang? Op welke wijze kunnen de gemeenten de man-vrouwverhouding nastreven, gelet op de strikte regeling van de samenstelling in het decreet? Een aantal maatschappelijke geledingen moet personen aanduiden die vertegenwoordigd zijn. Hoe hebben we vat op wie wordt afgevaardigd?
De voorzitter: Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen: In 2001 beantwoordde ik al parlementaire vragen van volksvertegenwoordigers Van Cleuvenbergen en Vertriest over de man-vrouwverhouding in de gemeentelijke en provinciale commissies Ruimtelijke Ordening. Ik verwijs naar de parlementaire stukken ter zake. De schriftelijke vraag nummer 114 van 23 mei 2001 van mevrouw Van Cleuvenbergen over adviesraden en vrouwen werd aan meerdere ministers gesteld, en het antwoord inzake de adviesraden Ruimtelijke Ordening is terug te vinden in het Bulletin van Vragen en Antwoorden, editie 5 oktober 2001 op pagina 184 en volgende.
De actuele vraag van mevrouw Vertriest over de evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de provinciale commissies voor Ruimtelijke Ordening werd behandeld in de plenaire zitting van dit parlement van 25 april 2001 en werd gepubliceerd in de handelingen van de plenaire vergadering nummer 42 van 2000-2001.
Ik formuleerde mijn antwoorden toen in het licht van de gemeentewet en de provinciewet, die ondertussen in 2005 grotendeels zijn opgeheven en vervangen door het Gemeentedecreet en het Provinciedecreet. De toenmalige conclusie was dat procoro en gecoro tussen een aantal stoelen vielen wat betreft de verplichting tot evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen. Ik benadrukte toen wel dat het ontbreken van een strikte verplichting hoegenaamd niet betekent dat men geen evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de betrokken adviesraden zou moeten nastreven. Dat blijft uiteraard vandaag ook mijn standpunt.
Over de vraag of er effectief een verplichting is om bij de samenstelling van de gecoro en procoro een bepaalde verhouding te bereiken, lijkt vandaag opnieuw discussie te bestaan. Er zijn uiteenlopende standpunten. Omdat het overgrote deel van de gemeenten en de provincies vandaag bezig is met de hersamenstelling van de gecoro´s en de procoro´s is de vraag erg actueel en belangrijk. Daarom wil ik eerst verder overleggen met minister Keulen, onder wiens bevoegdheid de toepassing van het Gemeentedecreet en het Provinciedecreet ressorteert. Op die manier kunnen we een geco?rdineerd en definitief standpunt innemen over de toepassing van de regelgeving zoals ze tot vandaag geldt. Ik ben me ervan bewust dat dit dringend is.
Voor een correcte inschatting van de problemen wil ik de tekst van het bewuste artikel uit het Gemeentedecreet en de diverse standpunten weergeven. In titel VI van het Gemeentedecreet, met opschrift ?Participatie van de burger?, is een hoofdstuk II opgenomen met als titel ?Inspraak?. Dat hoofdstuk bevat slechts twee artikelen.
Het eerste, artikel 199, is wat ik een princiepsartikel zou noemen. Het luidt: ?De gemeenteraad neemt initiatieven om de betrokkenheid en de inspraak van de burgers of van de doelgroepen te verzekeren bij de beleidsvoorbereiding, bij de uitwerking van de gemeentelijke dienstverlening en bij de evaluatie ervan.?
Het tweede, artikel 200, wil ik omwille van het belang voor het antwoord op onze vraag integraal citeren. Het luidt: ?Paragraaf 1. Onder voorbehoud van de toepassing van de op dit gebied geldende wettelijke en decretale bepalingen, kan alleen de gemeenteraad overgaan tot de organisatie van raden en overlegstructuren die tot opdracht hebben op regelmatige en systematische wijze het gemeentebestuur te adviseren.
Paragraaf 2. Ten hoogste twee derde van de leden van de hier bedoelde raden en overlegstructuren is van hetzelfde geslacht. Zo niet kan niet op rechtsgeldige wijze advies worden uitgebracht.
Paragraaf 3. De gemeenteraad stelt de nadere voorwaarden vast voor de representativiteit en regelt de samenstelling, de werkwijze en de procedures van de hier bedoelde raden en overlegstructuren. Daarbij wordt uitdrukkelijk bepaald op welke wijze het gevolg dat aan de adviezen wordt gegeven, zal worden meegedeeld. De gemeenteraad waakt erover dat de nodige middelen ter beschikking worden gesteld voor de vervulling van de adviesopdracht.
De verslagen en einddocumenten van de hier bedoelde raden en overlegstructuren worden meegedeeld aan de gemeenteraad.
Paragraaf 4. Gemeenteraadsleden en leden van het college van burgemeester en schepenen kunnen geen stemgerechtigd lid zijn van de hier bedoelde raden en overlegstructuren.?
Een eerste mogelijk standpunt over de toepassing van dit artikel gaat uit van de letterlijke bewoordingen van de tekst. Als in paragraaf 2 van het artikel wordt gesteld dat ten hoogste twee derde van de leden van de hier bedoelde raden van hetzelfde geslacht is, dan wordt zo verwezen naar paragraaf 1, die het heeft over raden en overlegstructuren die de gemeente zelf opricht en organiseert. Het artikel gaat inderdaad over door de gemeente zelf ge?nstalleerde inspraakorganen, en dus zou paragraaf 2 geen betrekking hebben op adviesorganen die hun rechtstreekse basis vinden in andere wetten of decreten dan de regeling in artikel 200, paragraaf 1. Dat zou ook blijken uit de aanhef van paragraaf 1, waar dit staat: ?Onder voorbehoud van de toepassing van de op dit gebied geldende wettelijke en decretale bepalingen.?. De conclusie zou dan zijn dat artikel 200, paragraaf 2 van het Gemeentedecreet niet van toepassing is op de gecoro´s.
Dit standpunt wordt verdedigd door de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten, de VVSG. Dat blijkt uit de tekst die staat op de website www.gecoro-forum.be, een initiatief van de VVSG en de Vlaamse Vereniging voor Ruimte en Planning of VRP, en uit een e-mailbericht dat de VVSG stuurde aan mijn kabinet en aan het kabinet van minister Keulen. Behalve bovenstaand argument halen zij ook nog een aantal andere argumenten aan voor hun conclusie.
De bedoeling van de decreetgever bij de goedkeuring van het Gemeentedecreet lijkt nochtans anders te zijn geweest. Dat blijkt uit de memorie van toelichting bij het ontwerp van decreet, dat u terugvindt in Stuk 347/1 van het zittingsjaar 2004-2005, pagina´s 98 en 99. Wegens het belang voor het antwoord op de vraag wil ik hier de toelichting bij artikel 200 integraal citeren.
Die toelichting luidt als volgt: ?In de huidige stand van de wetgeving wordt de evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de gemeentelijke adviesorganen geregeld door artikel 120bis Nieuwe Gemeentewet. Dit artikel heeft enkel betrekking op adviesraden die door de gemeenteraad autonoom worden opgericht zonder dat daartoe een wettelijke of decretale verplichting bestaat. Hoogstens twee derde van de leden van de adviesraden is van hetzelfde geslacht.
Voor de overige adviesraden geldt deze 2/3-regel op basis van het decreet van 15 juli 1997 houdende invoering van een meer evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in adviesorganen. In dit decreet wordt de 2/3-regel tevens opgelegd voor alle raden, commissies en comités:
- die bij wet, wetskrachtig besluit, koninklijk besluit of ministerieel besluit zijn opgericht om te adviseren in aangelegenheden die thans tot de bevoegdheid van de gewesten of de gemeenschappen behoren;
- die bij decreet, bij besluit van de Vlaamse Regering of bij besluit van een minister zijn opgericht.
Dit decreet viseert echter enkel de raden die de Vlaamse overheid adviseren en dus niet gemeentelijke of provinciale adviesraden.
Een combinatie van beide wetgevende bepalingen leert dat gemeentelijke adviesraden, die een decretale basis hebben, niet gevat worden door een wettelijke verplichting tot het hanteren van deze 2/3-regel bij hun samenstelling, tenzij een specifiek decreet dit zou voorschrijven.
Om een sluitende decretale regeling te maken m.b.t. de evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in alle gemeentelijke adviesraden, wordt gekozen voor een formulering die deze verplichting oplegt aan alle raden en overlegstructuren die tot doel hebben het gemeentebestuur te adviseren.?
Uit deze memorie bij het Gemeentedecreet blijkt dat de decreetgever de evenwichtige man-vrouwvertegenwoordiging aan alle adviesorganen wou opleggen - ook aan deze die een specifieke decretale basis hebben.
Volledigheidshalve wil ik nog dit zeggen: wat de procoro´s betreft, is het verhaal analoog. Artikel 193 van het Provinciedecreet is volkomen gelijkluidend met artikel 200 van het Gemeentedecreet. Ook de uitleg bij artikel 193 in de memorie van toelichting bij het Provinciedecreet is volkomen analoog met de memorie bij het Gemeentedecreet.
In het licht van het bovenstaande geef ik er dus de voorkeur aan om, zoals gezegd, grondig te overleggen met minister Keulen zodat we een afdoend en sluitend antwoord kunnen verstrekken.
U vroeg ook naar de mogelijke toepassing van het decreet van 15 juli 1997 houdende invoering van een meer evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in adviesorganen. Daarover kan ik gelukkig vandaag wel duidelijkheid geven.
Artikel 2 van het Vlaamse decreet van 15 juli 1997 houdende invoering van een meer evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in adviesorganen regelt het toepassingsgebied van het betrokken decreet. In het tweede lid van het artikel staat het volgende: ?Het gaat om organen waarvan de bevoegdheid hoofdzakelijk bestaat uit het verlenen van advies, uit eigen beweging of op verzoek, aan het Vlaams Parlement, de Vlaamse Regering, de individuele ministers, de diensten van de Vlaamse regering en de Vlaamse Openbare instellingen.? De gecoro´s en de procoro´s vallen daar, gezien hun bevoegdheidsomschrijving, niet onder. Ze leveren immers advies aan de gemeentelijke respectievelijk provinciale overheid, en niet aan de Vlaamse overheid.
De conclusie is duidelijk: het decreet van 15 juli 1997 is niet van toepassing bij de samenstelling van de gecoro´s en de procoro´s. In 2003 werd in dit parlement een voorstel van decreet tot wijziging van het decreet van 15 juli 1997 ingediend, precies om de toepassing van dat decreet uit te breiden tot alle adviesorganen die door Vlaamse of federale overheden zijn ingesteld.
In de toelichting bij het voorstel wordt precies het voorbeeld van de procoro vermeld. Het is duidelijk dat het voorstel mee ge?nspireerd was door de toenmalige discussie over de evenwichtige man-vrouwverhouding in de adviesorganen Ruimtelijke Ordening. Het voorstel ging uit van mevrouw Vertriest en was mee ondertekend door de heren Lachaert, Maes en Lauwers. Ik verwijs naar Stuk 1642/1 van het zittingsjaar 2002-2003. Nazicht leert dat het betrokken voorstel niet tot een decreetswijziging heeft geleid.
Mijnheer de voorzitter, ik beloof u formeel om samen met minister Keulen zo snel mogelijk na te gaan waar dit probleem kan en moet worden opgelost. Mijn goede raad is dat men er bij de samenstelling van gecoro´s en procoro´s zorg voor draagt dat er een billijke en evenredige vertegenwoordiging is tussen mannen en vrouwen.
De voorzitter: Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Mevrouw Joke Schauvliege: Mijnheer de minister, dat was een mooie afsluitende bemerking.
Ik besef dat dit een belangrijk antwoord is. Als u hier iets verkeerds zou zeggen, kan dat een effect hebben op de geldigheid van de adviezen. Ik heb er begrip voor dat u verder overleg pleegt. Het is wel belangrijk dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt.
Minister Dirk Van Mechelen: Ik beloof u dat mijn medewerker daarover zal waken.
De voorzitter: Het incident is gesloten.