Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media Vergadering van 12/10/2006
Vraag om uitleg van de heer Kris Van Dijck tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de splitsing van de Koninklijke Belgische Voetbalbond
Vraag om uitleg van de heer Werner Marginet tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de oprichting van een jeugdfonds voor het voetbal en over de problemen naar aanleiding van de splitsingsnormen van de Belgische Voetbalbond
De voorzitter: De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck: Mijnheer de minister, geachte collega's, het is niet de eerste keer dat we dit onderwerp aansnijden in deze commissie, en naar wij vermoeden en ook vrezen, zal het niet de laatste keer zijn.
Wij hebben in april 2005 een motie over het jeugdvoetbal goedgekeurd. Mijn vragen zijn ingegeven door een stellingname van u waarmee ik akkoord kan gaan. Maar u hebt ook een verklaring afgelegd in De Zevende Dag en er zijn reacties van de voetbalbond, daarom zou ik de vraag iets ruimer willen interpreteren.
De aanleiding van het debat is uw reactie over het gelijkspel van de Rode Duivels. U legde nogmaals de vinger op de wonde: het voetbal kent een crisis. Er is een sportfederatie waar we als Vlaamse overheid geen vat op hebben en die naast de wet staat. Er is een sporttak die de meeste sporters heeft in Vlaanderen, maar toch in crisis verkeert.
Het gaat niet alleen slecht met het topvoetbal; het is duidelijk dat de Rode Duivels niet op dezelfde manier presteren als vroeger. Maar ook onze topclubs hebben het moeilijk. Het is intussen ook duidelijk dat de zogenaamde echte topclubs, dat zijn die die op Europees niveau zouden kunnen meespelen, eigenlijk vastgeketend zitten binnen de Profliga en de KBVB. Ook de tenoren van Anderlecht en Club Brugge menen dat het op deze manier niet verder kan.
Ik denk dat de meerderheid van deze commissie zich zorgen maakt over de jeugdopleiding. Topvoetbal is ook een economisch gegeven. We stellen vast dat er iets schort aan de opleidingen. Hoe kunnen we een goede top hebben wanneer het al aan de basis schort?
Er zijn zware woorden gesproken, maar dat is soms nodig. Er wordt inderdaad op een amateuristische wijze gewerkt, en dat kan met tal van voorbeelden worden gestaafd.
Mijnheer de minister, begin september toverde u plots een konijn uit een hoed. U stelde voor te werken met een fonds. Clubs die spelers kopen, storten geld in dat fonds dat wordt verdeeld tussen clubs die aan jeugdopleiding doen. Binnen de sportfederaties zoals basketbal gebeurt dat reeds. U wilt daarbij de KBVB links laten liggen en zelf met de clubs onderhandelen. In een Belga-bericht stond dan ook: 'Bondsvoorzitter De Keersmaecker staat perplex.'
Ik vind dit een prachtig voorstel. Het is een precedent, en daarbij rijst natuurlijk de vraag in hoeverre dit decretaal mogelijk is. In principe handelen wij alleen met de federaties, maar ik denk dat daar een mouw aan te passen valt.
Mijnheer de minister, de uitspraken uit De Zevende Dag van 10 september zijn niet onopgemerkt voorbijgegaan. Niet alleen wijzelf en de bondsvoorzitter maar ook een streekgenoot van u, mister Michel, heeft die uitspraken gehoord, en hij vertrouwt u niet. Dat lijkt me in dezen echter geen schande.
Onlangs heb ik de kans gehad om daar publiekelijk over te discussiëren met de heer Verschueren. Wat de bedoeling van die splitsing betreft, die ik als Vlaams-nationalist vanuit een andere, verdere dimensie bekijk, hebben we nooit gesteld dat we een aparte competitie willen. We hebben altijd gezegd dat de instrumenten moeten worden gecommunautariseerd. Met de verdere organisatie van de competitie moeien wij ons niet. We moeien ons ook niet met Europese competities. Ik hoop dat de tegenstanders van de splitsing eindelijk met valabele en eerlijke argumenten komen en niet met sloganekse cafépraat.
Mijnheer de minister, welke evolutie kent het dossier inzake de werkgroep-Preud'homme? U hebt toen gezegd dat u een trekkersrol zou spelen. U zei: 'Ik zal de dans leiden.'
Is uw scherpe kritiek op de voetbalbond een emotionele uitval of beschikt u toch over gegevens die deze kritiek staven?
Hoe hebt u de afgelopen tijd uw trekkersrol vervuld? Kunnen we op korte termijn resultaten verwachten?
Blijft u bij uw streven om de splitsing van de voetbalbond nog tijdens deze legislatuur door te voeren?
De voorzitter: De heer Marginet heeft het woord.
De heer Werner Marginet: Mijnheer de minister, dat voetbalclubs moeten worden beloond voor positieve inspanningen ten voordele van hun jeugdwerking, is voor zowel de Belgische Voetbalbond als uzelf een uitgemaakte zaak. Het probleem is duidelijk de manier waarop dit moet gebeuren. Uw Waalse collega Eerdekens en uzelf geven alleen overheidsgeld wanneer het amateurvoetbal wordt gesplitst in een Vlaamse en een Waalse vleugel. U zegt stoer: 'vanaf derde klasse'. De voetbalbond blijft koppig bij eerste provinciale.
Blijkbaar wilt u niet meer met elkaar spreken. U verklaarde niet meer met de voetbalbond te willen praten over de opleidingsvergoeding voor jeugdspelers en wilt zelf een jeugdfonds oprichten om clubs met een goede werking te belonen. U gaat 'rechtstreeks met de clubs praten over de opleiding van jeugdvoetballers'.
U beweert dat de Vlaamse Gemeenschap in Vlaanderen een opleidingsfonds zal oprichten, alsook tien regionale opleidingscentra. Dat fonds, gevuld met geld van de Vlaamse Gemeenschap en de clubs, moet dienen om vergoedingen uit te betalen aan clubs waar zelf opgeleide jeugdspelers worden weggeplukt. En de clubs die zelf elders talenten wegkopen, betalen dan een bijdrage aan het fonds.
De Voetbalbond zou eind september 2006 met een eigen visie over jeugdwerking naar voren komen en trekt meteen het wettelijke van de vergoedingen in twijfel. De bond voegt eraan toe dat 'achter een splitsing van de bond niemand meer staat'.
Een, wat is uw juiste argumentatie om over te gaan tot het oprichten van een dergelijk opleidingsfonds?
Twee, hoeveel middelen trekt u uit om dit plan daadwerkelijk uit te voeren?
Drie, zijn er al gesprekken hierover geweest met minister Eerdekens en staat u beiden op dezelfde lijn?
Vier, zijn er wettelijke problemen zoals door de voetbalbond wordt beweerd en zijn er desgevallend concrete voorstellen om die hindernissen weg te werken?
Vijf, als de bond niet meer als gesprekspartner wordt beschouwd, hoe en via wie gaat u dan verder praten met de clubs?
Zes, zal de minister voet bij stuk houden en desnoods kordaat - en dat zou wel eens op financieel vlak kunnen zijn - optreden om de splitsing vanaf derde klasse te bewerkstelligen?
Zeven, op welke termijn zal de minister deze plannen uitvoeren?
Acht, kan en zal de minister de uitspraak dat 'achter een splitsing van de bond niemand meer staat' krachtdadig en duidelijk weerleggen?
De voorzitter: De heer Deckmyn heeft het woord.
De heer Johan Deckmyn: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, de emotionele uithaal van minister Anciaux naar de voetbalbond is ongetwijfeld ingegeven door zijn onmacht om de eigen beleidsdoelstellingen te verwezenlijken. De bijna prehistorische unitaire burcht van de Belgische Voetbalbond valt niet in te nemen. De bond lacht de voorstellen van de minister weg, en dat leidt bij hem tot frustratie.
De nieuwe voorzitter van de voetbalbond, de heer De Keersmaecker, geeft niet de kleinste indicatie dat er vernieuwing op komst is. Zelfs een lijk heeft meer kans om in beweging te komen dan de voetbalbond. Ik citeer uit een krantenartikel over de plannen van de nieuwe voorzitter: 'De Keersmaecker wil de amateurafdelingen opsplitsen in een Waalse en een Vlaamse vleugel vanaf eerste provinciale, en niet vanaf derde nationale zoals eerst de bedoeling was. Een absolute voorwaarde is wel dat er duidelijke garanties komen van de overheid dat de bond een aanzienlijke subsidie krijgt. De voetbalbond blijft wel unitair Belgisch.' Dat is, in de taal van Molière, 'du jamais vu'!
De bond weigert te splitsen. De bond zegt dat een splitsing - in feite bedoelt de bond een pseudo-splitsing - aan extra condities is verbonden: geen splitsing zonder financiële garanties vanwege de overheid. Ik vind dat er eerst moet worden gesplitst, om nadien te kijken hoe het verder moet. De bond lacht de minister in zijn gezicht uit door te stellen dat de bond unitair blijft. Men zou als verantwoordelijke minister voor minder emotioneel uitvaren! Uiteraard is er een konijn dat uit de hoed wordt getoverd: het Opleidingsfonds. Ik moet toegeven dat u daarmee aardig uit de hoek bent gekomen en de voetbalbond perplex hebt doen staan.
Zoals de heer Van Dijck ben ik als Vlaams-nationalist niet in de eerste plaats geïnteresseerd in de inrichting van de competitie. De splitsing van de voetbalbond is evenwel een belangrijke zaak, en de minister erkent dat in zijn beleidsnota. Deze beleidsdoelstelling moet worden verwezenlijkt, en de minister moet alles in het werk stellen opdat dit ook gebeurt. Ik zou daarom graag van de minister willen vernemen welke mogelijkheden we hebben om dat te realiseren. Ik kijk ook uit naar de hoorzitting die ik namens het Vlaams Belang al voor het zomerreces heb aangevraagd. Die hoorzitting moet kaderen in de bespreking van mijn voorstel van resolutie van maart 2006 over de splitsing van de voetbalbond en de oprichting van een Vlaamse voetbalbond. Ik hoop dat we over deze belangrijke materie nog een grondige discussie kunnen voeren.
De voorzitter: Minister Anciaux heeft het woord.
Minister Bert Anciaux: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, laat me beginnen met de vraag van Kris Van Dijck te beantwoorden en een overzicht geven van de evolutie die het voetbaldossier heeft gekend sedert de vorige parlementaire vraag hierover. Er zijn een aantal overlegmomenten met de voetbalbond en de clubleiders georganiseerd. Uiteindelijk leek de grootste bekommernis van de voetbalbond de vraag of een splitsing conform het voorstel van de werkgroep-Preud'homme ook een meerkost zou betekenen voor de federatie of - in dat geval - de federaties.
Afgesproken werd om een extern kantoor te laten nagaan of zo'n opsplitsing van de structuur effectief een administratieve meerkost zou opleveren en eventueel ook hoeveel die zou bedragen. Toen uiteindelijk de uitbesteding van dat onderzoek moest gebeuren wou de voetbalbond de splitsing alleen nog laten onderzoeken op het niveau van het provinciaal voetbal, en dat in tegenstelling tot wat in het oorspronkelijke plan-Preud'homme stond: een splitsing vanaf het niveau van derde klasse. Het werd dus duidelijk dat de voetbalbond zelf niet helemaal achter het voorstel van de werkgroep-Preud'homme stond. Bovendien deden er zich de daarop volgende maanden in de Belgische Voetbalbond allerlei ontwikkelingen voor die voortvloeiden uit de opvolging van de heer Jan Peeters als voorzitter. Ik was van mening dat ik mij met die interne aangelegenheden niet mocht mengen.
Toen uiteindelijk de heer François De Keersmaecker als nieuwe voorzitter was verkozen, heb ik een tijdje gewacht op een duidelijk en eensluidend standpunt. Maar toen na de zomer nog geen beweging in het dossier kwam, heb ik beslist mijn verantwoordelijkheid op te nemen, ook tegenover de ruim 250.000 Vlaamse voetballers die bij de KBVB zijn aangesloten.
Een decretale erkenning is in de gegeven omstandigheden met een voorlopig nog altijd unitaire Voetbalbond uiteraard onmogelijk. Toch ben ik van mening dat ik in een maatschappelijk zo belangrijke sport - niet alleen omwille van het groot aantal beoefenaars, ook omwille van de impact ervan - niet aan de kant kan blijven staan. Uiteraard was mijn reactie na het toch teleurstellende gelijkspel van de Rode Duivels tegen Kazachstan op mijn weblog ten dele een emotionele uitval van de voetbalsupporter in mij. Maar tegelijk was die reactie ook 100 percent gemeend, en ingegeven door rationele afwegingen.
Al jaren klagen we met zijn allen over de povere resultaten van zowel de clubs als de nationale ploeg. Al jaren ook worden telkens dezelfde oorzaken aangestipt voor die crisis. Niet het gebrek aan belangstelling voor het voetbal op en rond het veld zijn de reden. Er zijn nog altijd bijzonder veel jeugdspelers die hun weg vinden naar de voetbalclubs. Maar er schort duidelijk wat fundamenteels aan de opleiding en de doorstroming van de jeugdspelers.
Dit is geen kritiek. Het is gewoon een vaststelling. Je hoeft niet eens een deskundige te zijn om te merken dat de kwaliteit van de opleiding vaak ondermaats is. Veel clubs investeren nauwelijks of niet in hun jeugdwerking, want het kost zogezegd geld zonder dat het op korte termijn een gegarandeerd rendement voor de club oplevert. Als ik zei dat de voetbalbond zich boven de wet stelt, dan bedoelde ik inderdaad dat de federatie zich voorlopig weigert aan te passen aan de structuren van dit land. Uiteraard bestaat in ons land de vrijheid van vereniging. Uiteraard moet een federatie zich niet laten erkennen. Iedereen mag steun weigeren, om welke reden dan ook. Maar de voetbalbond heeft wel een maatschappelijke taak en verantwoordelijkheid. Jongeren hebben het recht op de beste begeleiding en een gedegen opleiding.
De voetbalbond heeft nu zijn jeugdproject voorgesteld: dat wordt het centrum in Tubeke. Het is niet aan mij om daar kritiek op te leveren. Dat zal zeker met de beste bedoelingen gebeuren, zodat de geselecteerde jongeren in ideale omstandigheden kunnen worden opgevangen. Er is evenwel veel meer nodig. Het mag zeker geen prestigeproject worden ten voordele van de happy few. Ik hoor vertellen dat jeugdtrainers voortaan een opleiding moeten krijgen. Dat is eigenlijk logisch, zinvol, vanzelfsprekend. Maar dit zal volgens mijn informatie pas omstreeks 2010 worden gerealiseerd.
Ik kan echter niet blijven wachten tot 2010 of later. En ik herhaal het nog maar eens: ik wil op korte termijn vooruit, zo mogelijk met, maar zo nodig zonder de voetbalbond zelf. Ik kan niet blijven wachten tot iedereen tot het besef komt dat zo'n splitsing inderdaad een middel kan zijn om het doel makkelijker te bereiken. Daarom heb ik zelf ook initiatieven aangekondigd. Dat betekent niet dat ik de ambitie om de splitsing te realiseren opgeef. Maar ik wil de kritiek weerleggen dat ik van die splitsing een doel maak, alsof het een soort verdienstelijke realisatie van mijn persoon moet worden. Voor mij is het helemaal geen prestigeproject. Ik streef geen persoonlijk succes na. Een splitsing zou alles wel veel makkelijker, eenvoudiger en uiteindelijk ook stabieler maken. Maar goed, intussen wil ik vooruit. En ik hoop dan ook dat de voetballeiders intussen tot het besef komen dat een splitsing inderdaad een veel makkelijkere weg en een eenvoudiger middel is dan dat het een doel op zich is. Zo komen we dan hopelijk nog tot resultaten.
Ik beantwoord nu de vragen van de heer Marginet. Ik heb inderdaad al aangekondigd verder te zullen werken aan een opleidingsfonds en aan regionale opleidingscentra. Wat dat opleidingsfonds betreft, weten jullie allemaal dat het decreet van de niet-betaalde sportbeoefenaar ook de vrije overgang van onder meer de amateur-voetbalspelers regelt en garandeert. Anders gesteld: transfers met bijhorende vergoedingen zoals in de periode voor het Bosmanarrest zijn volledig uit den boze. Zeker in het voetbal hebben veel clubs hun jeugdwerking afgebouwd. 'Als we die spelers toch makkelijk kunnen kwijtraken, waarom zouden we er dan nog geld en tijd in investeren?', zo klonk de wat kortzichtige redenering.
Veel clubs vragen trouwens gewoon een terugkeer naar het systeem van de transfervergoedingen: een speler wordt door de ondertekening van zijn lidkaart een stukje de eigendom van de club, en de club beslist dan wanneer en eventueel tegen welke voorwaarden die speler kan vertrekken. Moeten we terug naar dat tijdperk? Uiteraard niet, en we zouden ook niet kunnen. Maar anderzijds verdienen de clubs wel een beloning voor de inspanningen die ze hebben geleverd om een speler goed op te leiden. Daarom wil ik zo'n opleidingsfonds.
Hoe moet dat in zijn werk gaan? Wanneer een speler een club verlaat en op de sportieve ladder klimt, ontvangt de club die hem of haar heeft opgeleid een vergoeding uit het opleidingsfonds voor de jaren dat die jongere in die club een kwalitatief goede opleiding heeft genoten. De kwaliteit van de opleiding wordt gemeten aan de hand van een aantal zeer eenvoudige, maar wel duidelijke criteria, zoals bijvoorbeeld het aantal gediplomeerde jeugdtrainers, het aantal jeugdvelden en de eventuele omkadering of begeleiding. Zo wordt de vergoeding losgekoppeld van de overgang en bijgevolg ook van het misschien toevallig aanwezige talent in die club, maar wordt ze wel gekoppeld aan de inspanningen die de club voor die opleiding levert.
In principe zou zo'n opleidingsfonds een soort solidariteitsfonds tussen de clubs moeten worden. Naargelang het niveau waarop een club speelt, wordt een bedrag in dat fonds gestopt. Naargelang de carrière van de speler in kwestie wordt ook een som verdeeld over de clubs die voor de opleiding gezorgd hebben. Om dat systeem van de grond te krijgen en te stimuleren heb ik volgend jaar op mijn begroting een bedrag van 600.000 euro ingeschreven. Met minister Eerdekens en zijn kabinet heb ik geregeld overleg. Uiteraard blijft sport een gemeenschapsbevoegdheid en moet Vlaanderen niet noodzakelijk hetzelfde doen als de Franse Gemeenschap. Ik weet dat ze overwegen om een apart voetbaldecreet uit te vaardigen, ook met het oog op het verbeteren van de jeugdopleiding. Ze willen dat realiseren door trainers ter beschikking te stellen van clubs die verdienstelijke inspanningen leveren inzake jeugdopleiding. Voor de volledigheid: in de begroting 2007 van de Franse Gemeenschap staat er niet één euro ingeschreven. Dat laatste is evenwel niet mijn probleem.
Het idee leunt in elk geval aan bij mijn tweede actiepunt, namelijk het oprichten van regionale opleidingscentra, waar talentrijke jongeren zich verder kunnen ontwikkelen en ontplooien. Daarvoor heb ik volgend jaar 1,7 miljoen euro extra uitgetrokken. Ik zeg 'extra', want in 2006 heb ik al voor 250.000 euro aan participatiemiddelen uitgetrokken. Dat geld dient voor een regionaal opleidingscentrum in Brussel. In totaal is dus bijna 2 miljoen euro uitgetrokken.
Voorlopig wil ik dit realiseren via een projectmatige ondersteuning, maar intussen laat ik ook onderzoeken of en hoe we hieraan een wettelijke basis kunnen geven. Dat gebeurt dus met de wetenschap in het achterhoofd dat een splitsing van de voetbalbond, zeker op het niveau van het jeugdvoetbal, de makkelijkste manier zou zijn. Tussen haakjes: maak u geen zorgen, ik zal een splitsing van het jeugdvoetbal alleen niet aanvaarden. Op die manier kan de voetbalbond natuurlijk ook altijd een gesprekspartner blijven. Maar zo lang dat niets oplevert, geldt mijn aanbod uiteraard voor de clubs die hiervan gebruik wensen te maken. Ik besef dat er voortdurend intensief overleg nodig zal zijn.
De loutere vaststelling dat ik de jongste weken word overstelpt met honderden reacties en zinvolle voorstellen, ook van mensen binnen de structuren van de voetbalbond, sterkt me echter in de overtuiging dat dit mogelijk moet zijn. Op de vraag of ik ook nog kordaat financieel wil optreden om de splitsing te bewerkstelligen kan ik kort en duidelijk antwoorden dat mijn aanbod, zoals toegelicht bij de parlementaire vraag begin dit jaar, geldig blijft.
Wat de timing betreft, wil ik in 2007 de plannen gestalte geven om ze in te voeren vanaf de competitie 2007-2008. Ik ga dus in de aanval, niet tegen de voetbalbond, maar gewoon om vooruitgang te kunnen boeken. Ik wil geen oorlog met de voetbalbond en geloof dan ook niet dat niemand van de bond nog achter die splitsing staat. Nog eens, de talloze reacties, zeker van mensen die dagelijks op het terrein staan en daar op de eerste plaats met jongeren bezig zijn, bewijzen dagelijks dat er wel degelijk een bereidheid bestaat om ten volle mee te doen met mijn plannen.
Om duidelijk te zijn, ik blijf bij mijn stelling dat de splitsing van de voetbalbond tijdens deze zittingsperiode kan en zal worden gerealiseerd. U weet dat ik niet hoef te antwoorden op hypothetische vragen, maar mijn antwoord is heel uitdrukkelijk bevestigend.
De voorzitter: De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik kan zeer sterk vrede nemen met dit antwoord. U houdt er een goede strategie op na om te doen wat kan. Ik wil nogmaals beklemtonen dat, mocht het nodig blijken decreetswijzigingen door te voeren, u ter zake in ons een bondgenoot zult vinden om dat zo snel en efficiënt mogelijk te doen.
Ik wil nog wijzen op één elementje. Dat is misschien een onderwerp voor een andere vraag. Ondertussen zijn er ook nog andere problemen. Vorige week kwam het probleem van de burgerlijke aansprakelijkheid van de voetballers die spelen bij de voetbalbond in het nieuws. Er rijzen namelijk problemen in verband met het veroorzaken van kwetsuren. De door ons erkende sportfederaties sluiten wel degelijk verzekeringen af. Het lijkt me goed dat ook eens aan te kaarten. Misschien dien ik of dienen andere leden er wel een vraag over in. Ook wat dat punt betreft, moet de voetbalbond op zijn verantwoordelijkheid worden gewezen. De Vlaamse overheid biedt garanties, maar de voetbalbond doet maar op, zonder die rechtszekerheid te kunnen bieden.
De voorzitter: Het incident is gesloten.