Commissie voor Wonen, Stedelijk Beleid, Inburgering en Gelijke Kansen Vergadering van 16/03/2006
Vraag om uitleg van mevrouw Cathy Berx tot de heer Marino Keulen, Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, over de betrokkenheid van de minister bij de federale maatregelen inzake gezinshereniging voor zover die een impact hebben of kunnen hebben op het integratie- en inburgeringsbeleid
De voorzitter: Mevrouw Berx heeft het woord.
Mevrouw Cathy Berx: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, België had tot oktober 2005 tijd om de richtlijn van de Europese Unie van 22 september 2003 met betrekking tot het recht op gezinshereniging om te zetten. Die richtlijn bepaalt de voorwaarden die lidstaten van de Europese Unie kunnen verbinden aan het recht op gezinshereniging voor mensen uit de derde landen, dat zijn dus de mensen die geen onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie.
Mijnheer de minister, de wijze waarop België de richtlijn omzet, kan een grote impact hebben op uw inburgerings- en integratiebeleid. De richtlijn laat toe om het recht op gezinshereniging afhankelijk te maken van het beantwoorden aan het nationale recht inzake integratievoorwaarden. In de richtlijn staat:?De lidstaten kunnen van onderdanen van derde landen verwachten dat zij overeenkomstig het nationale recht aan integratievoorwaarden moeten voldoen.´ Er is wel een uitzonderingsbepaling voor de vluchtelingen.
Ook een aantal andere bepalingen van de richtlijn verwijzen exclusief naar maatregelen voor een betere integratie. Het optrekken van de leeftijd zal worden opgenomen in het voorontwerp van federaal minister Dewael.
Het spreekt voor zich dat de wijze waarop de federale regering de richtlijn zal omzetten een wezenlijke impact heeft op het inburgerings- en integratiebeleid van de gemeenschappen. Hoe ruimer de mogelijkheid tot gezinshereniging, hoe groter de instroom van al dan niet verplichte inburgeraars. Hoe strakker de voorwaarden inzake inburgering en integratie, hoe sterker de federale steun voor het inburgeringsbeleid van de gemeenschappen. Bij het niet nakomen van de voorwaarden, kan een sanctie worden opgelegd door de intrekking of de niet-verlenging van de verblijfstitel van het gezinslid dat op basis van gezinshereniging in België verblijft.
Naarmate de doelgroep van het integratiebeleid wordt uitgebreid, wordt het probleem ondervangen door het feit dat die personen sowieso vallen onder de inburgeringsplicht. Trouwens, die mensen vielen al onder de inburgeringsplicht, want het gaat over gezinshereniging met mensen uit derde landen. Een bijkomend en interessant instrument is dat men ook het verblijfsrecht eraan kan koppelen.
Mijnheer de minister, u hebt altijd gezegd dat het inburgeringsbeleid geen sanctiebeleid is en we kansen moeten geven, maar het meest interessante instrument om sancties op te leggen voor het niet voldoen aan de inburgeringsverplichting is natuurlijk het verblijfsrecht.
De wijze van omzetting heeft ook relevantie voor het stedenbeleid. Mijnheer de minister, u weet dat ik ondervoorzitter ben van het OCMW van Antwerpen. Wij worden nog altijd week na week geconfronteerd met jonge mensen die trouwen met een partner uit het land van herkomst. De personen die naar hier worden gehaald, hebben vaak hun studies nog niet afgemaakt. Ze trouwen en moeten op eigen benen staan, want de familieleden willen niet langer voor hen zorgen. Dus komen ze bij het OCMW aankloppen. Wij moeten dan altijd de boodschap geven dat de chronologie gerespecteerd moet worden: eerst studeren, dan een job zoeken en dan kan men eventueel een gezin stichten. De problemen die we hier hebben met integratie en inburgering herhalen zich dus jaar na jaar.
Mijnheer de minister, ik moet u niet alle problemen uitleggen, maar ook in de Atlasnota van schepen Chantal Pauwels van, Antwerpen wordt heel uitdrukkelijk gezegd dat 70 tot 80 percent van de allochtonen hier trouwen met een partner uit het land van herkomst. De problemen herhalen zich dus zeer frequent.
De omzetting van de richtlijn is dus bijzonder cruciaal. Mijnheer de minister, ik heb u daarover ook al vragen gesteld naar aanleiding van de bespreking van de beleidsbrief. Het antwoord dat u toen gaf, was eigenlijk nietszeggend. U zei toen dat er overleg was binnen een interministeriële conferentie, maar dat was het. (Opmerkingen van minister Marino Keulen)
Ik weet dat het een federale bevoegdheid is, maar de bevoegdheden zijn wel in handen van twee VLD-ministers. Mijnheer de minister, mijn oorspronkelijk ingediende vraag was of u zicht hebt op de wijze waarop uw federale collega de richtlijn zal omzetten. Ondertussen is een voorontwerp naar de Raad van State gestuurd, maar er zal geen gebruik worden gemaakt van de geschetste mogelijkheid.
In het voorontwerp staat dat de leeftijd zal worden opgetrokken. Mensen moeten 21 jaar zijn, dus dat is een verstrenging. De tweede voorwaarde is dat een aantal mensen die er gebruik van willen maken, het bewijs moeten leveren dat ze beschikken over voldoende bestaansmiddelen. Dat mag geen vervangingsinkomen zijn, het moet een inkomen uit arbeid zijn. Een volgende voorwaarde is dat men voldoende huisvesting moet hebben om de gezinsleden te kunnen ontvangen en men moet over een ziektekostenverzekering beschikken die voor de persoon en zijn gezinsleden alle gezondheidsrisico´s dekt.
De voorwaarde die te maken heeft met integratie en inburgering wordt niet opgenomen. Wat is de reden daarvoor? De Franstaligen argumenteren dat zij geen inburgerings- of integratiebeleid hebben, dus kan België dat ook niet inschrijven. Dat betekent dat eigenlijk de Franstalige visie op integratie en inburgering wordt opgelegd op federaal niveau, wat ook impact heeft op de Vlaamse visie. De Vlaamse visie stelt expliciet dat inburgering en integratie cruciaal zijn voor het beleid. Dat betekent dat we ons neerleggen bij de Franstalige visie die gezinshereniging niet koppelt aan een visie op het vlak van integratie en inburgering.
Er wordt geargumenteerd dat de federale overheid in het federale recht niets kan opleggen dat te maken heeft met een keuze waarvoor de gemeenschappen bevoegd zijn. Ik denk dat dat niet waar is. Het is perfect mogelijk om als voorwaarde op te nemen dat de gezinsherenigers moeten beantwoorden aan de integratie- en inburgeringsvoorwaarden zoals die gelden in het recht van de gemeenschappen waar de persoon die het recht op gezinshereniging opent, gevestigd is of waar de personen 5 jaar nadat ze hier gekomen zijn op basis van het recht op gezinshereniging wonen.
Mijnheer de minister, in welke mate gaat u uw federale collega ervan proberen te overtuigen dat het echt relevant is om die voorwaarde op te nemen in de wet met betrekking tot de omzetting van de richtlijn, weliswaar met ruimte om de Franstalige visie te laten zijn wat ze is? Men moet toch kunnen inschrijven dat de personen die hier gevestigd zijn en hier het recht op gezinshereniging willen openen, wel degelijk moeten beantwoorden aan het recht inzake inburgering en integratie, zoals u het met deze meerderheid hebt uitgetekend.
De voorzitter: De heer De Wever heeft het woord.
De heer Bart De Wever: Mevrouw Berx, ik sluit me aan bij alles wat u hebt gezegd, behalve bij het laatste element.
Mijnheer de minister, ik heb u al bij herhaling gezegd dat u danst op één been. Een inburgeringsbeleid voeren zonder de bevoegdheid over de nationaliteitswetgeving en migratie is heel moeilijk. Het is dweilen met de kraan open, om het oneerbiedig te zeggen. U moet behandelen wat er uit de kraan komt, maar de kraan zelf bedient u niet. Mijn discours is niet dat de kraan dicht moet, maar wel dat we de hoeveelheid water en de temperatuur ervan zouden moeten kunnen regelen.
We kunnen de migranten absorberen en gemakkelijk, efficiënt en op een positieve manier integreren. Uit alle mogelijke empirische waarnemingen en uit getuigenissen blijkt echter dat één soort migratie niet wenselijk is, en dat is de volgmigratie. Ze brengt mensen naar hier die juist zeer moeilijk te integreren zijn. Er zijn al grote groepen volgmigranten die zich concentreren in de stedelijke weefsels. Ze vormen een belasting van dat weefsel. We zien de eerste aanzet tot vorming van minderheidsgroepen. Ze maken aanspraak op dat statuut. Generatie na generatie moet opnieuw aan de inburgering beginnen. Daar bestaat consensus over. Ik was onder de indruk van de getuigenissen van politici van allochtone afkomst. Ik denk aan de heren Top en Mahassine. Ook zij beklemtonen dat we daarmee moeten stoppen. De volgmigratie vergroot alleen maar de problemen en bemoeilijkt de pogingen tot oplossing.
We zijn echter afhankelijk van de federale overheid om ons beleid aan te vullen of daarop in te spelen. Daar ligt de bevoegdheid toevallig bij een minister van uw eigen strekking. De afstemming zou evident moeten zijn, maar dat blijkt niet in de praktijk. Er is nu een Europese richtlijn die u een heel eind op weg zou kunnen helpen, maar de federale minister maakt daar geen of onvoldoende werk van.
Ik treed u bij, mevrouw Berx. We botsen tegen de Belgische muur. Ik ben het echter niet met u eens dat we daar dan maar creatief mee moeten omgaan en er het beste van moeten maken. Ik kies ervoor om dat feit te supprimeren.
De heer Jan Penris: Ik sluit me ook aan bij mevrouw Berx. Ik volg u tot op de voorlaatste zin. Inderdaad, mijnheer De Wever, de minister danst op één been. Zolang we inburgering en nationaliteitsverwerving niet aan elkaar kunnen koppelen, wat de logica zelve is, blijven we sukkelen. Ik wil de nuance van de heer De Wever nog eens nuanceren voor mijn fractie. Voor ons mag de kraan niet blijven druppelen, ze moet gewoon dicht. Maar dat wist u al.
De voorzitter: Minister Keulen heeft het woord.
Minister Marino Keulen: Mijnheer de voorzitter, dames en heren, we hebben nu de onafhankelijkheid uitgeroepen maar ondertussen blijft alles wel bij het oude. U nuanceert de nuance, mijnheer Penris. We kunnen dat wel logisch vinden en daarvoor goede argumenten naar voren brengen, maar we moeten ons beleid voeren binnen een vastomlijnde constitutionele en institutionele realiteit. We kunnen die goed of slecht vinden, maar we moeten er binnen die ruimte het beste van maken.
De Vlaamse Regering werkt samen als een ploeg en in overleg met de meerderheidsfracties. We hebben inburgering niet alleen op de agenda gezet bij de formatie van de regering maar ook aangepakt bij de uitvoering in het beleid. Ik heb geen moeite om toe te geven dat we dit decreet samen geschreven hebben. Dit soort zaken kunnen we maar in de praktijk omzetten in de mate dat anderen ons dat gunnen. Ervaring en deskundigheid zijn uitermate belangrijk. Maar dit soort uitdagingen hebben slechts kans op succes mits samenwerking met de coalitiepartijen. Ik wil de collega´s van de meerderheid daarvoor bedanken want dat gebeurt in de grootste coherentie. Vragen van parlementsleden zijn voor mij een kans om mijn beleid uiteen te zetten.
De richtlijn heeft betrekking op de toegang tot en het verblijf in ons land in het kader van het recht op gezinshereniging van derdelanders. Wij spreken in ons jargon van volgmigranten. Dat is een federale aangelegenheid en de Europese richtlijn dient te worden omgezet in federale wetgeving. Naar mijn weten werd er een ontwerp tot aanpassing van de vreemdelingenwet door de federale ministerraad op 23 december 2005 principieel goedgekeurd. Dat ontwerp is overgemaakt aan de Raad van State. Over de omzetting van de richtlijn vond op de FOD Buitenlandse Zaken een vergadering plaats. Het is vrij gebruikelijk inzake de omzetting van Europese richtlijnen om na te gaan of er aan de Vlaamse wetgeving ook moet worden gesleuteld. In dit geval denk ik aan diploma´s en arbeidsschaarste.
Enkel artikel 14 van de richtlijn heeft betrekking op Vlaamse bevoegdheden. Er werd geen bijkomende of gewijzigde Vlaamse regelgeving nodig geacht. Artikel 7, paragraaf 2 van de richtlijn opent inderdaad de mogelijkheid voor de lidstaten om van derdelanders die naar hier komen in het kader van gezinshereniging te verlangen dat zij overeenkomstig het nationale recht aan integratievoorwaarden voldoen. Door de bijzondere wet van 1980 is het beleid inzake onthaal en integratie van inwijkelingen evenwel overgedragen aan de gemeenschappen en niet aan de gewesten. Ik word soms ondervraagd door collega´s die verwijzen naar de gewestbevoegdheid: dat is fout. De drie gemeenschappen zijn autonoom bevoegd voor het integratiebeleid. Hierdoor zijn verblijfsrecht en integratiebeleid los van elkaar komen te staan. Ikzelf ben een sterk voorstander om maatregelen tot integratiebereidheid op te nemen in de omzettingsbepalingen.
In het kader van de aanvullende regeringsverklaring op 18 mei stond een passus over een overleg met de federale regering om haar duidelijk te maken dat Vlaanderen een eigen inburgerings- en integratiebeleid op poten zet en dat zij daar rekening mee moet mee houden. We hebben dat overleg gehad met het kabinet van Binnenlandse Zaken. Wat het ontwerp tot aanpassing van de vreemdelingenwet betreft, heeft er geen overleg plaatsgevonden. Dit is een exclusieve federale bevoegdheid.
U hebt erop gewezen dat de bevoegde ministers partijgenoten zijn en dat we dit onder elkaar moeten regelen. Dat is een partijpolitieke opmerking, geen politieke of inhoudelijke. Ik functioneer binnen de Vlaamse Regering met mijn regeerakkoord, en minister Dewael binnen de federale regering met het federale akkoord.
Voor die volgmigranten die krachtens de federale wetgeving zijn toegelaten tot het grondgebied en in Vlaanderen komen wonen, wordt een inburgeringsbeleid gevoerd. U kent het net zo goed als ik. Zoals bekend is het de uitdrukkelijke bedoeling van deze Vlaamse Regering om de categorie van volgmigranten zo veel mogelijk verplichtend te vatten: een van de redenen waarom het bestaande inburgeringsdecreet wordt bijgestuurd en uitgebreid. Deze categorie migranten wil zich hier vestigen, een gezin stichten en een toekomst uitbouwen. Zij moeten de regels en de wetten kennen en onze waarden en normen beseffen. Ze moeten ook leren op eigen benen te staan door de taal te leren en een inkomen te verwerven. Daartoe moeten ze cursussen volgen bij de VDAB.
Eenmaal de federale overheid volgmigranten een recht op verblijf in ons land heeft verleend, doet de Vlaamse overheid ernstige inspanningen om hun het inburgeringsprogramma op te leggen. De federale overheid is inderdaad verantwoordelijk voor de toegang tot het grondgebied. Ze verstrekt al dan niet verblijfstitels. Wij voeren een inburgeringsbeleid. Het zou het beste zijn indien alles door dezelfde overheid zou worden geregeld, net zoals in Nederland. Het inburgeringsbeleid zou dan ook kunnen worden ingepast in het beleid voor het al dan niet verlenen van verblijfstitels. In dit land wordt dat echter anders georganiseerd.
We hebben nu eenmaal niet de volledige bevoegdheid. Dat sluit echter niet uit om in Vlaanderen een - zelfs doortastend - inburgeringsbeleid te voeren, dat ook kamerbreed wordt gesteund. We kunnen betreuren dat de federale overheid ook bevoegd is. Over de inhoud van de vreemdelingenwet moet u mijn federale collega ondervragen. Net zoals de kamerleden of senatoren mij niet kunnen ondervragen over de inhoud van de Wooncode, moet u mij geen vragen stellen over de inhoud van de vreemdelingenwet. We kunnen daarover enkel algemene vaststellingen doen. We kunnen daar echter verder geen inhoudelijk gevolg aan geven.
Mevrouw Berx, ik stel voor dat u uw vragen laat stellen door uw collega´s in het federale parlement. U zult daar een antwoord krijgen. Mijnheer de voorzitter, ik pleit ervoor rekening te houden met die politieke realiteit. In de commissie voor Institutionele Zaken kunnen we daar eventueel verder over discussiëren. Ik heb er natuurlijk geen moeite mee toe te geven dat het beter zou zijn indien beide bevoegdheden door dezelfde overheid zouden worden uitgeoefend. Op de meeste plaatsen is dat trouwens het geval.
De voorzitter: Mevrouw Berx heeft het woord.
Mevrouw Cathy Berx: Mijnheer de minister, ik kan u geruststellen. Over deze materie worden heel wat vragen gesteld in het federale parlement, bijvoorbeeld door mevrouw Lanjri.
U zegt zelf dat u een grote voorstander bent van het stellen van voorwaarden inzake integratie en inburgering bij de omzetting van de richtlijn. Ik wil hier nu geen strijdpunt van maken om de beide bevoegdheden samen te brengen. Ik weet ook wel dat de huidige institutionele realiteit anders is. Mijn vragen houden rekening met die realiteit. Het zou perfect mogelijk zijn dat u erop wijst dat het in het belang van Vlaanderen is dat bij de omzetting van de richtlijn wel degelijk rekening wordt gehouden met het door ons gekozen inburgerings- en integratiebeleid.
Dat beleid is niet alleen gericht op mensen die hier komen op basis van een gezinshereniging. We zijn ook bijzonder ge?nteresseerd in de mogelijkheid die de richtlijn biedt om een koppeling te maken met het verblijfsrecht. Er is een hefboom om ze in te schrijven in de wet ter uitvoering van de richtlijn. Dat kan door te eisen dat de personen die naar hier komen op basis van het recht op gezinshereniging wel degelijk moeten beantwoorden aan het nationaal recht. Nationaal recht is hier een generieke term. Het is het recht van de lidstaten van de Europese Unie, het federale recht, het gemeenschapsrecht en het recht van het gewest. Bij de omzetting van de richtlijn zou ervoor kunnen worden gezorgd dat die personen wel degelijk beantwoorden aan het gemeenschapsrecht inzake inburgering en integratie, zoals het geldt op het grondgebied van de gemeenschap waar ze zich willen vestigen of waar ze wonen.
De heer Jan Penris: En zij kan het weten, mijnheer de minister. Mevrouw Berx is een autoriteit op het vlak van administratief recht.
Minister Marino Keulen: Mevrouw Berx, u geeft zelf aan dat er al strengere eisen zijn opgenomen in de vreemdelingenwet. Ik verwijs naar de eisen inzake de leeftijd, de huisvesting, de bestaansmiddelen, enzovoort. U hebt zelf nog de ziektekostenverzekering aangehaald. Er worden betekenisvolle inhoudelijke stappen gezet in de vreemdelingenwetgeving.
De Franse Gemeenschap kent de inburgering en integratie niet. Wij voeren een doortastend beleid. Bij ons is het zelfs een politieke prioriteit. In mijn contacten met de collega´s stelde ik vast dat ze daar aanvankelijk zeer argwanend tegenover stonden. Ondertussen beseffen ze dat we een beleid voeren omdat we bekommerd zijn om de samenleving. We willen de mensen niet uitsluiten, maar integendeel juist insluiten.
Als we dat belangrijk vinden, moet er ook een stok achter de deur zijn. Als we vaststellen dat parketten van de vervolging geen prioriteit maken, dan kunnen we teruggrijpen naar de administratieve boetes. U weet dat ook. U hebt immers mee rond de tafel gezeten. We weten allemaal dat we daar een kleine groep mee viseren. De grote groep wil niet liever dan meteen aan de slag gaan en de cursus doorlopen. De Franse Gemeenschap kent dat beleid niet. De federale overheid is bevoegd over het hele grondgebied.
Over de inhoud van de wet moet u mij niet ondervragen. Als u vindt dat er bepaalde zaken in moeten worden opgenomen, dan moet u het probleem aankaarten in een van de twee federale assemblees. Als wij ons daarmee bezig houden, dan kleuren we buiten de institutionele lijnen.
Ik zit hier niet als partijmilitant en ik droom hier ook niet over de toekomst. Ik heb wel veel dromen, ook hierover. Ik moet echter rekening houden met de bestaande realiteit, met ons regeerakkoord, met mijn bevoegdheden.
De voorzitter: Het incident is gesloten.