Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand Vergadering van 20/10/2005
Vraag om uitleg van de heer Steven Vanackere tot de heer Frank Vandenbroucke, vice-minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, over de plannen tot transformatie van de door de Vlaamse Gemeenschap in Brussel gefinancierde arbeidsplaatsen met een DAC-statuut tot reguliere arbeidsplaatsen
De voorzitter: De heer Vanackere heeft het woord.
De heer Steven Vanackere: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, het gaat meer concreet over de arbeidsplaatsen in Brussel. De Vlaamse Gemeenschap heeft inzake het omvormen van DAC-plaatsen tot reguliere arbeidsplaatsen eigenlijk enorm veel werk geleverd. Moeizamer gaat het echter met door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerde banen in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
Ik heb dit onderwerp al ter sprake gebracht in deze commissie, tien maanden geleden, op 2 december 2004. Kort gezegd bestaat er in de realisatie van de geplande omschakeling van het DAC-statuut naar een volwaardig statuut in Brussel een achterstand ten opzichte van de situatie in het Vlaamse Gewest. Die achterstand heeft te maken met de keuze van Vlaanderen om de regularisatie vorm te geven door middel van een normale arbeidsovereenkomst.
We hebben in onze vorige discussie vastgesteld dat een andere gemeenschap voor een andere weg heeft gekozen, namelijk door middel van het gesco-statuut. We hebben u toen gesteund in de keuze voor reguliere arbeidsplaatsen. U stelde toen ook vragen bij de relevantie voor de socialezekerheidsbijdragen. U verdedigde dan ook met recht en rede de keuze van de Vlaamse Gemeenschap.
Die situatie brengt wel met zich mee dat er vandaag in één organisatie werknemers zijn met een gelijkaardige taakomschrijving, maar met een verschillend statuut. In uw antwoord van 2 december 2004 liet u verstaan dat u een overleg over die regularisatie zou opzetten. Dat moet wel gebeuren met zowel uw Brusselse collega's als met de betrokken Vlaamse ministers. Ik bedoel dan de Vlaamse ministers die hierbij betrokken zijn omwille van hun bevoegdheid, zoals minister Anciaux voor wat betreft de culturele sector. Uiteraard moet ook de Brusselse minister van Werk hier zijn zeg in kunnen doen.
U wilde dit doen na een bevraging van de projecten waar de genoemde personeelsleden voor werken en na het verzamelen van de nodige informatie. Het is ook begrijpelijk dat u beslagen aan de discussietafel wilde verschijnen. Tien maanden na die eerste vragen zou ik graag vernemen wat er intussen ondernomen is om een en ander te realiseren. Is het overleg met de Brusselse en Vlaamse collega's al begonnen? Zo ja, wat heeft het dan tot nu toe opgeleverd?
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Mijnheer Vanackere, mijn antwoord op deze vraag zal helaas kort zijn. Ik vrees dat ik u door de traagheid der dingen wat moet frustreren.
De administratie Werkgelegenheid heeft de Vlaamse Gemeenschapscommissie een lijst bezorgd met de vermelding van alle Brusselse DAC'ers, de kostprijs van elke DAC'er en de werkgevers bij wie ze tewerkgesteld zijn. De Vlaamse Gemeenschapscommissie kan op basis daarvan de meerkosten berekenen die met een eventuele regularisatie gepaard gaat. We hebben die lijst echter nog niet ontvangen.
Aangezien de meerkosten wellicht een van de grootste discussiepunten zal zijn, wacht ik met het overleg tot de berekening daarvan voltooid is. Dan zal ik zeker een initiatief nemen voor een overleg met de Brusselse minister en de bevoegde Vlaamse ministers. Ik hoop dat we daar snel mee kunnen beginnen, maar ik kan er vandaag niet meer over zeggen.
De voorzitter: De heer Vanackere heeft het woord.
De heer Steven Vanackere: Mijnheer de minister, ik heb er natuurlijk begrip voor dat de molens moeten malen, maar ik hoop dat een en ander hiermee niet naar de Griekse kalender wordt verwezen. Kunt u een engagement nemen en de wens uitdrukken dat de molen inderdaad draait?
Het is nog steeds uw ambitie te komen tot deze vorm van regularisatie, die mogelijk is gebleken voor de mensen van het Vlaamse Gewest. Ik begrijp dat u onmogelijk kunt discussiëren zonder dat u beschikt over de noodzakelijke gegevens, maar toch hoop ik dat u het nodige voluntarisme aan de dag zult leggen om het nodige te doen. Als ik over tien maanden dezelfde vraag stel, hoop ik dat uw antwoord niet nog korter zal zijn dan vandaag.
Ik zou graag van u horen dat u echt van plan bent om deze zaak als een belangrijk punt in uw activiteit op te nemen.
Minister Frank Vandenbroucke: U mag er zeker van zijn dat ik dat overleg zal aanvatten. Dat past ook in het samenwerkingsakkoord met Brussel. Ik zal dat doen met een gunstig vooroordeel.
Ik ben in deze aangelegenheid echter ook een voorzichtig man, want ik neem de beslissing niet alleen. Ik moet bij alle collega's nagaan wat de budgettaire mogelijkheden zijn, zelfs al gaat het niet om enorme bedragen. Dat is ook de reden waarom ik voorzichtig ben in mijn antwoord. Ik ben wel vast van plan het overleg verder te zetten.
De voorzitter: Het incident is gesloten.