Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media Vergadering van 13/10/2005
Vraag om uitleg van de heer Sven Gatz tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de herstructurering van het lokale cultuurbeleid in Brussel
De voorzitter: De heer Gatz heeft het woord.
De heer Sven Gatz: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, de implementatie van het decreet Lokaal Cultuurbeleid heeft ook in Brussel nieuwe samenwerkingsvormen doen ontstaan tussen de Vlaamse Gemeenschap, de Vlaamse Gemeenschapscommissie en de Brusselse gemeenten. Een belangrijk doel van dit decreet was ervoor te zorgen dat binnen elke Brusselse gemeente een Vlaamse cultuurbeleidscoördinator, als rechterhand van de Vlaamse schepen, aan de slag kon. Dat is in grote mate gelukt. Dat het niet overal gelukt is, heeft vooral te maken met de terechte voorwaarde dat er in alle gemeenten ook een Nederlandstalige bibliotheek moet zijn en dat is nog niet in alle Brusselse gemeenten het geval.
Het loon en de werkingskosten van deze coördinatoren wordt op dit ogenblik door de Vlaamse Gemeenschap rechtstreeks aan de gemeenten doorgestort. Voor de aansluitende projectsubsidies kunnen de cultuurbeleidscoördinatoren zich tot de VGC richten. Op die manier kunnen we in Brussel spreken van een lokaal, gemeentelijk cultuurbeleid voor de Vlamingen waarin de drie beleidsniveaus hun geijkte rol spelen. Dat is, gezien de Brusselse context, een enorme vooruitgang ten opzichte van het recente verleden. De voorbije jaren werden nogal wat inspanningen geleverd op institutioneel vlak om in elke Brusselse gemeente een Vlaamse schepen te krijgen. Het is belangrijk dat die over een aantal hefbomen beschikt om een beleid te kunnen voeren. Dit decreet speelt daarbij een belangrijke rol.
De beleidsplannen voor 2006-2010 staan in de steigers. Een belangrijke herstructurering van het lokale cultuurbeleid staat daarbij wellicht op de agenda. Uit documenten van de VGC maak ik op dat het een denkspoor is om de rol van de VGC in Brussel te vergroten. In plaats van een beperking tot een loutere projectmatige ondersteuning - waar op zich niets op tegen is - zou de VGC zichzelf zien als een meer inhoudelijke partner en zou ze de rol willen overnemen van de Vlaamse Gemeenschap die zich nu rechtstreeks tot de Brusselse gemeenten richt.
Staat dit niet haaks op de oorspronkelijke filosofie van het decreet? Door een overdracht van middelen van de Vlaamse Gemeenschap naar de VGC, zou de VGC ook zorgen voor het loon en de werkingskosten van de gemeentelijke cultuurbeleidscoördinatoren. Wordt hiermee de pas opgebouwde en op zich vernieuwende relatie tussen de Vlaamse Gemeenschap en de Brusselse gemeenten niet vroegtijdig de das omgedaan?
Daarnaast maak ik mij ook zorgen over de beschikbaarheid van toekomstige middelen voor het Vlaamse lokale cultuurbeleid in het algemeen en over de gevolgen hiervan voor Brussel in het bijzonder. Ik vang immers signalen op dat er bespaard moet worden binnen het toepassingsgebied van dit decreet. Minder middelen hoeven voor vele Vlaamse gemeenten nog niet noodzakelijk een einde van hun lokaal cultuurbeleid te betekenen. Ik vrees wel dat het terugschroeven van deze middelen in de Brusselse context zonder twijfel zou leiden tot het einde van het prille lokale cultuurbeleid.
Tot slot wil ik vragen hoe het staat met de plannen om het model van het lokale cultuurbeleid ook op de beleidsdomeinen Jeugd en Sport toe te passen. Niet enkel voor Vlaanderen, maar ook voor Brussel en de verankering van het Vlaamse beleid in de gemeentelijke context zou dit een goede zaak zijn.
Werden er al afspraken gemaakt tussen de Vlaamse Gemeenschap en de VGC om de rol van de Vlaamse Gemeenschap betreffende de subsidiëring van het lokale cultuurbeleid zonder meer over te nemen? Is er sprake van nakende besparingen en zal hierbij rekening worden gehouden met de specifieke Brusselse situatie? Hoe staat het met de plannen om naar analogie met het lokale cultuurbeleid ook een lokaal jeugd- en sportbeleid te ontwikkelen?
De voorzitter: De heer Arckens heeft het woord.
De heer Erik Arckens: Mijnheer de minister, ik ben blij dat ik deze vraag van de heer Gatz heb gehoord. Het klopt dat, als de VGC deze taak ook nog wil overnemen van de Vlaamse Gemeenschap, we ons in het licht van wat u maandag hebt gezegd in de Vlaamse Gemeenschap, moeten afvragen wanneer we eindelijk zullen starten met het kerntakendebat over Brussel, de gemeenten, de VGC en de Vlaamse overheid. Dit is opnieuw een duidelijk voorbeeld van wat er in de toekomst allemaal kan foutlopen als dat kerntakendebat niet vlug en grondig wordt gevoerd.
De voorzitter: Minister Anciaux heeft het woord.
Minister Bert Anciaux: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Gatz, het decreet op het lokale cultuurbeleid ging op 1 januari 2002 van start. Aan de toepassing ervan in Brussel werd inderdaad veel aandacht gegeven. U omschrijft terecht de bedoelingen achter de rolverdeling van de diverse overheden. In het begin werd het nieuwe samenspel tussen de Vlaamse Gemeenschapscommissie en de gemeenten op enig scepticisme onthaald, maar we konden al vrij snel merken dat er in de praktijk inderdaad een en ander in beweging kwam. Het decreet op het lokale cultuurbeleid - mijn geesteskind - is het eerste decreet van de Vlaamse Gemeenschap dat een rechtstreeks partnerschap met de Brusselse gemeenten aanging.
Vandaag, nog geen vier jaar na de start van het decreet, stel ik vast dat de subsidies binnen Brussel van ongeveer 2.000.000 euro in 2001, zijn opgelopen tot ongeveer 4.000.000 euro in 2005. Dit is dus een toename met 100 percent! Intussen zijn er in tien gemeenten cultuurbeleidscoördinatoren aan de slag, wordt er via de VGC voor ruim 300.000 euro aan bijzondere en vernieuwende initiatieven ondersteund, is er een convenant dat in 2005 voor 672.496 euro de gemeenschapscentra ondersteunt en stegen in Brussel de bibliotheeksubsidies van 1,3 miljoen euro in 2001 tot 2,5 miljoen euro in 2005.
Ik ken de situatie in Brussel goed genoeg. U zult me dus niet betrappen op zwaarwichtige, historische uitspraken, maar toch denk ik dat niemand naast de concrete effecten en de zichtbare evoluties op het terrein kan kijken. Op dit moment is er één en ander in evolutie. De Vlaamse Gemeenschapscommissie werkt aan een cultuurbeleidsplan voor de volgende vijf jaar. Het decreet op het lokale cultuurbeleid staat aan de vooravond van zijn eerste grondige evaluatie. Ook het decreet op het lokale jeugdwerkbeleid dient geëvalueerd en - waar nodig - aangepast te worden. Voor het lokale sportbeleid komt er tijdens dit werkjaar een nieuw decreet aan. De deadline voor deze drie is 1 januari 2007, de start van de nieuwe legislatuur in de gemeenten.
Deze samenloop van omstandigheden biedt ons de kans om na te denken over de gewenste bestuurlijke verhoudingen tussen de Vlaamse Gemeenschap, de VGC en de Brusselse gemeenten, over de drie bevoegdheden heen. Dat moet gebeuren zonder taboes, maar tegelijk ook zonder afbreuk te doen aan de specifieke sectorale eigenheden. Het is echter nog te vroeg om in de drie gevallen vandaag al definitieve uitspraken te doen.
Er werden geen afspraken gemaakt tussen de Vlaamse Gemeenschap en de VGC om de rol van de Vlaamse gemeenschap betreffende de subsidiëring van het lokale cultuurbeleid over te nemen. Uit wat ik net zei, kunt u ook afleiden dat ik niet onmiddellijk gewonnen ben voor het grondig door elkaar halen van de prille bestaande verhoudingen binnen het lokale cultuurbeleid voor Brussel. Volgende maand starten we het proces naar aanleiding van de evaluatie van het decreet op het lokale cultuurbeleid. Vertegenwoordigers van de betrokken besturen en sectoren zullen hierbij voldoende kansen krijgen om hun elementen van evaluatie en voorstellen voor de toekomst in het gesprek in te brengen. Hieruit moeten we midden 2006, ook voor de toepassing ervan in Brussel, gepaste conclusies kunnen trekken. We zullen in elk geval ernstig werk maken van de evaluatie in Brussel, omdat we daar met specifieke verhoudingen zitten. In mijn beleidsbrief Brussel staat letterlijk dat het mijn uitdrukkelijke wens is om vanuit de Vlaamse Gemeenschap een partnerschap aan te gaan met de gemeenten. Ik wil niet naïef zijn en zal deze wens koppelen aan de wil van de Brusselse gemeenten om dat partnerschap aan te gaan.
Zoals reeds vermeld, zijn de middelen voor het lokale cultuurbeleid in Brussel de jongste jaren spectaculair toegenomen. In 2004, toen ik tijdelijk moest ingrijpen in de groei van het decreet, paste ik vanuit de Brusselse middelen opnieuw bij zodat het Nederlandstalige cultuurleven in de Brusselse gemeenten op geen enkele manier het slachtoffer werd. Ook voor volgend jaar dienen zich geen budgettaire donderwolken aan. Integendeel, ik maak binnen de middelen voor het lokaal cultuurbeleid weer ruimte vrij voor de erkenning van een nieuwe bibliotheek in Oudergem. Voor Sint Jans-Molenbeek kan dan weer een nieuwe cultuurbeleidscoördinator worden gesubsidieerd. Er is dus geen sprake van nakende besparingen op het lokaal cultuurbeleid, nergens, dus ook niet in Brussel.
Wat de ontwikkelingen in het jeugd- en sportbeleid betreft, dateert het decreet lokaal jeugdwerkbeleid van 1993. Het introduceerde op dat moment reeds een voorafname voor het jeugdwerkbeleid van de VGC. Hierbij maakte de Vlaamse overheid geen rechtstreekse link met de besturen van de negentien Brusselse gemeenten. Ze liet de VGC de volledige vrijheid om het jeugdwerkbeleidsplan al dan niet te linken aan de gemeentebesturen.
Dit decreet zal in 2006 worden geactualiseerd, waarbij vooral de administratieve vereenvoudiging centraal staat. Momenteel bereid ik een nieuw decreet op het plaatselijke en regionale sportbeleid voor. Dit decreet, dat past in mijn sport-voor-allenbeleid, voorziet ook in een sportbeleidsplan voor de VGC. Het is mijn bedoeling om de VGC te vragen om in dit sportbeleidsplan een expliciete beleidsoefening te maken over de relaties met de negentien gemeentebesturen. Het doel is te komen tot een gedifferentieerde relatie waarbij de VGC, onder meer afhankelijk van de bereidheid en de inzet van de betrokken gemeentebesturen, een specifieke beleidsrelatie met het lokale sportbeleid kan ontwikkelen.
De voorzitter: De heer Gatz heeft het woord.
De heer Sven Gatz: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw omstandig antwoord dat me in grote mate tevreden stemt. Ik ben alleen een beetje verbaasd dat u zegt niet onmiddellijk te weten op basis van welke documenten ik mijn vraag heb gesteld. Ik wil u die gerust bezorgen. Het gaat over een recente studie van de gemeentelijke cultuurbeleidscoördinatoren met de VGC waar deze VGC een aantal duidelijke opties naar voren heeft geschoven.
Minister Bert Anciaux: Dan heb ik u verkeerd begrepen. Ik dacht dat u zei dat dit document afkomstig was van de Vlaamse Gemeenschap.
De heer Sven Gatz: Het gaat wel degelijk over een vraag van de VGC.
Als we dan toch inzetten op de aanwezigheid van Vlaamse mandatarissen in de gemeenten, vind ik het belangrijk dat we een inbreng krijgen in het gemeentebestuur. Ik ben gevoelig voor uw optie van een partnerschap. De kritiek die we nu wel eens horen, is dat er wel geld wordt geïnvesteerd, maar dat we niet altijd weten waar dat in die grote gemeentelijke pot terechtkomt. U vindt in mij zeker een bondgenoot als we kunnen komen tot duidelijkere overeenkomsten met de gemeenten. We moeten daar verder op inzetten. De VGC kan daarin een rol spelen omdat de tegenpartij, de Franse Gemeenschap en in het bijzonder de Cocof, daar al jaren een vriend aan huis is. Het is voor ons dan ook een uitdaging om tijdens de volgende jaren of decennia onze invloed daar te vergroten.
De voorzitter: Het incident is gesloten.