Commissie voor Economie, Werk en Sociale Economie Vergadering van 28/04/2005
Vraag om uitleg van de heer Jan Peumans tot mevrouw Fientje Moerman, vice-minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel, over de automobielsector
De voorzitter: Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Peumans tot mevrouw Moerman, vice-minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel, over de automobielsector.
De heer Peumans heeft het woord.
De heer Jan Peumans: Mevrouw de minister, ik stel een vraag om uitleg over iets wat u zelf hebt toegezegd. Ik heb op 16 februari een actuele vraag gesteld naar aanleiding van een aantal verontrustende berichten dat de automobielsector mogelijk tegen 2010 uit ons land zal verdwijnen.
Ik denk niet dat ik iets nieuw zeg, als ik stel dat het grote probleem de brutoloonkost is. Ik heb gelezen dat Volkswagen in Duitsland daarover een aantal duidelijke beslissingen heeft genomen.
Mevrouw de minister, in uw antwoord op mijn actuele vraag maakte u melding van een rondetafelconferentie op 18 oktober 2004, met alle grote bazen van de autoassemblage, Agoria, vertegenwoordigers van de verschillende ministers van de regeringen van de diverse niveaus en de vakbonden voor het specifieke item van de loonkosten.
Er werd besloten een aantal werkgroepen op te richten die zich zouden bezighouden met een aantal deelaspecten. Mevrouw de minister, ik citeer uit uw antwoord: Mijn diensten bereiden momenteel een verslag voor met een aantal aanbevelingen, zodat we een algemene eindconclusie kunnen trekken. We hebben immers geen nood aan de zoveelste eisenbundel. Wat we wel nodig hebben, is een lijst van haalbare, concrete maatregelen die de Vlaamse en de andere regeringen kunnen treffen om toekomstige investeringsbeslissingen zodanig te benvloeden dat de tewerkstelling hier behouden blijft.
In het antwoord staat ook: Het eindrapport wordt verwacht tegen eind maart. De exacte beslissingen over loononderhandelingen in Duitsland vallen waarschijnlijk rond eind februari. Dan zullen we weten welke kloof er precies moet worden overbrugd, en zullen we de concrete aanbevelingen kunnen inschatten. We zullen elkaar daar volgende maand opnieuw over spreken. Ik dacht niet dat die afspraak buiten het parlement plaatsvond, maar wel in de commissie.
Mevrouw de minister, wanneer werd het eindrapport, dat aangekondigd werd tegen het einde van de maand maart, voorgesteld? Wordt de lijst gesteund door alle vertegenwoordigers van de rondetafelconferentie? Welke aanbevelingen kunnen worden gedaan en welke eindconclusies kunnen worden getrokken? Is het mogelijk een beeld te krijgen van de lijst van haalbare, concrete maatregelen die de Vlaamse en de andere regeringen kunnen treffen om toekomstige investeringsbeslissingen zodanig te benvloeden dat de tewerkstelling hier behouden blijft?
Hoe zal de Vlaamse Regering, in samenspraak met de andere regeringen, deze lijst in de praktijk proberen om te zetten?
De voorzitter: De heer Laurys heeft het woord.
De heer Jan Laurys: Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, collegas, we hebben de gelegenheid gehad om, naar aanleiding van de bespreking van de beleidsnota, van gedachten te wisselen over het belang van de industrie. Dat mag niet worden onderschat voor de tewerkstelling, en zeker voor de tewerkstelling van de doelgroepen die het op dit ogenblik vrij moeilijk hebben op de arbeidsmarkt.
De behoefte aan concrete maatregelen is inderdaad heel groot. De rondetafelconferentie van 18 oktober 2004 was niet de eerste. Mevrouw de minister, toenmalig minister Gabriels had in 2002 al een akkoord gesloten met alle actoren uit de automobielsector en met de sociale partners. Dat heeft geleid tot het automotive-project, waarbij onder andere via opleidingspremies wordt geprobeerd de loonkost te doen dalen.
De loonkost is vrij hoog: naar aanleiding van het probleem bij Ford heb ik gelezen dat de loonkost in de automobielsector 15 tot 16 percent bedraagt. Als we daar een handicap van 10 percent hebben, is dat volgens mij niet onoverkomelijk. Met een aantal maatregelen kan die handicap worden bijgestuurd.
Ik denk dat het nuttig en nodig is om, naar aanleiding van het eindrapport, die loonhandicap met een aantal maatregelen proberen te overbruggen.
De voorzitter: De heer Vrancken heeft het woord.
De heer John Vrancken: Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, collegas, ik deel natuurlijk de bezorgdheid van de heer Peumans, maar ik wil wel een opmerking maken.
Het is een beetje contradictorisch. Langs de ene kant wordt de auto uit ons straatbeeld gebannen via allerlei maatregelen en overheidsinitiatieven tot ontrading van het gebruik van de auto. Dat maakt deel uit van verschillende aspecten van verschillende beleidsnotas, zoals mobiliteit en milieu. Onder de ontradingspolitiek valt ook de promotie van het openbaar vervoer, om het dichtslibben van onze wegen te vermijden. Ik denk ook aan het initiatief van voormalig minister Stevaert om een gratis busabonnement te geven aan mensen die hun nummerplaat inleveren. Die maatregel blijkt nu ook niet helemaal te werken. Langs de andere kant is de overheid dan verwonderd dat de automobielsector lijdt onder de terugval van de verkoop, en wil ze de sector verder stimuleren.
We moeten weten wat we willen. Ofwel laten we het gebruik van de auto vrij, wat in de huidige constellatie ondenkbaar is geworden. Ofwel bouwen we de automobielsector af, en herorinteren we de sector naar meer toekomstgerichte industrile activiteiten en technologien zoals de lucht- en ruimtevaart en ICT.
Ik heb ook nog een bedenking over de loonkosten, die in Vlaanderen te hoog liggen om nog competitief op de markt te kunnen inspelen. Ik vraag me af hoe we straks onze autos op de ontluikende Chinese markt zullen kwijtraken als ze ter plaatse aan een veel lagere prijs kunnen worden geproduceerd. De loonkosten spelen een rol voor het grootste deel van onze economie. In de pers konden we lezen dat 15 percent van onze bedrijven aan delokalisatie denkt.
Mevrouw de minister, hoe staat u tegenover deze neerwaartse spiraal in de automobielsector? Welke maatregelen wilt u uitwerken om de sector te diversifiren en te converteren naar meer arbeidsverzekerende activiteiten?
De voorzitter: De heer Van den Heuvel heeft het woord.
De heer Koen Van den Heuvel: Mevrouw de minister, vorige week hebt u geantwoord op mijn vraag over de farma-industrie. Ik kan ermee akkoord gaan dat uw eerste prioriteit een horizontaal beleid is. Ik ben benieuwd naar uw antwoord op deze concrete vraag van de heer Peumans over inspanningen voor de automobielindustrie, maar ik wil nog eens verwijzen naar de excellente farma-industrie, met een hoge innovatie- en investeringsgraad.
Vorige dinsdag, tijdens de werklunch, heeft VOKA een pleidooi gehouden om te specialiseren, om binnen de Vlaamse economie een aantal excellentiepolen te creren en speciale aandacht te besteden aan specifieke excellentie-industrien met een hoge toegevoegde innovatieve kracht.
Ik ga akkoord met een horizontaal beleid, met aandacht voor de oude of meer traditionele industrie. Mevrouw de minister, in uw antwoord op mijn vraag hebt u dat wat ontweken, maar ik wil nogmaals een pleidooi houden om ook voldoende aandacht te hebben voor bepaalde niches Finland en ook andere regios doen dat volop , en te zoeken in welke mate Vlaanderen kan uitgroeien tot d regio in Europa voor specifieke industrieniches.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey: Ook de laatste vraag van de heer Van den Heuvel zal steeds terugkeren. We moeten nagaan op welke wijze we daarover in de commissie een vruchtbare gedachtewisseling kunnen hebben.
Over de automobielsector wil ik nog zeggen dat de state of urgency groot wordt. Er is behoefte aan concrete maatregelen, niet alleen voor de bedrijven die direct betrokken zijn bij de assemblage, maar ook voor de toeleveringsbedrijven.
Gisteren heb ik in mijn stad Tienen vernomen dat bij Bosch, een grote fabrikant van ruitenwissers die 1.600 mensen tewerkstelt, een deel van de productie verhuist naar Roemeni. Daarnaast wordt van de werknemers nog een bezuiniging verlangd.
Mevrouw de minister, het is niet mijn vraag of u al met de mensen van Bosch hebt gesproken. U hebt zich gengageerd om met de automobielindustrie concrete maatregelen te bespreken en uit te werken. Ik vraag u dat u daarbij de belangrijke toeleveringsindustrie niet uit het oog verliest.
De voorzitter: Minister Moerman heeft het woord.
Minister Fientje Moerman: Mevrouw de voorzitter, ik wil toch een paar cijfers meegeven om een aantal misvattingen te vermijden. 96 percent van de automobielproductie in Belgi wordt uitgevoerd. Of we nu produceren of niet, dat heeft weinig van doen met het dichtslibben van onze wegen, want we produceren voor de export. Het gaat om 14 percent van de Vlaamse export. Dat is dus een flink aandeel.
Op dit moment bevindt zich wereldwijd een groot deel van de massaproducenten in de automobielsector in moeilijkheden. In Vlaanderen zijn er ook succesverhalen. En producent heeft het afgelopen anderhalf jaar bijna 2.500 mensen aangeworven. We moeten het beeld dus een beetje nuanceren.
Mijnheer Peumans, het rapport is, wat mij betreft, af. Het ligt nu bij alle betrokken Vlaamse, Brusselse en federale ministers, met de vraag het tegen eind april te vervolledigen voor de themas die hun respectieve bevoegdheden aanbelangen. Op 18 mei 2005 zal het eindrapport ter goedkeuring worden voorgelegd aan alle betrokken partijen, met name de bevoegde federale, Vlaamse en Brusselse ministers, de automobielbedrijven, de busbouwers, Agoria Vlaanderen en de vakbonden. Dezelfde dag zal het rapport worden voorgesteld aan de pers.
De task force voertuigindustrie werd opgericht in navolging van de rondetafelconferentie van 18 oktober 2004. De heer Geysen, gewezen ceo van General Motors Belgium, heeft de leiding van de task force. Er waren vier werkgroepen inzake de themas loonkost en arbeidsflexibiliteit, innovatie, logistiek en andere ondernemingskosten exclusief de loonkosten. Elke werkgroep is tweemaal samengekomen in de periode van december 2004 tot februari 2005. Nu ligt het eindrapport bij de andere bevoegde beleidsniveaus.
Zoals ik eerder zei, loopt het overleg nog met de andere bevoegde ministers en de automobielsector, om de meest prioritaire, concrete en haalbare acties en maatregelen te selecteren. We maken het uiteindelijke lijstje publiek op 18 mei 2005.
Voor wat mijn bevoegdheden betreft, kan ik u alvast meedelen dat Vlaanderen heel wat aan te reiken heeft. Uit het overleg is immers gebleken dat de automobielbedrijven nog veel te weinig op de hoogte zijn van de financile steunmogelijkheden binnen het IWT. Daarom zal Flanders Drive, dat zich tot nu toe voornamelijk richtte op de toeleveranciers, zijn contacten met de autoassemblagebedrijven intensifiren om hen aan te zetten meer projecten van procesinnovatie in te dienen bij het IWT, en hen hierbij actief begeleiden. Flanders Drive is hier al mee gestart, wat eind maart 2005 heeft geleid tot het indienen van een IWT-project door Volvo Cars.
De autoassemblagebedrijven kunnen verder een beroep doen op het Vlaams Instituut voor de Logistiek om een haalbaarheidsstudie uit te voeren naar consolidatie van materiaalstromen, bijvoorbeeld door het inschakelen van een logistieke dienstverlener en door optimalisatie van de combinaties van vervoerde goederen. Ook daarover hebben de werkgroepen zich gebogen.
Ik heb het al gezegd tijdens de plenaire vergadering: maak u geen illusies. Uit mijn gesprekken met internationale topmensen uit de automobielsector is duidelijk gebleken dat twee punten, waar we in Vlaanderen helaas minder vat op hebben, hoog op de agenda staan: loonkost en arbeidsflexibiliteit.
Het overleg met de andere beleidsniveaus is bedoeld om te bepalen hoe we de lijst in de praktijk kunnen omzetten. Ik hoop dat ik u een antwoord kan geven op 18 mei 2005. Het moet een stappenplan worden dat op regelmatige tijdstippen wordt opgevolgd, gevalueerd en eventueel bijgestuurd, in overleg met alle betrokkenen.
Mijnheer Laurys, u hebt verwezen naar de loonkost, die maar een bepaald percentage zou bedragen. Het is wel een belangrijk percentage, en het varieert vrij sterk. Er zijn assembleurs die een veel lagere loonkost hebben, maar er zijn er ook met een hogere loonkost. De loonkost blijft dus een zeer belangrijke component.
Ik wil u een voorsmaakje geven van de vergelijking van de loonkosten tussen Belgi en Duitsland. Voor Belgi vertrekken we van een ongewijzigd beleid en een interprofessionele loonnorm voor 2005 en 2006 van 2,25 percent per jaar dat is de helft van de 4,5 percent van de nationale loonnorm. Bij elk bedrijf houden we rekening met de specifieke lastenvermindering op ploegenarbeid, die evolueert van 1 percent in 2005 naar 2,5 percent in 2006, ten gevolge van het interprofessioneel akkoord en de federale maatregelen. Voor Duitsland gaan we uit van de bestaande of geplande bedrijfsakkoorden. Als we met dit alles rekening houden, komen we tot een situatie waarbij de loonkost, die in 2002 in Belgi nog 7,33 percent lager lag dan de Duitse en in 2005 maar 1,23 percent lager is dan de Duitse, in 2006 0,37 percent boven de Duitse loonkost zal uitstijgen. Qua loonkost gaan we dus niet de goede richting uit.
Ik zal het thema van de farmaceutische industrie niet opnieuw aanhalen. Mijnheer Van den Heuvel, ik heb vorige week gezegd dat het algemene kader zeer belangrijk is, bijvoorbeeld het opheffen van prijscontroles op OTC-geneesmiddelen. Het is raadzaam dat we allemaal hetzelfde standpunt innemen, en actie proberen te ondernemen met betrekking tot de verouderde wetgeving. Ook daarvoor is de farmaceutische industrie vragende partij.
Ik denk dat we een selectiekader moeten ontwikkelen voor de competentiepolen, met stringente criteria en een open competitie.
De voorzitter: De heer Peumans heeft het woord.
De heer Jan Peumans: Mevrouw de minister, mijn afspraak met u valt toch een beetje tegen. Ik had gedacht veel meer te horen.
Ik heb begrepen dat we ons geen illusies moeten maken, maar dat doen we ook niet. Ik baseer me op een aantal notas van de Europese vakbonden, die stellen dat er dringend een Europese aanpak moet komen. Ook vanuit Europa is er te weinig belangstelling.
Minister Fientje Moerman: Er schijnt een gelijkaardige task force voor de automobielsector te bestaan, die ressorteert onder Europees Commissaris Verheugen. U kunt van mij, als Vlaams minister, geen competente uitleg verwachten over de Europese maatregelen.
De heer Jan Peumans: Ik denk dat die aanpak wel belangrijk is. De situatie van Volkswagen bij ons en in Wolfsburg illustreert dat.
Mevrouw de voorzitter, ik denk dat we na 18 mei nadat iedereen er zich over gebogen heeft in deze commissie meer uitleg kunnen krijgen.
Ik stel alleen vast dat ministers voortdurend studies laten uitvoeren. Mevrouw de minister, een collega van u zegt dat de studie er tegen een bepaalde datum zal zijn. Als we plichtsgetrouw de vraag stellen want dat is de taak van het parlement , krijgen we over het algemeen van de vrouwelijke ministers hoewel dat er niets mee te maken heeft antwoorden die wat teleurstellen.
Minister Fientje Moerman: Mevrouw de voorzitter, er wordt al genoeg geschoten op vrouwen. Meestal gebeurt dat door mannen, en als men echt perfide is, huurt men daar een vrouw voor in. Er is overleg met verschillende niveaus. Ik heb een topman uit de priv-sector ingehuurd om dat te leiden. Zelfs die heel competente man met superveel ervaring ik denk niet dat er betere zijn op de markt slaagt er niet in het sneller te laten verlopen. Zodra er meerdere mensen uit meerdere sectoren en meerdere beleidsniveaus rond de tafel zitten, duurt het een tijdje.
Ik wenste dat het sneller zou gaan. Ik wenste dat ik de loonnormen kon bepalen, dat ik bevoegd was voor flexibiliteit en dat ik alle maatregelen kon nemen. Mijnheer Peumans, ik garandeer u: het zou sneller gaan!
De voorzitter: De heer Van den Heuvel heeft het woord.
De heer Koen Van den Heuvel: Mevrouw de minister, u hebt gezegd dat u ook aandacht hebt voor een selectief verticaal beleid. Dat mag niet onder de mat van het algemeen horizontaal beleid worden geveegd.
Een tweede zaak die me aangenaam verrast, is de aandacht voor de loonkostenevolutie. De cijfers over de vergelijking tussen Belgi en Duitsland werden vermeld. 3 jaar geleden hadden we nog een voordeel van 7 percent. Volgend jaar zal dat helemaal verdwenen zijn, en zal het tot een klein nadeel zijn omgevormd.
We weten ook allemaal hoe dat komt. In Duitsland, net als in Nederland, spreekt men in caos over een nominale loonstabilisatie. Bij ons lukt dat niet. Ik vraag me dan af waarom dat bij ons niet lukt. Er zijn algemene oorzaken, en ik wil zeker niet de zwarte piet doorspelen aan n persoon. Een bepaald niveau zegt altijd dat er in Belgi geen problemen zijn, dat alles vooruitgaat en dat de economische groei al veel jaren wat juist is hoger ligt dan het Europese gemiddelde.
We moeten ervoor zorgen dat een en ander op een duurzame manier gebeurt. Als we een bepaald klimaat creren en zeggen dat alles rozengeur en maneschijn is, kunnen we niet aan de sociale partners en de burgers vragen dat ze inspanningen doen. Het is de taak van parlements- en regeringleden om een oproep te doen. We moeten niet te pessimistisch doen of laten uitschijnen dat we met een voet in de afgrond staan, maar een en ander hangt af van de regeringsverantwoordelijken op allerlei niveaus, want zij moeten de juiste toon zetten. Het is de taak om, over alle politieke grenzen heen, de juiste toon te vinden.
De voorzitter: De heer Laurys heeft het woord.
De heer Jan Laurys: Mevrouw de voorzitter, mijn opmerking in verband met de loonkost sluit een beetje aan bij het betoog van de heer Van den Heuvel. Ik wil niet pessimistisch zijn. In vergelijking met Duitsland moet er iets gebeuren, maar het blijft uiteindelijk maar 7 percent op de loonkost, die ook maar een deel is van de totale kost. Ik pleit dus voor realisme.
De discussie over flexibiliteit begrijp ik niet. We lezen regelmatig dat Belgi inzake arbeidsvoorwaarden een van de meest flexibele landen is van Europa. We hebben tijdens de vorige legislatuur een bezoek gebracht aan General Motors. Daar werd ons verteld dat er zelfs ploegen vanuit Antwerpen naar Keulen zijn gegaan om een nieuw model op te starten, omdat de mensen in Duitsland er niet in slaagden het te organiseren. Ook bij andere bedrijfsbezoeken wordt dat regelmatig gezegd.
Een en ander heeft dus ook te maken met de ingesteldheid van de werknemer, meer dan met de structuren. Ik denk dat de discussie over flexibiliteit soms wordt overdreven. Ik vrees dat we ons fixeren op een aantal fetisjen, die weinig impact blijken te hebben op de echte concurrentiepositie van Vlaanderen.
De voorzitter: De heer Vrancken heeft het woord.
De heer John Vrancken: Mevrouw de voorzitter, ik wil nog even reageren op het feit dat mijn opmerking nogal eng werd genterpreteerd, en werd beperkt tot het dichtslibben van de wegen op Vlaams niveau. Het is ook een Europees probleem. Als we 96 percent van de productie exporteren, is dat natuurlijk ook naar de Europese landen. Ik wil de discussie niet verengen tot het Vlaamse niveau.
De voorzitter: Het incident is gesloten.