Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking en Toerisme Vergadering van 19/04/2005
Vraag om uitleg van de heer Stefaan Sintobin tot de heer Geert Bourgeois, Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme, over de toekomstige rol van de provincies in de cordinatie van de Europese programmas en de interregionale samenwerking tijdens de periode 2007-2013
De voorzitter: Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Sintobin tot de heer Bourgeois, Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme, over de toekomstige rol van de provincies in de cordinatie van de Europese programmas en de interregionale samenwerking tijdens de periode 2007-2013.
De heer Sintobin heeft het woord.
De heer Stefaan Sintobin: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collegas, de heer Van Nieuwenhuysen heeft me het antwoord gegeven op zijn schriftelijke vraag, die voor een deel hetzelfde thema behandelde. Mijn vraag is echter iets ruimer dan die van mijn collega.
Mijnheer de minister, in het onderdeel Buitenlands Beleid van het Vlaams regeerakkoord staat vermeld dat men bijzondere aandacht zal schenken aan het toekomstig Europees cohesie- en structuurbeleid na 2006 en aan de ondersteuning van de grensoverschrijdende samenwerking tussen regios en groepen van gemeenten. Er is ook sprake van een structurele versterking van de samenwerking tussen Vlaanderen en Noord-Frankrijk en het onderzoeken van de uitbouw van een Europees district. In de beleidsnota Buitenlands Beleid staat dat er bij de regionale samenwerking prioriteit zal worden verleend aan onder meer Nord-Pas de Calais. In het kader van deze samenwerking wil de Vlaamse Regering de cordinatie versterken tussen de verschillende initiatieven via de uitbouw van een aanspreekpunt.
Begin maart 2005 werd de West-Vlaamse gouverneur Breyne voor een periode van 5 jaar aangesteld als cordinator voor de grensoverschrijdende en interregionale samenwerking. Mijnheer de minister, u motiveerde dit vanuit de nood aan stroomlijning en de ontwikkeling van een globale strategische visie op samenwerking omdat de samenwerking momenteel op verschillende bestuurlijke niveaus tegelijkertijd verloopt. Betekent dit dat u de huidige rol van de provincies bij het dagelijkse beheer van de nog lopende Interreg-programmas IIIA en IIIB voor de toekomst wilt herzien?
De Europese Commissie heeft op 14 juli 2004 de eerste wetgevende voorstellen goedgekeurd voor de hervorming van het cohesiebeleid voor de periode 2007-2013. Daarover is de consultatie met de lidstaten gestart met de bedoeling om in 2006 de nieuwe operationele programmas vast te leggen, zodat vanaf begin 2007 nieuwe projecten kunnen worden goedgekeurd. Voor Belgi verloopt die consultatie over de opmaak van die Europese programmas met de gewesten, dus ook met het Vlaamse Gewest. Het gaat meer in het bijzonder over de nieuwe Doelstelling 2 regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid en de nieuwe Doelstelling 3 Europese territoriale samenwerking. Er is ook de voorbereiding van het Interreg IV-programma.
Het provinciebestuur van West-Vlaanderen staat, zoals aangehaald, in de huidige programmaperiode van het Europese cohesiebeleid 2000-2006 mee in voor de cordinatie en het dagelijks beheer van de Interreg-programmas IIIA en IIIB, Doelstelling 2/Kust, Phasing Out 5b/Westhoek en Plattelandsontwikkeling. Mijnheer de minister, zal de Vlaamse Regering ook in de toekomst de cordinatie en het dagelijkse beheer zeg maar de invulling van de toekomstige programmas aan de provincies toevertrouwen? De provincies dringen hierop aan omdat zij heel wat expertise hebben verworven en het best geplaatst zijn om projecten te ontwikkelen en op te zetten en samen met de Vlaamse overheid en de gemeenten in de stuurgroepen al dan niet goedkeuringsbeslissingen te nemen.
Momenteel werkt Europa aan een samenwerkingsmodel voor Europese grensstreken. Met een gemengde Frans-Belgische parlementaire werkgroep willen de buurlanden nu de oprichting van een dergelijk samenwerkingsmodel voor het gebied Rijsel-Kortrijk-Doornik-Moeskroen onderzoeken. Hierin zouden ook Vlaamse parlementsleden zetelen. Mijnheer de minister, kunt u meer toelichting geven over deze parlementaire werkgroep? Wanneer worden de Vlaamse parlementaire vertegenwoordigers aangeduid?
Het provinciebestuur van West-Vlaanderen vraagt dat ook langs de Belgisch-Nederlandse grens deelgebieden worden behouden, zoals de Euregio Scheldemond, waar de provincies West- en Oost-Vlaanderen structureel samenwerken met de Nederlandse provincie Zeeland en dit rond Europese programmas en via de Scheldemondraad. Het provinciebestuur pleit tevens voor een maritiem grensoverschrijdend programma met de oostelijke counties van Engeland. Op het terrein is er immers vraag naar grensoverschrijdende projecten met Engeland. Mijnheer de minister, zal Vlaanderen verder meestappen in zowel het Noordzeeprogramma als in het North-Westprogramma, waarbij heel wat netwerken zijn opgebouwd met zowel Nederland, Denemarken en Zweden als met Noord-Frankrijk? Stapt de Vlaamse Regering mee in deze visie?
De voorzitter: Mevrouw Poleyn heeft het woord.
Mevrouw Sabine Poleyn: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collegas, ik heb met verbazing de tekst gelezen. Ik had even de indruk te luisteren naar de woordvoerder van het West-Vlaams provinciebestuur. Het was echter de heer Sintobin die aan het woord was. Ik heb dan ook een licht vermoeden dat deze tekst eigenlijk uit een andere context komt. Dit neemt niet weg dat ook ik genteresseerd ben over hoe het staat met de voorbereiding van de hervorming van het cohesiebeleid op het Europees niveau.
Op 2 februari 2005 hebben we in deze commissie contacten gehad met de VVP. Daar werd zeer duidelijk gesteld wat hun optie is. Ze geloven sterk dat de provincies een belangrijke rol moeten spelen inzake het cohesiebeleid, ook na de hervormingen, niet het minst omwille van het subsidiariteitsprincipe dat in de Europese Unie meer en meer centraal wordt gesteld. De VVP was ook vragende partij om duidelijker afspraken te maken tussen de provincie en het Vlaamse Gewest. Ik herinner me ook dat er in de uiteenzettingen een bepaalde vrees tot uiting kwam. De belangrijke rol van de provincies werd wel bevestigd in het regeerakkoord. De VVP was echter benieuwd naar wat de volgende gesprekken zouden brengen.
Mijnheer de minister, hoever staan de zaken? Is er al een timing?
De voorzitter: Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois: Mijnheer de voorzitter, geachte collegas, het antwoord op de eerste vraag van de heer Sintobin is negatief. Hij had dat kunnen weten, want ik neem aan dat hij de taakomschrijving van de cordinator heeft gelezen. Daarin staat heel duidelijk dat de cordinatie van de Interreg-programmas aan Vlaamse kant, in het bijzonder van programma IIIA voor Vlaanderen- Walloni-Frankrijk, niet tot de opdracht van de heer Breyne behoort. De rol van de provincie West-Vlaanderen in het dagelijkse beheer van het programma blijft behouden. In het kader van de programmaperiode 2000-2006 zijn en blijven de provincies nauw betrokken bij de voorbereiding en de uitvoering van de Interreg III programmas. De opgezette beheersstructuren en de taakverdeling maken het voorwerp uit van afspraken tussen alle betrokken partners die tot het einde van de programmaperiode blijven gelden.
Wat de vraag van mevrouw Poleyn betreft, moet ik zeggen dat het moeilijk is om vandaag duidelijkheid te verschaffen over het toekomstige cohesiebeleid. Europa heeft op dat vlak nog geen duidelijkheid verschaft. De voorstellen van de Europese Commissie van 14 juli 2004 voor de volgende programmaperiode 2007-2013 maken het voorwerp uit van besprekingen met de lidstaten. Er kan dus nog veel worden gewijzigd vooral ook aan de voor Vlaanderen zo belangrijke Doelstelling 2 over het regionaal concurrentievermogen en de werkgelegenheid. Die voorstellen hangen samen met de voorstellen inzake de financile vooruitzichten voor de EU voor de jaren na 2006. Daarover wordt moeizaam onderhandeld. De Luxemburgse voorzitter probeert een oplossing te vinden.
Het is echter evident dat de omvang van de middelen die zullen worden opzijgezet voor het toekomstige cohesiebeleid en de werking van de Europese structuurfondsen sterk bepalend zal zijn voor de uiteindelijke voorstellen van de Europese Commissie in het algemeen en de voorwaarden van de nieuwe Doelstelling 2 in het bijzonder. Er blijft dus onduidelijkheid heersen over zowel het programma zelf als over de middelen. Afhankelijk van de resultaten van die onderhandelingen zal Vlaanderen een aangepaste organisatiestructuur uitbouwen. We zullen daarbij nagaan in welke mate het provinciale beleidsniveau het best kan worden betrokken bij het toekomstige cohesiebeleid. Als er een toestand uit de bus zou komen waarbij alleen Vlaanderen in zijn geheel in aanmerking zou komen of Vlaanderen de bevoegdheid zou krijgen om regios aan te duiden, dan verandert het perspectief ten aanzien van de rol van de provincies. Vandaag zijn er nog te veel onbekende parameters om daar dieper op in te gaan.
Voor wat betreft de Belgisch-Franse werkgroep moet ik verwijzen naar het antwoord op de schriftelijke vraag nummer 107 van de heer Van Nieuwenhuysen. Het gaat om een informele parlementaire werkgroep waarin parlementsleden van de regio van de grensoverschrijdende metropool rond Rijsel deelnemen. In die werkgroep zetelen twee Vlaamse volksvertegenwoordigers: de heren Stefaan De Clerck en Gilbert Bossuyt. Mevrouw Lahaye Battheu, een Nederlandstalig lid van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, vertegenwoordigt het federale parlement. De werkgroep bestaat uit zes Belgische en zes Franse leden. De opdracht ervan bestaat erin om gedurende n jaar juridische hinderpalen voor de grensoverschrijdende samenwerking te identificeren en de mogelijkheden voor de creatie van een lokaal samenwerkingsverband, Eurodistrict genoemd, te onderzoeken.
Vlaanderen is steeds een voorstander geweest van de voortzetting van de grensoverschrijdende transnationale en interregionale samenwerking in het kader van het toekomstige cohesiebeleid. Naast het voortzetten van de samenwerking met de huidige partners in het kader van Interreg IIIA en IIIB zullen de mogelijkheden worden onderzocht van de uitbouw van een maritiem grensoverschrijdend programma met het Verenigd Koninkrijk. Wat betreft de concrete uitvoering van de programmas zal in overleg met de buitenlandse partners worden gestreefd naar de meest optimale afbakening en structuren. Daarbij zal rekening worden gehouden met de resultaten van de update van de tussentijdse evaluatie van de lopende programmas 2000-2006. Die evaluatie moet voor het einde van 2005 zijn afgerond.
De voorzitter: De heer Sintobin heeft het woord.
De heer Stefaan Sintobin: Terzijde stel ik vast dat sommige mensen er problemen mee hebben dat ik via bepaalde kanalen informatie heb gekregen die aan de basis ligt van mijn vraag. Verder dank ik de minister voor zijn antwoord. Wellicht zullen we in deze commissie op dat onderwerp nog terugkomen. In zijn antwoord aan de heer Van Nieuwenhuysen schrijft hij dat voor de samenstelling van de werkgroep is gestreefd naar ideologische evenwichten. Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat ideologie bij veel politieke partijen ver is te zoeken. Het gehanteerde criterium is dus dubieus. Het zou democratischer zijn geweest als hij ook iemand uit de grootste partij van Vlaanderen had gevraagd om deel uit te maken van de werkgroep.
De voorzitter: Het incident is gesloten.