Commissie voor Economie, Werk en Sociale Economie Vergadering van 14/04/2005
Vraag om uitleg van mevrouw Anissa Temsamani tot mevrouw Fientje Moerman, vice-minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel, over de opleidingscheques voor werkgevers
De voorzitter: Aan de orde is de vraag om uitleg van mevrouw Temsamani tot mevrouw Moerman, vice-minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel, over de opleidingscheques voor werkgevers.
Mevrouw Temsamani heeft het woord.
Mevrouw Anissa Temsamani: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, geachte leden, zoals u weet werd in 2002 een stelsel van opleidingscheques opgestart, dat voorziet in subsidies voor opleidingen die werknemers op eigen initiatief kunnen volgen. Dankzij het Vlaams Werkgelegenheidsakkoord voor 2003-2004 werd de uitbreiding van het systeem van de opleidingscheques gerealiseerd, waardoor we nu twee systemen hebben: één voor werknemers en één voor werkgevers. Hoewel het initiatief in het ene geval gedeeltelijk bij de werkgever ligt en in het andere geval volledig bij de werknemer, zijn er belangrijke parallellen in de doelstellingen van beide systemen.
Zo was er grote eensgezindheid over de kern van de zaak: door middel van het tweeledige stelsel van de opleidingscheques willen de sociale partners en de Vlaamse overheid het levenslang en levensbreed leren van alle Vlaamse werknemers stimuleren. Zowel de vorige als de huidige regering vinden levenslang en levensbreed leren immers heel belangrijk. Uiteindelijk moet dit de competenties en concurrentiepositie op de arbeidsmarkt versterken.
Nogmaals, het gaat over alle werknemers, waarbij bijzondere aandacht moet gaan naar de participatie van bepaalde doelgroepen die gewoonlijk minder snel aan een bijkomende opleiding komen. We hebben nu enkele jaren de tijd gehad om de aanwending van deze subsidiekanalen door werkgevers en werknemers, door degenen die de cheques aanvragen en door de erkende opleidingscentra die de cheques aanvaarden, te bekijken, en dus lijkt me nu het ogenblik voor een grondige evaluatie en bijsturing van beide stelsels aangebroken.
Inzake de opleidingscheques voor werknemers heeft die evaluatie al plaatsgevonden, waarbij momenteel in een studieronde met de sociale partners is voorzien. Daarbij duiken bijvoorbeeld vragen op over het gevreesde Mattheuseffect. Wie gebruikt de cheques en voor welke opleidingen, en vormen de opleidingscheques in die zin ook werkelijk een stimulans om een opleiding te volgen? Als opleidingscheques vooral worden gebruikt door hoger opgeleiden om opleidingen te volgen die niet echt de competitiviteit van een bredere groep werknemers verder versterken, moeten we inderdaad nadenken over bijsturingen om het goedbedoelde systeem van de opleidingscheques te vrijwaren. Ik wil wel duidelijk stellen er geen probleem mee te hebben dat ook hoger geschoolden gebruik maken van die cheques.
Wat zijn de huidige vaststellingen voor de opleidingscheques voor werkgevers? Daar bent u immers voor bevoegd. Minister Vandenbroucke is bevoegd voor het andere systeem. Een rapport van de PASO-denktank van mei vorig jaar liet zich positief uit over de bekendheid van de maatregel en het gebruiksgemak ervan. Bedrijven kunnen gewoon via het internet heel gemakkelijk de nodige informatie opvragen, enigszins analoog met de dienstencheques.
Een van de doelstellingen van het systeem was het bereiken van kleine ondernemingen, die het vaak moeilijk hebben en geen bijkomende middelen hebben voor opleidingen. Nochtans stelde de denktank vast dat net die ondernemingen heel weinig aan bod komen in dit systeem. Slechts 7,7 percent van alle door de bedrijven aangekochte cheques werd aangevraagd door kleine ondernemingen. 54 percent van de cheques kwam terecht in middelgrote ondernemingen, met 10 tot 49 werknemers, en een kleine 35 percent werd aangewend door bedrijven met 50 of meer werknemers. Andere vaststellingen van de PASO-werkgroep destijds waren dat familiale bedrijven en bedrijven met veel laaggeschoolden en oudere werknemers minder gebruik maakten van de opleidingscheques voor werkgevers.
Dat zijn vrij merkwaardige vaststellingen, vooral omdat het systeem van de opleidingscheques voor werkgevers in een gelijke maximale subsidiëring van 6.000 euro per bedrijf voorziet. Daarbij wordt geen rekening gehouden met de grootte van de bedrijven, wat in principe zou moeten resulteren in een relatief grotere stimulans voor de kleinere bedrijven.
De PASO-onderzoekers vreesden vooral voor een oneigenlijk gebruik van de cheques. Samenvattend zagen ze daarvan twee mogelijke vormen. Ten eerste stelden ze vast dat de cheques tot vervangingsinvesteringen leidden. Niet minder dan 80 percent van de aangekochte cheques zouden zijn gebruikt voor de financiering van opleidingen die eigenlijk al plaatsvonden. Dat waren opleidingen die voordien werden betaald door de werkgever zelf, terwijl men nu die opleidingen met de cheques betaalde. Ten tweede wezen ze op indicaties dat deze subsidievorm de markt van de externe opleidingen verstoorde. De tegemoetkoming van de overheid werd als het ware verrekend in de stijgende kostprijs van de opleidingen. Dat is een beetje een pervers markteffect, dat moet worden bestreden.
Soortgelijke bekommernissen kwamen reeds aan bod in de vragen die uw voorganger, mevrouw Ceysens, stelde bij cijfers die u in januari vrijgaf en bij het grote aandeel van cheques die worden binnengehaald door het verder relatief onbekende Mechelse opleidingsbedrijf U-Man. Ik wil me in dit verband zeker aansluiten bij de bezorgdheid om de handel en wandel van dergelijke opleidingsverstrekkers. Ik maak me echter vooral zorgen omdat het soort opleidingen dat door dergelijke instanties wordt aangeboden niet echt gericht is op de grootste groep op de Vlaamse arbeidsmarkt. Als we kijken naar de opleidingen die hoofdzakelijk worden aangeboden door de andere grote verbruikers van de opleidingscheques voor werknemers, zoals SD WORX, Kluwer, en de Vlerick Managementschool, blijkt dat deze vrees terecht is.
Een artikel in De Standaard van 14 januari 2005 terzake maakte pijnlijk duidelijk dat er een grote kloof is ontstaan tussen het denken over de opleidingscheques en de praktische toepassing. Ik citeer: 'Met die cheques ter waarde van 30 euro per stuk, waarvan de helft wordt betaald door de Vlaamse overheid, kunnen KMO-werkgevers een bijscholing volgen bij een erkende opleidingsverstrekker.' Uiteraard kan elke werknemer binnen de onderneming een opleiding volgen met de door de onderneming aangevraagde opleidingscheques, dus niet alleen de ondernemer zelf, niet alleen zijn kaderleden en niet alleen zijn bedienden. Dat is een eerste aspect van de problematiek.
Tegelijk willen we bij u peilen, mevrouw de minister, naar de concrete toepassing van de passus in uw beleidsnota over het vervangen van subsidiestelsels zoals de opleidingscheques voor werkgevers door fiscale stimulansen. Meer bepaald vragen we ons af of dit niet bepaalde bedrijfsvormen, zoals opstartende bedrijven en kleine KMO's in het bijzonder, zou benadelen. De subsidiëring en aanmoediging van opleidingen werd net georganiseerd via het stelsel van de opleidingscheques omdat dit een vraaggestuurd systeem is. Dit is een ander aspect dat volgens mij niet kan worden opgevangen door de vermindering van de fiscale bijdragen van de bedrijven.
Mevrouw de minister, is de brede evaluatie van de opleidingscheques voor werkgevers nu eigenlijk al opgestart? Zo ja, wat zijn de eerste bevindingen? Welke bedrijven maken in hoofdzaak gebruik van de cheques en voor welke opleidingen en welke werknemers? In welke mate speelt het Mattheuseffect? In welke maatregelen voorziet u desgevallend om het systeem te optimaliseren? Wat denkt u te doen u om het perverse effect waarbij de deelnameprijs van opleidingen stijgt, te vermijden? Wat gaat u doen aan het feit dat de ondernemingen de opleidingscheques vooral aanwenden voor de opleiding van hun kaders? Dat was toch niet de oorspronkelijke bedoeling van die cheques. Wat is de resterende ruimte binnen het huidige systeem van de opleidingscheques voor dit jaar? Denkt u eraan het huidige stelsel te vervangen door fiscale stimulansen?
De voorzitter: De heer Van den Heuvel heeft het woord.
De heer Koen Van den Heuvel: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik heb twee aansluitende bedenkingen bij de goede vragen van mevrouw Temsamani. Gisteren kwam de problematiek van de adviescheques en de deadweighteffecten ervan aan bod in de plenaire vergadering. Dat laatste aspect vormt inderdaad een risico bij elke subsidiëring. Net zoals gisteren wil ik vragen hoe men, weliswaar conform de Europese regels, een grotere selectiviteit kan inbouwen voor bepaalde sectoren en naargelang de grootte van ondernemingen. De doelgroep moet nauwkeuriger worden afgelijnd. Men moet immers vermijden dat dit een groot deadweight-effect veroorzaakt. Door die meer verfijnde aflijning van de doelgroep kan men dat risico doen afnemen. Bent u van plan die criteria te verscherpen, zodat er een grotere selectiviteit ontstaat?
Er is een grote evaluatieoefening gaande met betrekking tot de verschillende chequesystemen, zoals de opleidingscheques en de adviescheques. In het regeerakkoord staat duidelijk, dacht ik, dat men dit zal evalueren en die verschillende systemen wil integreren, ook in het kader van de administratieve vereenvoudiging. Overweegt u nog steeds een grotere harmonisatie en integratie van de diverse systemen, om zodoende eenduidiger te kunnen optreden?
De voorzitter: Minister Moerman heeft het woord.
Minister Fientje Moerman: Mijnheer de voorzitter, geachte leden, de aangekondigde evaluatie van het systeem van de opleidingscheques voor werkgevers is afgerond. Ze werd uitgevoerd door professor Sels van de KU Leuven en een team van het Hoger Instituut voor de Arbeid. Ik kan de eerste bevindingen van deze evaluatie als volgt samenvatten. De opleidingscheques voor werkgevers genieten een ruime bekendheid bij de ondernemingen. Ze bereiken de gewenste doelgroep van de KMO's. Ze laten toe de opleidingsinspanningen op peil te houden in een laagconjunctuur. Ze ressorteren geen ongewenste effecten met betrekking tot werknemerscategorieën.
De analyse van de afnamecijfers toont dat 79 percent van de cheques wordt gekocht door kleine, 13 percent door middelgrote en 7 percent door grote ondernemingen. De opleidingscheque is volgens de studie het instrument met de grootste penetratiegraad bij de micro-ondernemingen. Anderzijds wijzen recente cijfers van mijn eigen administratie erop dat de afname door de grote ondernemingen verder is gedaald. Wat de aard van de ingekochte opleidingen betreft, ging de aandacht naar het fenomeen van de deadweight. Dat is dus onderzocht, mijnheer Van den Heuvel. Dan gaat het dus over de opleidingen die ook zouden zijn ingekocht zonder de opleidingscheques. In het bijzonder bij de grote ondernemingen is de deadweight hoog, namelijk 86 percent. Dit is zonder twijfel gerelateerd aan de marginale impact van een contingent dat maximaal 200 cheques bedraagt in ondernemingen die per definitie meer dan 250 werknemers tellen. Bij de KMO's bedraagt de deadweight slechts 50 percent. Ter vergelijking, het aandeel van de deadweight bedraagt 51 percent bij het hefboomkrediet en 63 percent bij het ondersteuningsbeleid van de VDAB en werd geraamd op 80 percent bij de Vlamivorm-maatregel.
Het onderzoek van de personeelscategorieën die van de opleidingscheques genoten, spreekt het bestaan van een Mattheuseffect tegen. In ondernemingen met tien of meer werknemers komt ruim 44 percent van de aangekochte opleidingscheques ten goede aan het uitvoerend personeel. Voor de opleiding van leidinggevend en ondersteunend personeel werden respectievelijk 28 percent en 23 percent van de cheques gebruikt. Slechts 5 percent van alle opleidingscheques werd voor de zaakvoerders gereserveerd. Bij de micro-ondernemingen gaan de opleidingscheques voor 32 percent naar het uitvoerend, voor 15 percent naar het ondersteunend en voor 20 percent naar het leidinggevend personeel. Zaakvoerders en werkende vennoten gebruiken 32 percent van de cheques. Het belang van deze laatste categorie hoeft niet te verbazen, gezien de centrale plaats van de zaakvoerder in deze zeer kleine organisaties.
Schakelt men de categorieën van het uitvoerend en ondersteunend personeel gelijk met die van de laag- en middengeschoolden, dan blijkt dat deze groepen, begunstigd met gemiddeld 57 percent van de cheques, meer aan bod komen in het systeem van de opleidingscheques voor werkgevers dan in de maatregel voor werknemers, waar ze niet meer dan 50 percent van de cheques toegewezen krijgen.
U vroeg in welke maatregelen ik voorzie om het systeem te optimaliseren. De resultaten van deze evaluatie zullen grondig worden geanalyseerd door de cel Opleidingscheques van de administratie Economie. Op basis van deze analyse zal ik, indien nodig, een voorstel uitwerken tot aanpassing van het systeem van de opleidingscheques, zodat het beter uitvoering geeft aan de beleidsobjectieven en nauwer aansluit bij de reële behoeften van de ondernemers.
U vroeg in welke maatregelen ik voorzie om het perverse effect waarbij de deelnameprijs van de opleidingen stijgt te vermijden. Nergens blijkt echter uit deze evaluatie dat opleidingsverstrekkers zich via tariefaanpassingen een deel van de steun zouden toe-eigenen. Ze maakt enkel gewag van 'meestal anekdotische indicaties dat deze vorm van subsidiëring van externe opleiding tot opwaartse prijsaanpassingen bij sommige opleidingsverstrekkers heeft geleid.' De administratie heeft achterhaald dat het hier hoogstens ging om opleidingsverstrekkers die hun tarief afstemden op het chequebedrag van 30 euro, wat een eenmalig effect is bij de start van de maatregel. Het risico dat tarieven zouden worden afgestemd op een drempelbedrag van 300 euro is afgewend sinds de minimumafname van tien cheques werd afgeschaft bij de introductie van de elektronische opleidingscheque in 2004. De administratie heeft overigens wel signalen opgevangen over de vervalsing van de concurrentievoorwaarden in de opleidingsmarkt, omdat publieke opleidingsverstrekkers, goed voor ongeveer een kwart van de afgenomen cheques, tot het systeem zijn toegelaten, terwijl ze al genieten van een aanbodsubsidie.
Het is mijn overtuiging dat overheidssteun onvermijdelijk een risico inhoudt van parasiteren door intermediairen. De concurrentie tussen een voldoende aantal opleidingsverstrekkers enerzijds en het vraaggestuurde karakter van deze maatregel anderzijds, zouden echter een garantie moeten bieden tegen een dergelijk ongewenst effect. Dit zorgt er immers voor dat de ondernemer, na de concurrentie te hebben geraadpleegd, volkomen vrij een opleidingsinstantie kan kiezen, met de beste prijs-kwaliteitsverhouding als criterium.
Zoals uit mijn voorgaande antwoorden blijkt, spreken de bevindingen van de evaluatie de stelling tegen dat de ondernemingen de opleidingscheques vooral aanwenden voor de opleiding van hun kaderleden. Het lijkt me daarom niet nodig om op dit aspect van de maatregel in te grijpen.
Na de eerste drie maanden van dit jaar hadden de werkgevers 655.000 opleidingscheques besteld, of 44 percent van het beschikbare contingent van 1.500.000 stuks.
U vroeg me of ik eraan denk het huidige stelsel te vervangen door fiscale stimulansen. Zoals ik in het begin van mijn betoog heb aangegeven, zullen de resultaten van de evaluatie nu grondig worden geanalyseerd door de administratie, in het kader van haar beleidsvoorbereidende taak. Op basis van deze analyse zal ik een voorstel laten uitwerken. Ik wil echter niet vooruitlopen op de beleidsvoorstellen waartoe deze analyse kan leiden.
De voorzitter: Mevrouw Temsamani heeft het woord.
Mevrouw Anissa Temsamani: Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Toch wil ik nog eens mijn grote bekommernis beklemtonen, hoewel de evaluatie die enigszins weerlegt. Ik heb die evaluatie natuurlijk nog niet gezien. Mijn bekommernis betreft mensen die het minder gemakkelijk hebben, en dan heb ik het over kleine ondernemers, bedrijven en zelfstandigen, die niet noodzakelijk het geld hebben om bijkomende opleidingen te volgen, maar ook over die werknemers die heel erg kwetsbaar zijn en ook geen eigen middelen hebben daartoe. Ik pleit ervoor dat zij prioritair aandacht blijven krijgen bij die opleidingscheques. Dat was de oorspronkelijke bedoeling. Hoewel het niet uit te sluiten valt met dit systeem, kan het niet de bedoeling zijn dat bedrijven die het financieel zeer goed hebben en in principe ook over de nodige budgetten beschikken, het leeuwendeel zouden vormen van degenen die een beroep doen op die cheques. Ook zou ik graag inzage krijgen in die evaluatie indien dat mogelijk is.
De voorzitter: Minister Moerman heeft het woord.
Minister Fientje Moerman: Ik begrijp uw bezorgdheid. Ik doe zelf geen evaluatie - als politicus acht ik me daarvoor totaal onbekwaam - maar laat ze uitvoeren. Uit de cijfers ervan blijkt dat dit het instrument is met de grootste penetratiegraad bij de micro-ondernemingen en dat de categorie van het uitvoerend en ondersteunend personeel voor 57 percent genieten van de opleidingscheques voor werkgevers, terwijl dit cijfer bij de cheques voor de werknemers 50 percent bedraagt. Voor het overige is dit maar een eerste overzicht en is het aan de administratie om, na een grondige analyse, de nodige beleidsvoorbereidende voorstellen te formuleren.
De voorzitter: Het incident is gesloten.