Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media Vergadering van 10/03/2005
Interpellatie van de heer Jurgen Verstrepen tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de koppeling van subsidies voor sport-, cultuur- en jeugdverenigingen aan quota voor allochtonen
Interpellatie van de heer Jos Stassen tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over allochtonen in cultuur-, jeugd- en sportverenigingen
De voorzitter: Aan de orde zijn de samengevoegde interpellaties van de heer Verstrepen tot de heer Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de koppeling van subsidies voor sport-, cultuur- en jeugdverenigingen aan quota voor allochtonen, en van de heer Stassen tot minister Anciaux, over allochtonen in cultuur-, jeugd- en sportverenigingen.
De heer Verstrepen heeft het woord.
De heer Jurgen Verstrepen: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, de minister maakt het ons moeilijk om oppositie te voeren. Dat is natuurlijk zijn goed recht, maar zijn stijl geeft me niet de indruk dat er een strategie achter zit. Er zit geen coherentie in zijn verhaal. Hij lanceert een idee, legt verklaringen af, geeft vage antwoorden op een interpellatie - nog voor ze is gesteld -, en ten slotte verandert hij van koers om te nuanceren en bij te sturen. 'Ik heb het zo niet bedoeld en u hebt me verkeerd begrepen', zo luidt het dan.
Onze fractie verwacht van een minister toch enige standvastigheid. Of voeren sp.a-spirit en de VLD de opendebatcultuur opnieuw in? Eerst was er het akkefietje met de heer Somers, dan kwam zijn antwoord, en toen een demarche die er uiteindelijk geen bleek te zijn. Onduidelijkheid is troef.
Als het van minister Anciaux afhangt, kunnen culturele centra die de quota voor allochtonen niet halen misschien wel fluiten naar hun geld. Als het van de heer Somers afhangt, kunnen veel allochtone zelforganisaties die niet genoeg openstaan voor Vlamingen ook fluiten naar hun geld. De minister koppelt subsidies voor cultuur-, jeugd- en sportverenigingen aan quota voor migranten. Hij doet dus hetzelfde als de heer Somers, maar dan omgekeerd. Elke vereniging moet voor iedereen openstaan. De heer Somers pakt de koppige allochtonen aan, de minister de harde autochtonen. Ik vraag me af of beide heren wel deel uitmaken van dezelfde meerderheid.
Minister Anciaux flirt schaamteloos met de grondwettelijke vrijheid van vereniging. Iedere burger mag zich verenigen met wie hij of zij dat wil. Tot nader order heeft de overheid daar niets mee te maken. Dat is een van de fundamenten van onze democratie. Grondwetsspecialisten zijn het erover eens dat, zelfs als de overheid subsidieert, de overheid daar niets mee te maken mag hebben. Zo niet wordt via een omweg dat grondwettelijk recht uitgehold.
Een dag na zijn eerste verklaringen zei de minister dat men hem 'niet mis moet begrijpen over sport-, cultuur- en jeugdverenigingen. Dat had sport-, cultuur- en jeugdsector mogen zijn.' Op zijn weblog zegt de minister: 'Misschien was ik te onvoorzichtig en te onduidelijk. Ik had het dus niet voldoende duidelijk gecommuniceerd.' Wat is er nu in godsnaam van aan? Eerst zei hij dat zijn voorstel door de hele Vlaamse Regering wordt gesteund, inclusief de VLD. Maar in een adem zei hij dat de zaak in de regering nog niet was doorgepraat. En hij voegde eraan toe: 'Dat hoeft ook niet. Dat is een logisch uitvloeisel van het regeerakkoord.' De heer Somers reageerde afwijzend. Hij zei: 'Het is uitstekend dat de minister beseft dat inspanningen nodig zijn, maar quota zijn echt niet de goede tactiek.' De heer Vanackere van CD&V zei in de krant dat het voorstel 'betuttelend' is. De woordvoerster van de minister-president was nog duidelijker: 'Het is niet de bedoeling van de Vlaamse Regering.' Geef toe dat dit allemaal nogal onsamenhangend overkomt. Of moet ik echt geloven dat iedereen, alle journalisten incluis, verkeerd wordt begrepen?
De minister verklaarde ook dat het voorstel grondig is besproken met de sector, maar de sector zelf reageerde vernietigend. Ik citeer de Vlaamse Jeugdraad: 'Door de subsidies voor jeugd-, sporten cultuurverenigingen te willen koppelen aan quota, slaat Anciaux de bal volledig mis. Zijn voorstellen zijn absoluut niet doorgepraat met de sector. Hij bepaalt nu zelf de uitkomst van een discussie die hij nog moet opstarten, en legt dit bovendien mee in onze mond. Dat kan niet. Quota zijn niet het goede middel om het interculturele vraagstuk aan te pakken. Diversiteit is iets wat je niet kunt afdwingen. Het is niet omdat er geen allochtonen in de werking zitten dat dit een eiland zou zijn. Integendeel: zolang het onderwijssysteem de sociale ongelijkheid in de hand werkt, moet niemand van de jeugdwerking verwachten dat we dat gaan rechttrekken.'
Het Steunpunt Jeugd reageerde even kortaf: 'De minister beweert zijn voorstel met de sector zelf al grondig te hebben besproken. Dat is een foutieve voorstelling van zaken. We hopen dat dit een losse flodder of een foute quote van de minister was.' De minister verklaarde expliciet dat zelfs de operahuizen een inspanning moeten leveren om de volle subsidiepot te kunnen blijven krijgen.
De heer Marc Clemeur, intendant van de Vlaamse Opera in Antwerpen, lachte eens met het idee: 'Blijkbaar weet niemand het, maar wij zijn bij uitstek een multiculturele instelling. Van de 280 medewerkers zijn er 70 van vreemde afkomst. Opera is per definitie niet aan taal gebonden. Ons koor en orkest hebben veel Russen, Oost-Europeanen en Aziaten in dienst. Bij de technici zitten ook Grieken, Turken en zelfs iemand van Saoedi-Arabië. Quota opleggen is sowieso een slecht idee. Dat is zo dirigistisch. Wie gaat dat controleren? Of moeten we het bij elke voorstelling aan iedereen vragen? "Bent u van Belgische origine? Zo neen, vanwaar komt u?"'
Een dag later zei de minister dat hij verkeerd was begrepen: 'Mijn plan slaat natuurlijk niet op alle verenigingen, maar enkel op de culturele sector, waar het Cultuurpact geldt. Met organisaties zoals bibliotheken en theatergezelschappen zullen we dergelijke doelstellingen afspreken. Niet met alle verenigingen.' Met welke verenigingen wil hij dat dan wél afspreken? Hij had het zogezegd besproken met de sector, maar die sector hoorde het in Keulen donderen. Nog later gaf de minister eigenlijk toe dat zijn verklaring onjuist was door te zeggen dat het overleg 'nu' is gestart en in 2006 moet uitmonden in een consensus. Na de verklaringen van de sector kon hij niet anders meer.
Naast deze kleine greep uit zijn verklaringen stoor ik me als democraat in het bijzonder aan het feit dat de minister ook nog eens verklaart dat hij zich tegenover niemand moet verantwoorden: 'Ik laat me niet afremmen.' Ik dacht dat ons democratisch bestuurssysteem bestaat uit overleg en verantwoording afleggen. Als hij zegt dat er meer allochtonen moeten komen in de raden van bestuur, in de werking en onder het publiek, en als hij die afspraken aan het einde van de rit ook bindend wil maken voor instellingen als cultuurcentra, stadstheaters, sporthallen en kunstencentra, dan doet hij volgens de definitie van het woord aan 'positieve discriminatie'.
De minister verplicht organisaties om mensen op te nemen op basis van etnische afkomst, en niet op basis van kwaliteiten, engagement, inzet of welke andere eigenschap dan ook. De minister maakt het zelfs op een totalitaire manier dwingend door te verklaren dat iemand die niet naar zijn wensen of wet wil luisteren, centen kan verliezen. Ik hou mijn hart vast voor de mensen uit de kleine landelijke gemeenten waar de enige allochtoon de lokale eigenaar van de meeneempitazaak is en die geen zin of tijd heeft om zich in een plaatselijke culturele organisatie te engageren.
De vraag van de heer Clemeur is pertinent: wie gaat dat controleren? Moet iedereen een sticker opgekleefd krijgen, na het beantwoorden van de vraag waar hij of zij vandaan komt? En wat zal de volgende stap zijn? Staat de deur open voor een verplichte fiftyfifty-verhouding voor mannen en vrouwen om in aanmerking te komen voor subsidiëring? Welke andere quota staan ons nog te wachten?
Quota zijn niet het goede middel om het interculturele vraagstuk aan te pakken. Toegankelijkheid of diversiteit in die sectoren is iets wat men niet kan afdwingen. Een jeugdorganisatie heeft niet dezelfde opdracht als een openbare voorziening. De overheid kan mensen niet verplichten om zich bij een club aan te sluiten. Bovendien zijn er zeer veel clubs. We kunnen evenmin van alle allochtonen verwachten dat ze zich bij verschillende clubs inschrijven. Wat zal de overheid doen als de vereniging voldoende inspanningen levert, maar het quotum niet haalt? Worden de subsidies dan geschrapt? En zo niet, waarom hebben we dan quota nodig?
De minister stelt dat quota niet hetzelfde zijn als aanvaardbare percentages. Anderen hebben het volgens u over van bovenaf opgelegde quota, en dat is niet hetzelfde als afgesproken percentages. Hij zegt altijd hetzelfde, maar wel met andere woorden, zoals een hond die voortdurend achter zijn staart aanloopt. Alsof de sector de minister aan de onderhandelingstafel zou durven tegenspreken, terwijl hij zijn hand op de subsidieportefeuille houdt.
Quota creëren geen draagvlak en geen goodwill. Niet de quota zijn belangrijk, maar wel de inspanningen die de overheid levert om de interculturalisering mogelijk te maken. Ik vat samen: het voorstel is onsamenhangend, discriminerend en niet doordacht. Het is een kladwerkje. De vragen die ik daarover vorige week heb opgesteld, werden voortdurend achterhaald. Ik paste ze voortdurend aan, want de minister stuurde zijn verhaal voortdurend bij. Het is heel moeilijk om op die manier oppositie te voeren. Misschien deed de minister het wel opzettelijk. We zijn het gewoon dat hij zomaar wat ideetjes lanceert. De opmerking dat hij verkeerd wordt begrepen, begint toch stilaan onze keel uit te hangen.
Mijnheer de minister, welk systeem hebt u uitgewerkt om quota en percentages van allochtonen voor de diverse sectoren of organisaties te bepalen? Welke quotapercentages hebt u in gedachten om daaraan de subsidies van de Vlaamse overheid te koppelen? Op welke niveaus van een culturele organisatie moeten quota worden opgelegd? Vanaf welke datum wilt u quota invoeren? Worden de quota vastgesteld per sector of per organisatie? Ik verwacht in elk geval duidelijke antwoorden, en ik denk dat ik niet de enige ben.
De voorzitter: De heer Stassen heeft het woord.
De heer Jos Stassen: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, hoewel het aanlokkelijk is, is dit onderwerp veel te belangrijk om er politieke spelletjes rond te spelen en te mikken op partijprofilering of tegenstellingen tussen meerderheid en oppositie. Ik deel evenmin de mening van een aantal krantencommentatoren die het over het debacle van de opendebatcultuur hadden. Het onderwerp is te belangrijk om zulke termen te gebruiken.
Verder wil ik het voorstel van de heer Somers op zijn merites beoordelen, en het niet laten afhangen van de steun van de heer Dewinter ervoor. Die steun neem ik niet ernstig. In elk geval is het belangrijk dat in alle duidelijkheid standpunten worden ingenomen en dat het parlement zich in een stemming uitspreekt over vraagstukken als zelforganisatie en quota en dergelijke.
Vandaag lopen er twee debatten door elkaar. De heer Verstrepen heeft de geschiedenis geschetst. Het eerste debat gaat over de zelforganisaties. Namens de VLD stellen mevrouw De Ridder en de heer Somers dat integratie een individuele opdracht is, en fundamenteel verschilt van de historische emancipatiestrijd van arbeiders, Vlamingen en vrouwen. Samen met anderen, waaronder minister Anciaux, zeggen we dat er een tweesporenbeleid nodig is: het ondersteunen van zelforganisaties mits die voldoen aan een aantal decretale en grondwettelijke voorwaarden en het integreren van allochtonen in het 'autochtone' middenveld. Dat is een goed debat, en het leidt tot duidelijke standpunten die zullen uitmonden in een stellingname van het Vlaams Parlement. Dat zal leiden tot een antwoord op een belangrijke vraag: wordt het tweesporenbeleid behouden, of komt er een andere aanpak van de integratie via het klassieke middenveld?
Het tweede debat gaat over de quota. Met alle respect voor de minister, die zich misschien heeft laten verleiden tot een aantal uitspraken, wil ik toch zeggen dat het eerste debat is verknoeid door het tweede. Iedereen in de sector, zowel de voorstanders van de lijn Somers als die van de lijn- Anciaux, voelt aan dat quota het moeilijk maken. De heer Somers kan het wellicht beter verwoorden dan ik. De VLD heeft zich altijd principieel verzet tegen quota, voor wie dan ook. De partij is voor het stimuleren en sancties opleggen, maar niet voor quota. De heer Verstreken heeft al vrij goed verwoord dat de uitspraken van de minister niet echt duidelijk zijn. Heeft hij het over het culturele middenveld of de verenigingen? Heeft hij het over plaatsen in de besturen, over plaatsen in commissies, of over iets anders?
In elk geval was het middenveld vrij duidelijk. Men kan zeggen dat die mensen hun eigen winkel verdedigen, maar toch. De Federatie van Organisaties voor Volksontwikkeling, de Jeugdraad en het Steunpunt Jeugd hebben allemaal vrij duidelijk uiteengezet en geargumenteerd waarom quota niet goed zijn. De Jeugdraad zegt dat hij een viersporenbeleid volgt: de sensibilisering, de sporadische samenwerking, de verdediging van de zelforganisaties en eventueel, als de drie andere sporen al worden gevolgd, ook de structurele samenwerking. De FOV en het Steunpunt voor Sociaal-cultureel Werk hebben duidelijk gezegd dat de sector voortdurend met emancipatie bezig is. Dat behoort trouwens tot zijn opdracht. Het open karakter is daar inherent aan verbonden. Dat geldt zeker ook voor de zelforganisaties. In de verschillende decreten, zoals in het decreet Sociaal-cultureel Werk en het decreet over het jeugdbeleid, zijn emancipatie en integratie vermeld als belangrijke, controleerbare doelstellingen. Volgens het middenveld zal het opleggen van quota leiden tot een gedeeltelijk verlies van de eigenheid van het volwassenen- en jeugdwerk. De sector stelt dat hij er al mee bezig is, maar dan wel binnen een ander kader.
Ik wil enkele conclusies formuleren en er enkele vragen aan verbinden. De belangrijkste conclusie is wel dat weinig moet worden veranderd aan het huidige beleid. Het moet misschien beter worden uitgevoerd en ook bijgeschaafd. Maar in de decreten is al duidelijk sprake van de integratieopdracht. Impulsen zijn er al.
Ten tweede: de zelforganisaties werken. Het heeft geen zin om er één organisatie uit te pikken en tegen het licht te houden. Dat wekt misschien wrevel, maar dat helpt het debat niet vooruit. In elk geval is het duidelijk dat de zelforganisaties hun verantwoordelijkheid opnemen. Kijk maar naar de werkgroepen die bezig zijn met de integratie in het onderwijs en op de arbeidsmarkt.
Niemand is tegen diversiteit in advies- en beheersorganen. De zelforganisaties werken daar trouwens aan. Vaak hebben die mensen verschillende petjes op, want ze worden veel gevraagd. De sector wil zijn verantwoordelijkheid opnemen. Het jeugdhuis dat vorige week werd geviseerd, liet weten dat problemen best worden gemeld en dat het bereid is daaraan te remediëren. Het jeugdwerk en het sociaal- cultureel werk hebben duidelijk gezegd dat ze hun verantwoordelijkheid willen opnemen.
Het beleid van de afgelopen 10 jaar zit goed. Het is een aantal keren bijgestuurd. Dat was ook een goede zaak. De ingeslagen richting moet behouden blijven. We moeten dat signaal blijven geven. Zelforganisaties zijn nodig in Vlaanderen, zowel voor hun doelpubliek als voor de integratie van die groep. Diversiteit moet blijvend worden aangemoedigd. De discussie over quota verziekt deze aanpak. Behoud en versterk het huidige beleid. Laat dat malafide idee van quota vallen.
Het parlement moet zich uitspreken over de richting die we uit willen met integratie in de sport- en de jeugdsector en in de sociaal-culturele sector. Ik blijf pleiten voor een tweesporenbeleid. Als we een met redenen omklede motie indienen, zal dat de essentie ervan zijn. Ik hoop dat een meerderheid van het parlement dit zal blijven volgen. Integratie is gedeeltelijk een individuele zaak, daarin volg ik de VLD. Maar het is voor een nog groter deel een collectieve zaak, daarin volg ik de VLD niet. Die twee vormen samen het cultureel integratiebeleid. Dat is de basis voor de toekomst. Daar moet de regering zich duidelijk over uitspreken.
Er wordt voortdurend naar het regeerakkoord verwezen. Zowel de heer Somers als u, mijnheer de minister, haalt het regeerakkoord aan. Wat staat er nu precies in? Hoe moet dat dan worden geïnterpreteerd? U spreekt elkaar tegen, u beroept zich allebei op het regeerakkoord. Ik wil graag duidelijkheid.
Wat is uw beleid tegenover de culturele en jeugdzelforganisaties? Wat houdt uw nieuw beleid inzake interculturaliteit voor sport-, jeugd- en cultuurverenigingen in? Wordt dit gedragen door de hele regering? Of is het een beleid van u alleen, eventueel gedragen door uw partij? Ik pleit voor een versterking van het beleid van de twee voorbije legislaturen. Als er een nieuw beleid komt, hoe zou dat er dan uitzien? Zijn er effectief voorwaarden verbonden aan de subsidies? Zijn er decreetsaanpassingen? Moeten we die verwachten? Komen er nieuwe middelen of worden er bestaande middelen geheroriënteerd in het licht van een nieuw beleid?
Ik blijf pleiten voor het tweesporenbeleid, op de rails gezet door de regering-Van den Brande en daarna voortgezet door de regering-Dewael. Ik hoop dat het huidig Vlaams Parlement daar ook voor kiest.
De voorzitter: Mevrouw Berx heeft het woord.
Mevrouw Cathy Berx: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb tot diep in de nacht mijn notities nagelezen over de regeringsonderhandelingen. In het regeerakkoord werd wel degelijk opgenomen dat er extra middelen komen voor de verenigingen die openstaan voor mensen van diverse etnisch-culturele oorsprong. Er is nooit gezegd - laat staan dat er consensus was - dat er middelen zouden worden geschrapt voor de verenigingen of zelforganisaties die zich de facto richten tot één enkele etnisch-culturele groep. Er is wel gesproken over de problemen die soms opduiken met verenigingen waar slechts één etnisch-culturele groep aan participeert.
Het regeerakkoord verwijst naar verenigingen en organisaties die bijdragen tot de effectieve emancipatie van meisjes en vrouwen van specifieke minderheidsgroepen. In die bepaling is volgens mij onder meer het platform voor allochtone meisjes en vrouwen geïmpliceerd. Een aantal verenigingen werken hard aan de emancipatie van vrouwen. Sommige ervan bereiken de facto hoofdzakelijk mensen van één etnisch-culturele achtergrond.
Betekent dit dat we niet verder moeten werken aan een zo groot mogelijke openheid van verenigingen? Dat staat niet in het regeerakkoord. Het regeerakkoord kiest heel sterk voor de individuele emancipatie. Individuen zullen zelf heel wat inspanningen moeten leveren: door het leren van de taal, door naar school te gaan en niet te spijbelen, door te werken. Iedereen zal zich keihard moeten inzetten en zijn eigen lot in handen nemen om aan de actieve kant van de samenleving te gaan staan, en maximaal bij te dragen tot de welvaart in Vlaanderen.
Autochtone en allochtone verenigingen - voor zover we die zo mogen noemen - worden op een gelijke manier behandeld. In overleg met die verenigingen worden duidelijke afspraken gemaakt over de doelstellingen en hoe die kunnen worden bereikt. Er is bijvoorbeeld overleg over emancipatie en betrokkenheid van zoveel mogelijk mensen. Dat is een blijk van vertrouwen. Begin echter alstublieft niet met quota, want dat is een blijk van wantrouwen. Laat de mensen zelf bepalen op welke manier ze eventuele doelstellingen willen halen. Laat ze de vrijheid om daar op hun eigen manier mee om te gaan.
De huidige decreten leggen heel sterk die klemtoon. Het decreet Sociaal-cultureel Volwassenenwerk verwijst expliciet naar culturele diversiteit en aandacht voor samenwerking en netwerkvorming. Bovendien wordt erin vermeld dat Nederlands de voertaal moet zijn, en dat is zeer terecht. Dat is de grondvoorwaarde waardoor iedereen zich aangesproken voelt. Ik denk dat diezelfde bepalingen ook in het Kunstendecreet staan.
Het regeerakkoord wil dus verenigingen ondersteunen die zich richten tot meer dan één culturele doelgroep. Ik kan nergens terugvinden dat het enkel om die verenigingen gaat. Er staat niet in dat verenigingen die zich in hoofdzaak richten tot één doelgroep hun subsidies gaan verliezen. Deze interpretatie vindt ook steun in de rest van het akkoord. Het is een en-en-verhaal. Ziet u dit ook zo, mijnheer de minister? Zult u dit verder zo hanteren?
De voorzitter: Mevrouw Temsamani heeft het woord.
Mevrouw Anissa Temsamani: Ik sluit me aan bij de woorden van mevrouw Berx. De reactie van de heer Somers heeft me vorige week nogal verrast. Nochtans heeft zijn partij meegewerkt aan het regeerakkoord dat kiest voor het tweesporenbeleid. Er staat heel duidelijk in dat de Vlaamse overheid een aantal hefbomen zal versterken om bij te dragen aan zelfredzaamheid, participatie en emancipatie van alle Vlamingen, van alle minderheidsgroepen en van allochtonen. Er komen specifieke maatregelen waar nodig. Dat is nodig voor de emancipatie van bepaalde groepen. Verder zie ik dat er voor oudkomers in principe een niet-categoriale aanpak komt, die moet leiden tot een verbetering van hun participatiekansen.
Het regeerakkoord is door drie partijen ondertekend. We hebben misschien wel elk onze eigen invalshoek, maar we komen tot een gemeenschappelijke conclusie. Het is belangrijk om via de zelforganisaties de zaak verder te ondersteunen en om er maximaal voor te zorgen dat ook andere groepen in de samenleving kunnen deelnemen aan alle geledingen van de samenleving.
Ik ben principieel gekant tegen quota. Ik denk niet dat u daarvoor kiest, mijnheer de minister. Ik vermoed dat u veeleer bedoeld hebt dat er inspannings- en resultaatsverbintenissen moeten worden aangegaan door de organisaties die minderheden opnemen. Ik zou graag willen dat u dit verduidelijkt. Quota zijn geenszins de juiste optie.
De voorzitter: De heer Gatz heeft het woord.
De heer Sven Gatz: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik vind het goed dat we dit debat voeren.
Het debat van vorige week in de plenaire vergadering verschilt wat van deze discussie, maar natuurlijk zijn er raakpunten. Het is een beetje jammer dat een aantal commentatoren de discussie van vorige week een medianummertje noemden. Als een parlementslid iets te zeggen heeft, is het toch de gewoonte om journalisten in te lichten. Het was ongetwijfeld het sterkste parlementaire debat van deze legislatuur - en ik denk hierbij met name aan mijn voorzitter. Het einde is nog open. Dit parlement heeft soms de neiging om in slaap te vallen. Als ons bij een sterk parlementair debat wordt verweten dat we een medianummertje opvoeren, dan heeft men ze niet allemaal op een rij.
De discussie over de beste manier om te emanciperen of integreren via groepen of via individuen, is nog niet beslecht. Wij geloven dat migranten zoveel mogelijk moeten worden benaderd als individuele personen zodat ze hun talenten kunnen verzilveren in onze samenleving. We zijn echter ook realistisch en pragmatisch genoeg om te beseffen dat de coalitiepartners soms wisselen, waardoor we sneller dan we dachten tot een en-en-verhaal komen. Ons mag niet worden verweten dat we de individuele benadering van migranten vooropstellen, want als wij dat niet doen, zou niemand in dit parlement het doen. Het kan minstens een tegengewicht vormen.
Minister Bert Anciaux: Voor veel van de coalitiepartners en voor mij is het ook altijd een en-en-verhaal geweest.
De heer Sven Gatz: Ik ben het niet helemaal eens met u.
Minister Bert Anciaux: De VLD is niet de enige partij die belang hecht aan de individuele emancipatie. Het verschil met de andere partijen zit er meer in dat de VLD alléén voor die individuele inzet kiest. Alle andere partijen - behalve het Blok dat nog een andere doelstelling nastreeft - opteren voor de combinatie van de collectieve en individuele benadering.
De heer Sven Gatz: Mijnheer de minister, gedurende jaren, decennia zelfs, lag het zwaartepunt van de visie op integratie in de groepsgewijze aanpak. Volgens ons is het zinvol om de zaken nu scherp te stellen. Dit wordt ook wel het rechten- en plichtendiscours genoemd.
Het parlement heeft de opdracht om de zaken scherp te stellen en zo tot een sterker debat te komen. Wij geloven dat een van de nadelen van het beleid tot nu toe - en daar dragen wij mee verantwoordelijkheid voor, die wil ik niet ontlopen - is dat de groepsbenadering de mensen te veel opsluit in hun etnie of in hun sociale achterstelling. De individuele benadering is een zeer belangrijk complementair spoor.
Mijnheer de minister, ik zeg dit niet uit cynisme en zeker niet uit leedvermaak. Ik heb vorige vrijdag uw communicatie op de voet gevolgd. In mijn ogen was dat niet uw beste dag. 's Morgens was alles zonneklaar. Doorheen de dag vertroebelde de communicatie en 's avonds in Terzake kon ik u niet meer volgen.
Dit is een zeer delicaat thema. Onduidelijkheid kunnen we missen als kiespijn. Dat was geen goede zet. U hebt nu de kans om ons dat eens haarfijn uit te leggen. Ik betreur die onhandige communicatie.
Het is handig dat enkele sprekers onze stelling al voor ons hebben geformuleerd, maar ik wil ze toch nog eens onderstrepen. We zijn er wel voorstander van, met het oog op een harmonieuze samenleving waarin we mensen beter willen laten samenleven als groepen en als individuen, zo veel mogelijk stimulansen te geven en sensibilisatiemaatregelen te nemen. We willen mensen niet in hokjes laten zitten, noch als individuen, noch als groepen. Daarin moeten we creatief zijn.
We volgen u evenwel niet in wat u zei, of althans wat we meenden te begrijpen uit wat u zei, over quota, verplichtingen en financiële sancties voor het verenigingsleven. Quota wijzen we principieel af, ook al omdat mensen daarmee gestigmatiseerd zouden worden. Verplichtingen en financiële sancties voor het middenveld en het verenigingsleven zijn volgens ons contraproductief. Wat bedoelde u daar juist mee? (Opmerkingen van minister Bert Anciaux)
Mijnheer de minister, het was me werkelijk niet duidelijk waar het geëindigd is. Soms is het een beetje mosterd na de maaltijd, en komen de interpellaties de week na de feiten, maar vandaag zijn ze wel degelijk op hun plaats, aangezien ze u de gelegenheid geven zo scherp mogelijk te zeggen wat u eigenlijk bedoelde. We hebben aangegeven waar we positief tegenover staan; dat heb ik in de interpellatie van de heer Verstrepen helemaal niet gehoord. Anderzijds hebben we ook aangegeven wat voor ons niet kan of heel moeilijk ligt. Aan u om de zaken nu te verduidelijken.
De voorzitter: De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, het debat hierover is inderdaad vorige week aangezwengeld, en na al wat hier al gezegd is, krijg ik het gevoel dat iedereen vooral uitkijkt naar het antwoord om nadien pas het eigenlijke debat te openen. Iedereen wil eerst eens weten wat de minister voor ogen heeft.
Mijnheer de minister, vorige week heb ik in de plenaire vergadering ook even het woord genomen. Ik heb het aanvoelen, dat het debat vandaag nog versterkt wordt, dat er omtrent deze problematiek inderdaad een breuklijn loopt, maar niet in de meerderheid. Het is een en-en-verhaal, en het is heel goed te begrijpen dat de VLD vandaag de klemtoon heeft willen leggen op de ene 'en'. Zoals de heer Gatz zonet opmerkte, is die in het verleden misschien ook wat verwaarloosd.
Ik wens ook een algemene kritische bedenking te maken. Het klopt dat we vorige week een goed debat hebben gevoerd, maar bij sommige dingen heb ik toch een wrang gevoel. Zoals ik vorige week al zei, heel veel elementen van dat en-en-verhaal spelen zich af op het lokale niveau. Zoals de heer Stassen zei, is de decreetgeving op dit vlak duidelijk en goed. Het gaat om de implementatie, waarbij veel afhangt van de invulling die de steden en gemeenten eraan geven.
Als ik dus vorige week hoorde welke voorbeelden er gegeven werden, dan stelde ik me de vraag wie de beslissingen over sommige subsidies eigenlijk heeft genomen. Als het gaat over bepaalde subsidies in Mechelen, dan moet de vraag eerst maar eens gesteld worden in de gemeenteraad van Mechelen, vooraleer er hier mee naar de minister van Cultuur te komen. Er zijn trouwens nog andere subsidiekanalen, zoals die waar de minister van Inburgering voor verantwoordelijk is. Ook vanuit dat perspectief is het een en-en-verhaal.
Mijnheer de minister, ik hoop dat u klaarheid kunt brengen. Over alle meningsverschillen heen is de ambitie van het regeerakkoord duidelijk tot een degelijk inburgeringsbeleid te komen waarin de twee verhalen ten volle hun rol kunnen spelen.
De voorzitter: De heer Marginet heeft het woord.
De heer Werner Marginet: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, afgezien van het betoog van de heer Stassen, vind ik dat de term politieke spelletjes wel erg raar klinkt uit zijn mond, zeker wanneer hij de zogenaamde steun van Dewinter en Somers hier als basis van zijn uiteenzetting vermeldt. Maar de waarheid kwetst waarschijnlijk.
Ik sluit me heel graag aan bij de heer Verstrepen, die de nagel op de kop heeft geslagen. Een paar vragen inzake het jeugdwerk wil ik echter nog eens accentueren, op het gevaar af in herhaling te vallen. Mijnheer de minister, hoe verklaart u dat de leden van de commissie hoegenaamd niet op de hoogte zijn van zulke voorstellen? Moeten we het altijd maar vernemen via de pers? Is het de bedoeling dat we uw beleid volgen via de media, in plaats van via de commissie en het parlement?
Bent u niet op de hoogte van de bestaande anti-discriminatiewetgeving, die stelt dat de toegang tot een vereniging op basis van etniciteit niet kan worden geweigerd en dat zo'n weigering strafbaar is en dus strafrechtelijk kan worden vervolgd? Met uw pleidooi voor quota geeft u toe dat het beleid van de overheid om het jeugdwerk open te stellen voor allochtonen gefaald heeft.
Werden de betrokken actoren uit het werkveld van het jeugdwerk, cultuur en dergelijke, gecontacteerd bij het uitwerken van deze maatregel? Die vraag heb ik nog niet duidelijk horen stellen. Werd hun advies gevraagd? Zo ja, wat was dan hun reactie? Zo neen, waarom niet, en wordt dat nog op een of andere manier gepland? De vraag of u al reacties ontvangen hebt, is eigenlijk al ondervangen door de heer Verstrepen, die een aantal dingen uit de krant heeft geciteerd. Misschien kunt u echter nog wat aanvullingen geven.
Verder merk ik ook op dat uit heel wat studies, projecten en initiatieven blijkt dat het opleggen van quota om gelijk welke doelstelling te bereiken, zeer negatief overkomt, zelfs aversie wekt. Bovendien lijkt het me nog inefficiënt en contraproductief te zijn ook. Bent u zich daarvan bewust?
We hebben geen probleem met de aanwezigheid van wie, waar dan ook. Wie wil, die kan. De bal ligt echter ook in hun kamp. Het jeugdwerk staat traditioneel open voor veel zaken, maar de inspanningen moeten ook van de migrantenbevolking of de vreemdelingen komen. Velen hokken liever samen in hun eigen leefwereld en hun mono-etnische organisaties, zoals het jeugdhuis Rzoezi, waar de heer Somers over sprak. Dat alles toont in mijn ogen aan dat het integratiebeleid gefaald heeft, en dat de stigmatisering van het jeugdwerk totaal ongefundeerd is.
In het belang van het Vlaams jeugdwerk en de Vlaamse jeugd vragen we u deze nefaste politiek - als we alles wat u in de media hebt verteld al politiek mogen noemen - te staken.
De voorzitter: Minister Anciaux heeft het woord.
Minister Bert Anciaux: Mijnheer de voorzitter, collega's, er is vorige week inderdaad nogal wat commotie geweest over de geschetste problematiek. Ik ben verheugd dat we in deze commissie verduidelijking kunnen brengen.
Ik aanvaard de kritiek dat de communicatie vrijdag niet optimaal is verlopen. Het zou trouwens nogal dom zijn dat niet in te zien. Alleen nodig ik iedereen uit voor de juiste gang van zaken de inhoud van het artikel van De Morgen, behoudens de titel, te plaatsen naast het gesprek dat ik omstreeks 8 uur 's morgens op de radio had, en waarin heel uitdrukkelijk werd gesteld dat wat ik vrijdag verteld had, niet van toepassing is op het verenigingsleven.
Het is juist dat we op vrijdag ministerraad houden, en dat we tijdens de ministerraad niet communiceren met de buitenwereld. Daarna heb ik pas in de namiddag beseft dat er een misverstand bestond.
Ik heb terzake een rechtzetting verspreid onder alle kranten. Maar ik begrijp dat het feit dat de communicatie onduidelijk of minstens rommelig was, op zich nieuws was. Die rommeligheid van mijn zijde heeft het nieuws bepaald, zodat de correcte boodschap veel minder het nieuws haalde. Daarom ben ik blij dat we het hierover kunnen hebben in het parlement.
De laatste opmerking aanvaard ik echter niet. Diverse leden kunnen beamen dat ik wel degelijk de gewoonte heb om vrijwel alles eerst in het parlement aan te kondigen. Ik nodig de leden die nog nooit de beleidsnota's inzake cultuur, jeugd, sport of Brussel hebben gelezen, dan ook uit te lezen wat erin staat over deze problematiek. Nu doen alsof er voor het eerst over de zelforganisaties of een diversiteitsplan wordt gesproken, is de waarheid geweld aandoen. In deze commissie hebben we het al minstens viermaal heel specifiek gehad over de zelforganisaties. Zo hebben we het er steeds over gehad tijdens de begrotingsbesprekingen inzake jeugd, sport en cultuur. Ik herinner me dat mevrouw De Ridder me terzake heeft ondervraagd in de commissie. Ook vorige week is dit nog eens expliciet aan bod gekomen in het parlement. Het actieplan inzake diversiteit dat we willen opstellen, staat zowel in de beleidsnota Jeugd als de beleidsnota Cultuur en de beleidsnota Sport. Dit is dus niet een ideetje dat ik even lanceer. Naar aanleiding van een aantal gebeurtenissen van vorige week is dit echter opgepikt. Zo heeft er terzake een interessant debat plaatsgevonden in het Vlaams Parlement. Als deelnemer mag ik niet zeggen dat dit het meest interessante debat was: dat zou pretentieus zijn. Ook was er de zaak van de hernieuwde bedreigingen in de zaak-Remmery, waarvan ik hoop dat wij er rechtstreeks niet iets mee te maken hebben, geachte leden.
Dit is dus geen losse flodder, maar past in een beleid dat reeds meermaals is belicht. Op zich is de ontstane commotie goed, op voorwaarde dat de inhoud opnieuw op de voorgrond komt. Dit is inderdaad een belangrijk, maar uiterst gevoelig debat. Dat blijkt ook uit de aandacht die er in de media en de publieke opinie aan wordt gegeven. Ik besef dat elk woord hier moet worden gewikt en gewogen. Sinds vorige week besef ik dat nog meer. Daarom ben ik blij met deze vragen. Ze geven me de kans om de meer uitgebreide redenering waarop enkele van mijn uitspraken stoelen te ontwikkelen. Of men het nu eens of oneens is met mij, ik hoop op het einde van mijn betoog duidelijk te hebben gemaakt dat het wel degelijk gaat over een zeer coherente visie.
Geachte leden, alle makers en smakers moeten hun gading kunnen vinden in de brede waaier aan initiatieven die mee door het cultuur-, jeugd- en sportbeleid mogelijk worden gemaakt. In Vlaanderen is deze diversiteit traditioneel al zeer sterk uitgebouwd. De heer Stassen wees daar al op. Spontaan, zonder al te veel overheidsbemoeienissen, werken elke dag honderdduizenden mensen, vaak vrijwillig, aan deugddoende cultuur-, jeugd- en sportactiviteiten. We stellen echter vast dat er enkele drempels bestaan, die zeer moeizaam worden overwonnen. Dan heb ik het over harde maatschappelijke fenomenen, waarvoor we niet blind mogen en willen zijn. De twee hardnekkigste van deze fenomenen zijn de sociaal-economische en de etnisch-culturele achtergrond. De sport-, jeugd en cultuurwereld moet zich niet alleen mee verantwoordelijk voelen daarvoor, deze wereld kan een krachtig middel zijn om terzake een constructieve bijdrage te leveren.
Het interculturele verhaal, waarvan ik een voorstander ben en waarvan ik het gevoel heb dat een grote meerderheid er een voorstander van is, zet zich af tegen twee tendensen in de samenleving. Er is de tendens tot segregatie, waarbij men afzonderlijk van elkaar leeft, zonder contacten en ontmoetingsmomenten. Er is de assimilatie, waarbij de eigenheid van mensen wordt opgeofferd en ze in een grijs geheel moeten opgaan. Interculturaliteit is volgens mij de enige mogelijkheid om opnieuw vertrouwen te creëren in een samenleving waar heel wat aan het gisten is en waar mensen heel wat angst en wantrouwen ten opzichte van elkaar hebben. Eenvoudig uitgedrukt: we moeten erin slagen iedereen te doen beseffen dat zijn of haar buurman de beste bondgenoot kan zijn. De cultuur-, jeugd- en sportsectoren kunnen mee een zeer essentiële rol spelen in het ontwikkelen van deze interculturele samenleving.
Er is echter sprake van de voornoemde drempels, die erg moeizaam worden overwonnen. In mijn cultuurbeleid heb ik steeds het uitgangspunt van het streven naar participatie voor iedereen gehanteerd. De Vlaamse beleidsnota's Cultuur, Jeugd en Sport 2004-2009 stellen het ontwikkelen en stimuleren van een diversiteitsbeleid centraal, met een specifieke aandacht voor interculturaliteit. Niet zomaar tussen de regels, maar in alle inleidingen heb ik uitdrukkelijk als eerste punt gesteld dat die interculturaliteit voor mij en binnen mijn bevoegdheden mijn eerste uitdaging is. Interculturaliteit beoogt het werkelijk samenleven met elkaar van mensen en groepen met verschillende culturele achtergronden, dus niet met dezelfde achtergrond. Het uitgangspunt is dat interculturaliteit een gewenste realiteit is, waarbij het bewust omgaan met verscheidenheid centraal staat. Het is dus een doelstelling en geen middel tot iets. We zijn ervan overtuigd dat cultuur leidt tot emancipatie en dat interculturaliteit een maatschappelijke verrijking is. De uitdaging bestaat erin niet passief naast elkaar te bestaan, maar actief samen te werken aan een interculturele dynamiek. Het woord 'ontmoeting' is daarbij essentieel. De ontmoeting staat hier centraal. Een cultuur-, jeugd- en sportbeleid moet de ontmoeting tussen individuen en groepen aanwakkeren. Wanneer een overheid kiest voor diversiteit en interculturaliteit, moet die overheid dat ook durven vertalen in haar beleidsmaatregelen op de diverse beleidsniveaus.
Ik heb er inderdaad op gewezen dat er de laatste tien jaar al heel wat is neergepend aan allerlei diversiteitsplannen en -acties en aan mooie doelstellingen. We moeten echter eerlijk durven toegeven dat daar in de praktijk nog niet zo heel veel van in huis is gekomen. Nadat er dan, na een heel proces samen met de sector, doelstellingen naar voren worden gebracht en de overheid dan op een iets meer dwingende wijze van die doelstellingen resultaatsverbintenissen wil maken, dan kan men dat beschouwen als quota.
Ik ben misschien te makkelijk over dit woord gegaan. Ik heb het woord niet zelf gekozen, maar ik heb me er ook niet tegen verzet. Soms moeten woorden opnieuw hun juiste betekenis krijgen. Quota zijn evenredige aandelen. Ik ben als minister bevoegd voor de Nederlandse taal, al weet ik dat ik zelf nog heel veel moet oefenen. Nergens in het woordenboek staat dat quota van bovenaf worden opgelegd. Zo wordt de term echter wel gepercipieerd. Soms moeten woorden worden gebruikt om ergens de aandacht op te vestigen. Ik geef toe dat het in deze zaak een beetje fout is gelopen. Ik was er zo op gefixeerd dat ik zelfs niet zag dat er 'verenigingen' stond in plaats van 'sector'. Dat was mijn fout.
Ik wil samen met de sector, een jaar lang overleggen welke doelstellingen we onszelf zullen opleggen. Als die oefening klaar is, dan zullen we het niet bij vrijblijvendheid laten. Ik vertel straks op wie dit van toepassing is.
Ontmoeting staat dus centraal. Een cultuur-, jeugd- en sportbeleid moet de ontmoeting tussen individuen en groepen aanwakkeren. Als een overheid kiest voor diversiteit en interculturaliteit, moet die overheid die keuze ook durven vertalen in zijn beleidsmaatregelen op de verschillende beleidsniveaus.
Het streven naar een meer evenredige participatie binnen de totale sport-, jeugd- en cultuursector, is een erg gevoelig verhaal, een combinatie van gedrevenheid en nuance. Ik probeer deze combinatie nu verder te verwoorden. 'De overheid maakt de samenleving niet. Dat doen mensen, ondernemingen, verenigingen en organisaties. De samenleving is pas echt vitaal als iedereen kan, mag en wil meedoen in onderling respect voor elkaar.' Dat is een citaat uit de inleiding van het regeerakkoord.
Onder het hoofdstuk met als titel 'Verenigingen en vrijwilligers versterken de samenleving' staat zelfs letterlijk: 'De Vlaamse Regering geeft prioriteit aan het verenigingsleven, neemt faciliterende maatregelen en vult witte plekken in het aanbod aan, zodat het verenigingsleven haar eigen initiatieven optimaal kan uitbouwen.' Onder het hoofdstuk met de duidelijke titel 'Samenleven in diversiteit', lezen we: 'We versterken de sociale integratie en het samenleven van groepen met verschillende culturele achtergrond door de ondersteuning van verenigingen die zich richten op meer dan één culturele doelgroep en de sociale integratie en het samenleven van verschillende culturele groepen mee in hun doelstellingen opnemen en waarmaken.' Dit stimuleringsbeleid, maar geen uitsluitingsbeleid, wordt aangevuld met de zin: 'We betrekken allochtonen en het verenigingsleven bij het diversiteitsbeleid.'
Ik kan daar maar één zaak uit opmaken: we hebben nood aan een diverse aanpak waarmee in het beleid rekening moet worden gehouden. Die vormen van aanpak zijn niet tegengesteld aan elkaar.
Mijn beleid situeert zich ontegensprekelijk binnen het gehele kader van het regeerakkoord. Alle verenigingen en instellingen worden uitgedaagd om een rol te spelen in een offensief diversiteitsbeleid, waarbij elk zijn eigen rol moet kunnen spelen. Bij verenigingen stimuleren we meer collectieve en individuele ontmoetingsmomenten en bij de instellingen een zichtbare meerkleurigheid. Beide bewegingen versterken elkaar.
Ik blijf in deze geest vechten voor de eigenheid van elke vereniging in mijn beleid: zij zijn vrijplaatsen voor de ontwikkeling van eigen projecten. Dit wijdvertakte, veelal plaatselijke, verenigingsleven moet alle kansen krijgen om zijn eigen verhalen te kunnen vertellen, op zijn manier, met zijn eigen tongval. Zonder bewustzijn van de eigen identiteit wordt de ontmoeting met het andere of met de andere immers bijna altijd problematisch. Neem mensen hun identiteit niet af. Nog niet zo lang geleden vormde het collectief afnemen van de culturele identiteit de basis van het apartheidregime in Zuid-Afrika. Aan de diverse zwarte gemeenschappen werd gezegd dat ze geen cultureel erfgoed, verleden en heden hadden. Zo heeft men de ziel afgepakt van de mensen. Dat is enorm vernietigend.
De eigenheid is heel erg belangrijk, maar tegelijk moeten we allen ertoe aanzetten om te bouwen aan ontmoeting, om bruggen te leggen met andere verenigingen en mensen. In het Engels heeft men het over 'bonding' en 'bridging'. Verbondenheid en tegelijk bruggen leggen, zijn twee essentiële voorwaarden. Ik ben ervan overtuigd - en de praktijk bewijst dit overvloedig - dat sterke organisaties ook bruggenbouwers zijn, ze leggen links en passages naar andere groepen en individuen. Ze doen dit niet uit angst of onvermogen, maar vanuit een zelfbewustzijn, met grote openheid en een positieve ingesteldheid. Zij nemen verantwoordelijkheid voor 'hun' samenleving, die intercultureel zal zijn of niet zal zijn. Deze betrokkenheid groeit maar als zij zich gerespecteerd en niet opgejaagd voelen in hun eigenheid.
Verenigingen mogen in geen geval ingeschakeld worden als instrumenten voor doelstellingen van de overheden, zij zijn essentiële doelstellingen op zich. Met alle landelijke verenigingen, zonder onderscheid, en met de gemeentebesturen, wil ik verder afspreken hoe we hier nog beter in kunnen stimuleren en begeleiden. Voor alle duidelijkheid: zonder quota, zonder te bepalen wie lid moet worden van een vereniging of waarom. Zo werkt dat immers niet en zo heb ik het nooit gewild. Ik dacht dat ik dit ook duidelijk had gemaakt, zeker na woensdag. Wat ik vrijdag heb verteld, was een vervolg van hoe de ontmoeting tussen verenigingen kan worden gestimuleerd en hoe daartoe instrumenten kunnen worden gecreëerd. We zullen dat niet doen via het opleggen van quota voor de raden van bestuur of het ledenaantal van de verenigingen. We hebben daar het debat al over gevoerd.
Het gaat niet alleen over instellingen van het sociaal-cultureel werk. Het gaat ook over cultuurcentra, bibliotheken, de vzw voor de gemeentelijke sportinfrastructuur, het toneelhuis en ook de opera.
De instellingen kunnen deze ontmoetingsmogelijkheden voor verenigingen en individuen rijker maken door in hun aanbod en publiekswerking - het is een en-en-werking - zelf meer een spiegel te zijn van de interculturele samenleving.
Met de instellingen waarmee ik een rechtstreekse relatie heb - via beleidsplannen, beheersovereenkomsten, en dergelijke - werd al in de vorige legislatuur afgesproken dat culturele diversiteit een belangrijk aandachtspunt zou zijn. Aan de gemeentebesturen - en dus ook aan de cultuurcentra en de bibliotheken - vroegen we om hieraan aandacht te besteden in de beleidsplannen. Deze gevoeligheid werd in de beheersovereenkomsten van alle steunpunten opgenomen.
Ik weet dat veel mensen hier veel aandacht aan geven, maar ik weet ook dat velen hiermee worstelen, dat ze zelf ook merken dat het niet eenvoudig is en dat het niet vooruitgaat. Daarom probeerde ik het concreter te maken, door een drievoudig diversiteitsconcept naar voren te schuiven: werken aan interculturele participatie, aan een intercultureler aanbod en aan diversiteit op de werkvloer en in de bestuursorganen.
Het actieplan culturele diversiteit dat in februari 2006 zal worden voorgesteld, zal dat concretiseren. Met de sectoren willen we alles in kaart brengen, elkaar ermee confronteren en afspraken maken voor de toekomst. Ik denk echt dat het belangrijk is dat we sluitende afspraken maken waar we ons aan houden. Ik noem dat resultaatsverbintenissen. Ik besef voldoende dat we elkaar vooral moeten stimuleren en voortstuwen. Dat doe je niet door te straffen. Ik zal nooit ingrijpen op het concrete aanbod van de instellingen!
Ik besef maar al te goed dat het werken aan participatie en het intercultureler inkleuren van het aanbod een werk is van vallen en opstaan. Ik wil deze inspanningen waarderen, niet door belerend en sanctionerend op te treden, maar door ze aan te moedigen en mee te proberen zo veel mogelijk reële drempels te slopen.
Het partnerschap moet volgens mij tot resultaten leiden. Als we een aantal regels afspreken, kan niemand zeggen dat de afgesproken regels, die worden nageleefd en gestimuleerd, een vorm van betutteling zijn. Het is de essentiële doelstelling om volgend jaar aan dit plan te werken.
Een belangrijke drempel is het feit dat in de beslissingsmechanismen van veel instellingen de interculturele deskundigheid ontbreekt. De redenering is dan ook eenvoudig: proberen om op die plekken waar besluitvormingsprocessen lopen, meer de interculturele spiegel van de samenleving vorm te geven.
Ik ben er steeds meer van overtuigd dat dat een belangrijke voorwaarde is om ook op het niveau van aanbod en participatie op een natuurlijke manier forse stappen vooruit te kunnen zetten. Net daarom hecht ik zoveel belang aan initiatieven die er alles aan proberen te doen om de beheersorganen en de werkvloeren van de instellingen meer kleur te geven.
Ik zie projecten die hier op een eerlijke manier aan werken, niet door allochtonen aan te trekken als excuus, maar gewoon omdat deze mensen een belangrijke meerwaarde kunnen zijn voor de werking. Het zijn sterke bestuurders, sterke medewerkers, mensen die thuis zijn in cultuur, jeugd en sport én thuis zijn in één van de vele culturen die Vlaanderen zo boeiend maken.
Ik wil de volgende jaren serieus investeren in dat soort projecten. Ik ben er zeker van dat daardoor heel wat interculturele mogelijkheden zullen komen bovendrijven, waardoor we niet altijd in dezelfde vijver vissen. Het gaat om enthousiaste mensen die mee vorm willen geven aan een toekomstgericht verhaal voor de sectoren waarvoor ik verantwoordelijk ben.
Als we erin slagen a te zeggen, moeten we met elkaar ook b afspreken. Dat hoeft dan zelfs geen startvoorwaarde te zijn, maar ik ben ervan overtuigd dat het een slotconclusie zal zijn van het boeiende proces dat in februari tot een baanbrekend actieplan culturele diversiteit moet leiden. Met b bedoel ik resultaatsgerichte afspraken over het effectief opnemen van deze mensen in beheersorganen en medewerkersploegen, maar evengoed in beoordelingscommissies en adviesorganen die ikzelf moet samenstellen en waar nog werk aan is. En niet te vergeten: binnen de overheid zelf.
Hoe die resultaatsverbintenissen eruit moeten zien, weet ik op dit moment niet. Gaat het dan over individuele instellingen waarmee we een beheersovereenkomst hebben? Gaat het over afspraken op sectorniveau? Gaat het om aantallen of percentages?
Wat we bereiken en op welke manier we dat doen, maakt deel uit van het collectieve traject dat nu wordt opgestart. Ik vind het vooral belangrijk dat we elkaar binnen een jaar ervan kunnen overtuigen dat we er echt voor willen en kunnen gaan, en er dus op afgerekend willen worden.
Deze benadering sluit ook aan bij het regeerakkoord. In het tewerkstellingshoofdstuk staat: 'We versterken de stimuli voor bedrijven om een diversiteitsbeleid te voeren, inspanningsverbintenissen aan te gaan, streefcijfers aan te geven én te halen.' Dat laatste staat er niet toevallig, we willen resultaten behalen. Dat wordt verwoord in resultaatsverbintenissen, wat leidt tot evenredige aandelen en hoeveelheden. In het Nederlands hebben we het dan over het verdoemde woord quota. We beloven elkaar dat we ons inspannen om een reëel resultaat te behalen. Dat vind ik een gepaste omschrijving van wat ik bedoel met de fel beladen term quota. Laten we elkaar vooral niet proberen te vangen in een semantische discussie.
Er wordt een verkennings- en discussietraject van een jaar opgezet om gezamenlijke afspraken te maken. In februari 2006 zal ik, in samenwerking met de administratie en de cultuur-, jeugd- en sportsectoren, een actieplan diversiteit presenteren.
Ik heb lang gepraat met mijn medewerkers over de vraag hoelang het moet duren. Ik besef sinds enkele dagen dat het inderdaad zolang moet duren. Vanaf nu tot half mei wordt een situatieschets gemaakt over diversiteit binnen de sectoren cultuur, jeugd en sport. Van half mei tot eind augustus worden er, zowel autochtone als allochtone, binnenlandse en buitenlandse experts uit het werkveld bevraagd over het thema. In het najaar wordt vanuit alle verzamelde informatie en aanbevelingen een actieplan culturele diversiteit opgesteld. In het voorjaar van 2006 wordt het actieplan op een studiedag aan het brede publiek voorgesteld. Vanaf dan wordt van start gegaan met de concrete toepassing van het actieplan.
Collega's, ik hoop dat ik duidelijk heb aangegeven dat het gaat over een proces van besluitvorming.
Ik hoop daarmee duidelijk aangegeven te hebben dat het gaat om een proces van besluitvorming en dat het verenigingsleven een rol te spelen heeft in het diversiteitsplan en die rol verschilt van de rol die de instellingen te spelen hebben. De verenigingen moeten vertrekken vanuit hun eigenheid en ontmoetingsmomenten creëren. De instellingen moeten ervoor zorgen dat de ontmoetingsmomenten collectief en individueel worden gerealiseerd.
Hiermee bevestig ik ook mijn standpunt aangaande zelforganisaties. Het nieuwe beleid bestaat er dan ook in om van de woorden die we zo vaak in de mond nemen, daden te maken en zo de diversiteit reëel te verzekeren, zowel via verenigingen als via instellingen.
De heer Jurgen Verstrepen: Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik ben blij dat u meteen wat u eerder aankondigde, weer intrekt. U zegt dat quota niet bestaan en dat u daar niet over gesproken hebt. U hebt dat wel gedaan. Andere partijen hebben dat ook gehoord. Ik stond dus niet alleen met die vaststelling. Aan de VLD wil ik even zeggen dat wij tegen quota, sancties en verplichtingen zijn. Ze zijn immers contraproductief. We hebben een mooie uitleg gehoord. U zegt dat ontmoeting centraal staat. Wie zijn wij om dat tegen te spreken.
Waarop baseert u zich? Beschikt u over resultaten? Vindt u dat de verenigingen de afgelopen jaren hun best niet hebben gedaan? Hebben ze gefaald? Als u zo drastisch ingrijpt, gaat u er waarschijnlijk van uit dat de verenigingen hun best niet hebben gedaan, gefaald hebben of misschien zelfs hebben dwarsgelegen. Ik heb daarop nog geen antwoord gekregen.
U zegt dat er veel over wordt geschreven, veel papier vol. Quota zijn een gelijkwaardige of een evenredige verdeling, stelt u. Waarop is de evenredigheid gebaseerd? Gaat het om bevolkingsaantallen? Wat is evenredigheid? Wat bedoelt u daarmee? We komen snel uit bij percenten, cijfers en verhoudingen van een tot tien. Ik hoor u dat niet zeggen. U blijft wat vaag en trekt weer in wat u de afgelopen dagen hebt gezegd. Ik begrijp dat wel bij zoveel tegenstand.
Minister Bert Anciaux: Ik heb in alle eerlijkheid niet het gevoel dat ik iets terugtrek.
De heer Jurgen Verstrepen: U zegt daarnet dat er geen quota meer zijn en u spreekt ook niet meer over resultaten of percentages. Ik luister altijd goed. Het komt erop neer dat u het intrekt en opschuift naar 2006. Dat is toch correct. U meent hierop niet te moeten antwoorden en bovendien
weet u wat ik denk. Dat is sterk en het zegt genoeg over uw visie.
Ik discussieer niet graag met u op deze manier. Ik heb trouwens nog een laatste vraag.
Minister Bert Anciaux: U moet toch eerlijk toegeven dat ik een poging heb gedaan om te antwoorden op uw vragen.
De heer Jurgen Verstrepen: U hebt een poging ondernomen.
Minister Bert Anciaux: U zegt dat ik niet antwoord.
De heer Jurgen Verstrepen: Ik maak een analyse van uw antwoord volgens mijn visie zoals u een analyse maakt van uw sector. Dat is mijn volste recht. Zo werkt het systeem. Als u vindt dat het mij niet interesseert omdat ik een analyse maak van uw mening, zijn we nog ver van huis af.
Ik heb nog steeds een vraag. In dwingende maatregelen wilde u toch voorzien. Al weet u niet hoe dat zal gebeuren. Dat vind ik nog altijd verwarrend. U wilt resultaten verbinden aan iets.
Minister Bert Anciaux: Ik heb een poging gedaan om duidelijk te maken dat, om tot een diversiteitplan te komen, we met de sector een proces moeten doorlopen. Ik wil niet eenzijdig een diversiteitplan opleggen. Ik wil met de sector komen tot een resultaat dat samen wordt afgesproken. Ik heb nooit gesproken van een bepaald resultaat, maar alleen gezegd dat we op een bepaald moment tot een resultaatverbintenis moeten komen. Het mag niet vrijblijvend blijven.
De heer Jurgen Verstrepen: Ik volg u. U zult overleggen en komen tot een resultaatverbintenis. Zodra u een resultaatverbintenis hebt, kunt u beslissen dat als het resultaat niet wordt gehaald, dit ook bepaalde implicaties inhoudt. Dat zult u dan waarschijnlijk niet met de sector overleggen.
Minister Bert Anciaux: Ik heb ook daarover gezegd dat het meer om stimulering moet gaan en om waardering voor de dingen die wel gebeuren. Ik wil wel duidelijk stellen dat het mijn bedoeling is om niet een zoveelste mooi plan uit te werken dat niet wordt uitgevoerd. Ik zal het plan stimuleren en zodanig begeleiden dat het wel degelijk resultaten zal voortbrengen. Ik vraag aan de sector om tot een diversiteitplan te komen zodat we het ook in gezamenlijk overleg kunnen afdwingen.
De heer Jurgen Verstrepen: Bent u er dan voorstander van om in te grijpen in de subsidies als het afgesproken resultaat niet wordt bereikt?
Minister Bert Anciaux: Dat kan een onderdeel zijn van de gemaakte afspraken.
De voorzitter: De heer Stassen heeft het woord.
De heer Jos Stassen: Ik heb goed geluisterd. U blijft het tweesporenbeleid verdedigen en stelt dat het tweesporenbeleid het beleid van de Vlaamse Regering is. Ik denk dat ik het zo mag samenvatten. Zo wil ik het ook aan de collega's voorleggen in een motie.
Ik heb goed geluisterd naar uw plan en zal proberen het samen te vatten zonder een zwart-witspel te spelen. Het is belangrijk dat het duidelijk is. U wilt een diversiteitplan uitwerken omdat diversiteit een heel fundamentele doelstelling van uw beleid is. U wilt dat toepassen op een bepaald aantal gebieden. Zo zijn er de deelnemers. U hebt het 'publiek zoeken' genoemd. Verder is er het aanbod of hetgeen in de sector wordt gemaakt. Ten slotte noemt u de werkvloer, of de mensen die het moeten brengen en ook nog de beheerders. Dat zijn de drie gebieden waarop u een kwaliteitsbeleid wil toepassen.
Minister Bert Anciaux: Ik heb dat voor de instellingen genoemd, niet voor het verenigingsleven. De doelstelling binnen het diversiteitplan voor het verenigingsleven is juist de ontmoeting realiseren; en het tweesporenbeleid.
De heer Jos Stassen: Dat is dan duidelijk. Het gaat niet over verenigingen, sport of cultuur maar over al het andere wat in de sector onder uw beleid valt en gesubsidieerd wordt. Publieksgroepen, het aanbod en de werkvloer. Dat zijn de mensen die het maken en het beslissen. U zegt dat u met de sector tot een aantal resultaatverbintenissen wil komen. Die kunnen individueel zijn per instelling of per sector worden aangegaan. De resultaatverbintenissen kunnen ook over aantallen of percenten gaan.
Minister Bert Anciaux: Dat kan.
De heer Jos Stassen: U zegt dat u daarvoor een heel proces wilt opstarten dat begint met een situatieschets van de instellingen in Vlaanderen. U zult gaan praten met buitenlandse experts en mensen op de vloer hier. U maakt vervolgens een actieplan dat u zult voorleggen en toetsen aan de sector.
Minister Bert Anciaux: Er komt een werkgroep die dat coördineert en waarin de sector is vertegenwoordigd. Er komen dertien sectorwerkgroepen: elf binnen de culturele sector, één binnen de sportsector en één binnen de jeugdsector.
De heer Jos Stassen: Mocht u een startnota hebben, zou het goed zijn dat u die ons bezorgt, dan kunnen we alles plaatsen in het geheel en moeten we geen nodeloze vragen stellen.
U zult binnen dat jaar een aantal belangrijke beslissingen nemen. Het Kunstendecreet zal in werking zijn en tot belangrijke beslissingen leiden. U kunt dan niet echt rekening houden met dat diversiteitsplan omdat het dan juni is, en het plan heeft pas resultaat volgend jaar februari. Ondertussen zijn er nog een aantal plannen die moeten worden opgesteld met de jeugdsector alsook de evaluatie binnen het sociaal-cultureel werk. Zult u al die dingen in de wachtkamer plaatsen tot het plan klaar is? U moet hier nu niet op antwoorden, maar het zou goed zijn in uw startnota aan te geven op welke manier het plan zal worden aangepakt. Daar staat dan bijvoorbeeld in dat het uw belangrijkste doelstelling is om interculturaliteit te bereiken. Ondertussen is er het Kunstendecreet en er zijn nog andere op komst.
Het is belangrijk dat deze verduidelijking vandaag is gegeven. Ik ben vooral blij dat u het tweesporenbeleid blijft verdedigen. Ik hoop dat de Vlaamse Regering dit in al zijn onderdelen zal bevestigen, anders zullen wij het wel ter stemming voorleggen.
De voorzitter: Mevrouw De Ridder heeft het woord.
Mevrouw Annick De Ridder: Mijnheer de minister, ik dank u voor het uitgebreide antwoord. Er blijven me echter enkele zaken onduidelijk. U hebt het over de verenigingen en zegt samen met de sector te zullen overleggen welke doelstellingen zullen kunnen worden gerealiseerd. U zegt heel nadrukkelijk dat dit niet vrijblijvend kan zijn. Anderzijds neemt u nog enkel nog de quota in de mond als het over raden van beheer van instellingen gaat. U zegt dat het voor de verenigingen niet vrijblijvend is: er wordt dus een resultaatsverbintenis aan verbonden. U zegt er echter onmiddellijk bij dat u niet op het aanbod van de verenigingen zult ingrijpen en geen sancties treffen.
Minister Bert Anciaux: De rol die het verenigingsleven moet spelen in het totaal diversiteitsplan bestaat er juist in om vanuit de eigenheid de ontmoetingsmomenten te realiseren met de andere culturele diversiteit die er aanwezig is.
Mevrouw Annick De Ridder: Daar blijft het dan bij voor u.
Minister Bert Anciaux: Nogmaals, het resultaat kan ik nog niet geven want dat moet het gevolg zijn van het proces. Het kan zijn dat het verenigingsleven ook andere doelstellingen vooropstelt, ik spreek me daar niet over uit. Ik ben er altijd van uitgegaan dat het resultaat veeleer ligt in het organiseren van die ontmoetingsmomenten, vertrekkende vanuit de eigenheid van de verenigingen. Als er andere resultaten uit het proces komen, dan zullen we dat bekijken.
Mevrouw Annick De Ridder: Daarnet zei u dat het niet vrijblijvend is, en dat vond ik inderdaad vooruitlopend op het overleg dat met de sector zal plaatsvinden.
Minister Bert Anciaux: Op het moment dat het overleg afgesloten is, is het niet meer vrijblijvend.
De voorzitter: De heer Vanackere heeft het woord.
De heer Steven Vanackere: De heer Stassen heeft op zeker ogenblik gezegd dat het tweede debat het eerste naar de knoppen heeft geholpen. Dat is een verstandig inzicht. We hebben in deze discussie een goede uitwisseling van ideeën gehad, vooral over het eerste debat. Laat ons opletten dat het bezig zijn met het eerste debat, waar ik niet op terugkom, er niet voor zorgt dat het tweede debat naar de knoppen gaat.
Het tweede debat gaat erover dat, eens de overheid weet wat ze wil en in het maatschappelijk debat is vastgesteld wat wenselijk is, de overheid zich de vraag moet stellen hoe dit aan te pakken en welke instrumenten te gebruiken. Men heeft de discussie wat toegespitst op de quota. Het gaat echter niet alleen over quota, het gaat over wat de overheid precies zal doen en niet zal doen om een maatschappelijk wenselijk model te ondersteunen. Het middenveld, zowel de verenigingen - die verlost zijn van een aantal angsten die ze zouden kunnen hebben gehaald uit de kop van De Morgen - maar ook de instellingen, de lokale besturen en tal van andere partners in het debat, hebben misschien geen behoefte aan instrumenten die hen in een keurslijf zetten dat contraproductief werkt. Dat geldt niet alleen voor quota.
De minister heeft terecht verklaard dat hij in overleg wil treden. Overleg is de sleutel om bij iedereen het geloof te bewaren. Iedereen weet evenwel dat overleg ook tot een verhoging van de planlast kan leiden. Iedereen moet tijdig een actieplan indienen, iedereen moet allerlei tabellen kunnen voorleggen, enzovoort.
We moeten ook het tweede debat durven voeren. Blijkbaar zijn slechts weinig mensen het niet met het Vlaams regeerakkoord en met de minister eens. Ik heb nog maar een paar goedbedoelende mensen een tegengesteld standpunt weten innemen. In feite vindt iedereen de veelkleurigheid wenselijk. Het Vlaams Parlement, de Vlaamse Regering en het middenveld komen tot dezelfde vaststellingen. Ik heb nog niet veel lokale besturen horen verklaren dat ze het prima vinden dat allochtone jongeren hun bibliotheek niet bezoeken. Veel lokale besturen leveren inspanningen op dit vlak.
Ondanks al het overleg dat hierover zal plaatsvinden, pleit ik voor voorzichtigheid in verband met het opstellen van doelstellingen en resultaatsverbintenissen. Het ontbreken van organisatie kan onze grootste vijand zijn en kan tot een monocultureel veld leiden. Indien we blijven prutsen, bestaat het gevaar erin dat het alternatief wegvalt. In dat geval zullen mensen niet in het interculturele model stappen, maar gewoonweg afhaken. Dit geldt niet enkel voor verenigingen, maar bijvoorbeeld ook voor lokale besturen.
De Vlaamse overheid legt alle actoren een aantal doelstellingen voor. Meestal kunnen ze die doelstellingen zonder meer onderschrijven. Ze hopen evenwel dat de Vlaamse overheid zich als een partner zal opstellen en hen zal helpen om de doelstellingen te bereiken. De Vlaamse overheid mag zich niet opstellen als een sanctionerende schoolmeester. Ik beweer uiteraard niet dat de minister een dergelijk model wil hanteren.
Ik wil nog even dieper op het sanctioneren ingaan. Het is gemakkelijk om verenigingen te belonen indien ze goed werk leveren. We mogen evenwel niet vergeten over welke sector het gaat. Verenigingen die gedurende drie jaar een beloning krijgen, veronderstellen allicht dat ze die jaarlijkse bonus automatisch zullen blijven krijgen. Het inhouden van de bonus wordt al snel als een sanctie beschouwd. Een bonus-malusidee vindt snel ingang. Indien een vereniging na een paar jaar plots minder goed werk levert en het zonder bonus moet stellen, blijkt dit soms tot het ontslag van een personeelslid te leiden. We mogen niet enkel de positieve gevolgen van een beloning zien. Daar trap ik niet in.
Volgens de minister is de tijd van praten voorbij en moet het accent meer op actie worden gelegd. Ik kan dit begrijpen. We moeten evenwel behoedzaam met het middenveld en met de lokale besturen omspringen. In al hun enthousiasme zijn ze allicht bereid om allerlei afspraken met de minister te maken. Later zou evenwel kunnen blijken dat deze overeenkomsten tot een verzwaring van de administratieve planlast of van eventuele andere lasten leidt.
De voorzitter: De heer Sannen heeft het woord.
De heer Ludo Sannen: Mijnheer de voorzitter, integratie is steeds een moeilijk proces. Aangezien ik geen lid van deze commissie ben, heb ik me hard moeten inspannen om het antwoord van de minister volledig te begrijpen. Hoewel hier een bepaald jargon wordt gebruikt, denk ik dat ik het doorheb.
Wat het eerste debat betreft, wil ik hier niet in herhaling treden. Het tweesporenbeleid blijft bestaan. Het actieplan voor de interculturaliteit en de diversiteit omvat een aantal doelstellingen voor de verenigingen. De verenigingen moeten zelf contactmomenten organiseren. De voorkeur gaat uit naar collectieve ontmoetingsmomenten. Ik kan me evenwel voorstellen dat bepaalde verenigingen inspanningen zullen leveren om individuele ontmoetingen te organiseren. Het belangrijkste is dat de verenigingen worden aangespoord om ontmoetingsmomenten te organiseren.
De verenigingen zijn niet enkel belangrijk in de ontwikkeling van een identiteit. Ze zijn tevens belangrijk voor de ontdekking van een identificatie. Wie zich afvraagt hoe belangrijk identificatie is, moet maar eens nagaan welke impact sociaal-culturele verenigingen op de participatie van bepaalde mensen aan het onderwijs hebben gehad. Identificatie draait om herkenbaarheid. Het gaat hier niet enkel om het vinden van een identiteit. De identificatie zou zelfs een belangrijker proces kunnen vormen.
Met betrekking tot de instellingen wil de minister een stapje verder gaan. Deze andere benadering leidt tot resultaatsverbintenissen. De minister wil tot kwantificering overgaan. Quota moeten altijd worden gekwantificeerd. Ik vind de term sowieso niet goed gekozen. Quota worden door een overheid opgelegd. Een taal is een levend iets. Het moet mogelijk zijn om een andere term te vinden. Quota worden ervaren als getallen die van bovenaf worden opgelegd.
Het kwantificeren van resultaatsverbintenissen houdt misschien gevaren in. Het lijkt me moeilijk om ontmoetingsmomenten te kwantificeren. Het kwantificeren van de instellingen is ook niet vrij van risico's.
Er zijn andere partijen die de hoeveelheid gebruiken om een ander cultureel beleid op gang te brengen in Vlaanderen. Ik vind het dan ook gevaarlijk om kwantiteit te hanteren om bepaalde doelstellingen te bereiken. Wanneer het Vlaams Belang het heeft over elitaire culturele instellingen, dat hanteren ze een kwantitatief gegeven. We moeten ons hoeden voor het gebruik van kwantitatieve instrumenten bij een cultureel beleid.
De voorzitter: De heer Caron heeft het woord.
De heer Bart Caron: Er zijn in Vlaanderen al heel wat organisaties die werken in de geest die de minister heeft beschreven. Ze proberen de interculturele gedachte in de samenleving vorm te geven. Ik wil aan de voorzitter vragen om het laatste nummer van Courant van het Vlaams Theaterinstituut dat gaat over diversiteit in de kunsten, aan de leden van deze commissie te bezorgen.
Ik wil de commissieleden ook een aantal websites aanbevelen zoals die van SoCiuS, Steunpunt voor Sociaal-Cultureel Volwassenenwerk om een idee te krijgen van de interculturaliteit in de praktijk. Daar worden marcante etnisch-cultuuroverstijgende inspanningen geleverd.
Het decreet over het sociaal-cultureel werk heeft tot doel de zelforganisaties te normaliseren - normaal te behandelen - en ze de kans te geven te groeien naar de subsidiecriteria die voor alle verenigingen gelden.
Ook Cultuur Lokaal doet heel wat, onder meer met het project-Atana. Dat project komt uit Nederland en houdt zich bezig met de opleiding van bestuurders en mensen op de werkvloer. Het is door het Vlaams Belang in Antwerpen al onderuitgehaald.
Er zijn al veel inspanningen geleverd maar die kunnen nog worden versterkt. In het verleden werd er vaak geklaagd over allerlei maatregelen waarvan we niet wisten of ze efficiënt waren en genoeg resultaat boekten op het terrein. Als we een aantal verbintenissen willen nastreven, dan stellen we ons kwetsbaar op, maar tonen we ook duidelijk onze wil om dat te bereiken.
De voorzitter: De heer Verstrepen heeft het woord.
De heer Jurgen Verstrepen: Onduidelijkheid was nu net mijn rode draad, in het begin en ook op het einde. Het doet me ook plezier dat als brand-bevestiging, de naam Vlaams Belang regelmatig is genoemd tijdens deze interpellatie. Ik vind het echter niet zinnig om daar altijd op in te gaan.
De voorzitter: De heer Stassen heeft het woord.
De heer Jos Stassen: Wat ook de inhoud mag zijn van het Actieplan Diversiteit, het zal op geen enkele manier op de inhoud van het cultureel werk ingrijpen. Het een heeft niets met het ander te maken.
Met redenen omklede moties
De voorzitter: Door het Vlaams Belang, door de heer Stassen en door de meerderheid werden tot besluit van deze interpellatie met redenen omklede moties aangekondigd. Ze moeten zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.