Commissie voor Economie, Landbouw, Werkgelegenheid en Toerisme Vergadering van 10/10/2002
Vraag om uitleg van de heer Johan De Roo tot de heer Jaak Gabriels, Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid, Buitenlandse Handel en Huisvesting, over de ruimtelijke economische problemen van de voedingsindustrie in het Meetjesland
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer De Roo tot de heer Gabriels, Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid, Buitenlandse Handel en Huisvesting, over de ruimtelijk-economische problemen van de voedingsindustrie in het Meetjesland.
De heer De Roo heeft het woord.
De heer Johan De Roo : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte leden, de voedingssector in het Meetjesland is steeds meer een belangrijke sector aan het worden. Vroeger was de textielsector er belangrijk, maar die sector is in de loop van de jaren '70 en '80 sterk afgetakeld. Ook was het een tijd de meubelnijverheid die voor tewerkstelling zorgde. Maar nu is er gelukkig in onze streek ook de voedingsnijverheid. In het kader van het Streekplatform Meetjesland werd een samenwerkingsverband tussen een aantal niet onbelangrijke bedrijven opgericht. Men heeft vervolgens een studie laten maken naar de impact van de voedingssector in het Meetjesland. De titel luidt : 'Meetjesland, sterk in voeding : de impact van de voedingsindustrie op het Meetjesland.' In de studie wordt nader ingegaan op de voorwaarden en de strategie voor verdere groei. Ik wil de aandacht van de minister even vestigen op deze studie. Ik neem aan dat hij ook over deze studie beschikt.
De studie bevestigt dat het Meetjesland een belangrijke voedingsregio is. De sector staat momenteel in voor meer dan 2.000 arbeidsplaatsen, en voor 18 percent van de toegevoegde waarde van de bewerkende en verwerkende nijverheid in het Meetjesland. Momenteel is 1 op de 8 bedrijven in de secundaire sector in het Meetjesland een voedingsbedrijf. De studie wijst echter ook op het acute tekort aan uitbreidingsruimte en aan nieuwe bedrijventerreinen. Het Meetjesland -dus het hele gebied van Zelzate, Evergem, Assenede, Kaprijke, Lembeke, Sint Laureins, Maldegem, Aalter, Zomergem, Nevele en Lovendegem -wordt in het RSV als buitengebied beschouwd. Maar er is een enorme nood aan bedrijventerreinen. In die studie is aangegeven hoeveel bedrijfsruimte er nog beschikbaar is en was op 1 januari 2001. Ondertussen hebben er een aantal verkopen plaatsgevonden. Zowel in Aalter, Eeklo, Maldegem als Waarschoot is er momenteel vrijwel geen beschikbare ruimte meer.
Wel worden er in het provinciaal ruimtelijk structuurplan perspectieven geschapen. Zo zouden er bijkomende contingenten aan hectaren van bedrijventerreinen worden toegewezen aan de economische knooppunten in het Meetjesland, met name voor Aalter, Eeklo en Maldegem. Maar de procedure daarvoor is tijdrovend. Het duurt lang voor die gronden beschikbaar zijn, voor er is onteigend enzovoort, met alle gevolgen van dien. Hoewel de termen 'buitengebied' en 'platteland' anders zouden kunnen doen vermoeden, is de industrie in het Meetjesland een belangrijk onderdeel van de economie. Ongeveer een derde van de loontrekkenden en zelfstandigen zijn werkzaam in de secundaire sector. In relatieve cijfers is dat meer dan in Vlaanderen. De economische ontwikkelingen in het buitengebied worden in de huidige context van het RSV, meer nog dan in de rest van Vlaanderen, afgeremd, gezien die ruimtelijke problemen.
De hoge grondprijzen, het beperkte aanbod aan bedrijfsgronden, de lange procedures voor het verwerven en bebouwen van bedrijventerreinen, en de specifieke problemen die zijn verbonden aan de zonevreemdheid leggen een zware hypotheek op de toekomst van economische activiteiten, in Vlaanderen en in het bijzonder in buitengebieden zoals het Meetjesland. Ondernemingen in de voedingssector zijn nochtans niet vervuilend, passen in een agrarische regio en hebben precies nood aan een gezonde productieomgeving.
Ik vind deze studie heel interessant omdat ze de vinger op de wonde legt. Enerzijds worden een aantal specifieke problemen inzake de beschikbaarheid van bedrijventerreinen beklemtoond, anderzijds wordt ook de aandacht gevestigd op de nood aan competente medewerkers. De zogenaamde knelpuntberoepen zijn in de loop van de voorbije dagen opnieuw in de belangstelling gekomen. Dit probleem rijst hier ook, want de voorkeur wordt gegeven aan technisch geschoold personeel. De kennis en de vaardigheden waarover de mensen moeten beschikken, moeten van een hoog niveau zijn. Het behoud en het verhogen van het competentieniveau van het arbeidspotentieel is een absolute noodzaak. Innoverende initiatieven op dat vlak zijn zeker nodig.
De studie somt een aantal belangrijke troeven op waarover de streek natuurlijk ook beschikt. In het algemeen is er een vrij goed sociaal klimaat : er zijn weinig of geen sociale spanningen op de arbeidsmarkt. Er zijn geen ernstige fileproblemen. Zowel via de N49 als de E40 is er een goede bereikbaarheid. Ook de primaire weg N44 van Aalter naar Maldegem wordt zeer gemakkelijk gebruikt. Vooral ook de samenwerking waarover ik het daarnet had met de Zeeuwse gemeenten, biedt een kans om nieuwe initiatieven tot ontwikkeling te brengen. Ook in Zeeland wordt zeer sterk aangedrongen op grensoverschrijdende samenwerking. Ik wil daar een pleitbezorger voor zijn in dit parlement. Dit kan immers een winstsituatie opleveren voor beide partijen : zowel voor de Vlaamse gemeenten en regio's als voor Zeeland.
Mijnheer de minister, er heerst onduidelijkheid over de Vlaamse beleidsvisie op ruimtelijke economische ontwikkeling in landelijke gebieden. Ondernemers vragen rechtszekerheid en continuïteit in het beleid. Kunt u hier meer duidelijkheid over scheppen? Ongetwijfeld zijn een aantal problemen u bekend. Dan denk ik aan de reeds jarenlang aanslepende vraag van een belangrijk bedrijf als Corona-Lotus in Lembeke om tot meer ruimtelijke ontsluiting te kunnen komen. Ook in andere bedrijven rijzen problemen. Dan denk ik aan een bedrijf als Lima, dat momenteel toch ook al met 120 mensen werkt, maar ingeperkt zit op het industrieterrein van Maldegem door een te grote bufferzone. Zo kan ik nog voorbeelden geven. Deze problemen zijn u zeker bekend.
Het aanbod van bedrijventerreinen in het Meetjesland is duidelijk te beperkt. Dat levert problemen op bij eventuele uitbreidingen of bij herlokalisatie, en vormt een belemmering bij het aantrekken van nieuwe industrieën. Bovendien leidt een onvoldoende en ongedifferentieerd aanbod aan bedrijventerreinen tot het onoordeelkundig gebruik ervan. Welke initiatieven zult u nemen om deze problemen op te lossen? Ik weet dat uw antwoord werd opgesteld in overleg met de minister van Ruimtelijke Ordening.
De voorzitter : De heer Vandenbroeke heeft het woord.
De heer Chris Vandenbroeke : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik wil me graag aansluiten bij de vragen van de heer De Roo. Hij wijst op specifieke problemen in het Meetjesland. Ik ken de studie waarnaar hij verwijst niet, maar ik zou ze wel graag krijgen. In het SPRE wordt die problematiek ook onder de aandacht gebracht. Het SPRE streeft naar een evenwicht tussen economie en ecologie. Mijnheer de minister, ik heb echter de indruk dat sommige collega's in de Vlaamse regering uw speelruimte beperken in dit dossier. Nochtans moet er dringend werk van worden gemaakt.
De voorzitter : De heer Van Goethem heeft het woord.
De heer Roland Van Goethem : Mijnheer de voorzitter, de heer De Roo had het over het Meetjesland. Ik kan hetzelfde probleem schetsen voor Vlaams-Brabant. Daar is ook vraag naar een uitbreiding van industrie- en bedrijfsterreinen. Het probleem strekt zich eigenlijk uit over heel Vlaanderen. Mijnheer de minister, u hebt ooit het denkspoor gelanceerd om de industriegronden uit te breiden met 7.000 hectare. Bedrijfsleiders vragen me vaak wanneer er daadwerkelijk iets zal gebeuren. Wanneer komt er een duurzame oplossing voor het probleem?
De voorzitter : Collega's, dit is een omvangrijk probleem. Ik wijs er even op dat ik deze namiddag in de commissie voor Ruimtelijke Ordening een vraag om uitleg zal stellen aan minister Van Mechelen over de prioriteitenlijst tot aanleg van nieuwe bedrijventerreinen in Vlaanderen.
Minister Gabriels heeft het woord.
Minister Jaak Gabriels : Mijnheer de voorzitter, dames en heren, deze problematiek gaat inderdaad verder dan het Meetjesland. Mijnheer Van Goethem, u zegt dat ik het denkspoor heb gelanceerd om de industriegebieden uit te breiden met 7.000 hectare. Ik wil er even op wijzen dat dit in het RSV staat als een van de doelstellingen, ik heb dat dus niet gelanceerd. Tegen 2007 moet er 7.000 hectare extra industriegrond zijn, ik ben verplicht die doelstelling uit te voeren.
Mijnheer Vandenbroeke, onder deze regering is het SPRE op het spoor gezet. We brengen op die manier ruimtelijke ordening en economie bij elkaar. Deze twee domeinen hebben veel raakvlakken en er moet tegelijkertijd aan worden gewerkt. Ik kan wel zeggen dat er 7.000 hectare industriegrond extra nodig is, maar als Ruimtelijke Ordening niet volgt, gebeurt er niets.
In delen van Antwerpen, Oost-Vlaanderen en Vlaams Brabant is de nood het hoogst. Dat blijkt duidelijk uit de eerste evaluatie van het SPRE. West-Vlaanderen en Limburg hebben vooral te kampen met differentiatieproblemen. In Limburg bijvoorbeeld is er in Genk en Lommel een overaanbod, terwijl er ergens anders geen aanbod is.
Mijnheer De Roo, in de missie voor het Meetjesland werd de voedingssector beschouwd als de belangrijkste bouwsteen voor sociaal-economische ontwikkeling van de streek. Zoals u correct opmerkte, is die goed voor 18 percent van de toegevoegde waarde in de regio.
Het probleem van de ontwikkeling in het Meetjesland is complexer dan het ontbreken van voldoende bedrijventerreinen. Het Meetjesland wordt in het RSV aangeduid als een buitengebied. Lokale ondernemers die correct zijn ingeplant, worden in hun ontwikkelingen geremd omwille van de huidige bestemmingsplannen. Dat verklaart ook de vraag naar de inrichting van lokale KMO-zones in de nabijheid van de kern en een daaraan gekoppelde ontsluiting.
Rekening houdend met de knelpunten van onder andere het Meetjesland, heb ik de SERV in juni de opdracht gegeven om een 'Economisch Charter' op te stellen dat al deze problemen bundelt en concrete oplossingen voorstelt. Ondertussen zijn er drie maanden verstreken en heeft het harde werk geleid tot een ontwerp van tekst.
Een eerste bemerking is of het wel noodzakelijk is om vanuit het Vlaams Gewest alle afbakeningen te maken op basis van het gehanteerde stedelijk concept in het RSV. Ik wil er even aan herinneren dat ik er in het verleden al voor heb gewaarschuwd dat dit soort ruimtelijke regels wel eens tot grote problemen zou kunnen leiden in de toekomst. Beter is het af te bakenen op basis van samenhangende regio's en in functie daarvan bedrijventerreinen ter beschikking te stellen. Dat kan zelfs over de landsgrenzen heen. Dit kan een eerste oplossing zijn voor het Meetjesland. Delegatie aan de provincies, conform de resultaten van het kerntakendebat, kan dit proces versnellen.
Ten tweede moet er, zoals ook in het Zomerakkoord is bepaald, een effectieve en versnelde bestemming van de ruimtebalans komen. Dit probleem hangt grotendeels samen met het moeizame afbakeningsproces. Om nu al aan de vastgestelde tekortkomingen tegemoet te komen, moet het ter beschikking stellen van bedrijventerreinen worden losgekoppeld van het afbakeningsproces. Dit is trouwens nergens in het RSV als noodzakelijke tussenstap ingeschreven.
Een derde element zijn de solitaire terreinen in het buitengebied. In Vlaanderen zijn verschillende solitaire bedrijventerreinen terug te vinden. Deze terreinen liggen meestal in de open ruimte, maar zijn wel verbonden met een grote infrastructuuras en voldoen aan zeer specifieke noden van welbepaalde economische activiteiten op het niveau van een subregio. De ontwikkeling en eventuele uitbreiding van deze terreinen is bijzonder moeilijk omdat het RSV geen voorzieningen treft voor gebieden in het buitengebied. Het is van essentieel belang dat voor dergelijke terreinen een specifiek ontwikkelingsperspectief wordt opgesteld in het RSV, wat ik ook zal voorstellen aan de minister van Ruimtelijke Ordening. Tegelijkertijd zal ik alle andere voorstellen overmaken die het realiseren van de 7.000 extra hectare bedrijventerreinen kunnen bespoedigen. Ik zal ook even de huidige stand van zaken schetsen. Er wordt hier veel over het SPRE gesproken. De mogelijkheid om tot concrete realisaties over te gaan, is evenwel veel belangrijker.
Vorig jaar heb ik het actieplan Ondernemen voorgesteld. Reeds bij die gelegenheid heb ik van de ontwikkeling van het decreet op de ruimtelijke economie een absolute prioriteit gemaakt. Uiteraard betreft het hier bevoegdheden van de ministers van Economie en van Ruimtelijke Ordening. Ik zal hier even de in nauwe samenwerking met de minister van Ruimtelijke Ordening ontwikkelde visie schetsen.
In het kader van de economische ontwikkelingen moet Vlaanderen aandacht schenken aan een rationeler en een efficiënter gebruik van de bestaande en van de nieuwe industriezones. We moeten evenwel ook oog hebben voor de sociale en de ecologische doelstellingen. Dit betekent dat we duurzame bedrijventerreinen moeten ontwikkelen. Ik veronderstel dat iedereen beseft dat de ruimte in het verleden niet altijd even duurzaam is gebruikt. Deze vaststelling lost onze problemen niet op. Ik wil er gewoon op wijzen dat we het in de toekomst beter zullen moeten doen.
Het begrip 'duurzame bedrijventerreinen' kan worden omschreven als het opzetten van een beheer dat naar een duurzame ontwikkeling van de bedrijventerreinen streeft. Dit beheer moet zich richten op een samenwerking tussen de beheerders en de gebruikers, op het verbeteren van het bedrijfseconomisch resultaat, op de daling van de milieubelasting en op een efficiënter en een zuiniger ruimtegebruik. Dit betekent dat we niet enkel in de noodzakelijke grondoppervlakte moeten voorzien. We moeten ook oog hebben voor het verhoogd kwaliteitsbesef voor de diverse bedrijfsprocessen. We moeten aandacht schenken aan andere inrichtingsaspecten en aan het efficiënt beheer van de bedrijventerreinen.
Het nieuwe decreet op de ruimtelijke economie zal niet enkel in de noodzakelijke verplichtingen voorzien om duurzame bedrijventerreinen te realiseren. Tegelijkertijd zal vanuit een economisch perspectief een herzienbare behoefteplanning worden opgesteld. Hierbij zullen we ons op de SPRE-studies baseren. Op die manier zullen we aan de behoeften in het Meetjesland en in andere regio's kunnen voldoen. Het loskoppelen en prioritair behandelen van urgentieprojecten, van de evaluatie ruimtebalanseconomie en van de gelanceerde ruimtebehoeftenstudie is namelijk zeer belangrijk.
Op andere domeinen zal dit decreet ook de problemen inzake zonevreemde bedrijven en inzake de leegstand op verlaten industrieterreinen aanpakken. Aangezien dit een efficiënter ruimtelijk economisch beleid garandeert, is dit zeer belangrijk.
Wat de differentiatie van bedrijventerreinen en van bedrijven betreft, wil ik er even op wijzen dat een gedifferentieerd aanbod uiteraard van enorm belang is. We mogen ons niet blindstaren op een kwantitatieve aanwezigheid. De realisatie van het Deurganckdok zal rond Antwerpen voor een aangroei van ongeveer 3000 ha aan industrieterreinen zorgen. Daar zijn steden als Mechelen of Turnhout echter niets mee. Indien we niet tijdig voor de nodige differentiatie zorgen, zullen we enkel een concentratie rond de haven en een uitbreiding van de havenactiviteiten krijgen. Ook voor het verkeer is het veel logischer om ook in een inplanting in kleinere centra te voorzien. De heer De Roo heeft daarnet al aangehaald dat dit soms veel zinvoller kan zijn een concentratie op enkele plaatsen. De differentiatie van bedrijventerreinen kan hiervoor een geschikt instrument zijn. Op deze manier kunnen we bovendien de noden van het bedrijfsleven beter opvangen.
Het RSV voorziet in een insteekgegeven voor de differentiatie van bedrijventerreinen. De eerste evaluatie toont evenwel aan die differentiatie niet aan de reële eisen inzake vestigingsplaatsen van de bedrijven voldoet. Ons inziens leidt ze bovendien tot een te grote versnippering. Deze versnippering zou de doelstelling inzake het zorgvuldig ruimtegebruik in het gedrang kunnen brengen. Dit betekent dat we een beperkte segmentatie dienen te ontwikkelen. Hierbij moeten we ons baseren op de nieuwe behoeftenraming waarover we beschikken.
Ik zou hier even een aantal suggesties over een efficiëntere differentiatie willen overlopen. Een aantal van deze suggesties zijn al in het nieuwe subsidiebesluit verwerkt. Ze zullen tevens worden opgenomen in het decreet op de ruimtelijke economie, dat ik ten laatste in het begin van 2003 aan de Vlaamse regering zal voorleggen. Om de herziening van het RSV te optimaliseren, zullen de overige suggesties aan de minister van Ruimtelijke Ordening worden overgemaakt.
De eerste suggestie betreft de toepassing van het uitsluitingsprincipe. We moeten niet zeggen dat een bepaald bedrijventerrein zich op een bepaalde economische activiteit moet richten. We moeten zeggen dat bepaalde economische activiteiten op een bepaald bedrijventerrein niet thuishoren. Op die manier beschikken we immers over een soepeler en flexibeler instrument.
Indien we over een bedrijventerrein in het Meetjesland zeggen dat het uitsluitend voor de voedingsindustrie is bedoeld, zullen we in de toekomst hopeloos vast komen te zitten. We kunnen dan ook beter zeggen dat bepaalde activiteiten op dit bedrijventerrein niet thuishoren. Deze stelling legt immers geen hypotheek op de ontwikkeling van het bedrijventerrein.
De tweede suggestie betreft het efficiënt gebruik van de ruimte en van de kwaliteit. Het belang van de nutsvoorzieningen en van de omgevingsfactoren zal in het decreet op de subsidiëring van de bedrijventerreinen worden opgenomen. Hoewel heel wat bedrijventerreinen mooi zijn ingericht, moeten we eerlijk toegeven dat er nog steeds bedrijventerreinen zijn waar nauwelijks of geen aandacht aan de omgevingszorg is besteed. Indien we de duurzaamheid ter harte nemen, moeten we hier rekening mee houden.
De derde suggestie betreft het beheer van de bedrijventerreinen. Dit lijkt me ook zeer belangrijk. De beheerslijnen die bij de invulling van een concreet terrein worden gevolgd, hebben uiteraard een grote impact op de differentiatie, op de ruimtelijke impact en op de economische activiteiten op dat terrein. Op deze manier zullen we ook beter op de behoeften van het bedrijfsleven kunnen inspelen.
We willen in dit verband het subsidiariteitsbeginsel toepassen. Dit betekent dat het beheer van de bedrijventerreinen een bevoegdheid van de economische actoren is. We willen dit beheer niet van bovenaf opleggen. We willen dit delegeren. De Vlaamse overheid zal de principes in een kaderdecreet vastleggen. De economische actoren moeten deze bepalingen echter zelf uitvoeren. Indien de Vlaamse overheid het beheer op zich neemt, creëren we weer een betutteling en een ongepaste bureaucratie.
De vierde suggestie betreft de schaal en het strategisch niveau. Zo zijn luchthavengebonden terreinen van een heel andere orde dan regionale kantoorzones. Het is noodzakelijk dat Vlaanderen over een aantal strategische terreinen kan beschikken die, wat het aantrekken van buitenlandse investeringen betreft, met gelijkaardige initiatieven in de omliggende regio's kunnen concurreren. Ook dit is een kwestie van differentiatie.
Tijdens het zomerreces heeft de federale minister van Begroting fel naar de Vlaamse administratie uitgehaald. Ik zou even de achtergrond van deze heftige uitval willen schetsen. De betrokken minister is zeer sterk met Oostende begaan. Hij is voorzitter van het wetenschapspark. Het gebied waarover hij het heeft, bevindt zich evenwel in het havengebied. Het is decretaal bepaald dat de subsidiëring van het havengebied via het departement Openbare Werken verloopt. Dit is geen reden om de Vlaamse ambtenaren met de vinger te wijzen. Aangezien ik vind dat de federale minister van Begroting een ongepaste opmerking heeft gemaakt, heb ik hier persoonlijk op gereageerd. Iedereen moet immers weten wat hij wil. Een subsidiëring door het departement Openbare Werken en door het ministerie van Economische Zaken is onmogelijk. 'Non bis in idem' lijkt me nog steeds een gezond principe voor elke wetgever.
In het kader van de specifieke vragen die hier zijn gesteld, wil ik nog even op het belang van de subregionale verfijning wijzen. Het is onmogelijk om hierin een lijn te trekken. We kunnen geen regels opstellen die voor alle subregio's gelden. De noodzakelijke verfijning moet in samenspraak met de terreinbeheerder en het provinciebestuur gebeuren. Zij zijn beter gewapend dan wij om de precieze karakteristieken van een geheel te kennen.
In het begin van 2003 zal ik de Vlaamse regering een ontwerp van decreet voorleggen. Zodra de geëigende organen een advies hebben uitgebracht, zal dit ontwerp van decreet aan het Vlaams Parlement worden voorgelegd.
Minister Van Mechelen, met wie ik in dit verband nauw samenwerk, zal hier deze namiddag nog iets dieper op ingaan. Het is de bedoeling dat we reeds in 2003 een doorbraak op het terrein kunnen vaststellen.
De voorzitter : De heer De Roo heeft het woord.
De heer Johan De Roo : Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik wil toch nog wijzen op een aantal specifieke problemen waar u misschien te weinig aandacht aan hebt besteed.
Er bestaan zeer verschillende manieren om industriezones te realiseren. Het duurt enorm lang voor er duidelijkheid is over de grootte van extra ruimte. Al gedurende anderhalf jaar wordt in het kader van het nog steeds in ontwerp zijnde provinciaal ruimtelijk structuurplan Oost-Vlaanderen vooropgesteld dat er voor onze regio voor drie gemeenten hectare mogen bijkomen. Maldegem zou 22 hectare extra krijgen volgens de laatste berichten, Aalter 30 en Eeklo 32. Eer daar zekerheid over bestaat, moet het provinciaal structuurplan volledig zijn goedgekeurd. Een gemeente kan echter niet beginnen met gronden te verwerven zolang ze hierover geen zekerheid heeft. Bovendien weet ze dan nog niet in welke zone ze mag beginnen met het verwerven van gronden, met het aankopen en het onteigenen. Het zal uiteraard altijd in een landbouwzone gebeuren, want ik zou niet weten waar anders. Dat is een groot probleem.
Uit de contacten die ik heb met Nederland, blijkt dat het daar veel vlotter gaat. Daar ontfermen de gemeente en wat wij de provincie noemen zich daarover. De Nederlandse regering bemoeit zich daar niet mee, de bevoegdheid is gedelegeerd naar een ander niveau. Dit gaat veel vlotter. De gemeente maakt een soort BPA in afspraak met de staten van Zeeland en dat wordt op een jaar tijd afgerond. Dat is een groot verschil.
Er is nog een probleem waaromtrent ik een anekdote wil vertellen. Ik was tijdens de vakantieperiode in Moeskroen, naar aanleiding van gezamenlijke sportactiviteiten tussen Maldegem en Moeskroen. Ik had een interessant gesprek met de burgemeester van Moeskroen, de heer Detremmerie, tevens lid van de Kamer. Ik zei hem dat Maldegem waarschijnlijk 22 hectare industriegebied extra zal mogen realiseren omdat ons industriegebied is uitverkocht. We hebben geen morzel grond meer beschikbaar. Hij zei me dat hij bezig is met de realisatie van 500 hectare. Ik zonk toen bijna in de grond. Dit zeg ik om het verschil aan te geven.
Ik wil nog in het bijzonder op twee hangende problemen de aandacht van de minister vestigen. Ten eerste : om een nieuw terrein te realiseren heeft men een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan nodig. Wie maakt zo'n plan? De gemeente kan dat niet, ze kan daarvoor zelfs het initiatief niet nemen. Dat moet komen van een ander niveau, namelijk de dienst Planning van het Vlaams Gewest, die dat uiteraard kan doen naargelang de mogelijkheden waarover die dienst zelf beschikt. Zo'n dienst heeft bepaalde prioriteiten, en kan niet alles ineens realiseren, hoewel dat wordt gevraagd vanuit Vlaams Brabant, het Meetjesland, het Kortrijkse, enzovoort. De Vlaamse overheid zou de moed moeten hebben om dit gedeeltelijk te decentraliseren naar de gemeenten en de provincies, zoals in Nederland het geval is, om de procedure niet zo moeilijk en lamlendig lang te laten duren. Ik doe een oproep om de procedure van het totstandkomen van gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen opnieuw te bekijken. Anders kan men -ook deze regering -met de beste bedoelingen alles maar realiseren over 10 jaar, terwijl de noden van de industrie en van de verwerkende nijverheid er nu al zijn.
Een tweede knelpunt vormt de beperkte oppervlakte die we zullen krijgen. Ik heb er al verschillende versies over gehoord en ik zou er graag eens een duidelijk antwoord op krijgen, dat ook een beetje rekening houdt met de economische noodwendigheden. Ik stel die vraag aan de minister van Economie. De weinige hectare die we zullen mogen realiseren, bijvoorbeeld 22 hectare, daar kunnen we niet veel mee doen. Blijkbaar is het zo dat in gemeenten die het initiatief hebben genomen om een BPA zonevreemde bedrijven te realiseren, het aantal hectare dat wordt toegewezen aan die zonevreemde bedrijven, nog eens in mindering moet worden gebracht van het aantal hectare dat ze extra mogen realiseren. Ik vraag me af of het dan nog wel de moeite is om er iets voor te doen. Zo komt men bijna op nul hectare bijkomend industriegebied. Dat werkt enorm ontmoedigend, zowel voor de bedrijven als voor de gemeenten. Ik wil vragen aan de Vlaamse regering om een duidelijk standpunt in te nemen en de BPA's zonevreemde bedrijven niet in mindering te brengen. Op deze manier kan het gewest die 7.000 hectare voor 2007 nooit realiseren, zoals voorzien was in het RSV.
De voorzitter : De heer Vandenbroeke heeft het woord.
De heer Chris Vandenbroeke : Mijnheer de minister, ik ben heel blij met uw antwoord. Ingaand op een vrij concreet dossier dat de heer De Roo hier aanbrengt, krijgen we toch wel een vrij omvattend overzicht van wat de regering nog van plan is.
Collega's, laten we hieromtrent duidelijk zijn. De legislatuur loopt al een hele tijd. In feite hebben we nog amper anderhalf jaar te gaan. Ik heb al zoveel gehoord over 'ruimte voor werk', 'zuurstof voor de economie', enzovoort. De pijnpunten blijven zich echter almaar aandienen.
Mijnheer de minister, ik ben heel blij met uw antwoord over de werking van het SPRE en de implementatie van wat het SPRE allemaal heeft vooropgesteld. Met ingang van 2003 zal er effectief werk van worden gemaakt.
Ik wil afronden met het onder de aandacht brengen van een bekend gegeven. We gebruiken heel vaak te veel woorden. We gaan voorbij aan wat de heer De Roo terecht stelde : de stroefheid waarmee men inderdaad tot de implementatie kan komen. Mijnheer de minister, men kan inderdaad blijk geven van goodwill, maar die stroefheid zult u toch met bekwame spoed moeten ondervangen.
De voorzitter : Minister Gabriels heeft het woord.
Minister Jaak Gabriels : Mijnheer de voorzitter, collega's, ook wij trachten via de decreetgeving de initiatiefnemer naar een lager niveau te brengen. Als we moeten wachten tot alles afgebakend is voor we iets gaan starten, dan komen we vanzelfsprekend niet meer tegemoet aan de effectieve noden die er bestaan.
De bepalingen die nu door de ruimtelijke planning moeten worden opgesteld en verzorgd, worden ook in het decreet opgenomen. Die moeten dan door de gemeenten worden uitgevoerd. Ik ga veel meer naar beneden delegeren, zodat de uitvoering en de realisatie van bedrijventerreinen veel sneller kan gebeuren.
Wat de laatste vraag betreft : daar hebben we inderdaad nog geen definitief uitsluitsel over. Ik zal er echter bij mijn collega voor pleiten dat we ook in functie van de behoefteplanning inzake SPRE, de BPA's voor zonevreemde bedrijven daaruit zouden lichten. Ik zal dat met hem bespreken om dat te kunnen bekomen. Het heeft inderdaad geen zin om zoveel moeite te doen om uiteindelijk maar een paar hectare te kunnen realiseren.
De voorzitter : Het incident is gesloten.