Commissie voor Economie, Landbouw, Werkgelegenheid en Toerisme Vergadering van 27/06/2002
Vraag om uitleg van mevrouw Isabel Vertriest tot de heer Jaak Gabriels, Vlaams minister van Economie, Buitenlandse Handel en Huisvesting, over slapende industrieterreinen
Vraag om uitleg van de heer Jacques Laverge tot de heer Jaak Gabriels, Vlaams minister van Economie, Buitenlandse Handel en Huisvesting en tot de heer Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening, over het tekort aan bedrijventerreinen
De voorzitter : Aan de orde zijn de samengevoegde vragen om uitleg van mevrouw Vertriest tot de heer Gabriels, Vlaams minister van Economie, Buitenlandse Handel en Huisvesting, over slapende industrieterreinen, en van de heer Laverge tot minister Gabriels en tot de heer Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening over het tekort aan bedrijventerreinen.
Mevrouw Vertriest heeft het woord.
Mevrouw Isabel Vertriest : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik wil het hebben over de slapende industrieterreinen in Vlaanderen. Momenteel zijn er nog uitgestrekte reserves aan industrieterreinen die niet op de markt worden gebracht, ofwel uit schrik voor het oriënterend bodemonderzoek, ofwel uit speculatie, ofwel uit gemakzucht.
Vorig jaar heb ik reeds een decreet ingediend om te proberen die slapende industrieterreinen wakker te krijgen. Dat decreet was gekoppeld aan een fonds voor verdichting en vernieuwing, waaruit bedrijven zouden kunnen putten om bij de inrichting van hun bedrijventerreinen zuiniger om te gaan met de ruimte. De toenmalige minister van Economie zei toen dat men bezig was met het Strategisch Plan Ruimtelijke Economie, en dat men daarbij een inventaris zou opmaken van de industrieterreinen die effectief worden gebruikt.
Momenteel staan we een jaar verder. De gegevens waarover wij nu beschikken, zijn reeds gewijzigd ten opzichte van een maand geleden, toen mijn vraag werd ingediend. Toen hadden we enkel de gegevens over de havengebieden. We merken dan dat van de Waaslandhaven slechts 50 percent effectief wordt gebruikt. In de Gentse Kanaalzone wordt slechts twee derde van de oppervlakte aan industrieterrein effectief gebruikt voor de industrie. Er zijn slechts van twee havens studies over het gebruik gemaakt, maar die laten toch wel hallucinante cijfers zien. In de Gentse Kanaalzone gaat het in totaal om 1.600 hectare industrieterrein die op dit moment niet wordt gebruikt. Dat is toch een grote oppervlakte.
Ondertussen is er op 11 juni een studiedag geweest over bedrijventerreinen, planning en nieuwe trends. Daar konden we horen dat men binnen het structuurplan Gent ook een dergelijke inventaris heeft opgemaakt, waar opnieuw duidelijk wordt dat er van de 1.200 hectare bestemde industrieterreinen op dit moment 370 hectare niet in gebruik zijn. Dat betekent dat ongeveer een kwart van de nu al bestemde industrieterreinen in Gent niet wordt gebruikt. Als we dat allemaal samentellen, komen we enkel voor Gent reeds tot 1.970 hectare aan industrieterreinen, die op dit moment niet worden gebruikt.
Daarnaast werd op die studiedag ook een interessante studie voorgesteld van Buck Consultants International, waarin in opdracht van de GOM's een aantal zaken over Antwerpen werden onderzocht. Men brengt in die studie een aantal interessante denksporen naar voren, zoals het Zorro-project. Daarin gaat men na onder welke condities een ondernemer intensiever wil en kan omgaan met de ruimte. De resultaten daarvan waren hoopgevend.
Ik denk dat er heel wat mogelijk is om die slapende industrieterreinen wakker te krijgen. Heeft men in het kader van die strategische planning Ruimtelijke Economie reeds een gedetailleerde inventaris opgemaakt van de effectief gebruikte industrieterreinen? Zo ja, wat zijn daarvan de resultaten? Mijnheer de minister, welke initiatieven zult u nemen om die slapende industrieterreinen opnieuw op de markt te brengen? Welke initiatieven zult u nemen om het effectieve gebruik van die industrieterreinen te verhogen en die intensiveringsprojecten meer te stimuleren?
De voorzitter : De heer Laverge heeft het woord.
De heer Jacques Laverge : Mevrouw Vertriest vertrekt van het concept van slapende industrieterreinen. Het is een feit dat er reservegronden zijn, maar het bedrijfsleven kijkt ook veel verder. Er moet een reserve zijn om ook investeerders aan te trekken, er is altijd een soort voorraad die men moet behouden. Slapende industrieterreinen zijn waarschijnlijk reservegronden voor bedrijven die willen uitbreiden. Als een bedrijf niet wat reserve heeft, en toch wil uitbreiden, moet het zich verplaatsen, wat een nog grotere kost met zich meebrengt, en soms ook een grotere ecologische last.
We moeten dus voorzichtig zijn met de mythe van de slapende industrieterreinen. Er zijn weliswaar herschikkingen nodig, maar de idee dat slapende industrieterreinen de behoefte aan industrieterreinen in Vlaanderen kunnen oplossen, is een gevaarlijk uitgangspunt. Er is ook duidelijk gesteld in de doelstellingen van het RSV dat er 7.000 hectare voor nieuwe bedrijventerreinen beschikbaar zou worden gesteld tegen 2007.
De vorige minister heeft opdracht gegeven, in de zogenaamde SPRE-nota, de relatie tussen ruimte en economie te bestuderen. Er is vastgesteld dat bij de opmaak van het RSV de economische actoren bijna niet werden betrokken. Dat is wellicht één van de grote fouten die de planologen hebben gemaakt. Ze hielden geen rekening met een dynamisch economisch ontwikkelingsmodel. Er zijn heel wat fouten en statistische vergissingen in het RSV geslopen.
We hebben de kans dat nog te corrigeren, maar daarover bestaan twee verschillende meningen. Volgens de strekking van mevrouw Vertriest zijn er geen problemen. Er zijn bedrijventerreinen genoeg, meent ze, en als er nog nodig zijn, dan zijn die wel te vinden op andere plaatsen. De 7.000 bijkomende hectare is volgens haar dan ook maar gedeeltelijk noodzakelijk. Dat is een minimalistische strekking.
In meer economisch gerichte rapporten lezen we duidelijk dat er voor het ondernemen op termijn behoefte is aan ruimte. Dat neemt niet weg dat de ruimte beter moet worden benut en dat we er zuiniger mee moeten omspringen. Daar bestaat geen discussie over. Nood aan ruimte is er echter wel.
Intussen bestaat sinds enkele jaren de brownfields-filosofie, die er van uit gaat dat er gronden zijn die opnieuw kunnen worden gebruikt. Echter, niemand wil die gronden. Ze zijn immers niet herbruikbaar. Er kan niet op worden gebouwd. Ze zijn vervuild, en die vervuiling is historisch. Daar wordt zo stug mee omgegaan dat er nog weinig mogelijkheden blijven om die terreinen opnieuw te gebruiken. Vroeger was dat geen probleem, maar nu rijst er een hoop problemen zodra er een schop in de grond wordt gestoken. Ik vraag me af of de slinger niet te veel in de ene richting is gegaan, zodat het opnieuw gebruiken van de brownfields economisch gezien bijna onmogelijk is geworden.
We moeten realistisch zijn. Men kan stellen dat de gemeenschap het moet betalen, maar het zou fortuinen kosten om al die gronden beschikbaar te maken, en bovendien veel tijd. Er zullen jaren overheen gaan vooraleer er iets kan worden gerealiseerd gezien de behoefte aan middelen en gezien het feit dat de vergunningsprocedures vrij lang zullen duren.
Mijnheer de minister, bent u het eens met de visie van de auteurs van het SPRE? Zijn we het daar allemaal mee eens? Is elke strekking in de regering het eens met hun analyse? Het is immers belangrijk dat de regering er een eenduidig standpunt over heeft en er geen uiteenlopende signalen over uitstuurt. Als de SPRE-nota slecht is, en niet goed onderbouwd, dan moet dat ook worden gezegd. Als het echter een goede nota wordt gevonden, opgemaakt door competente mensen, dan moet de regering ook kunnen zeggen dat ze achter de nota staat en dat hij de basis is voor een ruimtelijk beleid.
Welke maatregelen zal de regering nemen om de bedrijventerreinen binnen de voorziene termijnen te realiseren? Dat vraagt immers veel tijd. Wat zal er gebeuren met de zogenaamde, in de SPRE-nota vooropgestelde ijzeren voorraad, die inhoudt dat er een permanente voorraad moet zijn om investeerders te kunnen aantrekken? Investeerders vragen of er grond beschikbaar is. Dat er grond beschikbaar komt binnen twee jaar is voor hen niet voldoende. Een ondernemer wil daar geen twee jaar op wachten. Hij wil onmiddellijk zijn plannen realiseren en wil niet wachten tot de overheid een stukje grond beschikbaar heeft. Gelooft de regering werkelijk dat de brownfields een oplossing of een gedeeltelijke oplossing kunnen zijn voor de behoefte aan ruimte?
Er zijn natuurlijk wel slapende gronden. We moeten bijvoorbeeld eens gaan kijken bij overheidsbedrijven. Dat zijn enorme grondbezitters, maar niemand maakt zich daar zorgen over. De NMBS, Electrabel, De Lijn, en allerlei organisaties en investeringsmaatschappijen van de overheid hebben gronden die op de markt kunnen worden gebracht. Is daar al een inventaris van gemaakt? Er is er al een van de behoeften, maar ik sluit me aan bij de vraag van mevrouw Vertriest naar een inventaris van wat er herbruikbaar is. Het gaat dan niet om slapende gronden, maar om echt herbruikbare.
De voorzitter : Minister Gabriels heeft het woord.
Minister Jaak Gabriels : Mijnheer de voorzitter, collega's, de vragen van mevrouw Vertriest en de heer Laverge zijn met elkaar verweven, maar gezien de specificiteit van de vragen zal ik op beide afzonderlijk antwoorden.
Binnen het SPRE wordt niet gewerkt aan een gedetailleerde inventaris van de bedrijventerreinen. Het SPRE steunt op de inventarissen van bedrijventerreinen die de GOM´ per provincie opmaken. De inventarissen van de GOM´ blijven de basis voor inzicht in het gebruik van bedrijventerreinen. Op dit ogenblik wordt wel gewerkt aan de verbetering en detaillering van deze inventarissen. Die oefening is tegen het jaareinde afgerond.
Voor de nieuwe inventaris zullen de onbebouwde percelen nauwgezet worden onderzocht. Er wordt onderzocht of de vrijliggende gronden gebruiksklaar kunnen worden gemaakt of niet. Indien dit niet het geval is, moeten ook de redenen worden aangegeven : gaat het om privaat- of publiekrechtelijke redenen, milieu- of technische redenen, redenen van ontsluiting, enzovoort? De inventaris wordt ook onmiddellijk vertaald in een GIS voor bedrijventerreinen zodat de resultaten gemakkelijk gevisualiseerd kunnen worden.
Het verklarend codeboek is afgerond. De resultaten van de vernieuwde inventaris bedrijventerreinen worden verwacht tegen het jaareinde.
In het SPRE werd begonnen met het deelproject omschakeling van bestemde naar bouwrijpe bedrijventerreinen. Het project is begonnen met de dubbele onderzoeksvraag een overzicht te krijgen van de bedrijventerreinen die in de bestemmingsplannen zijn opgenomen maar nog niet werden ontwikkeld, en de oorzaken na te gaan waarom dat niet gebeurde, ondanks de grote tekorten in alle provincies.
De lijst van knelpuntterreinen vormde het uitgangspunt voor het zoeken naar oplossingen. Het was en is de bedoeling om met alle betrokken actoren na te gaan hoe de knelpunten bij het gebruiksklaar maken van deze terreinen kunnen worden opgelost en hoe de ontwikkeling van de terreinen versneld kan gebeuren.
Het voorbereidend onderzoek gebeurde in aansluiting met het SPRE. De administratie Economie coördineert de concrete uitwerking van het project. De gewestelijke ontwikkelingsmaatschappijen kregen de opdracht de individuele projecten te leiden en het overleg op regionaal niveau te coördineren. Dit alles gebeurde in nauwe samenwerking met Arohm.
Tijdens de eerste fase werden 62 bestemde maar niet klaargemaakte terreinen getraceerd. De redenen waarom deze terreinen niet werden ontwikkeld, zijn zeer divers : moeizame eigendomsverwerving, vervuiling, ontsluitingsproblemen, noodzaak tot de opmaak van een BPA of een RUP, coördinatieproblemen, enzovoort. Daarnaast kampten een aantal terreinen met knelpunten die moeilijk oplosbaar zijn, zoals de fysische onmogelijkheid om ze te gebruiksklaar te maken, of het niet realiseerbaar zijn van een ontsluiting. Aan zulke bedrijventerreinen hebben we niets. Andere voldoen niet meer aan de huidige planologische eisen. Ook dat moet in kaart worden gebracht.
Op grond van deze vaststelling heb ik samen met minister Van Mechelen twee opties genomen. Enerzijds zullen de knelpunten worden weggewerkt waar mogelijk, en anderzijds zullen de bestemde bedrijventerreinen die nooit zullen kunnen worden ontwikkeld, een nieuwe bestemming krijgen. Daar moet zo vlug mogelijk klaarheid in worden gebracht, anders hebben we een voorraad die er eigenlijk geen is, en waar niemand iets aan heeft.
Tijdens de tweede fase van eind 2001 tot begin 2002 konden reeds een aantal knelpuntterreinen worden geschrapt uit de inventaris. Van de initiële lijst van 62 knelpuntterreinen blijven na het overleg met het ARP nog 14 terreinen met zware knelpunten over. Het gaat om bestemde terreinen die een oplossing op gewestelijk niveau vragen om ontwikkeld te kunnen worden. Deze knelpunten worden in een volgende fase aangepakt.
Het deelproject omschakeling van bestemde naar bouwrijpe bedrijventerreinen wordt aldus uitgebouwd tot een dynamisch project, waarbij het mogelijk is om op elk moment een knelpuntterrein toe te voegen waarvoor via intensief overleg met betrokken actoren een oplossing kan worden gezocht.
In aansluiting met het deelproject omschakeling van bestemde naar bouwrijpe SPRE-bedrijventerreinen werden verschillende acties ondernomen om onbebouwde percelen in eigendom van derden op de markt te brengen.
We moeten voor een goed begrip een en ander duidelijk uit elkaar halen. Een terrein dat nu reeds, onder welke vorm dan ook, als industrieterrein is aangeduid op de gewestplannen, kan niet worden afgetrokken van die 7.000 hectare die ingevolge het RSV beschikbaar moet worden gemaakt tegen 2007. De zonevreemde bedrijven kunnen daar evenmin van worden afgetrokken, maar wel de ruimte die wordt ingenomen -nu er een akkoord is -bij de uitbreiding van zonevreemde bedrijven. Die uitbreiding wordt dus wel in de ruimtebalans opgenomen. Die dingen mogen niet door elkaar worden gehaald.
U vroeg bepaalde terreinen definitief te klasseren als niet beschikbaar als bedrijventerrein. Uiteraard is dat op dit ogenblik goed. Anderzijds, als we op het gewestplan een aantal terreinen als onbruikbaar schrappen, dan moet hun oppervlakte worden toegevoegd aan de hoeveelheid nog noodzakelijke industrieterreinen. Die redenering wordt nu met het SPRE stap voor stap uitgewerkt.
De heer Laverge vroeg of de regering de recente analyse van het SPRE en de conclusies van de auteurs deelt. Na het recent overleg van vorig weekend heeft de hele regering de nota van het SPRE aanvaard. Er is dan ook geen twijfel meer over een eventueel ander standpunt. Het doel van het SPRE was immers het opstellen van een wetenschappelijk onderbouwde ruimtelijk economische beleidsvisie. Zoals de heer Laverge terecht zei, was er bij de opmaak van het RSV inderdaad nog geen goed beargumenteerd onderbouwd instrumentarium.
Het SPRE bestaat uit twee componenten. Enerzijds is er een wetenschappelijk deel, met het opstellen van wetenschappelijke rapporten inzake ruimtelijke economie. Anderzijds is er een beleidsgedeelte, met het uitwerken van beleidsnota´, -acties en -projecten op basis van deze rapporten.
Toen we daarmee begonnen, heb ik me behoorlijk druk gemaakt. De werkgroep wilde zich uitsluitend bezighouden met het wetenschappelijk gedeelte. We hebben dan gezegd dat er volgend jaar een herziening van het RSV is gepland en dat ik tegen het tempo waaraan nu wordt gewerkt, in 2007 nog niet eens over de nodige instrumenten beschik om de aanpassingen en de doelstellingen van het RSV te realiseren. Het tweede aspect heeft nu dus een veel belangrijker gewicht gekregen. Ik heb niets aan kastenvullende rapporten als ik niet kan tegemoetkomen aan de behoeften van het bedrijfsleven en de ondernemingen.
Bij de wetenschappelijke onderbouwing van het project wordt de Vlaamse administratie ondersteund door twee opdrachthouders. Die hebben recent een aantal studies voorgelegd.
De analyses van die opdrachthouders moeten nog verder worden geanalyseerd vanuit beleidsoogpunt. De conclusies van de opdrachthouders zijn immers wetenschappelijk en theoretisch en een theorie moet aan het beleid worden getoetst.
De conclusies worden nader bestudeerd door een werkgroep van specialisten die op het terrein actief zijn. Samen met deze werkgroep vertalen mijn kabinetsmedewerkers en de administratie de studies van de opdrachthouders in concrete beleidsvoorstellen die op mijn beleidsvisie zijn afgestemd.
Ik wijs erop dat de meeste wetenschappelijke studies van het SPRE als discussiedocumenten moeten worden beschouwd. Het zou voorbarig zijn op basis van deze documenten snel conclusies te trekken. Het is ook niet aangewezen deze studies ad hoc te gebruiken. Ik wil met deze uitspraken geen afbreuk doen aan de wetenschappelijke waarde van de documenten.
De heer Laverge vroeg welke maatregelen de Vlaamse regering zal nemen om het tekort aan bedrijventerreinen weg te werken. Hij vroeg ook of we denken aan het opnemen van een resultaatsverbintenis met concrete timing in het RSV en hoe het zit met de aanleg van een ijzeren voorraad.
De Vlaamse regering heeft over het aspect van de tekorten en de resultaten van de afbakeningsprojecten uitgebreid overleg gepleegd tijdens haar vergadering van 21 juni 2002. De principes van het RSV blijven het uitgangspunt van het regeringsbeleid. De uitvoering ervan blijkt echter geen eenvoudige klus te zijn. De Vlaamse regering heeft daarom ook maatregelen genomen om een versnelde uitvoering op het gebied van wonen en werken mogelijk te maken.
De meeste afbakeningsprocessen werden opgestart. Die processen vergen echter meer tijd en gespecialiseerde mankrachten dan werd verwacht. De Vlaamse regering heeft daarom beslist om de afbakeningen te versnellen en om daarvoor extra krachten in te zetten binnen de Arohm. Er zullen tevens snel enkele specifieke knelpunten in verband met wonen en werken worden weggewerkt.
In een tweede fase zal de regering ingaan op een meer algemene evaluatie van het RSV. Daarbij zal de verdere concrete uitwerking van de fundamentele uitgangspunten van het RSV worden besproken.
De bespreking van de concepten op zich zijn voorwerp van het derde spoor. Dat spoor is de opmaak van een nieuw RSV in 2007. Noem het gerust het RSV II.
De aanleg van de ijzeren voorraad past ook in de context van dit derde spoor. Bijkomend onderzoek naar de implementatie van zo een ijzeren voorraad in het ruimtelijk en economisch beleid past in het onderzoek van het SPRE. Het huidige RSV verhindert echter niet dat de economische sector zelf een systeem van ijzeren voorraad opzet.
De heer Laverge vroeg ook in welke mate de regering denkt via de sanering van brownfields het tekort aan industrieterreinen te kunnen opvangen. Een aantal gebieden in Vlaanderen, vroeger gebruikt voor industriële of economische doeleinden, liggen er vandaag verlaten bij en sommige ervan zijn verontreinigd. Vermits in een aantal gevallen de omvang van de verontreiniging niet is gekend, voelen de investeerders en de projectontwikkelaars er niet veel voor om deze terreinen opnieuw te ontwikkelen.
Er is nochtans een groeiend gebrek aan industrieterreinen. De sanering van deze brownfields is dus niet onbelangrijk. Er kunnen op die manier immers ongebruikte percelen vrijkomen voor bedrijven.
De Vlaamse regering herwerkt dit najaar het bodemsaneringsdecreet tot een bodembeschermingsdecreet, op basis van de principes van het regeerakkoord en op basis van de voorbije bespreking in het Vlaams Parlement. Daarbij worden nieuwe instrumenten ingeschreven die meer mogelijkheden bieden om particulieren en bedrijven die worden geconfronteerd met een bodemverontreiniging waarvoor ze niet aansprakelijk zijn, financieel te ondersteunen.
Op dit ogenblik is er echter onvoldoende zicht op de omvang van de brownfieldproblematiek. In de context van het strategisch project Brownfieldontwikkeling werd een werkgroep opgericht die instaat voor het selecteren van een aantal brownfieldproefprojecten. Momenteel zijn er 12 projecten geselecteerd.
In het zomerakkoord van de Vlaamse regering is sprake van het versnellen van de brownfieldaanpak. In 2003 worden 3 brownfieldprojecten effectief gerealiseerd : Willebroek-Noord, la Floridienne en Ballmat.
De site-aanpak 'brownfieldprojecten in woonzones' zal sneller worden gerealiseerd. Voor saneringen in woonzones om redenen van volksgezondheid en omgevingskwaliteit worden extra financiële middelen vrijgemaakt met bijzondere aandacht voor de steden Gent en Antwerpen om redenen van stadsvernieuwing.
Voor het brownfieldproject zal een amortisatiefonds worden opgericht. Het ontwerp van decreet zal eerstdaags klaar zijn en zal in het najaar in het parlement worden besproken nadat we de nodige adviezen hebben ingewonnen. Een amortisatiefonds lijkt me nodig omdat het ons de mogelijkheid zal bieden bepaalde vormen van vervuiling sneller aan te pakken met het geld dat vrijkomt door de verkoop van gesaneerde terreinen. Het moet mogelijk zijn op termijn een rollend instrumentarium te krijgen dat ons meer mogelijkheden biedt en dat kan optreden in alle litigieuze dossiers.
Ik geef een voorbeeld. Bepaalde gronden in Reppel en Bocholt zijn vroeger vervuild door de metallurgie in Hoboken en Overpelt. Ze zijn ondertussen al 3 keer van eigenaar veranderd. De gronden zijn gesaneerd door de OVAM en nu heeft de OVAM een procedure ingesteld tegen de laatste eigenaar. Dat is natuurlijk zinloos, want als die man, een aannemer, moet betalen wat daar aan sanering is gebeurd, gaat hij 3 keer failliet. Het amortisatiefonds zal dus een instrument zijn om deze problematiek krachtiger aan te pakken.
Wat denken we van de suggestie om een aantal belangrijke grondbezitters zoals de NMBS en Electrabel er via premies toe aan te zetten hun gronden te verkopen? Mijn administratie onderzoekt de voor- en de nadelen daarvan. De suggestie zal zeker deel uitmaken van een geïntegreerd ruimtelijk-economisch beleid binnen het SPRE. Ik denk echter dat het te goedkoop is te zeggen dat we onmiddellijk een beroep moeten doen op die mogelijkheid. We moeten trouwens eerst weten of zoiets praktisch haalbaar is.
De voorzitter : Mevrouw Vertriest heeft het woord.
Mevrouw Isabel Vertriest : Er zijn industrieterreinen waar effectief op fazanten wordt gejaagd. Die terreinen zijn uitgestrekte gebieden waar niets mee wordt gedaan. Ze liggen al 30 jaar braak en dat was toch niet de bedoeling.
Ik vecht het nut van een strategische reserve niet aan, maar naar aanleiding van mijn voorstel van decreet ben ik door heel wat bedrijven uitgenodigd en die zeiden allemaal dat ze die terreinen nodig hebben. Ik hoor steeds hetzelfde verhaal. Bedrijven kochten in de jaren '60 grote terreinen omdat ze uitgingen van een grote ruimtelijke groei. In de jaren '70 hebben die bedrijven hun plannen bijgestuurd en de grond behouden. Dikwijls gebruiken bedrijven amper de helft van de grond waarover ze beschikken. Het gaat dus om duizenden hectaren die al meer dan 30 jaar niet door andere ondernemers kunnen worden gebruikt. We moeten eens bekijken welke bedrijven die gronden bezitten en wat hun plannen zijn. We moeten ook bepalen hoe er moet worden omgegaan met strategische reserves.
Mijnheer de minister, u zegt altijd dat er een groeiend tekort aan industrieterreinen is. Dan kunnen dergelijke toestanden toch niet? Die gronden mogen toch niet ongebruikt blijven liggen?
Ik merk dat er een grote weerstand is tegen de analyse op het terrein. Als er een analyse wordt gemaakt, levert die altijd grote oppervlaktes op die niet worden gebruikt. Stel die slapende terreinen toch ter beschikking van mensen die willen ondernemen en gronden zoeken.
Het Zorro-project vertrekt vanuit de ondernemer en vanuit zijn intensifiëringswensen. Er moet ook meer naar het geheel worden gekeken om te komen tot industrieparkmanagement. Er kan op die manier veel ruimte worden bespaard en op kortere termijn dan bepaald in het RSV, kunnen vele hectaren grond beschikbaar worden voor de industrie. Daar pleit ik voor. Ik stel die 7.000 hectare niet in vraag, ik weet dat dat het akkoord is. Dat is de ruimtebalans binnen het RSV.
Minister Jaak Gabriels : Ik heb ook niet gezegd dat u die 7.000 hectare in vraag stelt.
Mevrouw Isabel Vertriest : Ik denk dat de problematiek van de brownfields zeer moeilijk is. Ik ben blij dat er werk van wordt gemaakt, maar ik hoop dat er nu eindelijk eens een amortisatiefonds komt, want we horen daar al een tijdje over praten.
Er bestaan voor de Gentse Kanaalzone cijfers over hoeveel grond bedrijven gebruiken of niet gebruiken. Mijnheer de minister, u moet daar eens gaan wandelen om u te vergewissen van de situatie.
In andere landen wordt bewezen dat er aan intensifiëring van het gebruik van gronden kan worden gewerkt in samenwerking met de ondernemers. Intensifiëring kan worden gecombineerd met het aantrekkelijker maken van industrieterreinen.
De voorzitter : Minister Gabriels heeft het woord.
Minister Jaak Gabriels : Ik denk dat we niet kunnen negeren wat u zegt. We willen dat natuurlijk ook niet negeren. Uit het SPRE kwamen twee provincies naar voren met een absoluut tekort aan terreinen, namelijk Antwerpen en Vlaams-Brabant. Van Oost-Vlaanderen was er toen geen sprake.
Er is ook nood aan een veel grotere differentiatie. De industrieterreinen zijn op sommige plaatsen gecentraliseerd en in de regio rond Kortrijk is er nauwelijks nog grond te vinden. Daar moeten we ook iets aan doen en daar zijn we nu mee bezig.
We moeten niet noodzakelijk de industriezones van de grotere centra stimuleren. Het is veel beter om dan de kleinstedelijke industriezones meer ruimte te geven, omdat daar ook vraag naar is. Ze beantwoorden aan een concrete behoefte. Daarbij moeten we volgens mij de differentiatie-oefening doen.
Ik wil het voorbeeld geven van Limburg, dat ik uiteraard goed ken. Het probleem is dat daar volgens de huidige berekeningen van de SPRE-studie een overschot is. Dat overschot is echter kunstmatig als we 2 gebieden buiten beschouwing laten, namelijk Lommel in het hoge noord-oosten tegen de Antwerpse Kempen en Genk met de mijnenterreinen. In het zuiden, in de rest van het noord-oosten en in het westen van Limburg is er echter een absoluut tekort aan industrieterreinen. Dan moeten we nagaan hoe we kunnen differentiëren. Dat betekent niet 'meer om meer' maar 'meer in functie van een betere spreiding van het geheel'.
Mevrouw Vertriest, ik probeer ook de elementen die u hebt aangeraakt op te nemen in het nieuwe besluit, dat we in het najaar hopelijk hier in het parlement zullen bespreken. Ik denk dat we er alle belang bij hebben de kwaliteit van de industrieterreinen als een van de belangrijke normen voorop te stellen. Met kwaliteit bedoel ik niet alleen de efficiënte benutting van de oppervlakte, wat uiteraard ook belangrijk is, maar ook de groene omkadering. Ik weet van heel wat investeerders dat ze heel erg gecharmeerd zijn door een industrieterrein dat goed oogt, dat een mooi uitzicht heeft en dat veel aantrekkelijker werkt dan de rest. Het besluit ligt nu voor in een interkabinettenwerkgroep. We zullen hier later op terugkomen.
We kunnen of mogen niet blind zijn voor uw bezorgdheid. We moeten nu nagaan hoe die te integreren valt in een kwalitatief veel hoogstaander aanbod, dat binnen de normen van het RSV op een flexibele wijze moet kunnen worden geïmplementeerd.
De voorzitter : De heer Laverge heeft het woord.
De heer Jacques Laverge : Mijnheer de minister, ik heb nog een kleine suggestie. We moeten oppassen dat we met die brownfields niet de mythe creëren dat het over een beschikbaar volume gaat. Er zijn enkele bijzondere sites, die open terreinen zijn, waarvan men zou zeggen dat ze beschikbaar zijn. De meeste van die brownfieldsites liggen echter in oude industriegebieden in steden, en bevinden zich nu binnen het stedelijk weefsel. Die zijn niet meer herbruikbaar voor industrie. Men moet zich daar bewust van zijn.
U zou een goede inventaris moeten opmaken om na te gaan welke brownfields uiteindelijk herbruikbaar zijn voor de industrie. Velen ervan liggen nu in woonzones, en niemand wil dat er daar nog KMO's bijkomen. Het zou misschien beter zijn om die brownfields in te vullen vanuit uw bevoegdheid voor Huisvesting ; ze zijn waarschijnlijk heel geschikt voor sociale huisvesting.
De voorzitter : Minister Gabriels heeft het woord.
Minister Jaak Gabriels : Uw opmerking is terecht, ik kan ze zeker onderschrijven. De beschikbaarheid waarover ik het had, houdt ook effectieve beschikbaarheid in, dat is nogal evident. Als we niet hetzelfde bedoelen, praten we naast elkaar en slaan we elkaar met de verkeerde argumenten om de oren.
Natuurlijk zijn er een aantal historische terreinen, die we allemaal kennen. De PRB-sites in Balen en Bocholt en de Boelwerf in Temse zijn bijvoorbeeld historische sites waaraan we zeker iets moeten doen. Ik ben ervan overtuigd dat dat alleen maar kan slagen als we echt over een fonds beschikken dat systematisch voor een soort voorfinanciering kan zorgen. Het fonds moet dus zorgen dat een terrein wordt gesaneerd, om het dan te verkopen, waarna er met de winst andere terreinen kunnen worden gesaneerd. We moeten daar dringend werk van maken. Minister Van Mechelen en ikzelf zullen binnenkort een decreet terzake voorleggen aan het parlement.
Er zijn wel voorbeelden waarbij steden dit probleem zelf reeds heel creatief hebben aangepakt. Er zijn bijvoorbeeld Leuven en Mechelen, die een aantal van die vervuilde sites zelf opnieuw volledig hebben ingepalmd. Dat is op een schitterende wijze gebeurd, in combinatie met KMO-vestigingen en woningen. Dat kan dus perfect, maar het vergt natuurlijk wel een goede planning binnen de stedelijke ontwikkelingszones.
De voorzitter : Het incident is gesloten.