Commissie voor Cultuur, Media en Sport Vergadering van 25/04/2002
Vraag om uitleg van de heer Kris Van Dijck tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking, over de relatie onderwijs-jeugdwerk
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Van Dijck tot de heer Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking, over de relatie onderwijs-jeugdwerk.
De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Mijnheer de voorzitter, zoals ik daarnet al even heb aangehaald, betreft het hier een met het onderwijs verbonden probleem. Ik heb dit probleem overigens al eens aan de minister van Onderwijs voorgelegd. Haar antwoord heeft me niet tevreden gestemd.
Ik heb gemerkt dat het efficiënt organiseren van een jeugdwerking steeds moeilijker wordt. Dit geldt vooral voor de eerstelijnswerkingen. Jeugdbewegingen en jeugdhuizen doen immers vooral een beroep op studerende jonge mensen.
Vroeger was de situatie veel duidelijker. De examenperiodes van alle universiteiten en hogescholen vielen min of meer rond hetzelfde tijdstip. De autonomie van de hogescholen en van de universiteiten en andere factoren hebben ervoor gezorgd dat er nu altijd wel ergens een examen moet worden afgelegd of een paper moet worden verdedigd.
Vooral in Vlaams-Brabant is de situatie problematisch. Haast alle jeugdleiders zijn studenten van de KUL of van de VUB. Wat de agendering van examens betreft, is er tussen deze universiteiten een hemelsbreed verschil.
Het is voor jeugdbewegingen zeer moeilijk om een volledige leidersploeg samen te krijgen. Van december tot september, vlak na het afsluiten van de tweede zittijd, moeten de jeugdverenigingen zich behelpen. Enkel in de maanden oktober en november schijnt de situatie mee te vallen.
Hoewel ik besef dat de minister wellicht geen onmiddellijk antwoord op deze problematiek kan geven, wil ik hem toch een paar vraagjes voorschotelen.
Mijnheer de minister, hebt u over deze problematiek signalen uit het jeugdwerk ontvangen? Denkt u hierover overleg te kunnen voeren met de minister van Onderwijs? Het is uiteraard niet mijn bedoeling om u tegen minister Vanderpoorten uit te spelen. Ik wil er enkel op wijzen dat ze mijn vragen vrij sec heeft beantwoord. Volgens haar moet 'de student maar weten waar zijn prioriteiten liggen'.
In eerste instantie ben ik het hiermee eens. Studeren is de eerste opdracht van studenten. Aangezien het jeugdwerk toch ook vrij belangrijk is, heb ik dit probleem hier nu opnieuw aangekaart. De Bolognaverklaring voorziet immers in de invoering van accrediteringen. Dit betekent dat we stilaan zullen evolueren van een jaarsysteem naar een systeem waarbij studenten ongeveer altijd een examen zullen kunnen afleggen. Mijnheer de minister, denkt u dat deze evoluties het vrijwilligerswerk in de jeugdsector zullen hypothekeren?
De voorzitter : De heer De Smet heeft het woord.
De heer Bart De Smet : Mijnheer de voorzitter, ik wil me uiteraard bij de terechte vragen van de heer Van Dijck aansluiten. Allicht zullen jongeren in de toekomst hun engagement in de leidersploegen van jeugdbewegingen in vraag stellen. Ze zullen steeds minder geneigd zijn om een engagement op te nemen. Zowel voor de uiterst belangrijke groepsgeest, als voor de kinderen waarmee wordt gewerkt, zal dit negatieve gevolgen hebben.
We stellen nu al vast dat scouts- en chirogroepen het vanaf september zeer moeilijk hebben om reguliere activiteiten te ontplooien. In sommige gevallen valt de werking zelfs volledig stil.
Aangezien ik het antwoord van minister Vanderpoorten betreur, sluit ik me graag aan bij de vragen van de heer Van Dijck. We worden hier met een dilemma geconfronteerd. Ik ben zeer benieuwd naar het antwoord van de minister.
De voorzitter : Minister Anciaux heeft het woord.
Minister Bert Anciaux : Mijnheer de voorzitter, collega's, het fenomeen dat hogescholen en universiteiten meer dan vroeger hun examens en opdrachten spreiden, is mij bekend. Of het hoger onderwijs op die manier, zoals de heer Van Dijck beweert, een rem zet op vrijwilligerswerk en het jeugdwerk, is op dit ogenblik geen vaststaand feit. Een gebrek aan engagement in het vrijwilligerswerk kan mogelijk nog andere oorzaken hebben, wat betekent dat een mogelijke oplossing in een breder kader moet worden gezocht.
De problematiek verdient onze volle aandacht. In het ontwerp van het Vlaams Jeugdbeleidsplan wijzen wij er, in het hoofdstuk gewijd aan jeugd en onderwijs, op dat bij het leren de functies 'employability' en 'sociability en learnability' of het levensbreed leren evenwaardig zijn. Het is belangrijk dat over het evenwicht tussen de examenspreiding en allerlei engagementen in het vrijwilligerswerk wordt gewaakt. Toch mag men de voordelen van spreiding van examens en proeven voor studenten niet uit het oog verliezen.
We kunnen er alleen maar hypothetische uitspraken over doen, maar het lijdt geen twijfel dat heel wat studenten dit nieuwe systeem zullen verkiezen boven het oude. Hoe de slaagcijfers van studenten in dit nieuwe systeem zullen evolueren, moet later blijken. U wijst erop dat het moeilijk is om jongeren van bijvoorbeeld Chiro, Scouts en KSA nog samen te krijgen. Daartegenover staat dat, bijvoorbeeld, rockconcerten en festivals, zoals Rock Werchter en Pukkelpop, duizenden jongeren bijeenbrengen. Beide festivals vinden nochtans voor veel studenten plaats binnen de examenperiode. De trend van examenspreiding, gekoppeld aan vrijetijdsdruk, is met andere woorden niet eenduidig.
Ik wil er daarnaast op wijzen dat cultuur en ook jeugdwerk en onderwijs niet zomaar, los van elkaar opereren. Zo werd op 18 februari 2002 een protocol van samenwerking met betrekking tot cultuur en onderwijs afgesloten tussen mezelf en minister Vanderpoorten. Het is de bedoeling dat beide partijen zich ertoe engageren om in gezamenlijk overleg een beleid te ontwikkelen op die niveaus, waarop de beleidsdomeinen cultuur en onderwijs elkaar raken. Ik denk aan de schooltijd, de vrije tijd en de professionele tijd.
Concreet engageren beide partijen zich er ondermeer toe om een structureel overleg te organiseren tussen het departement Onderwijs en de administratie Cultuur van het departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. Zij willen het nodige initiatief nemen om een transparante, op elkaar afgestemde regelgeving binnen de domeinen onderwijs en cultuur mogelijk te maken. In dit overleg moet de spanning tussen examenspreiding en de druk op het verenigingsleven zeker aan bod kunnen komen.
Tot slot wil ik het over het internationale aspect van uw vraag hebben. De internationalisering van het hoger onderwijs binnen Europa is in de voorbije jaren een belangrijke doelstelling geworden. Ze is in een stroomversnelling gekomen door verschillende Europese intergouvernementele intentieverklaringen van de ministers van onderwijs van 31 Europese landen. De door u aangehaalde Bolognaverklaring van 19 juni 1999 is er daar één van. De Bolognaverklaring stelt zes doelstellingen voorop. Vooreerst, de invoering van een systeem van eenvoudig te begrijpen en vergelijkbare diploma´. Vervolgens ook de invoering van een systeem van twee cycli, namelijk een bacheloropleiding, wat minstens het equivalent van drie jaar betekent en een masteropleiding, waarvoor geen duur is bepaald ; de invoering van een systeem van credits, inclusief de accreditering van opleidingen op een grensoverschrijdend niveau ; de bevordering van de mobiliteit van studenten en docenten ; de bevordering van Europese samenwerking in de kwaliteitsbewaking en ten slotte, de bevordering van de Europese dimensies in het hoger onderwijs. Dit betekent aandacht hebben voor de specificiteit van Europa in de mondiale context.
Om een flexibele studieloopbaan in Europese context mogelijk te maken, moet worden afgestapt van het systeem van studiejaren. Dit moet worden vervangen door een systeem van modules. Het slagen voor een bepaalde module, wat het equivalent is van een bepaalde hoeveelheid studiepunten, impliceert dat men examen over een volgende module mag afleggen. Deze modularisering heeft in ons huidige Vlaams onderwijs al een voorloper in de vorm van studiepunten. Modularisering heeft voor de studenten alvast het voordeel dat er meer op het eigen ritme kan worden gestudeerd.
Ik deel uw bezorgdheid, maar toch is het voorbarig om nu al te gewagen van mogelijke negatieve effecten van dit systeem op het vrijwilligerswerk. Zo lijkt de stelling in uw schriftelijke vraagstelling, als zou men niemand meer kunnen samenbrengen tussen december en het einde van de tweede zittijd, sterk overdreven. We leven in een wereld die snel verandert, wat op zich geen slechte zaak is. We moeten uiteraard waakzaam blijven en er voor zorgen dat de belangen en de rechten van kinderen en jongeren, waaronder het recht op vrije tijd en recht op ruimte voor engagement en vrijwilligerswerk, gerespecteerd moeten worden.
Elke verandering moet kinderen en jongeren ten goede komen. Deze vraag kadert in het domein waarover ik mij de volgende maanden concreet zal buigen, namelijk de vrije tijd in het algemeen, wat binnen mijn bevoegdheden ligt. In de context van de tijdsbepaling en in de context van het tijdsonderzoek dat ik al enkele weken geleden heb aangekondigd, is dit evenwel ook een aspect. Deze bekommernis leeft dus niet alleen in de context van de verhouding tussen de vrije tijd en de werktijd, maar ook in de context van onderwijs, vrijwilligerswerk en andere engagementen. Ik laat daaraan zeker aandacht besteden in de studie die ik zal laten uitvoeren. Bovendien zal ik daar ook aandacht voor opbrengen bij de oprichting van de Hoge Raad voor de Tijd. Voor de oprichting van die raad zal ik binnen dit en enkele maanden concrete stappen zetten.
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Mijnheer de minister, het is mij ter ore gekomen dat het heel moeilijk is om een hele groep leiding samen te krijgen in de tijdspanne tussen december en de tweede zittijd. Er is altijd wel iemand die niet kan.
Minister Bert Anciaux : Er zijn ook studenten die vanaf oktober al de hele dag studeren.
De heer Kris Van Dijck : Vanuit die optiek wil ik onderschrijven dat het eerstelijnsjeugdwerk educatief een heel belangrijke functie heeft. Het gaat niet enkel om naar een rockconcert gaan. U weet uit ervaring dat in 'de leiding' staan, voorbereiding vereist. Ik denk toch dat we de bekommernis moeten meedragen. Ik weet dat de studie primeert, maar het andere is in de persoonlijkheidsvorming even belangrijk.
Minister Bert Anciaux : Ik ga daar volledig mee akkoord.
De voorzitter : Het incident is gesloten.