Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand Vergadering van 19/03/2002
Interpellatie van de heer Luk Van Nieuwenhuysen tot de heer Paul Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Buitenlands Beleid, en tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking, over de mogelijke gevolgen van het samenwerkingsakkoord met Frankrijk voor de Vlaamse Rand
Interpellatie van de heer Jan Loones tot de heer Patrick Dewael, minister-president van de Vlaamse regering, over Franse subsidies aan Franstalige verenigingen op het grondgebied van de Vlaamse Gemeenschap
De voorzitter : Aan de orde zijn de samengevoegde interpellaties van de heer Van Nieuwenhuysen tot de heer Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Buitenlands Beleid, en tot de heer Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking, over de mogelijke gevolgen van het samenwerkingsakkoord met Frankrijk voor de Vlaamse Rand en van de heer Loones tot de heer Dewael, minister-president van de Vlaamse regering, over Franse subsidies aan Franstalige verenigingen op het grondgebied van de Vlaamse Gemeenschap.
Minister Anciaux zal tevens namens zijn collega's antwoorden.
De heer Van Nieuwenhuysen heeft het woord.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, nog niet eens zo lang geleden, namelijk op 6 maart 2002, heeft het Vlaams Parlement het akkoord goedgekeurd inzake de samenwerking tussen de Vlaamse regering en de regering van de Franse Republiek. Tijdens de plenaire bespreking stelde de heer Verougstraete dat we er op moesten toezien dat Frankrijk het verdrag niet zou misbruiken om allerlei activiteiten te ondersteunen in de cultureel kwetsbare gebieden van Vlaanderen. Hij heeft daar misschien nog te weinig de nadruk op gelegd. Zelfs ik verwachtte niet dat de vrees die bij onze fractie leefde, zo snel bewaarheid zou worden.
In een vrij opvallend artikel in La Libre Belgique van 7 maart 2002 wordt er nogal wat aandacht besteed aan de financiële problemen waarmee de Franstalige verenigingen in Vlaanderen te maken hebben. Vorig jaar had de Franse Gemeenschap na de recentste uitspraak van het Arbitragehof inzake de zogenaamde zaak-Carrefour immers de subsidiekraan toegedraaid. Carrefour is een Fransdol blaadje dat gedurende jaren in de brede Vlaamse Rand werd verspreid, ondanks een aantal arresten van het Arbitragehof. Na de eerste uitspraak in 1996 vond de Franse Gemeenschap een nieuwe omschrijving uit om hetzelfde te blijven doen. Officieel was er enkel geen sprake meer van verenigingen buiten het territorium van de Franse Gemeenschap.
Ik herinner me nog dat minister-president Dewael bij de aanvang van deze legislatuur, naar aanleiding van een van de vele interpellaties of vragen over Franstalige initiatieven in Vlaanderen, triomfantelijk aankondigde dat minister-president Hasquin hem plechtig had beloofd het Carrefourarrest van het Arbitragehof te respecteren. Mijnheer de minister, ik herinner me ook dat u nauwelijks een half jaar geleden geestdriftig zei dat u samen met minister Miller een samenwerkingsakkoord wenste af te sluiten om de Franstaligen er op die manier van te overtuigen dat het schenden van het niet-inmengingsprincipe niet opweegt tegen de meerwaarde van de samenwerking. Het wederzijds respect zou op die manier immers groter worden.
Ik herinner me dat u de indruk had dat bij de Franstaligen almaar meer de overtuiging leefde dat een correcte samenwerking in het voordeel was van beide gemeenschappen. U voegde daar zelfs aan toe dat wij, als commissieleden, positief moesten denken. U had helemaal niet het gevoel dat de minister Miller en minister Demotte pogingen zouden doen om ons over enige maanden of jaren te ontgoochelen.
Ik vrees dat ze net dat hebben gedaan. We hebben er de afgelopen weken en maanden al verschillende malen op gewezen dat de Franse Gemeenschap nu al enige tijd met een nieuw offensief is gestart in de Vlaamse Rand. Het volstaat daarbij te verwijzen naar de vragen en interpellaties die hier op een jaar tijd aan bod zijn gekomen inzake een honderdvijftigtal initiatieven van Franstaligen in Vlaanderen.
We zouden alles symbolisch onder de noemer Carrefour kunnen plaatsen. Dit provocerende blad is een aantal weken geleden op 100.000 exemplaren opnieuw verspreid in de Vlaams-Brabantse gordel. Zoiets kost geld. Nu de subsidies van de Franse Gemeenschap verdwenen zijn, zouden we graag weten waar dit geld vandaan komt. Als we het rapport van mevrouw Nabholz-Haidegger moeten volgen, zou de Vlaamse Gemeenschap daar in de toekomst wel eens zelf voor kunnen opdraaien.
In La Libre Belgique staat : 'A plusieurs sources bien informeés, on apprend que les aides aux associations culturelles de Flandre ont repris.' Dit wil zeggen dat de financiële steun van de Franse Gemeenschap wel degelijk blijkt te zijn hervat. Het zou weliswaar om een tijdelijke oplossing gaan in afwachting van een structurele steun. Het is niet echt duidelijk wat die structurele oplossing dan wel zou moeten inhouden. Mogelijk wordt gedacht aan het samenwerkingsverdrag waarover met de Vlaamse Gemeenschap wordt onderhandeld.
Maar ik ga verder : 'Ces subsides ont été noyés dans le budget francophone et passent désormais en Flandre via la France'. La Libre Belgique is een krant die me niet bepaald na aan het hart ligt, mijnheer de minister, maar ik denk dat ieder van ons moet erkennen dat de informatie die dit blad verspreidt meestal gegrond en accuraat is. Voor wie hieraan zou twijfelen, worden er trouwens ook nog een aantal commentaren weergegeven van Franstalige politici, die niets aan duidelijkheid te wensen overlaten. In het geval van de heer Hasquin spreekt het gebrek aan commentaar boekdelen : op de vraag om commentaar van La Libre Belgique antwoordt hij 'no comment'.
De heer Hasquin wil dus geen commentaar geven, maar mevrouw Persoons, FDF-verkozene in de Brusselse Hoofdstedelijke Raad, doet dat wel. Ze spreekt met kennis van zaken, want ze is oudvoor zitter van de Association Intercommunale Culturelle de Bruxelles, een instelling die destijds als doorgeefluik fungeerde om allerlei Franstalige initiatieven in de Vlaamse Rand te subsidiëren. Zij geeft dus wel degelijk commentaar en bevestigt dat 'des solutions temporaires ont été trouvées par la francophonie internationale.' De fractieleider van Ecolo bevestigt dit en zegt dat er wel degelijk een tijdelijke oplossing werd gevonden in Frankrijk. Het ging weliswaar om een wankele constructie, 'mais j'ai promis de ne pas en dire plus'. Ook dat is natuurlijk veelbetekenend.
Voor ons toont dit alles aan dat de Franse Gemeenschap een volkomen onbetrouwbare gesprekspartner is en dat een buitenlandse mogendheid zich tot praktijken leent om dat Franstalige expansionisme daadwerkelijk te ondersteunen. Ik vind dat echt ongehoord. Ik kan me inbeelden dat dit elders een zwaar diplomatiek incident teweeg zou brengen, waarvoor op zijn minst de ambassadeur van het land in kwestie zou worden ontboden. Mijn vraag is of de Vlaamse regering effectief uitleg heeft gevraagd aan de Franse ambassadeur hier te lande en of de Vlaamse regering bereid is de aanwijzingen, die toch wel vrij overtuigend lijken, grondig te laten onderzoeken. Mijn vraag is ook of dit gevolgen zal hebben voor de opvolging en de invulling van het samenwerkingsakkoord met Frankrijk dat we onlangs hebben goedgekeurd. Mocht dit waar zijn, dan is dit een flagrant misbruik van vertrouwen dat de Vlaamse overheid en de Vlaamse regering niet zomaar over zich heen mogen laten gaan.
Ten slotte is er ook nog dat cultureel samenwerkingsakkoord met de Franse Gemeenschap. De Vlaamse regering heeft zoals bekend in de loop van deze legislatuur het geweer van schouder veranderd en staat niet langer op de voorafgaande erkenning van de naleving van het territorialiteitsbeginsel en het principe van niet-inmenging. Mijn vraag is of de Vlaamse regering na deze berichten op haar standpunt terzake blijft.
Wij zien ons voorbehoud, dat we van in den beginne terzake hebben gemaakt, bevestigd. Mijnheer de minister, deze regering probeert nu al jaren om het vriendelijke gelaat van Vlaanderen te tonen. Ik vrees dat die vriendelijkheid al te gemakkelijk wordt verward met een gebrek aan vastberadenheid.
Minister Bert Anciaux : U verwart dat.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen : Ik vrees dat dat in dit geval zeer terecht is. De voorbije weken hebben zich een aantal verontrustende feiten voorgedaan : de Franse Gemeenschap beweert opeens doodleuk dat de Vlaamse school in Komen illegaal is, de Raad van Europa dicteert ons - op influisteren van het FDF - dat we moeten terugkeren naar het tweetalige Vlaanderen van de negentiende eeuw en de Franse Gemeenschap ondersteunt Vlaams-vijandige initiatieven in de Rand en wellicht elders, mogelijk dan nog via een land dat hier in de loop van de geschiedenis reeds ettelijke keren militair is binnengevallen.
Men veegt met de Vlamingen de vloer aan. Voor ons is de maat alleszins vol. Ik hoop dat de Vlaamse regering haar al dan niet gespeelde naïviteit eindelijk zal laten varen en niet langer zal dulden dat de integriteit van ons grondgebied in vraag wordt gesteld en onder druk wordt gezet.
De voorzitter : De heer Loones heeft het woord.
De heer Jan Loones : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, de vraagstelling van de heer Van Nieuwenhuysen was zeer volledig en ik ben dan ook niet van plan alles te herhalen.
Frankrijk is een buurland waar wij veel mee samenwerken. Ik reageer in eerste instantie dan ook vanuit een gevoel van sympathie voor dit land. Het is het land waar we op vakantie gaan en waarmee we veel gemeen hebben. Ikzelf kom uit de Westhoek, gelegen tegen Frans-Vlaanderen. Wij pogen goede betrekkingen te onderhouden met onze buren, en dat lukt wonderwel. Niemand kan ontkennen dat hij zich thuis voelt in Frans-Vlaanderen, waar men onze symboliek hoger in het vaandel voert dan hier het geval is. We voelen ons ook thuis in andere regio's van Frankrijk, ook al zien we in dat men vanuit het centralistische gegeven soms weinig begrip heeft voor wat ons aanspreekt aan die authenticiteit in die regio's in Frankrijk.
Niettemin sluit ik me uitdrukkelijk aan bij de door de heer Van Nieuwenhuysen gestelde vragen. Ik zou er willen op aandringen dit probleem niet zomaar af te doen als een accident de parcours, een akkefietje dat zichzelf wel zal oplossen. Het is zeer duidelijk dat daar een strategie achter steekt. Uit de persberichten blijkt ook dat het niet gaat om iets dat zomaar uit de lucht is komen vallen. De Franse Gemeenschap heeft een aandeel in wat er gebeurt en is ervan op de hoogte. Dat blijkt uit de getuigenissen die de vorige spreker heeft vermeld.
Er zijn twee mogelijke hypotheses. De eerste is dat Frankrijk het spel meespeelt vanuit de gedachte van 'la francophonie internationale' en dat het de bedoeling is ons te provoceren. Dan loopt er iets fout en dan moeten we eens bepalen wat we daartegen kunnen doen. De tweede hypothese is dat Frankrijk zo naïef is dat het niet beseft dat het op zere tenen trapt. Dit is niet zomaar een dossiertje voor ons. Ik denk niet dat ik verder moet uitleggen dat deze kwestie gevoelig ligt. De Vlaamse regering heeft een taak te vervullen.
Nu is er een dispuut aan de gang over het tweede rapport over het minderhedenverdrag. We worden opnieuw geconfronteerd met het verwijt dat we niet alert genoeg reageren. We hebben er al over gepraat en gediscussieerd. Ik kan aannemen dat het moeilijk is om efficiënt te lobbyen op het niveau van de Raad van Europa. Ik verneem dat er 100 nieuwe streken in de raad zijn vertegenwoordigd. Het gaat dan voornamelijk om streken uit de Balkan, die zeer moeilijk te bereiken en te benaderen zijn met onze problematiek. Daar kan ik nog begrip voor opbrengen.
Hier gaat het echter om iets anders. Het gaat hier als het ware om relaties van staat tot staat. Een paar maand geleden hebben we een Vlaams Huis geopend in Frankrijk. Vrijdag gaat een delegatie van de commissie voor Buitenlandse en Europese Aangelegenheden dit huis bezoeken. We knopen dus nauwe betrekkingen aan met dit buurland, een van onze meest nabije partners op veel gebieden. Het zou niet mogen dat we Frankrijk niet op deze problematiek zouden kunnen wijzen.
Ik vraag de Vlaamse regering zeer uitdrukkelijk om klaarheid te scheppen in deze situatie. Daarom heb ik deze interpellatie tot de minister-president gericht. We zijn onvoldoende aanwezig geweest in het buitenland en we hebben onze bezorgdheid dus onvoldoende kunnen overbrengen. Er moet een rechtzetting gebeuren. Als zou blijken dat er een andere bedoeling achter de Franse staatssteun steekt dan de internationale francofonie, dan zullen we andere maatregelen moeten nemen. Die maatregelen zullen dan te maken hebben met de internationale samenwerking.
Op dit ogenblik kunnen we, net door de problemen in verband met de territorialiteitserkenning, het culturele verdrag met de Franse Gemeenschap niet onderschrijven. Dat blokkeert ons in de samenwerking met gemeenten, jeugdverenigingen en dergelijke. De obstakels zijn voldoende bekend.
We moeten vergelijkbare problemen met Frankrijk en andere staten vermijden. We kunnen ons toch niet laten blokkeren in onze relaties met andere staten. Als andere staten echter geen respect tonen voor onze fundamentele bekommernissen, dan moeten er gevolgen zijn voor de internationale samenwerking. Ik hoop echter dat de toestand niet in die richting evolueert. We wachten op een initiatief van de Vlaamse regering.
Ik was dan ook verwonderd over de eerste reactie van het kabinet van de Vlaamse minister bevoegd voor Buitenlands Beleid. Iemand van zijn kabinet zei in De Morgen van 8 maart 2002 : 'Ik vrees dat er niet veel tegen in te brengen is. Ook de Vlaamse regering subsidieert Nederlandstalige projecten of verenigingen in het buitenland, met dat verschil dat wij er wel over waken dat wij de plaatselijke wetgeving niet overtreden.'
We moeten in het buitenland niet zelf op zere tenen gaan trappen. Ik pleit ervoor om een houding aan te nemen die consequent is met de houding die we van anderen vragen. We dragen een verantwoordelijkheid, en ik hoop dat er in de toekomst geen reacties meer zullen komen zoals de voorgaande.
De voorzitter : De heer Van Vaerenbergh heeft het woord.
De heer Etienne Van Vaerenbergh : Mijnheer de voorzitter, collega's, ik ga akkoord met wat de vorige sprekers hebben gezegd. Het verwondert mij dat de minister-president van de Franse Gemeenschap in het verleden heeft gezegd dat hij zich aan de akkoorden zou houden die een gevolg zijn van de uitspraken van het Arbitragehof. Het choqueert mij dat hij weigert commentaar te geven, terwijl we weten dat twee eminente vertegenwoordigers van de Franstalige partijen, waaronder de fractieleider van Ecolo, toegeven dat die akkoorden worden verkracht en genegeerd.
Dat Frankrijk bepaalde dingen doet om promotie te maken voor de Franse taal, kan ik begrijpen. Recent zijn er een heleboel studies verschenen over hoe het Derde Rijk in de Oostkantons was geïnfiltreerd in de culturele sector. Verleden week heb ik in een artikel gelezen dat hierover een nieuw rapport zou verschijnen. Hier gebeurt hetzelfde, dan nog met medeweten van de eigen landgenoten! Er wordt dan nog gezegd dat de wet moet worden nageleefd. Ik begrijp dat allemaal niet meer. Wat me het meest choqueert, is dat er regels worden opgesteld die daarna niet worden nageleefd.
De voorzitter : Minister Anciaux heeft het woord.
Minister Bert Anciaux : Mijnheer de voorzitter, geachte leden, ik sluit me grotendeels aan bij de vragen die door de interpellanten werden gesteld. Mijnheer Loones, uw bekommernissen zijn ook de mijne. Mijnheer Van Nieuwenhuysen, de gespeelde naïviteit zal een daadkrachtig beleid niet in de weg staan. U kunt er van op aan dat we op onze hoede zijn.
Ik heb ook de artikels in de verschillende kranten gelezen waarin melding wordt gemaakt van nieuwe subsidiestromen naar Franstalige verenigingen in de Vlaamse Rand. Aangezien er geen voldoende duidelijkheid wordt verschaft over de oorsprong van deze subsidies, heb ik mijn administratie de opdracht gegeven uit te zoeken op welke wijze deze verenigingen al dan niet worden gesubsidieerd. Ik wil me niet verschuilen achter dit excuus, het geld moet ergens vandaan komen. Het is mogelijk dat iemand anders dan de overheid subsidieert. Indien dat zo is, kunnen we niet veel aan de situatie veranderen.
Slechts wanneer we de volledige toedracht van de subsidieconstructie kennen, zal de Vlaamse regering een duidelijk standpunt kunnen innemen. Het spreekt voor zich dat ze er blijvend zal op toezien dat dit of andere initiatieven niet worden gesubsidieerd door hetzij de Franse Gemeenschap, hetzij de Franse Gemeenschapscommissie. De Vlaamse regering heeft deze subsidiestroom in het verleden ook reeds aangeklaagd. Dit heeft, zoals bekend, geleid tot een aantal voor Vlaanderen positieve uitspraken van het Arbitragehof.
Indien vaststaat dat de subsidiëring via de Franse Republiek verloopt, wil ik er eerst op wijzen dat inderdaad ook de Vlaamse Gemeenschap steun verleent aan verenigingen en acties van Vlamingen in het buitenland. Dit gebeurt evenwel steeds met respect voor de plaatselijke wetgeving en in nauw overleg met de overheid van die landen.
Indien de subsidiëring inderdaad via Frankrijk verloopt, dan is dat onaanvaardbaar. Ik zal hierover nu reeds uitleg vragen aan de ambassadeur van Frankrijk. Ik heb heel wat respect voor hem. Hij is al jarenlang nauw betrokken bij het cultureel leven in Vlaanderen. Het is al lang geleden dat we zo goed konden samenwerken met een Franse ambassadeur. Ik zal hem en mijn Franse collega de vraag stellen. Indien blijkt dat de subsidie verloopt via de Franse Republiek, dan zullen we ons ongenoegen kenbaar maken aan de Franse regering en de Franse ambassadeur in Brussel. We mogen toch van Frankrijk verwachten dat het hetzelfde respect opbrengt voor de plaatselijke wetgeving. Ik ga daar in elk geval nog steeds van uit.
Mijnheer Loones, u hebt heel wat lof over voor Frankrijk. Ik sluit me daarbij aan. Frankrijk is trouwens niet meer het centralistische land van weleer. De Franse regering heeft duidelijke stappen gezet tegen het jakobijns denken in. Er zijn een aantal fundamentele hervormingen aan de gang. Die gaan niet allemaal even ver. Indien de huidige Franse minister van Onderwijs erin slaagt het Baskisch, het Bretoens en het Nederlands als basistaal te introduceren, dan is er een heel eind van de weg afgelegd. Door deze evolutie zou het me erg verwonderen dat Frankrijk en zijn vertegenwoordigers in ons land onvoldoende de gevoeligheden in Vlaanderen zouden kennen.
Geachte leden van de commissie, indien zou blijken dat de steun via een vereniging, stichting of VZW verloopt - en dat is niet uitgesloten -, dan liggen de zaken moeilijker, aangezien de overheid dan geen direct aanspreekpunt vormt. We kunnen in dat geval geen duidelijke sanctie treffen.
Mijnheer Van Nieuwenhuysen, ik blijf bij mijn voornemen om een cultureel samenwerkingsakkoord met de Franse Gemeenschap af te sluiten. Ik heb daarover reeds de eerste formele gesprekken gevoerd met minister Demotte en minister Miller. De onderhandelingen verlopen moeilijker dan gedacht.
Het mag wel duidelijk zijn dat in de verdere onderhandelingen aandacht zal worden besteed aan de in de vraag aangehaalde problematiek. Zo zal het samenwerkingsakkoord een clausule bevatten waarin het territorialiteitsbeginsel is opgenomen en waarbij de ondertekenaars van de overeenkomst er zich toe verbinden geen acties te ondersteunen die een van hen rechtstreeks of onrechtstreeks schade toebrengen. De negatieve houding ten opzichte van het samenwerkingsakkoord met de Franse Gemeenschap wegens de schending van het territorialiteitsbeginsel heeft er niet voor gezorgd dat dit principe wordt gerespecteerd. Via het afsluiten van een cultureel verdrag, waarin het respect voor de territorialiteit is opgenomen, zullen we wel resultaten kunnen bereiken.
De interpellanten hadden het een aantal keer over het respect voor de uitspraken van de rechterlijke instanties, in casu het Arbitragehof. De gemeenschappen en gewesten zijn bereid om op een directere manier samen te werken vanuit een confederale visie. Daarvoor is wel respect voor elkaar en voor de uitspraken van het Arbitragehof nodig. Indien blijkt dat de Franse Gemeenschap direct of indirect, op een al dan niet lepe wijze de arresten eens te meer met voeten treedt, dan zou dit de verhouding met de Vlaamse Gemeenschap ernstig schaden. Ik zal contact opnemen met de Franse Gemeenschap en de Franse Republiek. Ik zal het onderwerp ook binnen de regering op tafel brengen. Indien nodig, moet het Overlegcomité zich hierover beraden.
Het is hoog tijd dat deze vorm van pesterijen ophouden. Ik zal daar streng tegen optreden.
De voorzitter : De heer Van Nieuwenhuysen heeft het woord.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen : Mijnheer de minister, ik hoop dat u uw laatste opmerking ook in daden omzet. Ik blijf erbij dat u overdreven omzichtig bent, maar ik hoop dat ik me vergis. Het is een goede zaak dat u laat onderzoeken waar de middelen vandaan komen. U moet de vraag op de man af stellen aan de Franse Gemeenschap en aan de Franse ambassadeur.
U zegt dat u contact zult opnemen met de Franse vertegenwoordiger. Ik had graag gezien dat de aanpak iets formeler geschiedt. De bevoegde minister moet de ambassadeur ontbieden. U hebt gelijk dat hij een minzaam man is. Hij wordt daar ook voor betaald. Hij is echter ook maar een individu die niet verantwoordelijk is voor de beleidsdaden van de overheid die hij vertegenwoordigt. Zijn rol in deze aangelegenheid is die van doorgeefluik. We moeten duidelijk maken dat de Vlaamse regering onmogelijk kan aanvaarden dat de Franse overheid geld steekt in initiatieven die erop gericht zijn een deel van de Vlaamse Rand onder te brengen bij het Brussels Gewest en Voeren bij het Waals Gewest. Dat zijn de doelstellingen van heel wat Franstalige politici. Initiatieven zoals die van Carrefour passen daarin. We moeten onze houding duidelijk maken aan de Franse regering en aan de Franse Gemeenschapsregering.
Mijnheer de minister, u blijft bij uw stelling een cultureel akkoord af te sluiten. U zegt ook dat de vroegere voorwaarde niet heeft gewerkt. Dat komt misschien door een gebrek aan vastberadenheid aan Vlaamse kant. U stelt dat indien u eerst zo'n akkoord met inbegrip van een clausule afsluit, de Franse Gemeenschap wel het territorialiteitsbeginsel en het principe van de niet-inmenging zal aanvaarden. Ik geloof daar niet in. Er wordt zelfs geen rekening gehouden met uitspraken van het Arbitragehof, laat staan met een clausule.
Wat dat betreft, blijven we beiden blijkbaar op onze standpunten staan.
De voorzitter : De heer Loones heeft het woord.
De heer Jan Loones : Bedankt voor uw antwoord, mijnheer de minister. We wachten uiteraard met belangstelling de initiatieven van uzelf en van de Vlaamse regering af. Er zijn hoe dan ook twee dingen die mij blijven storen.
In de eerste plaats is dat de rol van de Franse Gemeenschap, die zich in een soort collusie verheven voelt boven de regels die haar zijn opgelegd. Ik denk dat we duidelijk moeten maken dat deze strategie niet wordt getolereerd en dat we ons hiertegen verzetten. In de tweede plaats vind ik dat Frankrijk verder moet gaan dan louter de verantwoordelijkheid opnemen voor de eigen daden van de Franse Republiek. Frankrijk moet toch inzien dat het niet kan dat ons beleid via zijn instellingen, waarop het toch wel invloed heeft, wordt ondergraven. Volgens mij dragen ook wij hierin een verantwoordelijkheid.
Ik zou een en ander willen vergelijken met een lokaal initiatief : op een bepaald ogenblik was er aan de kust een initiatief om de Franstalige films ook daar te tonen. Men richtte zich specifiek tot het Franstalige publiek in een soort veroveringsstrategie voor de kust. Hiertegen rees sterk verzet, hoewel wij daar nog steeds een Festival van de Franstalige Film ondersteunen. De Franstaligen hebben dat idee eigenlijk zelf overgenomen, waarna het is doodgebloed omdat het niet meer in de confrontatiepolitiek paste en omdat Franstaligen er nu eenmaal niet om staan te springen om steeds naar Franstalige films te gaan. Ze doen het wel als ze zich daardoor 'strijdvaardig' voelen, maar anders hebben ze er veel minder behoefte aan. Wijzelf hadden het grote voordeel dat we dat konden aanbieden vanuit onze eigen gastvrijheid. Dat is eigenlijk de politiek die moet kunnen worden gevoerd.
Ik heb er geen problemen mee dat we wat openheid tonen voor de Franse cultuur, zoals we die ook tonen voor andere culturen, maar dan onder ons beleid, via de opvang die wij willen creëren en via de openheid die wij willen. Een en ander moet gebeuren in een inclusiviteitspolitiek en niet in een uitstoot- en confrontatiepolitiek. Dat is een groot verschil. Ik ben er dus niet tegen. In de bibliotheek in mijn gemeente bijvoorbeeld hebben we zelfs een uitgebreide afdeling Franstalige literatuur.
Ik denk dat men zelfs in de Rand geen problemen heeft met een soort voluntaristisch beleid, als men duidelijk kan maken dat dat niet past in een veroveringsstrategie van uitbreiding vanuit Brussel, en van een nieuwe tweetaligheid in de Rand. Het kan alleszins niet dat men dat doet vanuit een invals- en veroveringsstrategie. Vermits we in deze kwestie niet kunnen rekenen op de gemeenten, is hier volgens mij een belangrijke taak weggelegd voor de Vlaamse regering. We moeten Frankrijk duidelijk maken dat het niet zomaar onze fierheid en onze principes kan schenden.
De voorzitter : De heer Van Vaerenbergh heeft het woord.
De heer Etienne Van Vaerenbergh : Op zich bestaat er geen bezwaar tegen het verschijnen van Franstalige tijdschriften in de Rand. Er zijn echter wel problemen met het militante karakter van sommige van deze uitgaven. Men stelt er van alles en nog wat in vraag, bijvoorbeeld de reeds afgesloten akkoorden. Men gebruikt deze tijdschriften als een propagandamiddel voor de lokale politieke fracties in Dilbeek, Grimbergen en weet ik veel waar nog. Dat is eigenlijk het grote probleem.
Als dan blijkt, mijnheer de minister, dat deze uitgaven meegeïnspireerd zijn door de Franse Gemeenschap, dan komt dat over als iets absurds en onbegrijpelijks. Het zou te vergelijken zijn met Vlaanderen dat beslist om in Edingen, in Moeskroen en zelfs in Luik mensen te zoeken die iedere dag in het nodige geld voorzien om, langs een omweg via Nederland evenwel, bijvoorbeeld de politiek van de heer Fortuyn te verdedigen. Ik breng nu twee zaken samen, het Vlaamse en iets extreem, om een vergelijking te maken.
Mocht het nu nog louter om culturele zaken gaan, dan zouden we hier nog akkoord mee kunnen gaan. Het gaat hier echter over een bepaalde politiek om met openbare gelden, die we zelf voor 60 percent meebetalen, een ander beleid te voeren.
Minister Bert Anciaux : In Frankrijk betalen we niet mee, en in de Franse Gemeenschap ook niet.
De heer Etienne Van Vaerenbergh : Uiteindelijk worden de middelen in België op een bepaalde manier verdeeld, laten we daar niet verder op ingaan.
De feiten choqueren me alleszins toch wel een beetje.
De heer Stefaan Platteau, voorzitter : Ik zou hier zelf nog iets aan willen toevoegen. Mijnheer de minister, persoonlijk ben ik een beetje bezorgd, maar vooral beducht voor deze bedreiging van onze taal en onze cultuur. Mijn persoonlijke mening is dat deze initiatieven niet uitgaan van de Franse Gemeenschap of van de Franse Republiek, maar veeleer van privé-personen, zoals de minister al opmerkte. Ik ken die milieus, en ik denk dat het niet moeilijk is om hier in België - en zeker in de Rand - privé sponsors voor de Franse taal en de Franse cultuur te vinden. Ik wil hier geen details over geven, maar het ligt bijna voor de hand.
Indien het zo zou zijn dat deze initiatieven werden genomen door officiële instellingen, dan zou dat heel erg zijn. Ik vind bepaalde bijdragen in deze tijdschriften ook meer dan choquerend, zoals in bijvoorbeeld Carrefour. Carrefour verschijnt ook in mijn gemeente, en wordt niet bedeeld via de post maar via koeriers. De verantwoordelijken hebben voor de verspreiding dus een methode gevonden die heel goed in hun kraam past. Het zijn echt hatelijkheden die in dit tijdschrift verschijnen. Ik ben van oordeel dat de mensen die dat blad sponsoren, helemaal niet gelukkig zouden zijn als ze deze uitlatingen zouden lezen.
Het antwoord van de minister voldoet mij volledig. Ik reken erop dat de minister krachtdadig zal reageren en vooral zal uitzoeken van wie deze initiatieven afkomstig zijn. Dat zou wel interessant zijn. Mijnheer de minister, ik denk dat wij allemaal bereid zijn om hieraan mee te werken en om u daarbij te helpen, want dit gaat in tegen alle principes van het recht en zelfs tegen de Bundestraue. Ik geloof dat we hier echt iets aan moeten doen.
De heer Van Nieuwenhuysen heeft het woord.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen : Ik zou hier toch nog iets aan willen toevoegen, mijnheer de voorzitter. U zegt dat het wel zou kunnen dat de subsidiëring verloopt via privé-personen of privé-instellingen. Ik heb het volgende gelezen : 'Ces subsides ont été noyés dans le budget francophone et passent désormais en Flandre via la France'. Dat is toch wel duidelijk volgens mij?
De voorzitter : Het is wel heel algemeen.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen : Het is heel algemeen, maar het is ook heel duidelijk.
Minister Bert Anciaux : Het staat echter niet in het Staatsblad.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen : Neen.
Met redenen omklede motie
De voorzitter : Door de heer Van Nieuwenhuysen werd tot besluit van deze interpellaties een met redenen omklede motie aangekondigd. Ze moet zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het parlement zal zich daarover tijdens een volgende plenaire vergadering moeten uitspreken.
Het incident is gesloten.