Commissie voor Economie, Landbouw, Werkgelegenheid en Toerisme Vergadering van 11/01/2001
Vraag om uitleg van de heer André-Emiel Bogaert tot de heer Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Economie, Ruimtelijke Ordening en Media, over de Europese Industrie-/Energieraad van 5 december 2000 te Brussel
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Bogaert tot de heer Van Mechelen, Vlaams minister van Economie, Ruimtelijke Ordening en Media, over de Europese Industrie-/Energieraad van 5 december 2000 te Brussel.
De heer Bogaert heeft het woord.
De heer André-Emiel Bogaert : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, op 5 december 2000 vond de Europese Industrie-/Energieraad plaats te Brussel. In de voormiddag stond de bespreking en de aanvaarding van de conclusies met betrekking tot het document 'Innovatie in een kenniseconomie' op het programma. Het innovatiebeleid is duidelijk een Vlaamse bevoegdheid. Voor dit beleid tekenen de Europese instanties een algemeen plan uit, waarop men kan inspelen. De concrete invulling gebeurt door de regionale beleidsinstanties. Daarvoor krijgen de regio's een bepaalde financiële steun. Ik vermeld als voorbeeld het operationeel programma MKP, waarvoor 2,4 miljoen euro EFRO-steun werd uitgetrokken. Dit programma is gericht op het verstevigen van het concurrentievermogen van KMO's, via het voortdurend bevorderen van technologische innovatie. Onlangs werden er in Vlaanderen 50 innovatieprojecten goedgekeurd ter afsluiting van dit programma.
Ik zou het logisch vinden dat de gewesten op een volwaardige manier worden betrokken bij de voorbereiding van de Europese standpuntenbepaling. Ik vraag de minister dan ook op welke manier hij betrokken werd bij de voorbereiding van de Industrietop van 5 december 2000. Was de minister daar aanwezig en welke concrete inbreng heeft hij of een vertegenwoordiger van het Vlaams Gewest gehad bij de bespreking? Welke opmerkingen formuleerde de Vlaamse regering via haar vertegenwoordiger in de Europese Raad bij de conclusies uit het document 'Innovatie in een kenniseconomie'?
In deze conclusies roept men de lidstaten op om prioritaire actiegebieden te identificeren en benchmarking te bevorderen. Benchmarking heeft betrekking op het vergelijken van beleidspraktijken tussen de verschillende lidstaten om te kunnen leren uit ervaringen van anderen. Welke prioritaire actiegebieden zal de minister in dat domein ontwikkelen? Hierbij is ook de tijd van belang. Op welke manier zal men het proces van benchmarking in Vlaanderen uitwerken?
Als ik me niet vergis, heeft de minister bij de begrotingsbespreking in deze commissie gezegd dat vergelijkende statistische macro- en micro-economische cijfers zouden worden geproduceerd om naar voorbeeld van Nederland een jaarlijkse 'concurrentietoets' te kunnen opstellen. Hoever staat het daarmee?
In de conclusies van het document roept men op de regelgeving voor bedrijven te vereenvoudigen. Hoe zal de minister dat in Vlaanderen realiseren? Bovendien roept men in het document op om enkel de sectoren met de grootste risico's te subsidiëren met overheidsgeld. Welke zijn die sectoren en hoe denkt de minister deze aanbeveling uit te voeren?
Over de opname van kwantitatieve doelstellingen in de conclusies over concurrentievermogen en innovatie zou nog een discussie aan de gang zijn in de Europese Raad. Werd hierin vooruitgang geboekt op 5 december 2000? Welke kwantitatieve voorwaarden hebben wij daar voorgesteld en waarom?
Ten slotte beklemtoon ik dat niet enkel de vertegenwoordiging van de Vlaamse minister bij de Europese besluitvorming is vereist, maar ook het voorafgaand informeren en raadplegen van het Vlaams Parlement. De rapportering ex post aan het Vlaams Parlement kan trouwens beter.
De voorzitter : Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen : Mijnheer de voorzitter, collega's, op de Europese Industrie-/Energieraad van 5 december 2000 te Brussel is geen formeel debat gevoerd over innovatie en industrieel concurrentievermogen. Het stond wel op de agenda, maar het is niet doorgegaan, omdat bij wijze van informeel debat tijdens het diner dat voorafging aan de Raad er een gedachtewisseling was. Hieruit bleek dat het Frans voorzitterschap er de voorkeur aan gaf naast de aanwezige ministers van industrie, vooral de aanwezige vertegenwoordigers van innovatieve topbedrijven aan het woord te laten. Er heeft een debat plaatsgevonden onder meer onder impuls van de bij de materie betrokken Europees Commissarissen, waaronder de heer Busquin. Op de formele ministerraad is dat agendapunt dan ook niet behandeld, maar heeft men gewoon de conclusies van het zojuist vermelde debat meegedeeld.
Er waren vijf conclusies. Ten eerste moet de Europese Unie de achterstand op het gebied van innovatie en industrieel concurrentievermogen tegenover Japan en de VS inhalen. Ten tweede moeten de ondernemers worden gestimuleerd tot het omvormen van de Europese Unie tot de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld. Ten derde moet de band tussen de verschillende ondernemingen, de overheid en de universiteiten worden versterkt om op die manier een samenleving te creëren die openstaat voor innovatie. Ten vierde moet men bijzondere aandacht besteden aan de intellectuele eigendom en het Europees patent. Ten vijfde moet men competitieve en kwalitatieve doestellingen formuleren voor het voeren van een innovatiebeleid. Dat deze door de Raad van Industrie formeel aanvaarde conclusies het voorwerp uitmaken van de opdracht van de bevoegde commissarissen om uiteindelijk initiatieven voor de lidstaten te ontwikkelen, spreekt voor zich.
Ik zal nu antwoorden op uw concrete vragen. U vroeg op welke manier het overleg gebeurt in een Raad van Industrie. De kern van het debat van 5 december 2000 ging over het al dan niet tijdelijk of definitief verlengen van de mogelijkheid voor de lidstaten om de scheepsbouw verder te ondersteunen. In dit vreselijke debat waren er twee kampen, namelijk enerzijds de grote landen zoals Duitsland, Frankrijk en Spanje en anderzijds een aantal kleinere lidstaten waaronder België, Nederland, Zweden en Denemarken. Wij verdedigden het standpunt dat de beslissing van een aantal jaren geleden om nu eindelijk met dat systeem van scheepsbouw komaf te maken, moet worden gehandhaafd. De grotere landen probeerden dat systeem echter nieuw leven in te blazen. Voor een dergelijke beslissing is unanimiteit nodig, en die was er niet, omwille van het verzet van de kleine lidstaten. Er is bijna drie uur over gedebatteerd en de vergadering is verschillende malen geschorst zodat het Frans voorzitterschap kon proberen een tekstueel vergelijk te bereiken. Dat is uiteindelijk ook gelukt en in die tekst staat duidelijk dat het systeem van de scheepskredieten moet stoppen.
Hoe worden dergelijke zittingen formeel voorbereid in het federale België? Het gebeurt via samenwerkingsakkoorden waarin afspraken worden gemaakt met de gewesten en de gemeenschappen om op die manier een Belgisch standpunt voor te bereiden. De Europese ministerraden werden daarvoor opgedeeld in vier verschillende categorieën, conform de bevoegdheidsverdeling tussen de federale en regionale overheden. Zo behandelen de raden uit categorie 1 bijna uitsluitend federale bevoegdheden. Er is bijvoorbeeld de raad Algemene Zaken, waaraan enkel de ministers van Buitenlandse Zaken van de lidstaten deelnemen. De raden uit categorie 4 hebben bijna uitsluitend betrekking op bevoegdheden van de regio's, zoals bijvoorbeeld cultuur. In dat verband is er dus bijna uitsluitend overleg tussen de gemeenschappen.
De Raad van Industrie behoort tot categorie 3. In deze categorie treedt steeds een regionaal minister op als delegatieleider van de lidstaat België. De federale overheid heeft in deze categorie van raden het bijzitterschap. De federale minister van Economie of zijn vertegenwoordiger kan dus als bijzit optreden. Tussen de regio's is een beurtrol opgesteld, waarbij een beurt loopt over een periode van zes maanden, zodat elke regio evenwaardig aan bod komt bij het vertegenwoordigen van België op de Europese ministerraden. In de afgelopen achttien maanden ben ik ervan overtuigd geraakt dat dit een slecht systeem is en dat we dit dus opnieuw moeten bekijken.
In Lissabon was ik aanwezig als minister van Wetenschapsbeleid, in Brussel als minister van Economie op de Raad van Industrie en onder het Zweeds voorzitterschap ben ik aanwezig als minister van Cultuur en Media. Uiteindelijk komt dat erop neer dat men ergens steeds van nul moet beginnen. Dat bevordert de efficiëntie natuurlijk niet, omdat woordvoerders te weinig continuïteit in hun optreden kunnen inbouwen. Ik heb dus serieuze vragen bij dit systeem. Tijdens het Zweeds voorzitterschap leidt het Waals Gewest trouwens de Belgische delegatie op de Raad van Industrie, ter voorbereiding van het Belgisch voorzitterschap in de tweede helft van volgend jaar.
Onafhankelijk van de vraag welke regio op een bepaald ogenblik de lidstaat België vertegenwoordigt in de Raad van Industrie, zal de Belgische delegatieleider steeds het gecoördineerd Belgisch standpunt, namelijk het compromis tussen het federaal en regionaal standpunt, verdedigen. Die afspraak is voor alle Europese raden gemaakt. Het standpunt wordt intern voorbereid en vervolgens extern verwoord door de minister van dienst. Daarom is in het federaal ministerie van Economische Zaken de Interministeriële Economische Commissie, de IEC, actief, waarin de bevoegde federale en regionale administraties samenkomen om een gecoördineerd Belgisch standpunt te bepalen over de Europese en internationale economische dossiers. Via dit geïnstitutionaliseerd overleg ter voorbereiding van elke Raad van Industrie en de daaraan voorafgaande vergaderingen van de raadswerkgroepen, brengt Vlaanderen op structurele wijze zijn desiderata in en legt het eigen klemtonen, ongeacht welke regio het Belgisch standpunt vertolkt. Dit is dus ook gebeurd voor de Raad van Industrie van 5 december 2000, waar ik als Belgisch delegatieleider het standpunt vertolkte en waar vanzelfsprekend ook onze Vlaamse accenten zijn vermeld.
Tijdens de voorbereiding van die raden heb ik vastgesteld dat de administratie Economie niet in staat was het Vlaams standpunt met de nodige slagkracht te verwoorden. We hebben dan met het akkoord van de minister van Openbaar Ambt, Financiën en Begroting de administratie Economie kunnen versterken om het Europees beleid van nabij en continu te kunnen opvolgen.
Met betrekking tot het debat over innovatie en competitiviteit hadden de gedachtewisseling en de hoorzitting met topbedrijfsleiders en topverantwoordelijken van verschillende Europese organisaties de bedoeling een aantal knelpunten en uitdagingen in kaart te brengen en op die manier het concurrentievermogen binnen de Europese Unie te versterken. Ik denk dat dit is gebeurd. Hierover bestaat een bijzonder lijvig, maar tevens bijzonder interessant document dat ik gerust eens ter beschikking van de commissie wil stellen.
Ik zal nu antwoorden op uw vraag over de prioritaire actiegebieden. Vlaanderen onderschrijft ten volle dat we van de Europese economie de meest dynamische en concurrerende kenniseconomie moeten maken. We zullen dat dan ook ondersteunen vanuit de Vlaamse regering. Ik heb hier een hele reeks van initiatieven waaruit ik twee voorbeelden zal geven. Het actieprogramma in verband met levenslang leren past volledig in deze doelstelling. Het Digitaal Actieplan dat de Vlaamse regering in december 2000 goedkeurde en dat als doel heeft binnen een e-Europa een e-Vlaanderen te creëren, moet ook in deze context worden bekeken. Het is de bedoeling de kloof met de VS te dichten.
In het Digitaal Actieplan hebben we een viertal nieuwe initiatieven uitgewerkt, waarvan verschillende te maken hebben met het opmaken van aan Vlaanderen aangepast statistisch materiaal. Zo kunnen we uiteindelijk te weten komen hoeveel mensen in Vlaanderen over een internetaansluiting beschikken en in welke mate onze KMO's mee zijn met de ICT-evolutie. Daarvoor zijn trouwens een aantal aanbestedingen gebeurd die vorig jaar zijn vergund. De resultaten van de onderzoeken naar aanleiding van dit alles zullen ons in de periode van mei tot augustus 2001 bereiken.
Ik zal nu even dieper ingaan op het benchmarkingproces. Dat is al enige tijd geïntroduceerd als procedure in het Europees beleid. Het wordt echter pas sinds de Europese Raad van Lissabon in maart 2000 ook gepromoot als horizontale benadering voor vier belangrijke beleidsdomeinen, namelijk sociale cohesie, tewerkstelling, economische hervorming en innovatie. We hebben in Lissabon trouwens ook zeer lang gepraat over hoe en in welke mate we die benchmarking werkelijk gestalte zouden kunnen geven.
Het proces van benchmarking houdt in dat we een soort scorebord maken waarop de relatieve positie van landen onderling wordt weergegeven en dat er een methode wordt ontwikkeld waardoor de zwakke en sterke kanten van een bepaald economisch bestel kunnen worden aangeduid. Zo kan men prioritair in bepaalde domeinen ingrijpen om te remediëren. De methode van benchmarking is uiteraard voor heel wat verbetering vatbaar. Er is trouwens afgesproken de verschillende lidstaten bij heel die zaak nauwer te betrekken.
In een benchmarkingstudie is het statistisch materiaal van essentieel belang. Er waren nogal wat vragen over de waarde van die gegevens, omdat men zich in de context van ICT en innovatie niet kan permitteren met verouderd materiaal te werken. Het materiaal moet uiterst recent zijn om in benchmarking de juiste accenten te kunnen leggen, omdat evoluties op bepaalde gebieden zeer snel kunnen gebeuren. De explosieve toename van GSM- en internetgebruik die we in 2000 hebben gekend is daar een voorbeeld van.
U vroeg ook naar de doelstellingen van het benchmarkingproces en naar de mogelijkheden om dat proces te versnellen. Tijdens de Europese Raden van Lissabon en Feira werd afgesproken om een jaarlijkse voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad te organiseren om economische en sociale vraagstukken te bespreken. De commissie zal er op basis van gezamenlijk vastgestelde structurele indicatoren en syntheseverslagen de vorderingen op het vlak van innovatie, concurrentievermogen en ondernemingsbeleid ter bespreking voorleggen.
Ook op Belgisch niveau hebben we via ons eigen overlegsysteem gepleit voor een verfijning van de methodes voor overleg tussen de regio's. De federale premier heeft na de Top van Lissabon immers aangekondigd om ook binnen België benchmarking op gang te trekken tussen de gewesten. Daardoor zal Vlaanderen zich kunnen positioneren in België. Het spreekt vanzelf dat we daarvoor Vlaams statistisch materiaal nodig hebben.
De voorzitter : De heer Bogaert heeft het woord.
De heer André-Emiel Bogaert : Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor zijn uitgebreid en goed onderbouwd antwoord op de vragen. Het innovatiebeleid is van groot belang voor Vlaanderen en voor het Vlaams Parlement. Het is immers een duidelijk afgebakende Vlaamse bevoegdheid, wat een uitzondering is.
Mijnheer de minister, ik meen me te herinneren dat een punt op de agenda van de Europese Raad luidde : 'de bespreking van en het trekken van conclusies uit het document 'Innovatie in een kenniseconomie'.' Uit uw antwoord begrijp ik dat het bestaande systeem van de Raden niet optimaal werkt en voor verbetering vatbaar is. De werkzaamheden bestonden voornamelijk uit hearings van CEO's en uit besprekingen over het al dan niet opnieuw invoeren van een systeem van scheepkredieten. Uit uw inhoudelijk heel sterk antwoord heb ik niet kunnen opmaken of de Raad voor Industrie voldoende tijd had om de agenda af te werken en het document over de innovatie in een kenniseconomie voldoende grondig te bespreken.
Ik heb dus nog een bijkomende vraag. Werd dit belangrijke document grondig besproken en werden unanieme conclusies getrokken?
Minister Dirk Van Mechelen : Mijnheer Bogaert, ik herhaal dat hierover tijdens de Raad van Industrie geen formeel debat werd gevoerd. Wel werd afgesproken dat dit punt tijdens elke Raad van Industrie opnieuw op de agenda zal staan in het licht van het benchmarkingproces. Tijdens de Raad waren niet minder dan drie Europees Commissarissen aanwezig die verantwoording dienden af te leggen over de diverse agendapunten.
Ik herhaal nogmaals dat geen formeel debat werd gevoerd over het document van de ambtenaar waaruit ik u een aantal conclusies heb voorgelezen. Vanzelfsprekend heeft niemand problemen gemaakt van de conclusies : er werd akte van genomen. Het document is trouwens voornamelijk beschrijvend, er worden heel weinig acties in voorgesteld. Het is de bedoeling om de Europees Commissarissen toe te laten om op basis van de conclusies van het document voorstellen te doen op de Europese Raden.
Voor de vergadering was een voormiddag uitgetrokken, maar ze heeft geduurd tot halfdrie. Het heeft tijd gekost om een compromis te bereiken over de scheepskredieten. Bijgevolg werd de nota over innovatie niet besproken. Het thema zal opnieuw worden besproken tijdens het Zweeds voorzitterschap van de EU. Ongetwijfeld zullen we het er ook over hebben tijdens het Belgische voorzitterschap.
Ik heb ondervonden dat deze problematiek niet enkel moet worden besproken tijdens de Raad van ministers van Wetenschapsbeleid, maar veel diepgaander besproken zou kunnen worden onder impuls van GAGO.
Deze aangelegenheid krijgt zeker een vervolg. Ik zal het document ter beschikking stellen van deze commissie, want het is heel interessante literatuur.
De voorzitter : Het incident is gesloten.