Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid Vergadering van 01/04/1999
Vraag om uitleg van de heer Kris Van Dijck tot de heer Eddy Baldewijns, Vlaams minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken, over de gelijkschakeling van weddes en pensioenen voor regenten, leerkrachten lager onderwijs en kleuterleid(st)ers
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Van Dijck tot de heer Baldewijns, Vlaams minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken, over de gelijkschakeling van weddes en pensioenen voor regenten, leerkrachten lager onderwijs en kleuterleid(st)ers.
De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Het onderwerp van mijn vraag om uitleg is reeds aan bod gekomen in een actuele vraag. Gezien de korte tijd waarover we toen beschikten, werd het toen wijselijk geacht om het nogmaals aan bod te laten komen in deze vraag om uitleg.
Ondertussen is reeds een en ander gebeurd. Ik verwijs bijvoorbeeld naar een artikel in De Standaard van gisteren, waaruit blijkt dat ook op federaal niveau reeds een aantal initiatieven zijn genomen. Toch vond ik het nuttig terzake in deze commissie de juiste toedracht te vernemen.
De Volksunie schaart zich ten volle achter de gelijkschakeling van weddes voor regenten, leerkrachten in het lager onderwijs en kleuterleiders : niet alleen omdat zij een opleiding van dezelfde duur van drie jaar hebben gevolgd, maar ook omdat hun opdracht in dezelfde lijn ligt. Ik heb ooit een vergelijking gemaakt. Hoe lager men op de ladder staat van de verschillende onderwijsniveaus, hoe harder men werkt en hoe minder men verdient. Ik moet nu misschien wel een half metertje naar links opschuiven. (Gelach)
De voorzitter : Mijnheer Van Dijck, ik veronderstel dat u dat voor uw rekening neemt. Nu begrijpen we inderdaad de voorafgaande vraag van de heer Vandenbroeke.
De heer Kris Van Dijck : Mijnheer de minister, die gelijkschakeling is positief, maar er rijzen wel een aantal praktische problemen voor de uitwerking ervan. Wat zijn de repercussies van de gelijkschakeling van de weddes en pensioenen voor de personeelsleden op de verschillende niveaus? Zijn er inderdaad gevolgen voor de pensioenleeftijd? Dit is mijn belangrijkste vraag.
Ik wil er nog een vraagje toevoegen. Ik had niet voldoende tijd om dit te controleren, maar er werd me gezegd dat er zelfs een onderscheid zou bestaan tussen de pensioenen van gepensioneerde leerkrachten in Vlaanderen en Wallonië. Ik kan dat moeilijk geloven. Franstalige leerkrachten zouden een hoger pensioen krijgen dan de Vlaamse. Het is misschien moeilijk om daar nu op te antwoorden, maar in welke logica past dit?
De voorzitter : De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, ik wil me aansluiten bij de pertinente vraag van de heer Van Dijck. Ik wil vooral de positieve aspecten van de CAO voor 1997-1998 benadrukken. Vaak wordt er immers te weinig goed nieuws gebracht. Deze meer dan terechte trapsgewijze gelijkschakeling van de weddeschalen van kleuteronderwijzers en onderwijzers met die van regenten zou, volgens een berekening die ik heb laten maken, voor een totale loopbaan ongeveer 2 miljoen frank kosten. Dit is dus een bijzonder ernstige aanpassing. Dat mag duidelijk worden gezegd.
Het is normaal dat op dat ogenblik ook werd gedacht aan een gelijkschakeling van de pensioenen. Blijkbaar ging men wel iets te snel te werk, zodat voor de overgangsperiode misschien een aantal zaken werden vergeten. Ik was blij dat in de Kamer een aantal amendementen werden ingediend en dat de bevoegde minister het daarmee eens was. Enerzijds wordt de overgangsperiode verlengd van vijf naar acht jaar. Anderzijds komt er een diplomabonificatie van twee jaar voor de kleuterleidsters die voor 30 juni 1974 afstudeerden. Ik ben ervan overtuigd dat deze twee maatregelen heel wat problemen oplossen. Er blijven misschien nog een aantal kleine problemen over. Die moeten de volgende weken en maanden worden bekeken.
Mijnheer de minister, ik wilde u feliciteren met deze CAO, die vrij grote positieve gevolgen heeft voor de mensen die in het basisonderwijs werken.
De voorzitter : Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Mijnheer de minister, ik wil me aansluiten bij de vraag van de heer Van Dijck. Is een van de cruciale problemen inderdaad het meetellen van de studieduur? Er zou een verschil zijn tussen de onderwijzers waarvoor drie jaar zouden meetellen en de kleuterleiders waarvoor slechts één jaar zou meetellen. Er bestaat daar enigszins onduidelijkheid over. Hoe zit dat juist in elkaar?
Ten tweede verschenen in de pers enkele weken geleden berichten over de budgettaire gevolgen die dat teweegbracht. In de marge van een aantal artikels stond dat men op federaal vlak het systeem van de terbeschikkingstelling in vraag begint te stellen. Dat zou budgettair zwaar beginnen wegen. Is de vrees terecht dat die terbeschikkingstelling ooit zou worden afgebouwd? Al verschijnen die berichten in de marge van andere perscommentaren, ze wekken wel onmiddellijk argwaan bij de betrokkenen.
De voorzitter : Mevrouw Van Nieuwenborgh heeft het woord.
Mevrouw Gracienne Van Nieuwenborgh : Mijnheer de voorzitter, ik wil me aansluiten bij de heer De Meyer en de minister feliciteren. Ik vraag me af of er niet beter moet worden geïnformeerd, want zoals de kranten bepaalde dingen brengen, krijgt men een totaal vertekend beeld. Er wordt inderdaad niet gezegd dat deze CAO een grote verbetering inhoudt. Er wordt ook onduidelijke informatie gegeven over de pensioenleeftijd. Ik weet niet of dat met de administratie te maken heeft. Er is echter sprake van een heel grote verbetering voor alle betrokkenen. Blijkbaar komt dit niet genoeg over.
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Ik kan het niet laten, maar afhankelijk van het antwoord van de minister zou onze fractie zich misschien best bij deze loftuitingen aansluiten.
De voorzitter : Dat zullen we meteen zien. Onze verwachtingen zijn alvast hooggespannen.
Minister Baldewijns heeft het woord.
Minister Eddy Baldewijns : Mijnheer de voorzitter, de verschillende sprekers verplichten me om echt mijn best te doen. Uiteraard dank ik mevrouw Van Nieuwenborgh en de heer De Meyer voor hun felicitaties. Ik dank ook de heer Van Dijck voor de felicitaties die ik van hem verwacht. Uiteraard is de CAO een heel belangrijke aangelegenheid. Ook het veld keek er met grote verwachtingen naar uit.
Mevrouw Van Nieuwenborgh, we hebben daar inderdaad nog niet over kunnen communiceren. De reden is dat ik altijd op een heel correct handelen sta. De CAO-onderhandelingen met de vakbond hebben maandagnacht tot half vier geduurd. We hebben ook nog een overleg gehad binnen de regering om te zien wat nog haalbaar was en waar we stonden. De vakbonden zelf hebben gisterenavond hun achterban geraadpleegd. Vanzelfsprekend zijn bepaalde gegevens gekend op het ogenblik dat men een breder publiek raadpleegt. Ik moet wachten tot vanavond. Dan kunnen we deze CAO ondertekenen, samen met de minister-president en de vakbonden. Onmiddellijk nadien zullen we zorgen voor een correcte communicatie over die CAO.
Vooraf wil ik ook, op gevaar af de heer Van Dijck te kort te doen, antwoorden op de aanvullende vraag van mevrouw Vanderpoorten. Er mag geen misverstand bestaan : de TBS-regeling wordt betaald door Vlaanderen. Mogelijk worden daar hier en daar vragen bij gesteld. Het is best mogelijk dat men zich bij een acuut geval van personeelstekort in een bepaalde school of subregio afvraagt of dit systeem kan worden gehandhaafd. Ik heb daar geen andere verklaring over gegeven dan dat de terbeschikkingstelling voorafgaand aan het pensioen wordt behouden. Ik heb dat ook heel duidelijk geantwoord op de actuele vragen. We konden toen enkel in grote lijnen en principieel antwoorden.
Mijnheer Van Dijck, ik dank u omdat u me met deze vraag om uitleg nogmaals de kans geeft om over deze problematiek te spreken. Ik had bijna gezegd over de stand van zaken bij de onderhandelingen die in deze dubbele materie op federaal en Vlaams vlak nodig zijn.
Men heeft me gevraagd welke gelijkschakelingen er worden beoogd. Zoals reeds werd meegedeeld op 17 maart 1999, als antwoord op de actuele vraag, gaat het hier om de gelijkschakeling van de loonschaal van kleuterleider en van onderwijzer enerzijds met de loonschaal van regent anderzijds, en dus ook om de gelijkschakeling van de pensioenen verbonden aan voormelde ambten.
Men vroeg me verder welke gevolgen dit heeft voor de verschillende actoren. De gevolgen zijn dat op termijn de lonen van de kleuterleiders, de onderwijzers en de regenten gelijk zullen zijn. Na de gefaseerde invoering is er dus sprake van een gelijk loon. Op basis van deze gelijke lonen zal er op het einde van de overgangsperiode dus ook sprake zijn van gelijke pensioenen voor deze personeelscategorieën.
Wat de pensioenen betreft, zal de breuk die thans geldt voor de kleuterleider en de onderwijzer, namelijk 1/50ste, moeten worden vervangen door 1/55ste, de breuk die thans geldt voor de regenten. Dat komt neer op een gelijkheid in alle opzichten. Het gevolg hiervan is dat een kleuterleider en een onderwijzer in de toekomst, net als een regent, 41 dienstjaren en 3 maanden moeten tellen om een volledig pensioen te krijgen. Deze periode dient echter niet effectief te worden gepresteerd. Om het aantal dienstjaren vast te stellen, en dus ook het pensioen, wordt rekening gehouden met een diplomabonificatie, zoals vastgesteld in de wet van 16 juni 1970 betreffende de bonificaties wegens diploma´s inzake pensioenen van leden van het onderwijs. Ter inlichting : een volledig pensioen komt neer op 75 percent van het gemiddelde loon van de laatste vijf jaar.
Ten derde vroeg men me of er gevolgen zijn op de pensioenleeftijd. Deze zijn er geenszins. Deze leeftijd is reeds sinds de eenheidswet voor alle ambten in het onderwijs vastgesteld op 60 jaar. Dat blijft zo. Daarnet had ik het reeds over de terbeschikkingstelling voorafgaand aan het pensioen, die eveneens als regel behouden blijft. Over de stand van zaken betreffende de wetswijziging inzake pensioenen, kan ik meedelen dat er in de commissie voor de Sociale Zaken van het federaal parlement op dinsdag 30 maart van dit jaar enkele amendementen aan de wetswijziging werden aangebracht. Uiteraard trachten we dit op de voet te volgen, zoals de heer De Meyer reeds aanhaalde.
Om te beginnen wordt de diplomabonificatie voor de kleuteronderwijzer of -onderwijzeres afgestudeerd na 1 januari 1961 op 2 jaar gebracht. In 1961 studeerde immers de eerste kleuteronderwijzer af die een studieduur van vier jaar na het lager secundair onderwijs had gekend. Op dat ogenblik bedroeg de studieduur voor de kleuteronderwijzer hetzelfde als voor de onderwijzer : vandaar dat er eenzelfde bonificatie komt. Men kan zich weliswaar afvragen waarom dit niet eerder werd toegepast in uitvoering van eenzelfde wet. Misschien is het dus goed dat we nu eens op een drastische wijze deze historische wijziging en gelijkschakeling doorvoeren, zodat we hier de aandacht op kunnen vestigen.
Ten tweede voorziet het voorstel van wetswijziging erin dat in de periode tussen 1 september 1999 en 1 september 2004, waarbinnen de gelijkschakeling van de wedden zal gebeuren, de keuze van pensioen kan worden gemaakt tussen het tantième 50 op de huidige weddeschaal voor onderwijzer en het tantième 55 op basis van een reeds volledig gelijkgeschakelde wedde van regent. Men heeft dus de keuze gedurende deze overgangsperiode. Dit betekent dat niemand een nadeel zal ervaren ten gevolge van deze overgang.
In de commissie werd, zoals de heer De Meyer stelde, een amendement aanvaard dat deze overgangsperiode op acht jaar brengt, ingaande na de eerste stap in de gelijkschakeling van de lonen van onderwijzer en regent. Hierdoor krijgt men iets meer ruimte.
Voor alle duidelijkheid wil ik benadrukken dat een kleuteronderwijzer of onderwijzer die 38 of meer jaren kan voorleggen die voor de berekening van het pensioen in aanmerking komen een hoger pensioen krijgt dan het maximumpensioen in 1/50ste op basis van de huidige loonschaal van kleuteronderwijzer. Daar moeten we wel rekening mee houden.
Het maximumpensioen van de onderwijzer, na 37 jaar en 6 maanden die voor pensioenberekening in aanmerking komen, bedraagt volgens de huidige loonschaal 80.618 frank bruto per maand. Het pensioen op basis van de loonschaal van de regent met 38 jaar dienst die voor pensioen in aanmerking komt, bedraagt 80.706 frank bruto per maand. Het maximumpensioen van de regent na 41 jaar en 3 maanden, dus de situatie berekend volgens de 1/55sten, bedraagt 88.384 frank bruto per maand.
Er is dus geen sprake van dat men door een andere berekening minder zou krijgen : men moet uiteindelijk uitkomen op datzelfde pensioen. In de overgangsperiode heeft men de keuze. Men kan ingewikkelde berekeningen met allerlei breuken maken, maar indien men vreest dat het een nadeel zou berokkenen, dan kan men natuurlijk kiezen voor de duidelijkheid.
De heer Van Dijck stelde de bijkomende vraag over het verschil inzake pensioenen tussen Franstaligen en Nederlandstaligen. Bij de Franstaligen bedraagt het maximale onderwijzersloon 1.051.704 frank. Bij ons bedraagt dit 1.079.306 frank. Dat komt dus neer op een verschil van 27.602 frank aan 100 percent ten voordele van de Nederlandstaligen. Dit is het gevolg van de staatshervorming en de bevoegdheidsverdeling. Ik wil de heer Van Dijck in feite danken voor zijn vraag, want die stelt me in staat te belichten wat vaak over het hoofd wordt gezien, namelijk dat we wat ons personeel betreft zeker niet zijn achtergebleven tegenover onze zuiderburen.
Voor een regent zijn de bedragen respectievelijk 1.155.888 frank bij de Franstaligen en 1.183.279 frank bij ons. Dat komt neer op een verschil van 27.391 frank aan 100 percent. We kunnen op basis daarvan concluderen dat de CAO´s die in het verleden zijn afgesloten in Vlaanderen neerkwamen op betere regelingen voor ons personeel dan die in Wallonië. Als we er logischerwijze van uitgaan dat de pensioenen worden berekend op basis van het loon tijdens de actieve loopbaan, dan zal er een vergelijkbaar verschil zijn wat de pensioenbedragen betreft.
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Ik meen inderdaad dat met deze gelijkschakeling een positieve stap wordt gezet. Ik hoop dat de duidelijkheid waarvan u in uw antwoord blijk hebt gegeven ook op het terrein kan bestaan.
Soms stelt men nog de vraag wat het voordeel was van het toewijzen van de bevoegdheid voor onderwijs aan de gemeenschappen. Het mag duidelijk zijn dat er op die manier een andere dynamiek is ontstaan inzake loonsverhogingen en dergelijke.
De voorzitter : Minister Baldewijns heeft het woord.
Minister Eddy Baldewijns : Mijnheer de voorzitter, ik wens nog twee aanvullingen te geven.
Mijnheer Van Dijck, er is inderdaad een verschil gegroeid door de staatshervorming. Dit verschil wordt niet alleen uitgedrukt in de wedden van het personeel. We hebben ook een andere invulling gegeven aan onze programma´s en inhouden. Bij de autonomie hebben we eveneens andere accenten gelegd. We zouden de verschillen dus kunnen doortrekken.
Mevrouw Vanderpoorten, ik heb misschien onvolledig geantwoord. De diplomabonificatie wordt op termijn dezelfde. Eenzelfde studieduur geeft vanaf die periode eenzelfde diplomabonificatie. In het verleden werd voor de kleuteronderwijzers en -onderwijzeressen één jaar bonificatie in aanmerking genomen, en voor de onderwijzers en onderwijzeressen twee jaar. Vanaf het ogenblik dat de opleiding voor het kleuteronderwijs even lang duurde als die voor het basisonderwijs, werd eenzelfde aantal bonificatiejaren in aanmerking genomen. Voor 1970, toen de opleiding verschilde, bedroeg dit aantal voor de regenten drie jaar, en na 1970 twee jaar.
De voorzitter : De heer Vandenbroeke heeft het woord.
De heer Chris Vandenbroeke : Gelden de berekeningen van de heer De Meyer enkel voor de carrière, of ook voor de pensioenen? De financiële bonus die de heer De Meyer inbracht, heeft volgens mij enkel betrekking op de loopbaan als leerkracht.
Minister Eddy Baldewijns : Het gaat enkel over de actieve loopbaan. Bruto komt dit neer op 3,5 à 4 miljoen frank. Dit is 2 miljoen frank netto, zoals de heer De Meyer zei.
De heer Chris Vandenbroeke : Mijnheer de minister, ik wil het optimisme enkel nog verder onderbouwen. De heer De Meyer moet nog de omrekening maken voor de pensioenen. Wie als zestigjarige op pensioen gaat, heeft nog een gemiddelde levensverwachting van vijftien à twintig jaar. Men moet er dan nog een fors bedrag bovenop doen. Ook ik moet u dus feliciteren.
De voorzitter : Het incident is gesloten.