Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid Vergadering van 14/01/1999
Interpellatie van de heer Kris Van Dijck tot de heer Eddy Baldewijns, Vlaams minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken, over mogelijke sluitingen van ziekenhuisscholen ten gevolge van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van de heer Van Dijck tot de heer Baldewijns, Vlaams minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken, over mogelijke sluitingen van ziekenhuisscholen ten gevolge van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997.
De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Mijnheer de voorzitter, op het ogenblik dat ik geconfronteerd werd met het probleem van de ziekenhuisscholen, werd ook u daarmee geconfronteerd. Naar aanleiding daarvan hebt u een maatregel genomen die ik toejuich. Niettemin meen ik deze interpellatie vandaag te moeten houden. Een aantal problemen in verband met de ziekenhuisscholen zijn immers ook te wijten aan de manier waarop het decreet werd geconcipieerd. Mijnheer de minister, we zullen dat voorlopig wel nog in het midden laten. Onder meer na persberichten zei u in verband met twee scholen dat ze dit schooljaar kunnen voortdoen en dat er vervolgens een evaluatie zal worden gemaakt. Vooral naar aanleiding van die verklaringen vond ik het nodig deze zaak te bespreken, ook al hebt u die maatregel genomen.
Nog geen twee jaar geleden hebben we het decreet basisonderwijs goedgekeurd. In dat decreet is er ook sprake van het type V. Type V is het onderwijs dat volgens het decreet is aangepast aan de opvoedings- en onderwijsbehoeften van kinderen die zijn opgenomen in een ziekenhuis of op medische grond in een preventorium verblijven. Als we de hele context van dat decreet bekijken, zien we dat er bij de decreetgeving bijzondere aandacht werd geschonken aan leerlingen die door medische omstandigheden het regulier dagonderwijs in hun school niet kunnen volgen. We wilden ook aandacht schenken aan de leerlingen die in een ziekenhuis of preventorium belanden of thuis zijn wegens ziekte. In het decreet voorzagen we in onderwijs aan huis, zodat deze leerlingen op een gepaste en doelgerichte manier onderwijs kunnen volgen. We vinden dat positief.
We wilden ziekenhuiskinderen - als ik dat zo mag uitdrukken - degelijk onderwijs bieden. Enkele weken of maanden geleden werden we echter geconfronteerd met berichten dat hier en daar een ziekenhuisschool moet sluiten omdat ze niet langer voldoet aan de rationalisatienorm. Ik vraag me dan ook af of ons decreet wel beantwoordt aan de bezorgdheid die we allemaal hebben geuit en nog steeds uiten. Het was immers de bedoeling van de decreetgever om bijzondere aandacht te schenken aan deze kinderen. De situatie in de ziekenhuizen moet planmatig worden aangepakt. Indien men dit koppelt aan de vroegere en de huidige situatie, kan men een aantal conclusies trekken.
Mijnheer de minister, in het verleden werd bij de tellingen voor ziekenhuisscholen een opdeling gemaakt tussen de pediatrie en de psychiatrie. Die is nu weggevallen. Via de tellingen stelde men de normen vast voor wat men vroeger het type 5b noemde. De bijzondere aandacht voor deze problemen is ook ingegeven doordat in een ziekenhuisschool leerlingen uit heel Vlaanderen terechtkomen. Ze hebben verschillende achtergronden en komen van verschillende thuisscholen.
In het decreet heeft men wel het onderscheid tussen kort- en langverblijvers behouden. Dat is ook logisch indien men de definiëring van de beide termen bekijkt. Het onderscheid levert echter een aantal problemen op. Kortverblijvers zijn diegenen die maximaal vijf dagen in het ziekenhuis worden opgenomen. De thuisschool zorgt bovendien mee voor de opvolging indien het om een geplande opname gaat. Langverblijvers zijn regelmatig voor korte periodes of voor een lange termijn in het ziekenhuis, waardoor de band met de thuisschool vermindert. Een ziekenhuisschool doorbreekt de dagelijkse sleur doordat ze de kinderen een zekere afwisseling biedt tijdens hun verblijf. Ze verschaft op een efficiënte manier onderricht.
Het decreet dat twee jaar geleden werd goedgekeurd, heeft een andere berekeningswijze aangenomen. De telperiodes zijn belangrijk. Zo een periode bedraagt twaalf maanden. Op basis hiervan worden de gemiddelden berekend om te bepalen hoeveel kinderen er aanwezig zijn in de ziekenhuisschool. Er zijn een aantal coëfficiënten : voor het maandgemiddelde telt men het aantal leerlingen op en daarna wordt dit getal gedeeld door het aantal dagen, enzovoort.
Toch is iets in het decreet merkwaardig. Vanaf het schooljaar 1998-1999 zullen de lestijden slechts volledig kunnen worden aangewend indien gemiddeld tien onderwijsdagen per kind gedurende de telperiode werden bereikt. Ik verwijs hiervoor naar uw omzendbrief, mijnheer de minister. Wie een ziekenhuisschool leidt en rekening moet houden met het gemiddelde van tien onderwijsdagen, heeft er alle baat bij om geen aandacht te schenken aan de kortverblijvers. Elke kortverblijver trekt immers het gemiddelde zo naar beneden dat er een cascade-effect ontstaat, waardoor men jaar na jaar het aantal uren ziet dalen. Ten langen leste kan men zich afvragen of de school wel kan overleven.
Gezien de twee jaar geleden decretaal vastgelegde bekommernis om kinderen die gedurende een korte tijd thuisblijven, huisonderwijs te bieden, stel ik toch een bepaalde discrepantie vast in de situatie van de kortverblijvers. De redenering die ik hanteer, is niet zomaar uit de lucht gegrepen. Scholen zien de hun toegemeten uren systematisch verminderen. Men moet er ook rekening mee houden dat er soms verschillende vestigingsplaatsen zijn, zoals Gasthuisberg en Pellenberg, waar kinderen naargelang de medische diagnose worden opgevangen. Bij een aparte telling moet men bij wijze van spreken een ambulancedienst op poten zetten om de kinderen les te laten volgen.
De bekommernissen van de commissie zijn u bekend. We kennen ook de bekommernissen die de regering naar voren heeft gebracht om kinderen die geen regulier dagonderwijs volgen, te geven waar ze recht op hebben. Ik vrees dat het decreet dit gedeeltelijk hypothekeert. Mijnheer de minister, u hebt zelf aangekondigd dat u de situatie van de ziekenhuisscholen wilt evalueren. Ik roep op om daar lessen uit te trekken en waar nodig de regelgeving zo te veranderen dat de zaken die we wensen, niet worden gehypothekeerd. Ziekenhuisscholen, die een belangrijke rol vervullen, moeten kunnen overleven.
Ik heb drie concrete vragen. Mijnheer de minister, erkent u het nut van ziekenhuisonderwijs voor kort- en langverblijvers, en dit in correlatie met het belang dat er wordt gehecht aan het thuisonderwijs voor langdurig zieken? Ik hoop dat u hierop een positief antwoord zult geven. Bent u bereid ziekenhuisscholen verder in stand te houden? In artikel 125, paragraaf 2 staat dat 'de regering met het oog op uitzonderlijke omstandigheden afwijkingen kan toestaan op de programmatie- en rationalisatienormen'. Ik veronderstel dat u van dat artikel gebruik hebt gemaakt. Ik ben daar blij om. Indien het decreet voor het basisonderwijs op dit punt dramatische gevolgen heeft, bent u dan ook bereid om op dit punt een decreetswijziging te steunen, of opteert u voor de toepassing van artikel 125, paragraaf 2?
De voorzitter : De heer Sannen heeft het woord.
De heer Ludo Sannen : Mijnheer de minister, ik sluit me aan bij de bekommernis van de heer Van Dijck. In het decreet basisonderwijs hebben de voorstemmers toch een aantal patronen uit het oog verloren. Men heeft dat toen trouwens reeds aangehaald. Het patroon van de medische zorgverstrekking wijzigt. De aanwezigheid in ziekenhuizen wordt alsmaar korter en de zorgverstrekking bij de mensen thuis in verhouding alsmaar langer. Voor dit laatste is trouwens een goed systeem ontwikkeld, namelijk het thuisonderwijs voor zieke kinderen.
Mijnheer de minister, het onderwijs dat thuis aan zieke kinderen wordt gegeven, zou gedeeltelijk in relatie moeten staan met het onderwijs dat in het ziekenhuis wordt verstrekt. De ziekenhuisscholen kunnen een belangrijke rol spelen in het begeleiden, het doorsturen en het geven van informatie aan die scholen die voor bepaalde patiënten thuisonderwijs zullen organiseren.
Het gaat hier om een bijkomende opdracht die niet decretaal is bepaald en ook niet vastligt. Indien een ziekenhuisschool echter bekommerd is om een kind, zal ze zich automatisch ook geroepen voelen om de betrokken school de nodige informatie te bezorgen.
Door de stijging van het aantal korte verblijven verhoogt de coördinatie. De ziekenhuisschool moet niet enkel contacten leggen, ze moet het kind ook beter leren kennen. Er is kortom meer werk. In die zin kan het kort verblijf volgens het huidige systeem een bepaalde ziekenhuisschool straffen, terwijl het de ziekenhuisscholen juist meer werk oplevert. Ze schenken meer aandacht aan kortverblijvende, zieke kinderen die daarna misschien nog lange tijd thuis verder onderwijs moeten krijgen.
Daarom wil ik mij aansluiten bij de vraag van de heer Van Dijck. Wanneer we het thuisonderwijs voldoende kwalitatief willen houden en het medisch aspect en de specifieke benadering die het kind moet hebben, in het oog willen houden, is het niet wenselijk om het systeem zodanig te herzien dat we de onderwijsopdracht laten coördineren door de ziekenhuisscholen of tenminste vanuit de ziekenhuisscholen de plaatselijke scholen laten informeren. Die bijkomende opdrachten vragen misschien wel een herziening van de huidige regelgeving inzake de ziekenhuisscholen.
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Ik denk dat de heer Sannen hier iets heel pertinents heeft aangeraakt. In het verleden is in deze commissie reeds de vraag gesteld hoe de gewone school dat onderwijs aan huis moet regelen. Iedereen heeft zijn dagtaak. Ik denk dat de heer Sannen hier een interessante mogelijkheid naar voren heeft geschoven. Ik wil hier niet in herhaling vallen. Wat hij heeft gezegd is waardevol en ik denk dat hier inderdaad ook mogelijkheden schuilen.
De voorzitter : U opent hier een andere discussie die we reeds hebben behandeld naar aanleiding van een vraag van mevrouw Van Den Heuvel.
De heer Ludo Sannen : Inderdaad. Er ligt echter wel een verantwoordelijkheid bij de ziekenhuisscholen. Dat moeten we onderkennen.
De voorzitter : De heer Swinnen heeft het woord.
De heer René Swinnen : Mijn uiteenzetting ligt in de lijn van de woorden van de heer Sannen. Men voert categorieën kortverblijvers en langverblijvers in. Hierbij koppelt men vervolgens het pedagogische aan het medische. Een kort of een lang verblijf is evenwel een medische aangelegenheid. Bijgevolg denk ik dat het zeer gevaarlijk is naar tijdsduur iets pedagogisch te enten op dergelijke categorieën. Dat zou tot moeilijkheden kunnen leiden. Wij merken dit hier nu ook, zoals de heer Van Dijck reeds heeft gezegd.
Ik zou er bijgevolg voor willen pleiten om die categorieën af te schaffen. Men kan bijvoorbeeld stellen dat er een minimum aantal dagen verblijf moet zijn, maar voor het overige die categorieën wegcijferen via een decretaal initiatief in de toekomst.
Ik spreek hier namens alle ziekenhuisscholen, maar de problematiek van de vestigingsplaatsen is typisch voor het Leuvense, met de vestiging te Pellenberg. Dit gegeven van een vestigingsplaats is ingegeven door het gewone onderwijs. Zelfs indien ze in de relatief korte nabijheid is gelegen, betekent dit niet dat men dit via regulier vervoer kan organiseren. Dit blijft bijgevolg steeds een eigen aangelegenheid.
De heer Ludo Sannen : We kennen Pellenberg nu als voorbeeld. We zien echter ook het ziekenhuislandschap wijzigen. Er ontstaan clusters van ziekenhuizen. Ook hiermee moeten we rekening houden.
De voorzitter : De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer : Mijnheer de voorzitter, ik ga de heer Van Dijck ditmaal niet terechtwijzen. Ik deel u nu wel mee dat de bezorgdheid die hij heeft geformuleerd ook binnen onze fractie leeft. Zonder ons concreet voor formules uit te spreken, onderschrijven wij de zorgen die hij naar voren heeft gebracht.
De voorzitter : Minister Baldewijns heeft het woord.
Minister Eddy Baldewijns : Mijnheer de voorzitter, ik zou zeer kort kunnen antwoorden op deze interpellatie Iedereen deelt hier ook ieders bezorgdheid. De heer Van Dijck heeft mij drie concrete vragen gesteld. Ik herinner mij een televisieprogramma waar men ook op drie vragen ja of neen moest antwoorden. Ik herinner mij de naam van het programma echter niet meer.
De heer Kris Van Dijck : Maar daar moest men antwoorden of iets waar of niet waar was. Ik veronderstel dat wat ik gezegd heb allemaal waar is.
Minister Eddy Baldewijns : Ik kan nu wel zeggen dat het antwoord op uw vragen driemaal ja is. Ik zal echter, zoals iedereen in deze commissie gedaan heeft, enige bedenkingen formuleren ten opzichte van deze problematiek.
Wat de telperiode en de telling voor de rationalisatie voor de type-5-scholen betreft, worden in het decreet basisonderwijs bepalingen opgenomen in de artikels 123, § 2 wat de telperiode betreft en 124, § 50 waar het gaat om het gemiddelde van het aantal ingeschreven leerlingen. De overgang van een teldag naar een telperiode voor de rationalisatie is mede gebeurd op vraag van de ziekenhuisscholen. Het tellen op één dag hield immers het risico in dat juist op die dag net onvoldoende leerlingen ingeschreven waren. Aan de andere kant werd ook vermeden dat een zeer hoog aantal ingeschreven leerlingen op die dag een vals beeld zou geven.
Het berekenen van de lestijden voor de type-5- scholen wordt in het decreet geregeld in artikel 134. Paragraaf 1 stelt dat de basis voor de berekening van de lestijden het gemiddeld aantal regelmatige leerlingen is, ingeschreven tijdens de periode van twaalf maanden die voorafgaat aan de eerste schooldag van februari. Dit is niet nieuw. De lestijden werden vroeger reeds berekend op basis van de telperiode. Paragraaf 2 stelt bijkomend dat de lestijden volgens de schalen slechts volledig kunnen worden aangewend indien een vastgelegd gemiddelde van onderwijsdagen per kind wordt bereikt. Het besluit van de Vlaamse regering betreffende de personeelsformatie in het buitengewoon basisonderwijs legt dat gemiddelde op tien onderwijsdagen. Wordt dat gemiddelde niet bereikt, dan worden de lestijden volgens de schalen evenredig verminderd.
Deze nieuwe regelgeving voor de lestijden is ingegeven door de bezorgdheid om de mogelijkheden tot oneigenlijk gebruik van de ter beschikking gestelde middelen te beperken. Hoe zinvol is immers ziekenhuisonderwijs aan een kind dat één dag in een ziekenhuis verblijft?
Uit onderzoek dat de administratie heeft uitgevoerd bij de voorbereiding van het decreet bleek dat er zeer veel onderwijs werd gegeven aan kinderen die zeer kort in het ziekenhuis verbleven. Ik zou hier een voorbeeld kunnen geven waar, gedurende een telperiode van 31 januari 1993 tot 1 februari 1994 meer dan de helft van de 1871 kleuters waaraan onderwijs werd verstrekt maximaal twee dagen in het ziekenhuis verbleef. Ik denk dat we hiermee ook rekening moeten houden. Ik heb hierbij geen namen genoemd.
Door de nieuwe regelgeving wordt ten eerste omwille van de telperiode een realistischer beeld gegeven van het aantal bereikte leerlingen. Ten tweede wordt het onderwijs aan de prioritaire doelgroep, namelijk de langdurig zieke kinderen, gestimuleerd.
De overgang van het vroegere systeem, waar alles toegelaten was, naar het nieuwe systeem, viel voor de ziekenhuisscholen blijkbaar erg zwaar. Om de effecten van het gemiddeld aantal onderwijsdagen te milderen, is de mogelijkheid gecreëerd om een aantal kortverblijvers niet meer in rekening te brengen. Dit is mogelijk, op voorwaarde dat dezelfde telling gehanteerd wordt voor de rationalisatie, het werkingsbudget, enzovoorts. Een aantal schoolbesturen van ziekenhuisscholen maakten geen gebruik van de mogelijkheid om anders te tellen of zagen zich geconfronteerd met een dreigende sluiting van de school of van een vestigingsplaats.
Tijdens de onderhandelingen over de eerste uitvoeringsbesluiten van het decreet basisonderwijs is duidelijk gesteld dat er werk zou worden gemaakt van een grondige en kritische evaluatie van het onderwijs aan zieke kinderen. U begrijpt wellicht dat daarmee niet enkel het onderwijs in de ziekenhuisscholen, maar ook het onderwijs thuis aan zieke kinderen wordt bedoeld. Met deze evaluatie in het vooruitzicht, leek het mij dan ook meer aangewezen dat de bedoelde ziekenhuisschool en vestigingsplaats gedurende dit schooljaar verder konden werken. Zij hebben hiervoor ook mijn toestemming gekregen. De genoemde evaluatie is momenteel volop aan de gang. Dit wordt zowel door de bevoegde inspectie als door mijn administratieve diensten uitgevoerd en zal dit voorjaar nog worden afgerond.
Zonder vooruit te willen lopen op de resultaten van dit onderzoek, lijkt het mij vanzelfsprekend dat, indien deze evaluatie aantoont dat de regelgeving terzake aanpassingen behoeft, die ook zullen worden doorgevoerd. Het is immers mijn bedoeling om ook het onderwijs aan zieke kinderen zoveel mogelijk te optimaliseren.
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Mijnheer de voorzitter, ik wil de minister danken voor het uitvoerige antwoord en voor zijn engagement terzake.
De voorzitter : De heer Sannen heeft het woord.
De heer Ludo Sannen : Mijnheer de minister, wordt bij de evaluatie ook de mogelijke ondersteunende relatie tussen de ziekenhuisscholen en het thuisonderwijs onderzocht?
Minister Eddy Baldewijns : Mijnheer Sannen, het komt erop neer een algemene evaluatie te maken waardoor we de volledige problematiek goed in kaart kunnen brengen. Dit betekent dat we niet enkel die relaties, maar ook de relatie met de gewone scholen zullen onderzoeken.
De voorzitter : Het incident is gesloten.