Plenaire Vergadering van 22/05/1996
Actuele interpellatie van de heer Johan Sauwens tot de heer Luc Van den Bossche, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken, over de gevolgen van de stakingsacties in het Franstalig onderwijs voor de gelijkwaardigheid van de door de Franse en de Vlaamse Gemeenschap uitgereikte diploma´s
De voorzitter : Aan de orde is de actuele interpellatie van de heer Sauwens tot de heer Van den Bossche, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken, over de gevolgen van de stakingsacties in het Franstalig onderwijs voor de gelijkwaardigheid van de door de Franse en de Vlaamse Gemeenschap uitgereikte diploma´s.
De heer Sauwens heeft het woord.
De heer Johan Sauwens (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, het is duidelijk dat in de confederale Belgische staatsstructuur iedere gemeenschap zelf de verantwoordelijkheid voor het eigen onderwijsbeleid neemt. De andere kant van de medaille is dat het onderwijs zich meer en meer in een internationale context dient te plaatsen, zoals de minister in zijn beleidsbrief opmerkt.
Een langdurige en hardnekkige stakingsactie bij de buren, zoals nu in Wallonië, mag ons niet onberoerd laten, enerzijds vanwege de weerslag van zulke acties op ons eigen onderwijsbeleid, en anderzijds omwille van de zorg voor het gemeenschappelijke, Europese onderwijsproject. De actie in Wallonië wordt erg massaal gevoerd. Volgens bepaalde berichten is tijdens de stakingsgolf in het voorjaar ongeveer een derde van de secundaire scholen zo´n 25 dagen dicht geweest over een periode van veertig schooldagen. Een ander derde van de secundaire scholen bleef zo´n tien tot negentien dagen dicht en nog een derde gemiddeld zeven dagen. In Zuid-Limburg ontvangen we berichten van een aantal mensen wiens kinderen in het Luikse les volgen, dat in bepaalde scholen al gedurende drie maanden geen les meer werd gegeven. De sfeer is uiterst grimmig. Hoeft het gezegd dat de pedagogische noodzakelijke rust op dit ogenblik ver te zoeken is? Dat was de toestand enkele weken geleden. Intussen worden die acties voortgezet en kunnen de problemen nog acuter worden.
Veel Waalse ouders schrijven hun kinderen in in Vlaamse scholen. In een bepaalde Limburgse middelbare school zijn acht Franstaligen als vrije leerlingen ingeschreven. Ondanks de enorme achterstand die door de harde acties in het Franstalig onderwijs zijn ontstaan, heeft de minister van Onderwijs van de Franse Gemeenschap, mevrouw Onkelinx, in haar omzendbrief van 22 april aangekondigd dat alle scholen in orde zijn met het vereiste aantal schooldagen. De diploma´s zullen probleemloos worden gehomologeerd. Het aantal stakingsdagen wordt geminimaliseerd. Men geeft de scholen de raad om de examens zo laat mogelijk te organiseren : ten vroegste vanaf 10 juni, en liefst pas vanaf 24 juni. De onderwijsminister suggereert om niet-onderwezen leerstof indien mogelijk naar september van het volgend schooljaar over te hevelen.
Op die manier ondergraaft minister Onkelinx de gelijkwaardigheid van de diploma´s die worden uitgereikt door de Vlaamse en de Franse Gemeenschap. In Wallonië worden de diploma´s zomaar gebradeerd. In Vlaanderen daarentegen wordt terecht een streng beleid gevoerd. Ik verwijs hier even naar de financiële boetes die een aantal scholen hebben opgelopen, omdat ze de norm van 182 dagen niet volledig in acht hadden genomen. Volgens de grondwet zijn de minimale voorwaarden voor het uitreiken van diploma´s een federale bevoegdheid gebleven. Dat staat toe om beter te waken over de gelijkwaardigheid van de diploma´s in de verschillende deelstaten. Een beleid dat tolereert dat diploma´s worden afgeleverd voor leerjaren waarin slechts twee derde van de leertijd effectief werd benut, leidt tot een algemene degradatie van het onderwijs.
OESO-rapporten waarin internationale vergelijkingen voorkomen, vermelden enkel het Belgische onderwijssysteem. Vlaanderen wordt daarin over één kam geschoren met Wallonië. Dat heeft ook gevolgen voor de Vlamingen op de Europese arbeidsmarkt. Deze schizofrene situatie moet zo snel mogelijk worden weggewerkt. Vlaanderen en Wallonië moeten zelf opkomen voor de kwalitatieve uitbouw en internationale uitstraling van hun onderwijs.
Heeft de minister al stappen ondernomen om in het licht van de omzendbrief van minister Onkelinx, de gelijkwaardigheid van de diploma´s te vrijwaren? Heeft de minister daarover reeds overleg gepleegd met zijn collega? Of is de minister de mening toegedaan dat de uitreiking van diploma´s de facto volledig een gemeenschapsbevoegdheid is geworden? Wat is dan nog de betekenis van de desbetreffende grondwetsbepaling? En wat verstaat de minister dan nog onder zogenaamde minimale voorwaarden? Gaat de minister akkoord met zijn administratie om de uitzondering op de onderwijsbevoegdheid van de Gemeenschappen, zoals die in artikel 127 van de grondwet is opgenomen, op te heffen?
Zullen de Vlaamse leerlingen die les hebben gevolgd in een onderwijsinstelling van de Franse Gemeenschap, voldaan hebben aan de leerplicht? Kunnen ze het volgend schooljaar probleemloos overschakelen naar een Vlaamse school? Onderneemt de Vlaamse Gemeenschap initiatieven om hun achterstand weg te werken? Zijn hiervoor instructies uitgevaardigd door de onderwijsadministratie?
Hoe staat de Vlaamse Gemeenschap tegenover de Franstalige leerlingen die zich tijdens de stakingsacties voorlopig in Vlaamse scholen hebben ingeschreven? Sommigen hebben zich als effectieve leerling ingeschreven, anderen als vrije leerling. Hebben zij volgens de Vlaamse onderwijsadministratie voldaan aan de leerplicht?
Kan de minister me meedelen hoeveel leerlingen taalgrensoverschrijdend les volgen? Ik heb het dan in de eerste plaats over het middelbaar onderwijs. Is hierin de voorbije maanden een toename vast te stellen?
Ten slotte heb ik nog een voor de hand liggende vraag, met het oog op de onrust in het middelbaar onderwijs. Indien er zich een gelijksoortige actie zou ontwikkelen in Vlaanderen, hoe zal de minister dan ingrijpen?
De voorzitter : De heer Sannen heeft het woord.
De heer Ludo Sannen : Mijnheer Sauwens, enkele vragen zijn terecht. Uw houding bij de beoordeling van het onderwijsbeleid van Wallonië stoort me. We moeten vertrouwen hebben in het beleid van onze bilaterale gesprekspartners. Zou u het wenselijk en aanvaardbaar vinden dat we ons mengen in het onderwijsbeleid van Spanje, Italië of Nederland? We zouden het evenmin aanvaarden dat Duitsland of Nederland zich in publieke verklaringen zouden uitspreken over ons onderwijsbeleid. We moeten een minimaal wederzijds vertrouwen opbrengen. Als er afspraken worden gemaakt over het niveau en de kwaliteit van de diploma´s, moeten we ervan uitgaan dat deze ook zullen worden nageleefd. En die instelling mis ik in uw vraagstelling.
De heer Johan Sauwens : Ik weet niet of u naar het begin van mijn betoog hebt geluisterd, mijnheer Sannen. Ik heb gezegd dat ik de autonomie van de gemeenschappen respecteer. Ik heb ook geciteerd uit de beleidsbrief van de minister van Onderwijs. Uit dat citaat blijkt dat we niet op een eiland leven : we moeten het onderwijs bekijken in een Europees perspectief. Als er gelijksoortige acties plaatsgrepen in Vlaanderen of Duitsland, dan had ik ongetwijfeld ook zo´n betoog gehouden. Als er buiten Vlaanderen beslissingen worden genomen die een weerslag hebben op ons land, dan moet dat ons bekommeren. Dat geldt voor de problematiek van de grensarbeiders in Nederland, voor de toewijzing van het bussencontract in Wallonië met benadeling van een Vlaamse onderneming en zeker ook voor het onderwijs.
Mijn vragen werden gesteld met het volste respect voor de gemeenschapsautonomie en zonder het minste leedvermaak om de toestand in Wallonië. Ik hoop dat dit conflict vlug wordt opgelost. Maar ik heb wel vragen over de repercussies van het conflict op de internationale ontwikkeling van het kwaliteitsonderwijs, waarvoor vele generaties en ook deze regering en deze minister veel hebben gedaan.
De voorzitter : Mijnheer Sannen, we voeren hier geen debat. Bij actuele interpellaties beschikt de hoofdinterpellant over 15 minuten spreektijd. Iedereen kan zich daarna voor een uiteenzetting van maximaal 5 minuten inschrijven. Daarna volgt het antwoord van de minister, waarna men nog kan repliceren. Als u na de interpellatie het woord wenst te voeren, dan moet u dat meedelen en verleen ik u straks het woord. Dat geldt ook voor de heer Van Nieuwenhuysen.
De heer Ludo Sannen : Dank u, mijnheer de voorzitter, omdat u mijn aandacht hebt gevestigd op de reglementen.
Minister Luc Van den Bossche : Voor de losbandige jeugd is dat soms wel eens nodig.
De voorzitter : De heer Van Nieuwenhuysen heeft het woord.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen : Mijnheer de voorzitter, wij zijn het eens met de opmerkingen van de heer Sauwens. Hij sprak eveneens over het probleem van de Franstalige leerlingen die tijdelijk in het Nederlandstalig onderwijs les komen volgen. Door de perikelen met betrekking tot de stakingen in het Franstalig onderwijs werd andermaal de aandacht gevestigd op de problemen die rijzen in verband met de permanente aanwezigheid van kinderen van Franstalige ouders in heel wat Nederlandstalige onderwijsinstellingen gelegen langs de taalgrens.
Mijnheer de minister, dit probleem is niet nieuw. Ik heb reeds verschillende malen uw aandacht gevraagd, onder meer voor de problemen in de basisscholen in Spiere-Helkijn en Ottenburg, waar heel wat kinderen van Franstalige ouders onderwijs komen volgen. Onder meer naar aanleiding van de perikelen van de jongste weken en maanden verschenen opnieuw een aantal artikelen, onder meer in verband met de school in Ottenburg. Het probleem is dat er in deze school te veel anderstalige kinderen zijn. Er zou sprake zijn van kliekvorming, wat de samenhorigheid negatief beïnvloedt. Ook door de verschillende opvattingen van de leerkrachten en de directie in verband met het onthaal van en de omgang met de betrokken kinderen rijzen er problemen.
Dit alles heeft tot gevolg dat er bij de ouders van de plaatselijke bevolking vragen rijzen in verband met het onderwijspeil in de school waar hun kinderen les volgen. In Brussel zijn er hiervoor overigens een aantal bijzondere omkaderingsnormen.
Ik pleit echter niet meteen voor een decretaal initiatief om de personeelsomkadering aan te passen, maar wel voor een onderzoek van de onderwijsinspectie naar de noden in de betrokken scholen.
De voorzitter : Minister Van den Bossche heeft het woord.
Minister Luc Van den Bossche : Mijnheer de voorzitter, ik kan de heer Sauwens geruststellen, het onderwijs is geen kaartspel vol jokers en pokers. Vlaanderen zal dus zeker niet als zestiende eindigen. Alvorens tot de eigenlijke problemen te komen, namelijk de stakingen in het Franstalig onderwijs en de gevolgen ervan op het Nederlandstalig onderwijs, meen ik dat enkele juridische verklaringen nuttig zijn.
Er zijn twee uitzonderingen op de onderwijsbevoegdheid van de gemeenschappen, namelijk het begin en het einde van de leerplicht en de minimale voorwaarden voor het uitreiken van de diploma´s. Deze uitzonderingen moeten, in het licht van de algemene grondwetsfilosofie, limitatief worden geïnterpreteerd. In die zin heb ik in 1988 de desbetreffende artikelen verdedigd, dit zowel in openbare zitting als in de commissievergadering van de Kamer en de Senaat.
Ten aanzien van de eerste uitzondering, namelijk het begin en het einde van de leerplicht, moet worden gesteld dat de controle en de invulling van de leerplicht een exclusieve zaak van de gemeenschappen is. De controle op het regelmatig bijwonen van de lessen in de school behoort dus uitsluitend tot de bevoegdheid van de gemeenschap onder wie deze school ressorteert. De controle op het inhoudelijk voldoen van de leerlingen aan de leerplicht in scholen ressorterend onder de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap, behoort dan ook tot de Franse Gemeenschap.
Ten aanzien van de tweede uitzondering moet worden opgemerkt dat deze federale bevoegdheid, in reactie op de grondwetsherziening van 1971, waarin diploma´s als een federale bevoegdheid werden behouden, moet worden geïnterpreteerd in het licht van de maximale autonomie van de gemeenschappen. De bevoegdheid voor het uitreiken van diploma´s en de voorwaarde waaronder dit gebeurt, is thans een gemeenschapsbevoegdheid. Dit echter alleen op voorwaarde dat de federale overheid bevoegd is om de minimale duur per onderwijsniveau, zoals vermeld in de verklarende nota bij de grondwetsherziening van 1988, te bepalen.
Met deze bevoegdheidsverdeling voorzag de grondwetgever in 1988 dus in een maximale autonomie voor de gemeenschappen, dit gekoppeld aan een maximaal vertrouwen in elkaars diploma´s. Dit was de uiting van een welbegrepen federale loyaliteit tussen die gemeenschappen. Dit hield en houdt in dat het gelijkwaardigheidsmechanisme van de diploma´s van de gemeenschappen verankerd ligt in de federale minimale bevoegdheid.
Dit is maar te handhaven in de mate dat het niveau in de loop der jaren vergelijkbaar blijft. Mocht er in de loop der jaren een duidelijke discrepantie ontstaan, dan rijst er naast een probleem ten gronde ook een grondwettelijk probleem. Men beelde zich bijvoorbeeld in dat de twee gemeenschappen weliswaar evenveel schooljaren aanbieden alvorens een diploma van het secundair onderwijs uit te reiken, maar dat het curriculum sterk verschilt qua ernst. Dit probleem zal nog niet meteen opduiken na één jaar van stakingen en incidenten, maar het wordt wel reëel na een herhaling van zo een incidentrijk schooljaar of op het moment dat een gemeenschap plotseling beslist om een lichter curriculum aan te bieden.
Het hele systeem steunt dus op een filosofie van vertrouwen en automatische gelijkwaardigheid. Vertrouwen en gelijkwaardigheid worden natuurlijk voortdurend aan de realiteit getoetst. En dan kan er een moment komen dat de Vlaamse en Waalse werkelijkheid zodanig uit elkaar gegroeid zijn, dat het vertrouwen en de gelijkwaardigheid niet langer stand kunnen houden.
Hetzelfde geldt voor Europa, zoals de heer Sannen opmerkte. Ook in Europa hanteert men het principe van de gelijkwaardigheid. Ook daar moet het vertrouwen langzaam groeien om tot grotere gelijkwaardigheid te komen. Maar ook daar kan de gelijkwaardigheid maar gehandhaafd blijven zolang ze zichzelf ook waarmaakt. Een eenmalig incident hoeft dit dus niet noodzakelijk te verstoren.
Wat de OESO betreft moet ik u enigszins verbeteren. De OESO heeft uit de doorlichtingen al geleerd dat er in België twee onderwijssystemen zijn. Maar de OESO grijpt af en toe terug naar Belgische cijfers. Ik blijf daar tegen protesteren en herhalen dat Belgische cijfers geen geldigheid hebben voor mij. Ze zijn immers een som van twee verschillende werkelijkheden die meer en meer uit elkaar groeien en waar meer en meer eigen accenten worden gelegd. Het is natuurlijk een lange weg om internationaal respectabele organisaties uit te leggen dat de Belgische werkelijkheid ingewikkelder is dan een optelsom van de deelstaten. Daaromtrent denk ik echter dat de aanhouder wint. U hield zoëven een pleidooi voor een slippertje af en toe. Ik ga een stap verder en zeg dat de aanhouder de uiteindelijke winnaar wordt.
Het diploma is tegenwoordig nog slechts een minimum-voorwaarde bij het intreden in de arbeidsmarkt. Meer en meer koppelt men daar bijkomende proeven aan en doet men commitment-tests. Wie dus diploma´s met een verminderde waarde uitreikt bewijst de ontvanger van het diploma op termijn een zeer slechte dienst. De houders van zulke minderwaardige diploma´s zullen bij de uiteindelijke selecties onvermijdelijk uit de boot vallen, tenzij ze bij hun geboorte alle gaven Gods meekregen. Ik denk dus dat de Vlaamse en de Franse Gemeenschap zich verder duidelijk afzonderlijk moeten profileren in die onderwijswerkelijkheid, ook internationaal.
Wat uw concrete vraag betreft, de Vlaamse leerlingen die voor het volgens de reglementering aansluitend schooljaar zijn geslaagd in het Franstalig onderwijs, kunnen volgend jaar naar een Vlaamse school overschakelen.
Dat is de logica van het systeem. Als de leerlingen door een onvoldoende voorbereiding niet slagen, ligt de verantwoordelijkheid natuurlijk vooral bij henzelf. Dit probleem is echter niet nieuw. Na de eerste stakingsgolf, voor ongeveer vier jaar, hebben sommige leerlingen zich het volgende jaar in het Nederlandstalig onderwijs ingeschreven. Een aantal van hen heeft daarbij een jaar verloren, soms door een taalachterstand, maar ook vaak ten gevolge van een achterstand die werd veroorzaakt door de stakingen. Het departement Onderwijs heeft geen speciale maatregelen getroffen om eventuele achterstanden weg te werken. Het behoort tot de autonomie van de plaatselijke school om dat al dan niet te doen.
Er is geïnformeerd naar de homologatie van de diploma´s. De homologatiecommissie heb ik afgeschaft. Bijgevolg is de school van rechtswege verantwoordelijk voor de uitreiking van een diploma. De delibererende klasseraad oordeelt of een leerling geslaagd is of niet.
Bij mijn weten hebben de Vlaamse scholen de perikelen in het Franstalig onderwijs niet aangegrepen om leerlingen te werven. Ze krijgen daarvoor trouwens geen werkingsmiddelen. Er waren wel een aantal vrije leerlingen, wiens ouders vroegen of ze, in afwachting van een normalisatie van de onderwijstoestand in het Franstalig onderwijs, les mochten volgen in het Nederlandstalig onderwijs. Die leerlingen zijn uiteraard wel onderworpen aan de voorwaarden die ik opleg. Dit houdt in dat ze moeten voldoen aan de leerplicht. Het is bijvoorbeeld onaanvaardbaar dat een Franstalige leerling die zich inschrijft in het Nederlandstalig onderwijs, even niet opdaagt omdat er wordt gestaakt in het Franstalig onderwijs. Over het aantal vrije leerlingen kan ik u geen cijfer geven. Een voorspelling voor volgend jaar is al even moeilijk. Als de vakbonden aankondigen dat ze gelijkaardige acties op touw zullen zetten, dan is het natuurlijk niet ondenkbaar dat een aantal ouders het zekere voor het onzekere zal nemen, en hun kinderen Nederlandstalig onderwijs zal laten volgen.
Uw laatste vraag is bijna boosaardig. De vakbonden in Vlaanderen hebben een bepaald verantwoordelijkheidsgevoel. Indien ze toch snode plannen koesteren, heb ik al een paar antwoorden klaar.
Op de opmerking van de heer Van Nieuwenhuysen wil ik antwoorden dat ter zake weinig overleg wordt gepleegd. Ik ben bereid om de inspectie te laten informeren naar de werkelijke toestand.
De voorzitter : Het incident is gesloten.