Plenaire Vergadering van 07/02/1996
Actuele interpellatie van de heer Guy Swennen tot de heer Luc Martens, Vlaams minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, over de niet-verlenging door het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap van de erkenning van multidisciplinaire teams
De voorzitter : Aan de orde is de actuele interpellatie van de heer Swennen tot de heer Martens, Vlaams minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, over de niet-verlenging door het Vlaams Fonds voor de sociale Integratie van Personen met een Handicap van de erkenning van multidisciplinaire teams.
De heer Swennen heeft het woord.
De heer Guy Swennen (Op de tribune) : Mijnheer de minister, in een boek, dat u wellicht veel beter kent dan ik, staat dat de laatsten de eersten zullen zijn. Ik hoop dat dat niet alleen betrekking heeft op degenen die als laatsten in deze vergadering zijn verenigd, maar op de geviseerde multidisciplinaire teams.
Collega´s, het decreet houdende oprichting van het Vlaams Fonds stipuleert dat de zogenaamde PEC´s, de provinciale evaluatiecommissies, elke aanvraag van personen met een handicap, strekkende tot het bekomen van bijstand, moeten beoordelen aan de hand van een multidisciplinair verslag. Dit dient opgesteld door een multidisciplinair team.
Toen men uitdokterde welke instanties die multidisciplinaire verslagen moesten opstellen, heeft men er heel bewust voor gekozen het licht niet opnieuw uit te vinden, maar voor bestaande respectabele instellingen geopteerd. Men heeft een beroep gedaan op de teams van de PMS-centra, de centra voor Maatschappelijk Werk, de diensten voor Geestelijke Gezondheidszorg, de observatiecentra, de VDAB-diensten, consultatiebureaus, revalidatiecentra en centra voor Ontwikkelingsstoornissen. Ik zeg dit zo uitvoerig, omdat op die manier blijkt dat de multidisciplinaire teams diensten zijn die reeds op een ander niveau zijn erkend door de overheid. Daardoor is de algemene kwaliteit van hun dienstverlening gegarandeerd.
In het inschrijvingsbesluit van het Vlaams Fonds legt de Vlaamse regering een aantal erkenningsvoorwaarden op. De voornaamste is de opsomming van de lijst die ik zonet heb gegeven. Verder is er een beperkt aantal regels van toepassing. Elk van die fameuze disciplinaire teams moet een aanvraag indienen, en die erkenning moet worden verlengd. Daar knelt nu net het schoentje.
Omdat de teams aan verlenging toe zijn, heeft de raad van bestuur aan het adviescomité Inschrijvingen en Evaluatie van het Vlaams Fonds gevraagd wat hun advies over die verlengingen was. Deze instantie adviseerde het niet-verlengen van de erkenning van alle teams die minder dan vijf dossiers per jaar hebben ingediend. In totaal gaat het om 180 teams. Alle teams die wel aan deze voorwaarde voldoen, zullen een verlenging krijgen. In dat verband hanteert men twee argumenten. Ten eerste, de personen die bijstand vragen, zouden worden misleid door een lange lijst. Ten tweede, stelt men dat geen van die teams onmisbaar is. Dit is in feite twee keer een niet steekhoudend argument, maar ik kom daarop terug.
Belangrijk is dat het adviescomité heeft onderstreept dat men niet in staat was een kwalitatieve beoordeling te geven bij gebreke aan een voorhanden zijnd instrumentarium. Men voert een wegselectie van laag participerende teams door, zonder dat daarbij een kwaliteitsbeoordeling komt kijken.
Enkele dagen geleden is bij een vrij nipte stemming in de raad van bestuur beslist dat een aantal centra op basis van dit louter lineaire kwantitatieve criterium verdwijnen. In een volgende fase, die er over enkele weken zou komen, alleszins voor einde maart komen een aantal PMS-centra aan de beurt. Van deze centra heeft een belangrijk aantal minder dan vijf Vlaams Fonds-dossiers per jaar. Hiertoe behoren meerdere PMS-centra van het gemeenschapsonderwijs.
We hebben vernomen, maar we hebben daar geen officiële bevestiging van, dat de ARGO al heeft geprotesteerd, omdat niet minder dan het decreet hiermee zou worden overtreden. Men zou zich hierbij baseren op artikel 22, eerste alinea van het inschrijvingsbesluit van 24 juli 1991, waarbij ten aanzien van instanties die bevoegd zijn om het multidisciplinaire verslag af te leveren, letterlijk het volgende wordt gesteld : leerlingen of studenten richten zich, conform de organieke wetgeving en reglementering betreffende deze instantie, tot het centrum aan wiens begeleiding zij werden toevertrouwd. We menen dat we hieruit zeer duidelijk moeten afleiden dat schoolgaanden zich moeten kunnen wenden tot het PMS-centrum dat de onderwijsinstelling bedient waar ze zijn ingeschreven. Mijnheer de minister, dit lijkt me een vrij belangrijk knelpunt, dat eigenlijk het gevolg is van weer een ander knelpunt waarover ik het ook zou willen hebben, met name de beoordelingsprocedure.
Welke bedenkingen heb ik daarbij? Het adviescomité heeft, ten eerste, zeer duidelijk gezegd dat men geen instrumentarium had, hoewel het hier om respectabele instituten gaat. Ten tweede, ik maak de bedenking dat het om een louter kwantitatief criterium gaat dat lineair is ingevoerd met retro-actieve kracht. Het is a posteriori totaal uit de lucht gevallen. Vanuit het oogpunt van de rechtszekerheid kunnen we hier alleen maar concluderen dat de teams hier worden geconfronteerd met een volstrekte rechtsonzekerheid.
Ten derde, het is toch wel zeer markant dat wel een positief advies inzake verlenging werd gegeven voor teams waarvan duidelijke tekortkomingen in de ingediende verslagen werden vastgesteld, maar die wel aan het kwantitatieve criterium beantwoorden. In sommige gevallen zijn er zware problemen. Maar ze hebben er meer dan vijf, dus zijn ze per definitie goed. Ook hier wordt dit criterium vrij merkwaardig gehanteerd.
Vooraleer tot mijn conclusies te komen, wil ik nog even iets zeggen over de gehanteerde argumentatie. Men zegt dat er op dit ogenblik een misleidend lange lijst is voor de cliënt. Daar is inderdaad iets van. Het is zo dat er op dit ogenblik een vrij lange, onoverzichtelijke lijst is. Dit probleem kan heel gemakkelijk worden verholpen door een regionale hergroepering en een indicatieve omschrijving op die hergroepering van de prioritaire doelgroepen of van de specialisatie. Er valt trouwens op te merken dat deze specialisatie in de praktijk toeneemt, hoewel het fonds principieel stelt dat het omwille van de klantvriendelijkheid en de multidisciplinariteit wenselijk is dat elk team alle aanvragen blijft behandelen.
Dit probleem is zeer gemakkelijk op te lossen.
Een ander argument dat wordt gehanteerd, is de vaststelling dat de weggeselecteerde teams een dergelijke specialisatie niet kunnen voorleggen. Wel, op een totaal van vierhonderd teams zijn er slechts tien teams die men echt gespecialiseerd kan noemen. Dit criterium hanteren zou ertoe leiden dat men 390 teams zou uitschakelen.
Sommigen willen het aantal geweigerde dossiers als criterium hanteren. Uit onze informatie blijkt dat eerder de grotere, multidisciplinaire teams weigeren om bepaalde dossiers af te handelen, omdat deze teveel werk hebben. Men moet zich afvragen waarom bepaalde teams veel, en andere dan weer weinig werk hebben. Dat is afhankelijk van de betrekkingen die ze met instellingen onderhouden. Als men verbonden is aan instellingen, dan heeft men veel werk. Maar is dat een goed criterium? Men zegt me dat sommige multidisciplinaire teams, met veel werk, en veel verslagen, datgene wat op maat van de instellingen is, soms klakkeloos overnemen. Is dat zo? Dit selectiecriterium leidt er dus toe dat men een onderscheid maakt tussen teams op basis van hun relaties met instellingen ; op basis van hun graad van onafhankelijkheid.
Indien de PMS-centra met minder dan vijf dossiers niet meer worden erkend, dan komen we in de problemen inzake de vrije onderwijskeuze. Als men deze centra wel zou blijven erkennen, en dus een uitzondering zou maken voor de PMS-centra, dan creëert men een rechtsongelijkheid voor de niet-PMS-centra. Uitzonderingen zijn uit den boze.
Samengevat : men schakelt lineair en arbitrair een aantal teams uit, en men ontneemt hen de kans om nog langer een partner in de gehandicaptenzorg te zijn. U hebt, mijnheer de minister, een mooi woord in uw eerste beleidstoelichting gebruikt. U had het over het optimaliseren van de middelen. Ik ben daar ook een groot voorstander van, vooral omdat u ook zegt dat optimaliseren niet hetzelfde is als blinde, lineaire rationalisatie. Ik geloof dat het optimaliseren van de werking van multidisciplinaire teams nodig is. Maar dan wel vanuit een duidelijke visie, met onderbouwde doelstellingen, methodieken en meetinstrumenten. In dit rationaliseringsvoorstel vind ik van deze bekommernisssen echter niets terug.
U zult wellicht zeggen, mijnheer de minister, dat het Vlaams Fonds een parastatale B is. Dat is zo. Maar het oprichtingsdecreet van het Vlaams Fonds biedt diverse uitwegen. Ik denk onder meer aan artikel 38, waarin sprake is van het algemeen belang. Ik geloof dat het op dergelijke wijze uitsluiten van organisaties als partner in de gehandicaptenzorg in Vlaanderen wel degelijk een zaak van algemeen belang is.
Wanneer het algemeen belang of de naleving van de wet, het decreet of de reglementen het eist - en hier verwijs ik naar het inschrijvingsbesluit waarover ik het had - kan de regering in voorkomend geval de daartoe gemachtigde gemeentecommissaris de raad van bestuur van het Fonds verplichten om binnen de door haar gestelde termijn te beraadslagen over ieder door haar bepaalde aangelegenheid. De minister beschikt daar over de mogelijkheid om in te grijpen en ervoor te zorgen dat er zeer snel - voor de tweede ronde voor de hakbijl gaat - objectieve criteria komen. Ik vraag de minister niet om te beslissen in de plaats van het Fonds, maar wel om de ministeriële mogelijkheden te benutten binnen het kader van het oprichtingsdecreet van het Vlaams Fonds. Dit om ongelukken zonder criteria te vermijden en om het Fonds te vragen die beslissingen eventueel nog wat uit te stellen. Dat is de vraag, die ik u wil stellen.
De voorzitter : Mevrouw Avontroodt heeft het woord.
Mevrouw Yolande Avontroodt : Mijnheer de voorzitter, minister, collega´s, toen ik vanmorgen vertrok, was ik me er niet van bewust dat ik hier om elf uur ´s avonds nog zou staan met één supporter, misschien met twee. Dan zou ik zeker mijn rode jurk niet hebben aangedaan.
Een aanvraag doen om ingeschreven te worden in het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie is in de praktijk niet zo eenvoudig. De overheveling van het rijksfonds naar het Vlaamse Fonds had een vereenvoudiging moeten zijn. Dat is het jammer genoeg niet geworden. Ons Vlaams blazoen kan er niet fier op zijn. Het optimaliseren van de inschrijvingsprocedure is voor mij een prioriteit.
Om erkend te worden als multidisciplinair team, werden inderdaad geen criteria vooropgesteld, zeker geen kwantitatieve criteria. De enige voorwaarde was dat er een verplichting zou zijn - en daar ben ik zeker niet rouwig om - om iedereen te aanvaarden, ongeacht de filosofische of de politieke strekking. Dat is iets wat in de praktijk ook werkelijk zo blijkt te zijn. Alle centra zijn verplicht iedereen te aanvaarden en de politieke kleur speelt gelukkig geen rol.
Streven naar meer dossiers als kwaliteitscriterium kan dualistisch : men kan niet pleiten voor het ronselen van inschrijvingen. Gelukkig vormde de vergoeding per dossier geen stimulans, omdat deze laag werd gehouden. Dat is zo aanvaard, en kan ook aanvaard blijven. Daarnaast moet men toch ook duidelijk maken dat meer ervaring, meer deskundigheid en een lagere toegangsdrempel de voorwaarden moeten zijn voor de goede werking van die multidisciplinaire teams.
In het jaarverslag vermeldt het Vlaams Fonds dat het rechtstreeks in verbinding wordt gebracht met het individu via het multidisciplinaire team. Wel, ik zou ofwel de kennisweerbaarheid van het Fonds, ofwel de kennisweerbaarheid van de minister willen verhogen : dit is helemaal niet waar. Het individu komt niet met het Sociaal Fonds in aanraking via het multidisciplinaire team. Daarvoor is de afstand veel te groot en de zee veel te diep. Het is zelfs zo dat de mensen, die om een aanvraag komen, bij de arts of een maatschappelijk assistent terechtkomen. Deze moeten hen zeggen dat ze niet weten wat het uiteindelijk zal worden. Dat is de praktijk.
Samenvattend zou ik de volgende vragen willen stellen.
Het advies dat werd uitgebracht aan de raad van bestuur over verdere erkenning, berust op een enquête en een evaluatie van de kwantiteit en de kwaliteit van de verslagen.
Men kan toch moeilijk de kwaliteit van een verslag beoordelen als er geen verslag is. Dat moet men toch wel toegeven. Dat kan geen criterium zijn. Door 70 teams werd er geen verslag uitgebracht. Dat ligt uiteraard moeilijk.
We zijn van mening dat rationalisatie mogelijk moet zijn indien het pluralistische aanbod per regio gewaarborgd blijft.
Daarnaast durf ik toch vragen dat er na de artikelen 6bis, 7 en 8 nog een procedureartikel wordt ingevoegd met het oog op een versnelling van de procedure voor de tewerkstelling van gehandicapten in de privé-sector. De aanwerving van deze mensen hangt in eerste instantie af van hun inschrijving. Mijnheer de minister, daarmee is het voornaamste gezegd. Met spanning wacht ik op uw antwoord.
De voorzitter : Mevrouw Merckx-Van Goey heeft het woord.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, op 23 januari 1995, niet eens zo lang geleden, heeft de commissie voor Welzijn en Gezondheid een heel boeiende gedachtenwisseling georganiseerd met het bureau van het Vlaams Fonds en met haar administrateur-generaal. Er werden na de toelichting heel wat informatieve vragen gesteld, maar ook heel wat kritische vragen. Er werd hoofdzakelijk veel aandacht besteed aan de gehandicapte en zijn gezin. Dat spreekt voor zichzelf wanneer de commissarissen voor welzijn en gezondheid een discussie aangaan met een VOI en haar bureau.
Een ander aandachtspunt dat overigens aanleiding gaf tot wrijvingen, betrof de de problematiek van de toegang tot de materiële en immateriële hulpverlening. De toegangspoort wordt gevormd door de provinciale evaluatiecommissies op grond van adviezen van multidisciplinaire teams.
Er werd vastgesteld dat er overlappingen bestaan en dat de efficiëntie kan worden verhoogd, onder meer door het vermijden van dat dubbel werk. De PEC´s zouden de opvolging van de evaluaties door de multidisciplinaire teams beter kunnen waarnemen door niet zozeer op de inhoud te letten dan wel op hun manier van werken en hun ondersteuning.
Aan het bureau van het Vlaams Fonds werden dus nogal wat vragen over deze doublure gesteld.
Ik wil geen uitgebreid verslag uitbrengen van onze commissievergadering, maar de procedure werd door meerdere commissieleden als zeer bureaucratisch ervaren. Mevrouw Avontroodt heeft daarover vanuit haar eigen praktijk getuigenis afgelegd.
Nu, aansluitend bij de actuele interpellatie van de heer Swennen en na het bekijken van wat hierover in het jaarverslag 1993-94 staat, wil ik toch enkele punten naar voren brengen. Enerzijds stellen we op basis van het jaarverslag van het Vlaams Fonds vast dat 70 teams in 1994 geen verslagen opstelden en dat zelfs een honderdtal teams minder dan vier verslagen indienden. In het verslag concludeert de administrateur-generaal dat meer dan 95 percent van de verslagen wordt ingediend door minder dan 50 percent van de teams. Mijnheer de minister, hebt u daarvoor een verklaring? Het detail van de teams, van hun aantal bedraagt in totaal 410 ; in 1994 is dit nog 391. Enkele teams hebben geen verlenging van hun erkenning gevraagd. Is dit te wijten aan de misrekening die de betrokken multidisciplinaire teams hebben gemaakt : zich aanbieden om dit soort van evaluaties op te maken zonder eigenlijk voldoende in te schatten of er wel voldoende aanvragen zouden binnenlopen? Het is een eigenaardige vaststelling dat de PMS-centra van het gewone onderwijs, bijvoorbeeld, het grootste percentage, namelijk 40 percent van de erkende disciplinaire teams uitmaken en dat deze 156 teams volgens het in het jaarverslag opgenomen schema geen enkel verslag hebben ingediend. Hebt u daar een verklaring voor? Net zoals de PMS centra voor gewoon onderwijs hebben de diensten voor geestelijke gezondheid blijkbaar heel weinig verslagen ingediend ; in mindere mate geldt dit voor de revalidatiecentra, zeker toch in de verhouding tot een aantal erkende multidisciplinaire teams.
In de tabel van 1994 wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen de PMS-centra voor buitengewoon en gewoon onderwijs. In deze van 1993 wordt dit wel gedaan. Hieruit kan men opmaken dat, indien de vergelijking wordt gemaakt, deze teams van de PMS-centra voor buitengewoon onderwijs het grootst aantal verslagen hebben ingediend. Ik vermoed dat dit een normale evolutie is, dat de drempel naar een PMS-centrum voor buitengewoon onderwijs ook nauwer aansluit bij de problematiek van de gehandicapte zelf. Ik neem aan dat dit ook voor 1994 ongeveer zo zal zijn. In het verslag lees ik immers dat het aandeel van de diverse types van teams in het afleveren van de verslagen ongeveer hetzelfde is als in 1993. Hebt u nadere gegevens waaruit dat opvallende onderscheid tussen het gewone en het buitengewone onderwijs zich in 1994 blijkt te herhalen? Hebt u daarover al gegevens voor 1995?
Mijnheer Swennen, uw uitspraak op basis van de jaarverslagen als zou 90 percent van de huidige teams niet onmisbaar zijn lijkt me toch wel wat overdreven.
De heer Guy Swennen : Ik heb het niet gehad over het aantal verslagen, maar wel over een echte graad van specialisatie, dat zijn er tien. Men heeft mij gezegd dat het hoogstens 10 percent bedraagt, maar ik heb het niet over aantallen gehad.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey : Mijnheer de minister, we kunnen inderdaad enkel voortgaan op de jaarverslagen 1993 en 1994, misschien kunt u ons aanvullend voor 1995 nog wat extra informatie geven.
Een zekere kritische massa is noodzakelijk om een goed verslag af te leveren. De multidisciplinaire teams hebben hun erkenningen gekregen. De meeste kregen op hun vraag een verlenging van twee jaar. Wanneer centra twee tot vier jaar over een erkenning beschikken en er in deze periode geen enkele vraag tot hen is gericht, stelt zich de vraag of ze dan nog wel over voldoende knowhow en voldoende deskundigheid beschikken om goede verslagen af te leveren.
Voor het overige wil ik mij beperken tot enkele vragen. Wat waren en wat zullen de criteria zijn op basis waarvan de multidisciplinaire teams kunnen worden erkend?
Indien zich een rationalisatie opdringt, hoe zal er dan voor worden gezorgd dat de expertise van deze centra niet verloren gaat?
Zijn de multidisciplinaire teams die nauwelijks verslagen opstellen niet eerder de teams wier aanvragen werden afgewezen? Raken ze hierdoor ontmoedigd of stellen zij vast dat zij geen goede samengestelde dossiers hebben kunnen maken? Is er een verband tussen de teams die geen verslagen hebben afgeleverd en de teams die in de voorbije jaren vooral afgewezen vragen hebben gekregen?
In dit verband ben ik van mening dat na bijna vijf jaar werking van het Vlaams Fonds het volledige doelgroepen- en toegangsbeleid moet worden geëvalueerd en herzien. Dat was een vraag van de commissarissen bij de boeiende gedachtenwisseling. We hebben vastgesteld dat ook het Bureau zeker bereid was om aan enige evaluatie mee te werken. Ik ben van mening dat zeker het toegangsbeleid en de wijze waarop bepaalde doelgroepen - mevrouw Avondroodt verwijst in dit verband naar de groepen die een beroep doen op de toegangspoort naar beschutte tewerkstelling - moeten worden geëvalueerd.
Ik neem aan dat zulks niet mogelijk is naar aanleiding van een actuele interpellatie en dat hiervoor een breder debat nodig zal zijn. Onze fractie vraagt zich af of het inzake het Vlaams Fonds met de kinderziekten, die er zijn geweest, niet aangewezen zou zijn om zo snel mogelijk met deze evaluatie te starten. (Applaus bij de CVP)
De voorzitter : De heer Stassen heeft het woord.
De heer Jos Stassen : Toen er in het begin van de jaren 90 een nieuw toegangsbeleid werd aangekondigd in de gehandicaptensector, was mijn eerste reactie dat het IJzeren Gordijn opnieuw werd ingevoerd. Ik heb met name een aantal vragen in verband met de overdreven regelgeving van de overheid op dit vlak. Mijn kritiek richt zich vooral op de noodzakelijkheid van de PEC´s. Is het gegeven van de provinciale evaluatiecommissies, die werken op basis van een dossier dat wordt opgemaakt door ambtenaren, geen verregaande vorm van regulering?
Een degelijke kwaliteitscontrole op het werk van multidisciplinaire teams is wel echt noodzakelijk. Daar zou op politiek vlak werk van moeten worden gemaakt.
De voorzitter : Minister Martens heeft het woord.
Minister Luc Martens (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, geachte collega´s, ik wil het eerst even hebben over de lijn die ik wil volgen met betrekking tot de toegang tot het Fonds en wat ermee is verbonden. Ik stel vast dat er veel kritiek bestaat op de werking van de PEC´s. Er is meer bepaald onduidelijkheid ontstaan in verband met de criteria die in de PEC´s worden gehanteerd om iemand al dan niet toe te laten. Er is ook, mentaal gesproken, een grote afstand ten aanzien van diegenen die om een dienst vragen.
Voor de toekomst is het ongetwijfeld belangrijk dat er op de eerste lijn een aantal kwalitatieve diensten zijn die een grotere verantwoordelijkheid krijgen dan vandaag. Mijn fundamentele optie zal er dan ook op gericht zijn een aantal multidisciplinaire teams in een professioneel kader en met een grote deskundigheid te laten functioneren. Ik heb er dan ook geen moeite mee indien het beleid erop gericht zou zijn de meer dan vierhonderd teams sterk te reduceren, aangezien dit aantal niet leidt tot een goed rendement.
We stellen vast dat een aantal multidisciplinaire teams de complexe en sterk evoluerende regelgeving niet of onvoldoende kunnen opvolgen. Een goede kennis van de regelgeving is noodzakelijk om de problemen correct en adequaat te kunnen begeleiden. De beperking van de multidisciplinaire teams zal ervoor zorgen dat zij uitgroeien tot toegangspoort. De PEC´s kunnen dienst doen als beroepsinstantie en ondersteunend werk leveren. Dit is een klantgerichte keuze. De klant is zeker van de geleverde kwaliteit. Bovendien blijft een instantie voor hoger beroep behouden en dat krijgt een controlefunctie.
Men heeft een evaluatie gemaakt. Inzake kwalitatieve aspecten heeft de evaluatie weinig opgeleverd. De evaluatie bestaat uit 3 delen. Ten eerste, een enquête inzake profielontwikkeling van de teams. Men heeft vastgesteld dat er in de domeinen van zorgvraag, leeftijd en handicap geen sprake is van profilering van de teams. De teams zijn vrij egaal. Ik beschik niet over een wetenschappelijk antwoord op de vraag van mevrouw Merckx-Van Goey inzake het wisselende succes van de teams. Ik veronderstel dat de voorkeur samenhangt met een aantal netwerken waarmee men is verbonden. Iemand met een probleem in het buitengewoon onderwijs zal al snel in contact komen met het PMS.
Ten tweede, de evaluatie omvatte het screenen van de verslagen van de teams. Deze screening omvat een kwalitatieve beoordeling. Gemiddeld scoren de teams vrij goed.
Ten derde, de evaluatie heeft de participatie van de teams aan het toegangsgebeuren onderzocht. Het is duidelijk dat 97 percent van de verslagen door 55 percent van de teams wordt ingediend. 213 teams nemen 97 percent van de verslagen voor hun rekening. Dit betekent dat de 200 overige teams maar 3 percent van de verslagen indienen. Men kan zich de vraag stellen of dergelijke teams over voldoende ervaring en expertise beschikken om adequaat te kunnen optreden.
Men moet zich de vraag durven stellen of teams die zich op het terrein in een zogenaamde stand still bevinden, een meerwaarde bezitten.
Vanuit die achtergrond is men er uiteindelijk toe gekomen om in een eerste beslissing een aantal laagparticiperende teams, wiens erkenning verviel op 31 januari, niet opnieuw te erkennen. Ze kregen wel de kans om beroep aan te tekenen en een motivatie in te dienen. Toen bleek dat die motivaties zeer zwak waren, er zat geen kracht in, geen argumentatie. Meestal blijkt ook de specialisatie van de teams zeer zwak te zijn. Hetzelfde geldt voor de volgende golf : de erkenningen die vervallen op 31 maart. Daaromtrent heeft de bevoegde commissie al een advies geformuleerd aan het Bureau. We vermoeden dat dan een 107-tal teams zullen worden geschrapt.
U verwijst naar de problematiek van de PMS-centra van het gemeenschapsonderwijs. De vrije keuze is hier niet aan de orde. We zijn niet bezig met onderwijs maar met welzijn. Welzijn doet weliswaar beroep op instellingen binnen het onderwijs, maar deze zijn als welzijnsinstelling niet bepaald door het Schoolpact en door de vrije keuze. Het besluit van de regering van juli 1991 bepaalt dus niet dat alle PMS-centra ambsthalve erkend zijn of dat leerlingen alleen maar via PMS-centra de toegang kunnen verwerven. Als we het besluit van de regering aandachtig bekijken, stellen we vast dat het niet dwingend is. Het is logisch, wanneer men een beroep wil doen op een PMS-centrum, dat men dan het eigen PMS kiest. Dat betekent niet dat men geen beroep kan doen op een andere instantie. De PMS-centra bezitten geen monopolie over de schoolplichtigen. Zij kunnen ook via andere kanalen hun dossier laten klaarmaken en hun studies voorbereiden.
Het Vlaams Fonds doet hier een poging om de teams te responsabiliseren en de kwaliteit ervan te verbeteren, door de teams met een voldoende schaal actief te doen meewerken. Ze moeten voldoende klanten zien, ze moeten zelf gemotiveerd zijn om de wetgeving te volgen. Ik heb daar geen probleem mee. Ik kan deze gedachtengang heel goed volgen aangezien het de bedoeling is die eerste lijn te versterken. Dat geeft een aantal consequenties, waar we hoe dan ook mee te maken krijgen bij het debat over de plaats van de PMS-centra, over de schaalvergroting van de centra. We zullen ook daar een aantal herschikkingen moeten doorvoeren. Laten we ook dit onder ogen zien. (Applaus bij de meerderheid)
De voorzitter : Wenst nog iemand het woord? De heer Swennen heeft het woord.
De heer Guy Swennen : Als ik het antwoord van de minister goed heb begrepen, dan zult u eigenlijk niets ondernemen? Ik wil benadrukken - ook als antwoord aan mevrouw Merckx - dat er heel wat van die geviseerde multidisciplinaire teams zich als een duivel in een wijwatervat verweerd en gemotiveerd hebben. Uiteindelijk heeft men ondanks die aanzet tot kwalitatieve screening, voor een retroactief beleid verkozen. Men heeft een lineair criterium ingevoerd. Het verbaast me een beetje, mijnheer de minister, dat u niet betreurt dat op die manier wordt gerationaliseerd, totaal zonder rechtszekerheid, met terugwerkende kracht en zonder rekening te houden met de inhoudelijke argumenten. Het verbaast me dat u daar geen moeite mee heeft. Is dit dan het recept waarmee we nog optimaliseren en rationalisaties te verwerken zullen krijgen?
Mevrouw Yolande Avontroodt : Ik had van de minister een antwoord verwacht op mijn vraag betreffende het pluralistische aanbod dat per regio kan worden gegarandeerd. Ook inzake de tewerkstellingsprocedures heb ik geen antwoord gekregen.
Minister Luc Martens : Wat de tewerkstelling betreft, ben ik het ermee eens dat men aan snelheid kan winnen wanneer de instanties dichter bij de mensen worden geplaatst en er een aantal tussenstappen worden afgezwakt. In de optie die ik verdedig, zal de tussenstap van de PEC´s alvast wegvallen. In de multidisciplinaire teams zal men dossiers kunnen klaarmaken, die met een gunstig voorafgaand en via een specifieke procedure moeten worden beoordeeld. De beslissingen moeten worden genomen op een zo laag mogelijk niveau. Het is de bedoeling de procedure te versnellen door het verkorten ervan. Dit is onder meer van belang voor de tewerkstelling, waarbij soms wordt gevraagd om vlugger over de noodzakelijke attesten te kunnen beschikken.
Wat het pluralisme betreft, heb ik geen opdracht gegeven. Het Vlaams Fonds kent mijn opvattingen met betrekking tot de aantallen. Op het vlak van de levensbeschouwelijke achtergrond is er zeker geen enkele aanwijzing gegeven om in een bepaalde richting te werken. Ik deel uw mening dat er een pluriformiteit moet blijven bestaan. Indien dit niet het geval zou zijn, zal ik u graag steunen in uw protest.
Mijnheer Swennen, er zijn op dit ogenblik enkel aanzetten tot kwalitatieve criteria, maar er bestaan geen criteria as such.
Men moet toegeven dat kwantiteit en kwaliteit nauw met elkaar verbonden zijn. Ik laat me liever behandelen door een dokter die dagelijks een hartoperatie uitvoert dan door iemand die slechts vier of vijf patiënten per jaar heeft. Het feit dat er zoveel zijn en dat men in een eerste ronde tot een halvering komt, tast het pluralisme niet aan. Dit betekent helemaal niet dat het arbitrair zou zijn. De lineaire verhouding is in dit geval relatief rechtvaardig.
De voorzitter : De heer Swennen heeft het woord.
De heer Guy Swennen : Mijnheer de voorzitter, ik zal mijn opmerking maken in advocatentermen omdat ik al vijftien jaar advocaat ben. Er zijn advocatenkantoren die 400 of 500 zaken per maand behandelen, maar waar men anoniem en soms ook oppervlakkig, als een nummer wordt behandeld. Er zijn evenwel ook advocaat-stagiairs die de drie of vier zaken die zij per maand behandelen, koesteren en zeer intensief uitwerken.
Bovendien hebt u ook niet geantwoord op een ander deel van mijn vraag. Degenen die een groot aantal personen behandelen, hebben een relatie met een instelling, waardoor de garantie van onafhankelijkheid in gevaar komt.
Minister Luc Martens : Het decreet bepaalt dat de erkenning als multidisciplinair team veronderstelt dat er geen banden zijn met instellingen. Dit blijkt ook uit het dossier dat men moet indienen om te worden erkend.
Er bestaan natuurlijk netwerken en contacten van mensen, die een regionaal karakter kunnen hebben. Dit is onvermijdelijk, maar zij kunnen niet formeel zijn of niet als organisatie optreden. Deze voorwaarde staat in de wet en de naleving ervan wordt gecontroleerd.
De voorzitter : Mevrouw Merckx-Van Goey heeft het woord.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey : Mijnheer de minister, ik ben blij vast te stellen dat de eerste lijn van de multidisciplinaire teams de voorkeur heeft en in de toekomst een betere toegangspoort zal zijn voor de betrokkenen.
Uiteraard veronderstelt dat voldoende garanties voor de pluriformiteit van het aanbod en de regionale spreiding. Ook een efficiënte en effectieve controle van de onafhankelijkheid is noodzakelijk. Dit was een belangrijke verworvenheid bij het tot stand komen van het Vlaams Fonds. Wanneer u in die richting verder gaat, is het belangrijk dat de controle daadwerkelijk gebeurt en efficiënt is. De PEC´s zouden een efficiëntere ondersteuning kunnen bieden inzake de kwaliteit van de verslagen die ze inbrengen.
Ik heb nog een concrete vraag naar de diverse multidisciplinaire teams die volgens het voorstel aan de raad van bestuur dreigen geschrapt te worden wanneer ze in beroep gaan. Op basis van welke criteria wordt dit beroep dan behandeld? Zijn dat de criteria die in een erkenningsbesluit van multidisciplinaire teams staan of gaat dit terug op het aantal verslagen? Als er vaste erkenningscriteria zijn, dan neem ik aan dat de beroepsprocedure hierop zal gebaseerd zijn?
De voorzitter : Minister Martens heeft het woord.
Minister Luc Martens : Mevrouw, ik durf hierop niet antwoorden. Ik heb hier nog geen zekerheid over. Ik wil u dat later meedelen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.