Plenaire Vergadering van 24/01/1996
Actuele interpellatie van de heer Erik Matthijs tot de heer Luc Van den Bossche, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken, over de beroepsopleiding voor huisartsen
De voorzitter : Aan de orde is de actuele interpellatie van de heer Matthijs tot de heer Van den Bossche, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken, over de beroepsopleiding voor huisartsen.
De heer Erik Matthijs (Op de tribune) : Mijnheer de minister vice-president, ik wil uw aandacht vragen voor de onduidelijke toestand bij de beroepsopleiding voor huisartsen. De wetgeving ter zake wordt niet correct toegepast. Onlangs werd aan de Rijksuniversiteit Gent de twintigduizendste studente ingeschreven. Deze jonge dame koos voor de beroepsopleiding huisarts, maar weigert het inschrijvingsgeld te betalen, omdat deze academische opleiding volgens haar deze naam niet waardig is.
Minister Luc Van den Bossche : Als die dame maar weet dat, als ze geen inschrijvingsgeld betaalt, ze ook geen examens zal mogen afleggen en dus geen huisarts zal worden.
De heer Erik Matthijs : Inderdaad, reeds vroeger heeft de minister verklaard dat wie geen inschrijvingsgeld betaalt geen regelmatig student is. Mijn fractie treedt dit standpunt bij. Deze weigering om te betalen toont wel aan dat er ernstige problemen bestaan omtrent de inhoud van de beroepsopleiding voor huisartsen.
Minister Luc Van den Bossche : Ik vermoed dat de houding van deze studente eerder is ingegeven door oudere huisartsen die ervoor vrezen met toepassing van een federale wetgeving om de vijf jaar examen te moeten afleggen teneinde hun beroep te kunnen blijven uitoefenen. Ik heb in deze geen beslissingsmacht, maar dat blijkt uit allerlei teksten die ik sluiks toegestuurd krijg van sympathiserende oudere huisartsen.
De heer Erik Matthijs : Mijnheer de minister, daarover gaat mijn interpellatie niet. Niet alleen de oudere huisartsen sympathiseren met u, ook ik sympathiseer met u.
Minister Luc Van den Bossche : We hebben blijkbaar een gelijklopende briefwisseling.
De heer Erik Matthijs : Kandidaat-huisartsen moeten na zeven jaar universitaire opleiding nog een bijkomende opleiding volgen van twee jaar om erkend te kunnen worden door het ministerie van Volksgezondheid. Deze artsen worden hier verder de HIBO´s genoemd. Op deze HIBO´s is sinds enige tijd het decreet van 5 april 1995 tot wijziging van het decreet van 12 juni 1991 betreffende organisatie van een specifieke opleiding huisartsengeneeskunde door de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, verschenen in het Staatsblad van 29 juli 1995, van toepassing. Dit decreet bepaalt eveneens dat de huisartsengeneeskunde een academische graad wordt, waarvoor een diploma en een examen noodzakelijk zijn.
Artikel 44 van het decreet van 12 juni 1991 bepaalt dat het universiteitsbestuur er zorg voor draagt dat tijdig, vóór de aanvang van het academiejaar, het onderwijsaanbod en de hoofdlijnen van de onderwijs- en examenregelingen openbaar worden gemaakt. Dit decreet bepaalt dus dat vóór het starten van een opleiding de inhoud ervan alsook de wijze van evalueren en examineren moet worden bekendgemaakt. We stellen echter vast dat het voor de beroepsopleiding in de huisartsengeneeskunde volledig ontbreekt aan duidelijke richtlijnen over het onderwijsaanbod en over het examensysteem. Althans niet naar mijn weten. Er is dus een toestand ontstaan die de naam van academische opleiding niet waardig is.
Wat is de huidige situatie inzake de opleiding van huisartsen? Zoals u waarschijnlijk weet bestaat die momenteel uit veertiendaagse bijeenkomsten of seminaries met collega´s waarop de problemen overlopen worden. Een stagemeester-coördinator houdt een oogje in het zeil. Wat de praktijk zelf betreft bestaan er twee mogelijkheden. Ofwel gaat men onder begeleiding van een stagemeester zijn werk doen. Deze stage mag een volle twee jaar in beslag nemen en moet minimum zes maanden duren. Op het terrein verklaart men echter dat goede stagemeesters moeilijk te vinden zijn en dat er ook misbruiken zouden bestaan. In een eigen praktijk, na de reeds aangegeven stage van zes maanden, gebeurt de begeleiding door een stagemeester-coördinator. Ofwel is er een ziekenhuisstage : niet langer dan zes maanden op dezelfde dienst en maximum één jaar.
Mijnheer de minister, een echte academische opleiding is dus onbestaande, dat kan u niet ontkennen : er zijn geen cursussen, professoren, universiteitsgebouwen of auditoria. De artsen die hen begeleiden worden vergoed door het ministerie van Volksgezondheid en niet door de universiteit. Wel is er de zelfstudie, op zeldzame vrije ogenblikken ingericht door beroepsverenigingen en op basis van dikwijls dure handboeken. In de praktijk is de opleiding dus niet academisch. Toch wordt een academisch examen opgedrongen, gedurende drie dagen, over alles wat het domein van de geneeskunde betreft. Dit wordt dan ook nog interuniversitair georganiseerd. Als men weet dat zelfs de professoren niet eensgezind zijn over de aanpak en de diagnose in de geneeskunde blijft de vraag hoe men een objectief interuniversitair examen moet organiseren. Uw decreet tot wijziging van het decreet van 12 juni 1991 stelt echter dat het diploma noodzakelijk is om tot huisarts erkend te worden. De verantwoordelijken willen zich op dit examen baseren om het diploma af te leveren. Het examen zal voor 70 percent in rekening worden gebracht ; de twee jaar durende praktijkstage slechts voor 30 percent. Als de HIBO´s, de Huisartsen In BeroepsOpleiding, geen opleiding krijgen, waarom moeten ze dan het volledige inschrijvingsgeld van 17.000 frank aan de universiteit betalen? De artsen achten een basisbedrag van 1.000 frank als inschrijving op de rol voldoende voor deze inhoudsloze - want dat is ze toch - opleiding.
Heeft het bovendien zin om na negen jaar opleiding nog te examineren? De dokters hebben zeven jaar lang examens afgelegd ; tijdens het laatste jaar kregen ze een huisartsenopleiding met examen. Kan het dat er tegen een huisarts in opleiding, na twee jaar praktijk of stage, nog gezegd wordt dat hij geen goede huisarts zal worden? Waarom na negen jaar en niet na zeven jaar?
Artikel 13 van uw decreet van 5 april stipuleert dat de studenten die tijdens de academiejaren 1993-1994 en 1994-1995 in het vierde jaar van de tweede cyclus van de opleiding in de geneeskunde de afstudeerrichting huisartsengeneeskunde met succes hebben gevolgd, bij wijze van overgangsmaatregel - en daarover bestaat onduidelijkheid - geacht worden te voldoen aan de voorschriften van dit decreet. Wat betekent dat? Zij kunnen ten vroegste vanaf respectievelijk dit academiejaar, 1995-1996, en het volgende het diploma van huisarts behalen. Dat is de juiste interpretatie hiervan. Toch moeten ze nu het volledige inschrijvingsgeld betalen en moet er een theoretisch examen worden afgelegd, alhoewel er geen academische opleiding voorzien wordt. De huisartsen in beroepsopleiding staan echter wel volledig achter de opwaardering van het beroep van huisarts, dat een logisch gevolg is van het decreet van 5 april 1995 tot wijziging van het decreet van juni 1991, maar dan wel door het verzekeren van een goede en praktijkgerichte opleiding.
Dat is dan vooral in de basisjaren en het zevende jaar, het vierde doctoraat. Daar is een examen op zijn plaats, en na twee jaar praktijkvoeren zou een evaluatie over de vorderingen voldoende kunnen zijn. Het is aan de universiteit om te bepalen wat de realistische vereisten zijn om een diploma te kunnen afleveren.
Het interuniversitair centrum voor de huisartsenopleiding is momenteel tegelijk organisator, coördinator en ombudsdienst. Aangezien het overleg met deze structuur totnogtoe onmogelijk was over deze materie, zijn de huisartsen in beroepsopleiding nog steeds op zoek naar een onafhankelijke structuur of persoon die erop kan toezien dat de opleiding en het examen op een realistische manier worden ingevuld. In een krantenartikel van maandag jongstleden meldde u, mijnheer de minister, dat u een regelgeving hebt uitgewerkt, waarin de studenten huisartsen in beroepsopleiding slechts één keer zullen moeten betalen voor twee jaar. Bent u ook van plan de inhoud van deze opleiding te laten concretiseren of te laten herwerken, zodat zij de naam academische opleiding waardig is? Een correctie in de huidige toestand van beroepsopleiding voor huisartsen is dringend. Het is onaanvaardbaar dat studenten halfweg het academiejaar nog geen idee hebben over welke materie zij een eindexamen zullen moeten afleggen. (Applaus)
De voorzitter : De heer Keulen heeft het woord.
De heer Marino Keulen (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, ik kan de argumentatie van de heer Matthijs alleen maar bijtreden. Tegenover het inschrijvingsgeld van 17.000 frank staat geen onderwijsaanbod of colleges.
Minister Luc Van den Bossche : Ik weet niet waar u het haalt dat er geen onderwijsaanbod tegenover staat, behoudens een citaat uit de pers van sommige betrokkenen. Niemand uit het parlement heeft zich tot een van verantwoordelijke professoren gericht.
De heer Marino Keulen : Ik heb mij gericht tot professor Herman.
Minister Luc Van den Bossche : Geen enkele van de professoren is door wie dan ook uit het parlement opgebeld. Iedereen komt hier echter met een nog nooit geziene overtuiging zeggen, dat het onderwijsaanbod beneden alle peil is.
De heer Marino Keulen : Mijnheer de minister, ik moet u daarin formeel tegenspreken. We hebben ons wel gedocumenteerd zowel bij de betrokken personen - in casu professor Herman - als de huisartsen in beroepsopleiding, die allemaal zeer eenduidig waren.
Minister Luc Van den Bossche : De huisartsen in beroepsopleiding zijn in actie, mij gaat het om de verantwoordelijke professoren. De professor, die u noemt, behoort niet tot die groep.
De voorzitter : De heer Sannen heeft het woord.
De heer Ludo Sannen : Mijnheer de minister, ik wil u ook tegenspreken, en dan heb ik het niet over een professor, maar wel over iemand die mee instaat voor de inhoudsbepaling van de proef, namelijk de heer Danny Leroy.
Minister Luc Van den Bossche : Mij gaat het om de verantwoordelijke professoren, niet om één of andere ambitieuze, nog niet gearriveerde knaap.
De heer Marino Keulen : Mijnheer de minister, dat is een zware uitspraak, die ik volledig voor uw rekening laat. Uit de gesprekken met de HIBO´s en ook professor Herman blijkt eenduidig, dat er geen onderwijsaanbod is zoals men dat mag verwachten wanneer men zich inschrijft aan de universiteit.
Minister Luc Van den Bossche : Mijnheer Keulen, ik zal u straks van antwoord dienen, maar uw tussenkomst en die van de heer Sannen tonen aan dat u het universitair decreet niet eens hebt gelezen. Ik zal u antwoorden, want dit is de fairplay, maar volgens het decreet zijn de curricula met geestdrift door Agalev goedgekeurd. Curricula behoren tot de verantwoordelijkheid van de universiteit en niet tot die van de minister. Ik zou u dus kunnen zeggen het decreet te lezen, want ik hoef niet te antwoorden. Curricula zijn niet mijn verantwoordelijkheid, dat wordt het pas na doorlichting en visitatie. Ik zal u straks antwoorden ten gronde. Ik ga verder dan wat ik volgens mijn bevoegdheid moet doen. Mag ik u dan ook verzoeken het decreet grondig te lezen?
De heer Marino Keulen : Wanneer men merkt dat iets niet helemaal juist is, dan is het de taak van een volksvertegenwoordiger om dit aan te kaarten. Het is niet zo dat het probleem is opgelost wanneer de volksvertegenwoordiger het decreet uit het hoofd kent.
De heer Ludo Sannen : Mijnheer de voorzitter, ik heb er ontzettend veel moeite mee wanneer de minister schijnt te weten wat iemand zal zeggen nog voor die persoon een tussenkomst heeft gehouden.
De voorzitter : De heer Keulen heeft het woord.
De heer Marino Keulen : Ten tweede. In verband met de examenregeling is het een vreemde zaak dat de studenten, op enkele maanden van de examenperiode, nog steeds niet weten wat van hen wordt verwacht.
Ten derde. Het is wenselijk dat men een sociaal statuut creëert voor de HIBO´s, de huisartsen in beroepsopleiding, waarin de verhouding tussen stagemeester en HIBO wordt geregeld.
Minister Luc Van den Bossche : Het is niet onze bevoegdheid om zo´n contract te maken. Ik ben alleen bevoegd voor de opleiding die door de Raad van State en andere rechtscollege´s als onderwijs is erkend.
De voorzitter : De heer Keulen heeft het woord.
De heer Marino Keulen : Ten vierde. Ik zou het persoonlijk jammer vinden indien deze regeling neerkomt op een soort verkapte numerus clausus, waardoor mensen na een opleiding van negen jaar, niet aan de bak komen. Ik heb wel begrepen, mijnheer de minister, dat u deze toestand hebt geërfd, waardoor u zich hebt moeten aanpassen. Toch komt één en ander over als kunst- en vliegwerk, met een heleboel onduidelijkheden en hiaten tot gevolg. (Applaus bij de VLD en de VU)
De voorzitter : De heer Van Nieuwkerke heeft het woord.
De heer André Van Nieuwkerke (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega´s, net zoals vele collega´s hebben we de voorbije dagen heel wat correspondentie ontvangen van de HIBO´s. Het stoort me dat de verhouding tussen de HIBO en zijn stagemeester niet goed is afgebakend, hetgeen vaak leidt tot allerlei mistoestanden, zoals de vele wachtdiensten, de ondermaatse vergoeding enzovoort. Vanuit het beleid moet orde op zaken worden gesteld.
Een ander aspect dat wordt aangeklaagd heeft betrekking op de academische opleiding, die vaak neerkomt op zelfstudie. Er rijzen ook heel wat vragen over de leerstof. Ook in de academische wereld weet men dit niet precies en weet men evenmin hoe moet worden geëxamineerd.
De voorzitter : De heer Huybrechts heeft het woord.
De heer Pieter Huybrechts (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, geachte minister, collega´s, het decreet-Van Den Bossche regelt de beroepsopleiding voor de huisartsen. Deze beroepsopleiding duurt drie jaar : een academisch gedeelte van één jaar - het zevende jaar doctoraat - en een zogenaamd postacademische opleiding van twee jaar. Bij dat tweede gedeelte hebben de HIBO´s heel wat vragen en problemen.
Bovendien is op dit terrein het decreet-Van Den Bossche in strijd met het decreet-Coens. Het decreet-Coens bepaalt immers dat het onderwijsaanbod en de examenregeling tijdig - voor het begin van het academiejaar - moeten worden geplubiceerd. De HIBO´s, die in hun derde jaar beroepsopleiding zitten, weten nog altijd niet wat hen in mei te wachten staat.
Minister Luc Van den Bossche : Het decreet is pas enkele maanden geleden goedgekeurd. Vanzelfsprekend krijgen de derdejaars pas bij het begin van het academiejaar informatie over het examen. Ze hebben trouwens ook een juridische fictie gekregen, zoals de heer Matthijs heeft uitgelegd. Het gaat om een overgangsregeling. De nieuwe regeling is alleen van toepassing voor degenen die dit jaar in het systeem zijn gestapt. Begin toch niet over de overgangsregeling. Die overgangsregeling werd trouwens door deze Raad unaniem - dus ook door uw fractie - goedgekeurd. Het gaat maar om een overgang. Zoals de heer Matthijs heeft uitgelegd, gaat de discussie over de definitieve regeling, niet over de overgangsregeling.
De heer Pieter Huybrechts : Volgens vele mensen en groeperingen is er geen sprake van een specifieke academische opleiding door de universiteiten. Alles draait rond de stagemeesters die door het ministerie van Volksgezondheid worden betaald.
Minister Luc Van den Bossche : Niet door mijn departement dus.
De heer Pieter Huybrechts : De vraag rijst dan wel waarom de HIBO´s een inschrijvingsgeld betalen van 17.000 voor een opleiding. De HIBO´s zijn wel van plan dat inschrijvingsgeld te betalen. Het Interuniversitair centrum voor huisartsenopleiding moet in theorie voor de opleiding instaan, maar heeft tot nu toe volgens sommigen nog geen enkel uur opleiding georganiseerd. Waarom krijgt dat centrum een extra werkingstoelage van vijfentwintig miljoen frank? De minister heeft in de commissie van Onderwijs gezegd dat het een ondankbare taak is om armoede te verdelen. Me dunkt dat hij hier een uitgelezen kans heeft om vijfentwintig miljoen te recupereren.
Minister Luc Van den Bossche : De heer Vandenbroeke heeft vanmorgen terecht onderstreept dat het basisonderwijs en het universitair onderwijs recht hebben op een inhaaloperatie. Zelfs als die extra toelage voor het Interuniversitair centrum voor huisartsenopleiding niet verantwoord zou zijn - maar dat is ze wel - is elke extra toelage voor de universiteiten verantwoord.
De heer Pieter Huybrechts : Maar vijfentwintig miljoen voor een opleiding die niet bestaat, vind ik veel.
Minister Luc Van den Bossche : Die volgens u niet bestaat?
De heer Pieter Huybrechts : Niet alleen volgens mij.
Minister Luc Van den Bossche : Ik ken ook advocaten die morgen tot actie bereid zijn, indien ze om de vijf jaar zouden worden ondervraagd over hun kennis van het recht.
De voorzitter : De heer Huybrechts heeft het woord.
De heer Pieter Huybrechts : Hoe kan er geëxamineerd worden als er geen onderwijs aan bod komt? Is het trouwens nodig dat men na een opleiding van negen jaar nog examens afneemt? Volgens ons zou het zwaartepunt in het zevende jaar van de opleiding moeten liggen. De huisarts moet het bewijs leveren dat hij of zij alle vaardigheden en beslissingsstrategieën onder de knie heeft, vooraleer hij of zij zelfstandig mag gaan werken. Indien dat niet het geval is, is het daar - alhoewel volgens mij ook al ruim laat - om iemand naar een patiëntenloos artsenleven door te verwijzen.
Ten slotte wil ik terugkomen op de overgangsregeling die voorzien is voor de tweede- en derdejaars in de huisartsenopleiding. Ze worden geacht aan de voorschriften te voldoen, maar als ik het goed interpreteer, is het de bedoeling van het Interuniversitair Centrum om de derdejaars in de beroepsopleiding, in de loop van de maanden april, mei of juni aan een eindproef te onderwerpen. Hoe valt dit te rijmen met een overgangsregeling? (Applaus bij het VB)
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck (Op de tribune) : Geachte voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, ik schrok wel even toen ik de bedenkingen van het forum van de HIBO-studenten onder ogen kreeg, evenals van de reactie van professor De Maeseneer, die één en ander minimaliseerde. Los daarvan, mijnheer de minister, heb ik de indruk dat er iets scheelt. Het is niet zonder reden dat er reacties uit verschillende hoeken komen. Ik denk dat het spreekwoord : geen rook zonder vuur, ook in dit geval geldt.
Minister Luc Van den Bossche : Ik weet niet of het vuur onder het onderwijs brandt of onder het corporatische eigenbelang.
De heer Kris Van Dijck : Dat zou inderdaad kunnen, mijnheer de minister, maar los daarvan heb ik toch een aantal vragen.
Minister Luc Van den Bossche : Ik maak altijd de vergelijking met de advocatuur, die ik goed ken. Ik weet hoe die zou reageren.
De heer Kris Van Dijck : Mijnheer de minister, voor u staat geen advocaat of geneesheer.
Minister Luc Van den Bossche : Gelukkig voor u, u bent een eerbaar man. (Gelach)
De heer Kris Van Dijck : Ik had twee pertinente opmerkingen. U hebt al gedeeltelijk geantwoord op de eerste. Er heerst blijkbaar ongenoegen en onwetendheid in verband met het examen dat binnen drie maanden georganiseerd wordt. Men vraagt zich af welke kennis men daar gaat toetsen. Dat druist in tegen de algemene regel van het op voorhand opstellen van doelstellingen en een consensus rond de te bevragen leerstof. Op dit punt antwoordde u reeds gedeeltelijk naar aanleiding van de tussenkomst van mijn collega´s. Ik wil me beperken tot een tweede punt. Ik kan me niet van de indruk ontdoen, dat men op het terrein de mening toegedaan is, dat dit examen na de negenjarige opleiding een laatste mogelijkheid is om huisartsen in spe toch nog tegen te houden. Men zou toch al vroeger tijdens de voorafgaande zevenjarige cyclus, een beeld moeten hebben van wat deze mensen in hun mars hebben. De academische opleiding is niet onbelangrijk, maar ze moet de studenten wel de kans bieden om op een doelgerichte manier praktijkervaring op te doen, die hen moet helpen in hun toekomstige opdracht.
Anderzijds worden studenten die zich gaan specialiseren om bijvoorbeeld chirurg te worden, niet onderworpen aan een vorm van examen. Dit is een ongerijmdheid waaraan iets moet worden gedaan.
Minister Luc Van den Bossche : Daarin heeft u gelijk, mijnheer Van Dijck. Hier hebben we echter gereageerd onder dwang van een Europese richtlijn. Wallonië heeft die richtlijn naast zich neergelegd. Wij hebben dat niet gedaan en daardoor hebben we deze opleiding, inclusief examen, moeten instellen. Maar u hebt gelijk. Het is niet logisch dat voor huisartsen een dergelijke academische opleiding wordt voorzien, met een eindexamen terwijl dit niet zo is voor even belangrijke opleidingen.
Indien Europa niets onderneemt, moeten we ook nagaan of we geen gelijkaardige standaard hanteren voor andere specialisaties. Daar heeft u 100 percent gelijk in.
De heer Kris Van Dijck : We moeten inderdaad na een tweejaarlijkse praktijkervaring een evaluatie inbouwen. Als we dat niet doen, waar zitten dan de motivatie en de leidraad? We menen inderdaad dat dit examen een evaluatie moet worden : om de vaardigheden te toetsen en om te peilen naar het toepassen van de theoretische kennis.
Minister Luc Van den Bossche : Excuseer, dat was non-verbale communicatie. Ik zei aan de heer Sannen dat ik bij het begin van zijn tussenkomst een minuutje zal afwezig zijn.
De heer Kris Van Dijck : Ik zal afronden, mijnheer de voorzitter. Ik meen dat degenen, die na 9 jaar niet voldoen, toch de kans moeten krijgen om herexamens af te leggen.
Mijnheer de minister, u hebt mijn collega´s een aantal keren onderbroken. Er is in elk geval reden om de zaak eens grondig te bekijken. Ik meen dat er moet gehandeld worden. (Applaus bij de VU en bij de VLD)
De voorzitter : De heer Sannen heeft het woord.
De heer Ludo Sannen (Op de tribune) : Voor de minister hier is, wil ik het even hebben over de cultuur in dit huis. Ik kan niet goed volgen. Iedereen heeft vorige week de agenda van de commissies gekregen. Als u die goed bekeken had, dan zou u gezien hebben dat ik in de commissie van Onderwijs morgen een vraag om uitleg over deze problematiek zou stellen. Iedereen was op de hoogte en gisteren heb ik vastgesteld dat men maandag een actuele interpellatie over dit onderwerp heeft ingediend. Op die manier worden er niet alleen stokken in mijn wielen gestoken maar ook in de wielen van de commissie. Ik vind het niet meer opportuun mijn vraag om uitleg in de commissie te stellen.
De voorzitter : Ik heb dat gezien, mijnheer Sannen. Ik heb het ook in het Bureau gebracht, maar het Reglement laat dit toe. Ik kan dus niet ingrijpen, maar het is niet netjes natuurlijk. We moeten dit onder elkaar regelen. Het komt ook omdat het Reglement soorten van interventies toelaat, maar hiervoor geen echte hiërarchie bepaalt. Dat moeten we toch eens bekijken. U bent een beetje gezien door het feit dat een actuele interpellatie voorgaat op een vraag om uitleg.
De heer Matthijs heeft het woord.
De heer Erik Matthijs : Ik wil reageren op de woorden niet netjes. Ik heb mijn vraag tot interpellatie vrijdag aan mijn fractievoorzitter gestuurd. Daar zat geen enkele bedoeling achter, ik denk dat het onderwerp actueel genoeg is om een interpellatie in te dienen. Ik heb de dagorde pas zaterdagvoormiddag gekregen.
De voorzitter : Mijnheer Matthijs, het Reglement laat dit gewoon toe. Zelfs indien u geweten had dat er een vraag om uitleg ingediend was, kon u dat nog doen.
De heer Erik Matthijs : Zou het in die zin niet interessant zijn dat de mensen van het Bureau hun partij zouden inlichten over de stand van zaken?
De voorzitter : Normaal beslis ik over de actuele interpellaties. Ik heb mijn administratie overigens opgedragen om telkens na te gaan of er per actuele interpellatie over hetzelfde onderwerp ook schriftelijke vragen of vragen om uitleg zijn. Ons informaticasysteem staat echter niet voldoende op punt om hierover onmiddellijk te beslissen. Zodra het informaticasysteem geactualiseerd is, zullen dergelijke problemen zich niet meer voordoen.
Op dit ogenblik kan de situatie echter niet worden verholpen. Mijnheer Sannen, ik heb begrip voor uw standpunt.
De heer Ludo Sannen : Het gaat niet enkel om mijzelf. Er werden twee onderwerpen op de agenda van de commissie geplaatst. Indien enkel mijn vraag op de agenda van de commissie zou staan, zou de minister zich hiervoor speciaal moeten vrijmaken. Op die manier worden er zinloze afspraken gemaakt.
Mijnheer de minister, ik heb daarnet een inleiding gegeven en gezegd dat ik een vraag om uitleg had gesteld. Uw reactie verbaast mij dan ook, vermits ik nog niet eens het woord had genomen. Rekening houdend met het Reglement van dit huis, vind ik dat het eerder om een vraag om uitleg dan om een interpellatie gaat.
We hebben dit decreet mee goedgekeurd en hebben er geen enkel probleem mee om dit toe te geven. Dit decreet was ook nodig. Het gaat hier immers vooral om de uitvoering en de invulling van een decreet dat geen beleidsmaterie is. Het gedeelte dat buiten uw bevoegdheid valt, moet concreet worden ingevuld.
Dit is mijn motivering voor het stellen van mijn vraag om uitleg. Ik begrijp dan ook uw heftige uitval niet, nog vooraleer ik iets had gezegd.
Minister Luc Van den Bossche : Mijn uitval was niet eens heftig.
De heer Ludo Sannen : Maar u was in elk geval wel vooruitziend. Deze vooruitziendheid lijkt mij echter niet altijd correct.
Ik heb mijn vraag om uitleg, die ik morgen in de commissie wilde stellen, uiteraard ingetrokken. Ze was bedoeld om na te gaan of u het probleem onderkent, en indien dit zo is, of u het belangrijk vindt om in te grijpen.
Wat het probleem zelf betreft, hebben de vorige sprekers voldoende juridische argumenten aangehaald en zij hebben de belangen die momenteel door de HIBO´s worden geformuleerd, duidelijk genoeg vertaald. Ik ben niet van plan alle argumenten te herhalen en de hele juridische basis opnieuw weer te geven.
Ik wil wel twee zaken duidelijk maken. De problematiek die hier wordt aangekaart, is immers tweeledig. Enerzijds gaat het over het probleem hic et nunc voor de HIBO´s die in opleiding zijn en een examen moeten doen en die zich - volgens mij terecht - juridisch kunnen baseren op een eerder decreet dat duidelijk bepaalt dat de inhoud van de examens voor de aanvang van het academiejaar moet worden geformuleerd. Op dit vlak staan de HIBO´s sterk. De wettelijke en juridische argumenten die werden aangehaald, zijn correct. Ik verzoek u dan ook in die zin in te grijpen.
Anderzijds gaat het echter ook om een ander probleem, namelijk de opleiding van de HIBO´s zelf. Misschien vond u de man die mij inlichtingen heeft verstrekt, niet bekwaam genoeg, maar ik weet dat hij zich intensief bezighoudt met het bepalen van de inhoud van de HIBO-opleiding. Deze inhoud lijkt me overigens zeer interessant. Bij enkele van de proeven, die op 15 januari werden besproken, zou ik een inhoudelijke vraag kunnen stellen. Ik acht mij echter niet belangrijk genoeg om dit te doen. Het is trouwens ook niet de taak van de minister om dit te doen.
Wanneer men een stageperiode wil afsluiten met een gemeenschappelijke proef, dan moet men ervoor zorgen dat de stageperiode conform is voor alle HIBO´s. Dat houdt dus in dat zowel de stagemeesters als de stagemeester-begeleiders of coördinatoren op dezelfde lijn zitten. Hoe kan je immers examinandi - in dit geval de HIBO´s - een verplichte proef opleggen wanneer de stageperiode voor hen niet op identieke wijze is georganiseerd? Volgens mij staat men op dat punt nog niet ver. Er bestaat bij het ICHO wel een verplichte opleiding voor de stagemeesters-begeleiders, die al ver gevorderd is. De gestarte opleiding voor stagemeesters is echter nog onvoldoende veralgemeend, met het gevolg dat het examineren wordt gehypothekeerd omdat niet alle HIBO´s dezelfde stagebegeleiding krijgen.
Mijnheer de minister, u dient erop toe te kijken dat men, vóór de instelling van een veralgemeende proef, ervoor zorgt dat ook de opleiding wordt veralgemeend, zodat de slaagkansen en de verwachtingen voor de HIBO´s voldoende duidelijk zijn. Ik ken de problematiek ook wel. Het ICHO is een interuniversitair samenwerkingsverband. Universiteiten en professoren staan op hun autonomie. Het is een moeizaam proces geweest om de verschillende afspraken over die opleiding op elkaar af te stemmen. Dit feit mag de opleiding van de HIBO´s echter niet hypothekeren.
Ik vermoed dat de HIBO´s in opleiding nog andere terechte aanmerkingen maken. Het gaat erom dat het ICHO, dat tegelijkertijd de inhoud van de proef en van de opleiding bepaalt en een ombudsfunctie moet waarnemen, zich tegenover hen nogal autoritair gedraagt. De communicatie tussen het ICHO en de studenten verloopt moeizaam. Dat kan te maken hebben met de ingewikkelde structuur van het ICHO, of met het gebrek aan coördinatie en samenwerking ervan. Mijnheer de minister, u zal erop moeten toezien dat de ombudsfunctie voor de HIBO´s wordt gewaarborgd. Dat is immers een recht van alle studenten van het hoger onderwijs. De HIBO´s moeten op een of andere manier betrokken worden bij de hele opleidingsprocedure die door het ICHO wordt uitgetekend. Het zou wenselijk zijn dat u de opmerkingen van de HIBO´s natrekt, en dat u waar nodig intervenieert om deze ombudsdienst te garanderen. Dat recht is immers in het hoger-onderwijsdecreet en dat van de universiteiten ingeschreven.
Ik vraag dat u het voor de huidige studenten in opleiding zou opnemen en hen zou zeggen dat zij het juridisch bij het rechte eind hebben. Voor de toekomstige opleiding dient u de ombudsfunctie voor de HIBO´s te garanderen en toe te kijken op de gelijke stagebegeleiding. Ook hier moet de inspectie een rol spelen. (Applaus bij AGALEV)
De voorzitter : Minister Van den Bossche heeft het woord.
Minister Luc Van den Bossche (Op de tribune) : Ik heb twee voorafgaandelijke opmerkingen. Ten eerste heb ik voor een groot stuk van mijn antwoord advies ingewonnen bij de verantwoordelijke professor De Maeseneer. Ten tweede ga ik er wel mee akkoord dat we er politiek belang bij hebben dat één en ander goed verloopt.
Mij komt het voor dat onze Vlaamse huisartsen in beroepsopleiding via allerlei kanalen hun ongenoegen uiten over de organisatie van de specifieke huisartsenopleiding. Bij het begin van mijn antwoord laat ik nog in het midden of dit ongenoegen terecht of onterecht is. Ik geef toe dat de betrokkenen uitermate spitsvondig zijn in het ventileren van hun ongenoegen, want blijkbaar slagen ze er zelfs in de nodige energie op te brengen om de 20.000ste student te gebruiken om dit ongenoegen te ventileren. Ik vind dat voor elke scherpzinnigheid op zijn minst respect moet worden opgebracht.
In mijn antwoord wil ik op vier zaken uitvoerig ingaan. Ten eerste de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap om de huisartsenopleiding te regelen. Geen van de raadsleden heeft hierover opmerkingen gemaakt, maar ik wil er wel op antwoorden, omdat er in de pers blijkbaar allerlei allusies over zijn verschenen. Ten tweede wil ik ingaan op de problematiek van het inschrijvingsgeld. Ten derde op de inhoud van de opleiding en ten vierde op de evaluatie en het examen.
Vooraf wil ik duidelijk herhalen dat deze Vlaamse Raad unaniem, wat zelden gebeurt, het decreet van april 1995 inzake de huisartsenopleiding heeft goedgekeurd. Daarmee heeft de Vlaamse Raad de opleiding niet louter conform de Europese richtlijn gemaakt, maar deze vergadering heeft er bij dezelfde stemming ook voor gezorgd dat het vrije verkeer van artsen en de onderlinge erkenning van diploma´s en certificaten inzake huisartsen mogelijk werd. Met het oog op de mobiliteit en de tewerkstellingskansen van de betrokkenen was dit een belangrijk element.
Een eerste element is de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap. Wat de beroepsverenigingen ook mogen denken, de opleiding huisartsengeneeskunde is een academische opleiding en dus wetenschappelijk onderbouwd, waarbij - en ik citeer uit het decreet van 1995 - de klemtoon in belangrijke mate ligt op het praktijkgedeelte en waarbij de kandidaat onder deskundige begeleiding en rekening houdend met de decretale voorschriften en met het curriculum, zoals vastgesteld door de universiteiten, grotendeels zelf de eigen leerlijn bepaalt. Dames en heren, de zinsnede grotendeels zelf de eigen leerlijn bepaalt, kreeg uw goedkeuring. Deze academische opleiding werd door de decreetgever ingevoerd ter uitvoering van de Europese richtlijn 93/16 van 5 april 1994. Dat de decreetgever hiervoor bevoegd is, is evident, aangezien het volgens bovenvermelde richtlijn om onderwijs gaat en onderwijs een bevoegdheid van de gemeenschappen is. Dit standpunt is ten minste driemaal bevestigd in adviezen, die de Raad van State op 22 maart 1990, 25 februari 1992 en 10 januari 1995 heeft uitgebracht.
Het advies van januari 1995 is een advies over een ontwerp van ministerieel besluit van de federale minister van Volksgezondheid, namelijk het besluit betreffende de erkenning als huisarts wat het voeren van de titel huisarts betreft. Uit dit advies van de Raad van State citeer ik : het bepalen van de wijze waarop men een bepaald diploma of certificaat behaalt, is een onderwijsaangelegenheid.
De Raad van State zegt verder : in zoverre het ontwerp ertoe strekt de toegang tot de specifieke opleiding in de huisartsengeneeskunde te regelen en de inhoud zelf van de theoretische opleiding te bepalen, treedt het ontwerp van ministerieel besluit op het domein van de gemeenschappen.
De Raad van State besluit : de bedoelde bepalingen dienen uit het decreet te worden weggelaten, omdat ze behoren tot de bevoegdheid van de gemeenschappen.
Deze exclusieve bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap tast uiteraard de bevoegdheid van de federale overheid niet aan om de toegang en de voorwaarden tot de uitoefening van het beroep van huisarts te regelen. Ik leg er de nadruk op dat de federale minister van Volksgezondheid, bevoegd voor het erkennen en verlenen van de beroepstitel, deze enkel verleent, en ik citeer : aan de houders van een door de bevoegde Belgische overheid uitgereikt diploma, certificaat of ander bewijsstuk dat de specifieke opleiding in de huisartsengeneeskunde bekroont. Dit is een citaat uit het ministerieel besluit van 30 april 1993 op de erkenning en het verlenen van de beroepstitel van huisarts.
De bevoegde Belgische overheid waarvan sprake, kunnen enkel de universiteiten zijn die de diploma´s van huisarts uitreiken, conform de decretale voorschriften ter zake. Degenen die de huisarts in opleiding dus voorhoudt dat de erkenningscommissie ook zonder diploma de erkenning en titel van huisarts kan toekennen, misleidt de HIBO´s. Dat moet duidelijk zijn.
Dat de Franse Gemeenschap geen decretale regeling heeft uitgewerkt, vermindert geenszins de juridische geldigheid van het Vlaamse decreet. De problemen, die in de Franse Gemeenschap kunnen ontstaan, vallen onder de politieke verantwoordelijkheid van die gemeenschap.
Tweede punt van deze interpellatie is de problematiek van het inschrijvingsgeld. Zoals voor alle andere academische opleidingen van de universiteiten, moet voor deze opleiding een inschrijvingsgeld worden betaald. De Vlaamse regering zal binnenkort, in onderwijsdecreet VII, voorstellen om het inschrijvingsgeld voor het tweede en derde jaar van de specifieke huisartsenopleiding tesamen vast te leggen op 15.000 frank. Daarbij komt, per academiejaar, 1.000 frank als bijdrage voor de examen- en inschrijvingskosten.
Ik wil de aandacht vestigen op het feit dat dit inschrijvingsgeld specifiek wordt vastgesteld voor de huisartsenopleiding, en lager is dan het gewone inschrijvingsgeld voor alle andere academische opleidingen. Het betalen van dit inschrijvingsgeld is een voorwaarde om te kunnen deelnemen aan de onderwijsactiviteiten, met inbegrip van de stages. Deze betaling is dus ook een voorwaarde om te kunnen deelnemen aan de examens, en bijgevolg ook een voorwaarde om het academisch diploma van huisarts te kunnen verwerven.
De inhoud van de opleiding is het derde aspect van dit dossier. Op basis van de gegevens die ik ontvangen heb, kan ik de bewering dat de opleiding tot huisarts inhoudsloos zou zijn, tegenspreken. De vier ter zake bevoegde universiteiten hebben in een overeenkomst de krijtlijnen voor de huisartsopleiding vastgesteld. Deze overeenkomst bevat onder meer een curriculum dat studieomvang en studiepunten, zowel voor het tweede als voor het derde jaar specifieke huisartsengeneeskunde, omvat. Dit gebeurt voor het academiejaar van start gaat. Dit academiejaar gebeurde dat in juli 1995.
Het Interuniversitair Centrum voor Huisartsenopleiding, dat door de betrokken universiteiten werd belast met de praktische en administratieve organisatie, en met de coördinatie van het tweede en derde jaar van de specifieke opleiding tot huisarts, geeft uitvoering aan deze krijtlijnen. Alle HIBO´s beschikken over een lijst, waarin precies wordt omschreven welke besliskundige, communicatieve en technische vaardigheden de kandidaten tijdens hun opleiding moeten verwerven.
Het is de verantwoordelijkheid en de plicht van de universiteiten om de opleiding tot huisarts in te richten in overeenstemming met de fameuze Europese richtlijn ter zake. De universiteiten zijn van oordeel dat voor een specifieke huisartenopleiding een theoretische opleiding, met enkel hoorcolleges, niet de juiste weg is voor deze opleiding. Ze werken dus bewust met een modulair systeem, waarbij de kandidaten in overeenstemming met hun behoeften en eventueel in overleg met hun begeleiders, bepaalde modules zelf ter hand nemen. De HIBO´s werden voldoende en tijdig geïnformeerd over de vorm en de inhoud van deze opleiding en van de examens.
Ik heb hier de bundel die alle HIBO´s hebben gekregen. Rond 15 april 1995 kregen ze een mededeling over hoe de situatie was na het decreet, over de problematiek van voldoende stagemeesters, over de betekenis van overmacht en over hoe zal worden tewerkgegaan bij overmacht. Kort daarop ontvingen ze een tweede document over de beroepsopleiding tot huisarts. Dit document handelde over de criteria voor de erkenning van stagemeesters in de huisartsengeneeskunde en hun verplichtingen, met enige uitleg over het ministerieel besluit betreffende de criteria tot erkenning van stagemeesters en hun verplichtingen. Dat ging zowel over de algemene bepalingen, als over de procedure, de criteria betreffende de praktijk van stagemeester-huisarts, de taken en de verplichtingen van de huisarts-stagemeester en de criteria voor de erkenning van ziekenhuisdiensten, die bevoegd zijn voor de beroepsopleiding tot huisarts. Een bijlage handelde over de belangrijke wederzijdse verplichtingen en de elementen voor een opleidingscontract. Als voorbeeld werden de minimale regels weergegeven met betrekking tot de verhouding tussen stagemeesters en artsen, die bij hen in beroepsopleiding zijn.
Het derde document heeft als titel : Leren als huisarts in beroepsopleiding. Dit is een tekst voor de HIBO´s zelf, die handelt over zelfstandig leren, de wisselwerking tussen leren en werken, en het begeleid leren. Ten vierde hebben ze allen via een stageplan het KB ontvangen, dat handelt over de problematiek van de stage. Ten vijfde hebben ze een typecontract ontvangen, en ten zesde hebben ze een handleiding ontvangen voor huisartsen in beroepsopleiding in de praktijk van een stagemeester.
Deze handleiding heeft als inhoud : het vinden van een stagemeester, het zoeken ervan, contacten leggen, het kennis maken, mogelijke valkuilen, enkele elementen om rekening mee te houden, contract en afspraken, het contract zelf, de zelfstandigheid, hoe optreden tegenover patiënten, de beroepsopleiding werken en leren, een opsomming over het werken als huisarts, een opsomming over het leren van het beroep, de maandelijkse leeragenda met de verschillende stappen, die zeer pedagogisch werden ingedeeld in beginsituatie, leerdoelen, leer- en werksituatie, hoe, waar en wanneer ga ik leren en evaluatie van wat ze hebben bijgeleerd, actieve leermomenten scheppen, briefing, rapportering, werkoverleg, patiëntenbespreking, feed-back, evaluatie, observatie, vaardigheden, instructie op de gang, instemming, leergesprek, opdrachten, model, de tijd die dat kost, het geregeld overleg en de gespreksmomenten, het eindverslag en -evaluatie.
Een vergelijking met het polleke vasthouden van in het zesde studiejaar dringt zich op.
De voorzitter : De heer Kuijpers heeft het woord.
De heer Willy Kuijpers (Op de tribune) : Mogen die huisartsen ondertussen nog wel werken?
Minister Luc Van den Bossche : Ik hoop het. Maar als ik dit allemaal te lezen krijg en als ik hier hoor dat het allemaal improvisatie zou zijn, dan denk ik soms, maar ik heb een slecht karakter, dat er sprake is van kwade trouw bij de HIBO´s. Ik doe verder. Ik zal deze documenten neerleggen bij de voorzitter, zodat hij een fotokopie bezorgt aan alle leden van de commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid. Op den duur lijkt dit wel op een kleuterschool.
De voorzitter : Mevrouw Maes heeft het woord.
Mevrouw Nelly Maes : Mijnheer de minister, dat was ook één van de problemen. Men vraagt uiteraard een academisch niveau.
Minister Luc Van den Bossche : Mevrouw Maes, dat heb ik niet gelezen.
Mevrouw Nelly Maes : Mijnheer de minister, één van de concrete klachten houdt in dat de zaternamiddagopleiding die gegeven wordt aan de universiteit te Gent, dezelfde stof bevat als het zevende jaar van de algemene opleiding.
Minister Luc Van den Bossche : Mevrouw Maes, dat is niet juist. Vooreerst, gaat het om een gedecentraliseerde opleiding, die zowel in Gent als elders kan worden gevolgd. Verder bestaat de stof wel degelijk uit een uitdieping van elementen die in het zevende jaar werden aangereikt.
Op één punt wil ik met de HIBO´s meegaan. Gisterennacht had ik een telefonisch onderhoud met een geneesheer in opleiding. Het was een rustige, wijze man die niets had van de opwinding van zijn collega´s die in de pers kwamen. Ik heb hem op één punt gelijk gegeven. Eén correctie moet in de toekomst zeker worden aangebracht. Volwassenen, die zeven jaar universiteit achter de rug hebben moeten in een constructief gesprek mee kunnen discussiëren over hun opleiding. Zo een open gesprek moet jaarlijks kunnen plaatsvinden tussen het onderwijsteam en de opgeleiden. Het gaat ten slotte niet om studenten eerste kandidatuur, maar om minimum 25-jarigen met een vrij goed inzicht in het beroep. Ze moeten dus als volwaardige gesprekspartners worden erkend in de discussies over het curriculum. Het uitblijven van zo een discussie kan ik natuurlijk vandaag niet verwijten aan de professoren die de opleiding net en mijns inziens vrij keurig hebben opgestart.
De voorzitter : De heer Sannen heeft het woord.
De heer Ludo Sannen : Mijnheer de minister, ik ben blij met deze verklaring. Want naast de instelling van een ombudsdienst, had ook ik voor dergelijke discussies gepleit.
Ik geloof ook dat de HIBO´s alles hebben gekregen wat u heeft opgesomd. Geen enkele HIBO heeft dat tot nog toe overigens ontkend. Wat u echter niet staande kan houden is dat ze op de hoogte waren van de exameninhoud.
Minister Luc van den Bossche : Mijnheer Sannen, ik kom daartoe.
De heer Ludo Sannen : Mijnheer de minister, pas op 15 januari werd op een vergadering van het ICHO over de examens gediscussieerd. Tijdens deze vergadering werd onder andere de stationsproef, die vroeger deel uitmaakte van het programma, geschrapt.
Minister Luc Van den Bossche : Mijnheer Sannen, mag ik mijn opsomming afwerken? Men mag toch niet vergeten dat het ook voor de huidige studenten om een overgangssituatie gaat. In de vorige brochure werden vijf fasen opgenomen.
Ten eerste, de introductieperiode, één tot vijf dagen informeren en oriënteren, met onderscheid van taak stagemeesters, taak HIBO en leer- en gespreksmomenten.
Ten tweede, een inwerkperiode van 8 dagen à 1 maand, meelopen en reflecteren, opnieuw taak stagemeesters, taak HIBO, leer- en gespreksmomenten.
Ten derde, een periode van begeleid zelfstandig werken van één tot twee maanden, met dezelfde indeling.
Ten vierde, een periode van zelfstandig begeleid werken van negen tot tien maand en met nogmaals dezelfde indeling.
Ten vijfde, een afsluitperiode, van 14 dagen of één maand, met dezelfde drieledige indeling.
In april 1995 geeft ICHO een brochure uit met als titel : Hoe word ik een erkende huisarts? Een informatiebrochure voor kandidaat-huisartsen over de beroepsopleiding huisartsengeneeskunde. (De minister toont een aantal boeken vanop de tribune)
Collega´s, ik zal u de lectuur van deze bundel vanavond besparen, u zal hem allen toegezonden krijgen.
Verder is er : - Beroepsopleiding huisartsengeneeskunde Werkboek voor het tweede jaar, eerste jaar postgraduate opleiding, van augustus 1995.
Dan heb ik hier nog Eindtermen van de beroepsopleiding tot huisarts van februari 1995.
Tot slot nog een toetslijst uitgegeven in september 1995, met een opsomming van alle mogelijke dingen die getoetst worden. Ook dat kan u krijgen.
De voorzitter : Dat zal het parlement veel geld kosten, mijnheer de minister.
Minister Luc Van den Bossche : Mijnheer de voorzitter, het zal het parlement veel geld kosten, maar ik kan er niets aan doen als mijn dierbare collega´s bijna alles geloven wat de pers schrijft. De pers schrijft wat men hen zegt, maar vergeet dit te controleren omdat hun oversten geen geld hebben om hen verdiende tijd te geven om het te controleren. Ik heb het mee willen brengen omdat ik enigszins geschokt ben door de wijze waarop berichtgeving gemanipuleerd kan worden. Ik zeg dus niet dat deze opleiding het einde van het einde is. Professor De Maeseneer zal de eerste zijn om te aanvaarden dat dit vatbaar is voor verbetering, via een gesprek met de deelgenoten aan de opleiding. Alleen is het niet juist wat sommigen, die publicitair ingehuurd werden, vertelden over het feit dat er geen opleiding en geen voorbereiding is en dat dit een schandaal is. Daar wil ik me sterk tegen afzetten : het is immers ingegeven door andere huisartsen, uit vrees dat zij ooit, iedere vijf jaar, door de federale minister getoetst zouden worden op hun bekwaamheid in de uitoefening van hun beroep. Of dit nu terecht is of niet laat ik hier buiten beschouwing. De nu uitgedachte modules worden aangeboden in de vorm van interuniversitair georganiseerde opleidingsbijeenkomstem. Daar zal toch elkeen voorstander van zijn : voor één keer zijn we interuniversitair. Verheug u, collega´s van de Volksunie en Agalev!
De heer Ludo Sannen : Ik verheug me erop.
Minister Luc Van den Bossche : Dank u, ik ben blij dat u zich verheugt. Tijdens deze bijeenkomsten zullen de vaardigheden kunnen worden ingeoefend. Daarnaast zijn ook specifieke pakketten beschikbaar, die op vraag van de kandidaten in seminaries worden aangeboden. Bemerk dus hoe vraaggestuurd dit alles is! Deze pakketten worden alleen aangeboden als er een vraag is vanwege kandidaten. De samenwerking van de universitaire huisartsencentra staat borg voor de wetenschappelijke en didactische kwaliteit van deze bijeenkomsten en pakketten. Er is dus een academische controle, niet zoals wat er nu gebeurt met de bijscholing van artsen. In september werd ik zo bijvoorbeeld in Oostende uitgenodigd om over de numerus clausus en numerus fixus te spreken. Gedurende een klein ogenblik, bij het binnenkomen van de zaal, dacht ik dat ik populair geworden was, daar er 500 aanwezigen waren in dat casino. Op het einde van mijn toespraak besefte ik echter dat niet mijn populariteit groot was, maar dat het ging over het feit dat ze allen een stempel kregen in het kader van de beroepsopleiding, omdat ik daar gesproken had. (Gelach)
Arme patiënten : ik ken niets van geneeskunde, maar ze kregen wel een stempel. Dit is het natuurlijk niet : de geneesheren zijn er tevreden over, want het is academisch gecontroleerd. Voor de huisartsen zal ik niet meetellen als studiemoment. O droefheid voor de huisartsen, natuurlijk, daar ze me niet zullen kunnen genieten! O vreugde voor de patiënten, daarentegen, die ten minste ernstige mensen zullen krijgen!
De stage blijft dus, in overeenstemming met de Europese richtlijn, het belangrijkste leermoment van de opleiding. Dat werd ook bekrachtigd door het decreet. Met het oog daarop wordt een kwalitatief netwerk van academische opleidingsplaatsen bij erkende huisartsstagemeesters uitgebouwd.
Ik geef toe en onderlijn dat dit een zorgvuldige en geleidelijke opbouw noodzaakt. Zowel de heer Matthijs als de heer Sannen hebben wat dat betreft gelijk. Toch zullen, niettegenstaande de voorspellingen van vorig jaar - herinner u wat de Cassandra´s der huisartsengeneeskunde toen allemaal voorspelden, er in 1996 toch al 225 van deze stagemeesters actief deelnemen aan het opleidingsprogramma voor stagemeester. Ze zullen dus niet zomaar aanvaarden een stage te doen, maar zullen zichzelf verplaatsen om deel te nemen aan opleidingsprogramma´s om waardevolle stagemeesters te zijn. Bovendien verzekert het ICHO dat er momenteel voldoende stageplaatsen voor huisartsen zijn, rekening houdend met de vraag. Ten opzichte van wat ik het vorige jaar hoorde, toen elkeen in dit parlement me voorspelde dat er te weinig zouden zijn, is dit merkwaardig maar waar. Ook daar heeft de pers zich vergist. Een en ander betekent dat er dus werk gemaakt is van kwaliteitsbevordering van de stagepraktijken via coördinatie en onderlinge toetsing. De kandidaat-huisartsen bespreken in het huidige systeem hun stage-ervaringen tijdens de stage in veertiendaagse seminars.
De seminars zijn in feite knooppunten van reflectie, van toetsing van de praktijk aan de theorie en van theorie en praktijk. Het zijn ook knooppunten van thematische behandeling van gemeenschappelijke leerbehoeften van de groepsleden. Teneinde de toegankelijkheid te vergroten, worden deze universitaire seminars op verschillende plaatsen georganiseerd.
Geloof me echter vrij, de universiteiten vragen niet liever dan dat we zeggen dat dit alleen binnen de universiteiten dient te gebeuren. Zij hebben het nu op dertig verschillende plaatsen in Vlaanderen gedaan om het gemakkelijker te maken, waardoor de trajecten voor de HIBO´s tot een minimum beperkt zijn. Als men dit niet-universitair zou vinden binnen deze vergadering, wil ik hen wel aanbevelen het enkel binnen de vier universiteiten te doen. Ik lees in de krant dat een en ander niet ernstig wordt genomen, want het wordt in Zottegem georganiseerd. In Zottegem kan natuurlijk evengoed iets verstandigs doorgaan als in Gent. Het kan ook in Aalst of Dendermonde doorgaan, en dat zou net zo valabel zijn als de gesprekspartners.
De universiteiten mogen volgens ons eigen decreet van 1991 geen academisch diploma afleveren zonder een evaluatie in de vorm van een examen. Mij wordt door de betreffende onderwijsverantwoordelijke meegedeeld dat de inhoud van het examen is aangepast aan de aard van de opleiding.
In tegenstelling tot wat sommigen hebben beweerd zal bij de eindbeoordeling voor 50 percent rekening worden gehouden met de evaluatie van de praktijkstage en niet voor 30 percent. De overige 50 percent komen tot stand via enerzijds een kennistoets en anderzijds een mondelinge verdediging van een case-study, de zogenaamde case-reports. Dat is de HIBO´s bekend.
De kennistoets wordt bovendien opgebouwd aan de hand van internationale standaarden. Zowel Nederland als het Verenigd Koninkrijk zijn op dit ogenblik toonaangevend op het vlak van opleiding en selectie van huisartsen. Er is voor de bepaling van deze toets een beroep gedaan op de knowhow en ervaring van professor Vandervleuten, hoogleraar aan de Rijksuniversiteit van Limburg en staflid voor de Nederlandse Vereniging voor Medisch Onderwijs, en professor Lesley Southgate, hoogleraar aan de London School of Medicine and Chief Examinator of the Royal College for General Practitioners. De kennistoets is gericht op de door de huisarts in concrete omstandigheden op te lossen problemen of te nemen actie. Dit is niet zomaar geïmproviseerd.
De voorzitter : De heer Sannen heeft het woord.
De heer Ludo Sannen : Ik ben het met u eens, mijnheer de minister, maar de inhoud van deze proef is de HIBO´s nog maar vrij recent bekend. Het gaat er mij louter om of dit een voldoende reden zou zijn om de examens in twijfel te trekken, juridisch gezien hebben ze wat dat betreft gelijk.
Minister Luc Van den Bossche : Het gaat om twee maanden, maar als ik het geheel overschouw, moet ik besluiten dat er met kwade trouw desinformatie is verspreid door deze organisatie. De kennistoets zal interuniversitair en op hetzelfde moment moeten worden afgenomen. Dit is weer een moment waarop sommige leden zich moeten verheugen, want het is mogelijk dit interuniversitair en op hetzelfde ogenblik in Vlaanderen te doen. De verschillende items van deze test zullen op hun validiteit en betrouwbaarheid achteraf - en dat weten de studenten ook al enkele maanden - worden beoordeeld via geijkte procedures. Het is niet eens zo dat men nu heeft beslist dat dit de gangbare procedure zal zijn tot in het jaar stillekens, na de examens zal dat opnieuw volgens de geijkte procedures worden beoordeeld. De verdediging van de gevalstudie bestaat uit een mondelinge proef, waarbij de studenten voorbereide praktijkgevallen presenteren aan een interuniversitaire jury. In de evaluatie wordt nagegaan in welke mate de student in staat is om een wetenschappelijk verantwoorde huisartsengeneeskundige onderbouwing van zijn beleid te documenteren ten aanzien van zijn patiënt.
Naast de beoordeling van de kandidaten zal de eindproef ook op systematische wijze gegevens opleveren die voor de bijsturing van de opleiding noodzakelijk zijn. Deze wijze van evalueren geeft duidelijk een toegevoegde waarde aan de wijze van examineren, zoals die tijdens de eerste zeven jaren van de opleiding gebeurde. Het is geen herhaling, noch naar vorm, noch naar inhoud.
Ik ben het er niet mee eens dat de opleiding, zoals die nu wordt georganiseerd, op improvisatie zou berusten. Het gaat hier om een kwalitatief goed uitgebouwde academische opleiding, waarbij de kandidaat-huisartsen voortdurend worden betrokken bij de uitbouw van de inhoud en het proces van evaluatie. Ik voeg daaraan toe dat dit in de toekomst nog meer zou moeten gebeuren. Er worden permanent inspanningen geleverd om via procedures van kwaliteitsbevordering, verbeteringen aan te brengen. Een belangrijke uitdaging in dat verband betreft de organisatie van gerichte leersituaties, seminars, opleidingsbijeenkomsten, individueel werk en studieopdrachten. Elke kandidaat zou een maximaal geïndividualiseerd curriculum moeten doorlopen, dat hem in staat stelt om voldoende bekwaamheid als huisarts te verwerven. Conceptueel komt de opleiding in grote lijnen overeen met buitenlandse opleidingen. Ik ben ervan overtuigd dat de opmerkingen die door de HIBO´s werden gemaakt totaal ten onrechte zijn. Ik wens hier dan ook alle eer te bewijzen aan professor De Maeseneer en zijn team, die op korte termijn een wetenschappelijk onderbouwde prestatie hebben geleverd. (Applaus bij de VU)
De voorzitter : De heer Huybrechts heeft het woord.
De heer Pieter Huybrechts : Moeten de HIBO´s tijdens die overgangsfase een examen afleggen?
De voorzitter : Minister Van den Bossche heeft het woord.
Minister Luc Van den Bossche : Die overgangsfase heeft een dubbel karakter. Enerzijds zal men een soort juridische fictie hanteren, anderzijds zal men al gedeeltelijk gebruik maken van het examensysteem. Het is evenwel duidelijk dat het systeem tijdens het eerste jaar niet in al zijn gestrengheid kan gelden, gezien de betrokken studenten één jaar niet onder dit systeem hebben gefunctioneerd. Daarna zal het systeem in al zijn volheid spelen.
De voorzitter : De heer Matthijs heeft het woord.
De heer Erik Matthijs : Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. Ik stel vast dat in het Reglement een spreektijd is voorzien voor interpellanten. Mag ik voorstellen, mijnheer de voorzitter, om dat ook voor ministers in te voeren?
De voorzitter : Minister Van den Bossche heeft het woord.
Minister Luc Van den Bossche : Door uw vraag werd ik ertoe verplicht professor De Maeseneer uitvoerig te aanhoren. Ik heb dus veel bijgeleerd.
De voorzitter : Zelfs indien dit in het Reglement zou worden opgenomen, bestaan er mensen op wie geen Reglement past. (Gelach)
De heer Matthijs heeft het woord.
De heer Erik Matthijs : Er is sprake van een academische opleiding. Men betaalt 17.000 frank inschrijvingsgeld, dus er zijn lessen in auditoria. U heeft dat heel duidelijk uitgelegd.
Het is ook erg belangrijk dat de huisartsen na zeven jaar kunnen meedenken over de evolutie van de opleiding en de wijze van examineren.
De voorzitter : Minister Van den Bossche heeft het woord.
Minister Luc Van den Bossche : Ik hoop dat afgestudeerde artsen ook beseffen, dat er andere methoden mogelijk zijn dan conservatief onderwijs.
De heer Ludo Sannen : Mijnheer de minister, ik wil nog even opmerken dat de heer Leroy, de persoon die mij heeft geïnformeerd over de opleiding, één van de medewerkers is van professor De Maeseneer. De heer Leroy heeft mij de opleiding uitgetekend. Ik heb in mijn uiteenzetting duidelijk gemaakt dat deze opleiding mij zeer degelijk lijkt. Ik heb enkel opmerkingen gemaakt aangaande de betrokkenheid van de HIBO´s bij de verdere evaluatie in de toekomst. Voorts denk ik dat een ombudsdienst noodzakelijk is, zeker wat betreft de opvolging van de stages en de stagebegeleiding. Op dit vlak kunnen er conflicten ontstaan tussen HIBO´s en stagemeesters, wat op dit ogenblik trouwens reeds het geval is.
Minister Luc Van den Bossche : Mijnheer Sannen, misschien is dit noodzakelijk, maar anderzijds zijn ombudsdiensten ontstaan om de zwakken te beschermen. Ik verwijs in dit verband naar de literatuur van de jaren ´50 in de Noordeuropese landen. Ik zie afgestudeerde artsen echter niet onmiddellijk als intellectueel zwakke figuren. Ik denk dat ombudsdiensten op andere plaatsen meer nodig zijn. Indien artsen niet weerbaar zijn, wat moet de rest van de maatschappij dan denken?
De heer Ludo Sannen : Mijnheer de minister, bij elke universitaire opleiding voorziet u in de oprichting van ombudsdiensten. Op elke plaats waar er examens worden ingericht, moet de mogelijkheid bestaan zich te wenden tot een ombudsdienst.
Minister Luc Van den Bossche : Dat is geen enkel probleem. Volgens het Reglement van de universiteiten van Gent en van Leuven is de bestaande ombudsdienst de facto beschikbaar voor de huisartsen. Op de twee grootste universiteiten van Vlaanderen is uw vraag dan ook totaal niet van toepassing. Ik weet niet of het Reglement van de twee andere universiteiten op dit vlak hetzelfde bepaalt, maar ik vermoed dat dit het geval is.
De voorzitter : Het incident is gesloten.