Plenaire Vergadering van 17/01/1996
Actuele interpellatie van de heer Steve Stevaert tot de heer Leo Peeters, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Stedelijk Beleid en Huisvesting, over de mogelijkheid van de lokale besturen om gebruik te maken van de lage rentevoeten
De voorzitter : Aan de orde is de actuele interpellatie van de heer Stevaert tot de heer Peeters, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Stedelijk Beleid en Huisvesting, over de mogelijkheid van de lokale besturen om gebruik te maken van de lage rentevoeten. (Rumoer)
Degenen die de zaal willen verlaten, gelieve dat ook snel doen. Dan kunnen we onze werkzaamheden op een efficiënte manier voortzetten. (Gelach)
De heer Stevaert heeft het woord. Mijnheer Stevaert, vanaf het ogenblik dat u uw stem verheft, zal alles hier stil worden.
De heer Steve Stevaert (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, terugtrekken is niet de gewoonte van de Limburgers, maar we zullen het kort houden. (Gelach)
Mijnheer de voorzitter, geachte collega´s, mijnheer de minister, de schuld van de steden, gemeenten en provincies in Vlaanderen is op een historisch hoogtepunt. De rentevoeten bevinden zich op een historisch laagtepunt. De Vlaamse steden en gemeenten zitten in een strak financieel carcan.
Als voorbeeld schets ik de situatie van een stad die ik vrij goed ken : Hasselt. Daar gaat 42 of 43 percent van de middelen naar personeel. Dit percentage zal in de toekomst zeker niet afnemen. De collega´s burgemeesters en schepenen weten dat, gezien de krachtlijnen van minister Kelchtermans. De schuld en de beheerskosten in Hasselt zijn wel opgelopen tot 32 percent. Dat betekent dat er voor zo een stad of gemeente slechts 24 of 25 percent overblijft om mee te besturen. Daarmee moet al de rest gebeuren, waaronder bijvoorbeeld de overdrachten naar het OCMW.
Dit is een zeer precaire situatie. Men kan inderdaad de inkomsten enigszins verhogen door meer belastingen op te leggen. Men kan misschien nog iets besparen, maar besparen op 25 percent van de totale middelen is heel erg moeilijk. De enige mogelijkheid om nog goed te besparen, ligt derhalve bij de banken. In Vlaanderen hebben heel wat steden en gemeenten immers leningen lopen aan acht, negen, tien en zelfs meer percent.
In Vlaanderen en België is het de gewoonte dat men zich voor dit soort financieringen tot het Gemeentekrediet richt. Op dat vlak kan men echter de concurrentie laten spelen.
De concurrentie onder de banken laten spelen wordt alsmaar moeilijker, als we de recente evolutie bekijken. Een bepaalde mijnheer in Wallonië heeft immers een beetje financiële luxeproblemen en vindt het nodig dat er in België een grote superbank wordt geconcipieerd. Dit zou betekenen dat de steden en gemeenten die aandeelhouder zijn van en de eerste betrokkenen zijn bij het Gemeentekrediet, zich nog maar eens moeten richten tot een eventuele nieuwe instelling. Het is niet mijn gewoonte om op elke slak communautair zout te strooien. Als ik evenwel de logica van de staatshervorming begrijp, is dit geen bevoegdheid van de federale overheid, maar in eerste instantie van de steden en gemeenten en de provincies. Een bevoegdheid van de Vlaamse voogdijoverheid kan het ook nog zijn.
Terug naar het Gemeentekrediet. Indien men de concurrentie zou willen laten spelen, kan men zich wenden tot de buitenlandse banken om te proberen het Gemeentekrediet onder druk te zetten en gunstige voorwaarden te krijgen. Maar dit lijkt me een zeer eigenaardige retoriek na alle verankeringsretorieken die we horen op het Belgische en Vlaamse niveau. En of dit een gelukkige evolutie is, is nog maar de vraag.
Daarom pleit ik voor een andere optie. Laten we de concurrentie zo hard mogelijk spelen en indien dit soelaas brengt, des te beter. Maar de cruciale vraag is waarom steden en gemeenten zich niet rechtstreeks tot de markt mogen richten? Het kan hierbij gaan om de burger, intercommunales, bedrijven of zelfs rijke gemeenten die op een bepaald moment eventueel inschrijven op een lening van een andere gemeente. Wat is daartegen in te brengen? In elk geval is het zeer interessant voor de mensen, want ze krijgen op dit moment historisch lage, bijna onbegrijpbare renten aangeboden door de banken. Ze vernemen via het gemeentelijke infoblad dat de stad of gemeente 8 of 9 percent moet betalen.
We zouden de koek in twee kunnen snijden en hetzelfde kunnen doen als de banken. Want wat doen de banken? Die richten zich ook naar de markt. Ze halen het geld op bij de intercommunales, de burgers en de bedrijven en stellen het ter beschikking van de steden en gemeenten. Waarom zouden steden en gemeenten zich niet kunnen richten tot de markt? Ik ben er zelfs van overtuigd dat ze hier geen toelating voor nodig hebben of dat er geen verbodsbepaling op dit vlak is, wat de minister ook moge denken. Ik ken de regelgeving dienaangaande niet. Het zou echter goed zijn, moest men in de staatshervorming de provincie, waar we toch regelmatig over spreken en die ons in Limburg nauw aan het hart ligt, een opdracht geven. De provincie is immers in eerste instantie de voogdijoverheid om de steden en gemeenten te begeleiden, ervoor te zorgen dat ze zo efficiënt mogelijk hun middelen kunnen beheren en zo goedkoop mogelijk kunnen binnenhalen, en dat de burgers of diegenen die middelen hebben, zoveel mogelijk krijgen voor de middelen die ze ter beschikking stellen. Dan hebben we wat minder banken nodig. Ik behoor niet tot een extreem-linkse fractie, maar dan halen we misschien het geld waar het zit. Ik ben benieuwd naar het antwoord van de minister. (Applaus bij de SP)
De voorzitter : Minister Peeters heeft het woord.
Minister Leo Peeters (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, collega´s, collega Stevaert heeft, met cijfers in de hand, een probleem geschetst dat dramatische vormen begint aan te nemen. Het wordt voor gemeentebesturen steeds moeilijker om een begroting in evenwicht in te dienen, en men moet meer en meer overschotten gebruiken om dat evenwicht te bereiken. Ik heb collega Beysen, en andere voorgangers, dit in deze Raad vroeger ook horen zeggen...
De voorzitter : De heer Vermeiren heeft het woord.
De heer Francis Vermeiren : U zegt dat de toestand dramatisch is. Maar is deze dramatische toestand niet mede ontstaan dank zij het beleid van de verschillende regeringen die meer en meer lasten aan de ondergeschikte besturen hebben opgelegd? Is dat niet de hoofdreden voor deze dramatische toestand?
Minister Leo Peeters : Collega, een objectieve analyse van de cijfers toont aan dat u het niet bij het rechte eind hebt. Dit is geen nieuw probleem. Ook mijn voorgangers hebben deze problematiek naar voor gebracht. Wel is zo dat de toestand vereist dat we het probleem ten gronde aanpakken. De toestand is niet meer houdbaar, nu vele gemeentebesturen maximaal in hun reserves moeten putten om een begrotingsevenwicht te bereiken.
De voorzitter : De heer Taylor heeft het woord.
De heer John Taylor : De toestand is dus dramatischer dan vijf of tien jaar geleden. Men zou over cijfers moeten kunnen beschikken.
Minister Leo Peeters : Ik denk dat de discussie over rijkere en armere gemeenten reeds vaker werd gevoerd : dat is een aspect van het probleem. Ook het verschil tussen steden met en zonder een centrumfunctie, met bijhorende voorzieningen, vormt een aspect.
De heer Francis Vermeiren : Indien u gelijk hebt dat de toestand verslechtert, dan betekent dat toch dat er recent zich een trend heeft afgetekend die dat in de hand heeft gewerkt? Ik geloof dat we met zeer velen zijn die over de nodige ervaring beschikken om te mogen stellen dat deze dramatische toestand het gevolg is van opgelegde verplichtingen.
Omdat u van het dramatische karakter van de toestand bent overtuigd, bent u de gepaste ambassadeur om binnen de regering ervoor te zorgen dat er komaf wordt gemaakt met allerlei verplichtingen die decretaal werden opgelegd. Ik stel bijgevolg de vraag : wat bent u van plan om, naast het financiële probleem waar onze collega over sprak, daaraan te doen?
We hebben de laatste weken zeer interessante debatten en discussies, maar een oplossing hebben we nog niet gevonden. We hebben altijd met hetzelfde resultaat, en dit is altijd ten laste van de steden, de gemeenten en de burgers. We moeten daar oog voor hebben en ik ben dan ook zeer geïnteresseerd in uw visie.
De voorzitter : De heer Coens heeft het woord.
De heer Joachim Coens : Mijnheer Vermeiren, u zegt terecht dat we moeten afstappen van de verplichting, maar daarnet heeft u gestemd voor de verplichting van het gemengd onderwijs. Ook dat heeft voor vele gemeenten financiële gevolgen.
De voorzitter : De heer Taylor heeft het woord.
De heer John Taylor : De minister zei in het begin dat de toestand dramatischer is geworden. Heeft de minister cijfers over de financiële situatie van de gemeenten in heel Vlaanderen, in vergelijking bijvoorbeeld met vijf of tien jaren geleden? Ik ga akkoord dat er in sommige gemeenten een groot probleem is, zeker in de grootsteden. Is de algemene financiële toestand van de gemeenten slechter dan vijf of tien jaar geleden?
De voorzitter : Minister Peeters heeft het woord.
Minister Leo Peeters : Mijnheer Taylor, ik heb niet gezegd dat het hier gaat over een probleem voor alle gemeenten. Die cijfers zijn ter beschikking. Het Gemeentekrediet houdt deze ter beschikking en geeft deze op elke moment vrij voor alle mogelijke wetenschappelijke analyses.
De voorzitter : De heer Kenzeler heeft het woord.
De heer André Kenzeler : Wanneer het gaat om de verslechtering van de financiële toestand, moeten we uitgaan van de wet van 1996 van het Hulpfonds. Vervolgens diende men in 1982 maatregelen te nemen om de financiën te beheren. Sommige gemeenten en steden hebben saneringsleningen ontvangen. De overheid heeft op dat moment maatregelen genomen om de financiën te beheersen. Bij de volgende gemeenteraadsverkiezingen is de financiële situatie verbeterd. Als we de moeite willen doen om er enige lectuur op na te slaan, zien we dat zonder een meer voorzichtiger financiële politiek iedere stad of gemeente het moeilijk moet hebben, zonder dat ze dan nog iets komen pikken - zoals ik daarnet al zei. De desbetreffende gegevens zijn voorhanden.
De structuur van iedere gemeente of stad verschilt en sommige steden en gemeenten zijn van nature rijk. Een mooie parameter hiervoor is het kadastraal inkomen ten aanzien van het aantal wegen. De Vlaamse Vereniging van Steden en Gemeenten kan u deze gegevens bezorgen. Maar u zou moeten teruggaan tot 1976 en 1970, ten tijde van de fusies. De toenmalige burgemeester van Hasselt zei toen in een inleiding voor de Vereniging van de Steden en Gemeenten dat de fusies zouden leiden tot besparingen. De man heeft zich vergist en heeft dat later ook toegegeven. Ook de fusies hebben gezorgd voor een meerkost. Als we alleen al maar denken aan het aantal personeelsleden. Waarom moeten bij een fusie van elf gemeenten er nog elf kerkhoven zijn? Dat wordt echter allemaal in stand gehouden. Is dat rationalisering? Die vraag moeten we ons ook stellen.
Minister Leo Peeters : We hebben het proces van het verleden gemaakt. We zijn ertoe bereid om dat voort te zetten in de commissie. We moeten dat doen : ik pleit voor een globaal debat over deze problematiek. Herverdeling van de fiscaliteit is nodig. Daarover heersen verschillende opvattingen. De heer Beysen heeft een mogelijkheid geopperd, evenals mevrouw Demeester. Als we een dergelijk debat voeren, moet het een globaal debat zijn en niet eentje dat louter gericht is op de personenbelasting. Dan kom je wel tot een herverdeling van de gekende inkomsten van loon- en weddetrekkenden, maar het moet dan ook een debat worden over het vermogen, het onroerend patrimonium en de onroerende voorheffing. We kunnen enorme verschillen tussen de gemeenten of steden vaststellen. Heel de problematiek van vennootschapsbelasting moet daarbij worden betrokken. Dit alles maar om te zeggen dat een globaal debat nodig is.
Dan mag men ook niet beweren - zoals dat vanochtend wel gebeurde - dat dit niet belastingverhogend zou zijn, want bij herverdeling en als men een beroep doet op een stuk solidariteit waardoor middelen van de ene plaats naar de andere worden overgeheveld dan zal er op de eerste plaats naar recuperatie van die middelen worden uitgekeken. Die zoektocht naar nieuwe middelen zal her en der belastingverhogingen meebrengen.
Ik ben het met u eens dat dit debat globaal moet worden gevoerd, maar dat neemt niet weg dat het moet passen in het regeerprogramma. Een belangrijk punt in dat programma is het respect voor de autonomie van de gemeenten.
Ik snij dat punt onmiddellijk aan.
De heer John Taylor : Mijnheer de minister, als ik u en ook mevrouw Demeester zo hoor, heb ik de indruk dat de Vlaamse regering sterk in de plaats van de gemeenten begint te denken. De Vlaamse regering is een deel van haar regeerprogramma aan het vergeten.
Minister Leo Peeters : Mijnheer Taylor, ook vanmorgen heb ik die bedenking gemaakt. Zal de regering zich vergrijpen aan de gemeentelijke autonomie en zich in de plaats stellen van de gemeenten?
Men wil ons een financieel keurslijf aanmeten, belastingverhoging zou niet mogen. Maar op een aantal plaatsen zal naar andere middelen moeten worden gezocht. De gemeenten die enige solidariteit willen opbrengen, zullen hun eigen inwoners nog altijd dezelfde service en diensten moeten kunnen aanbieden. Men kan dus het belastingverhogende karakter van dit beleid niet ontkennen. Moet de centrale overheid ingevolge daarvan nu een fiscaal beleid aan de gemeenten opleggen?
De heer Francis Vermeiren : Mijnheer de minister, mogen we u vragen zeer duidelijk stelling te nemen, want ik kan me identificeren met de interpretatie van de heer Taylor. Ik had het gevoel dat u een pleidooi hield tegen de gemeentelijke autonomie, maar u kennende zou me dat verwonderen.
Wanneer ik me echter bepaalde standpunten en verklaringen van uw nationaal voorzitter tracht te herinneren, dan begin ik toch te vrezen. In uw antwoord aan de heer Taylor blijft u pleiten tegen een gemeentelijke autonomie en voor meer inmenging.
Het is mede door de interventies opgelegd door de centrale overheid, dat de gemeenten in financiële problemen komen. Maar u gaat nog verder en pleit voor solidariteit. Ik vind dat een mooi principe dat we de solidariteit op elk niveau in de hand werken. Maar deze taal klinkt in de mond van de bevoegde minister toch zeer gevaarlijk.
Minister Leo Peeters : Mijnheer Vermeiren, ik geloof dat u mij niet hebt begrepen heeft of misschien wilt u me niet begrijpen.
De heer Francis Vermeiren : Mijnheer de minister, om alle misverstanden uit de wereld te helpen, wil ik daarover duidelijkheid.
Minister Leo Peeters : Mijnheer Vermeiren, daarover kan geen misverstand bestaan. Ik heb inderdaad een opmerking gemaakt over de gemeentelijke autonomie en heb ook de reactie ter zake van deze ochtend in herinnering gebracht. Als het debat overkoepelend wordt gevoerd, moet dit gebeuren in samenwerking met de bevoegde organisaties. Ik denk overigens dat er bereidheid tot meer solidariteit bestaat. Ik stel voor dat we de Vereniging van Steden en Gemeenten en de Vereniging van Vlaamse Provincies bij het debat betrekken. Op die manier zullen we de gemeentelijke autonomie respecteren.
Op de vraag van de heer Stevaert over de financiële markt, moet nadrukkelijk worden geantwoord dat het zogenaamde monopolie van het Gemeentekrediet ten overstaan van de lokale besturen eerder op een indruk berust dan op wettelijke bepalingen. Die bevoorrechte positie is doorheen de jaren onder meer door de verstrekte dienstverlening opgebouwd. Het feit dat de gemeenten aandeelhouder zijn, heeft die indruk enkel versterkt.
Ik ben trouwens van mening dat bij de inwerkingtreding van de Europese Muntunie het aanbod zich zal uitbreiden. In het licht hiervan moeten vooral ook de gemeenten zelf zich heel goed voorbereiden op die nieuwe situatie. Als de knowhow hiervoor aanwezig is in de gemeenten, dan moet die worden ingezet voor het bedingen van de beste voorwaarden op de markt.
Dat is de vindingrijkheid en de creativiteit die nu vanuit de besturen moet worden gegenereerd. Wat de vraag naar de volksleningen betreft : er is geen enkele wettelijke hinderpaal. Mijnheer Stevaert, als de stad Hasselt dat morgen wil doen, dan kan zij dat doen. Het kan wellicht een goed experiment zijn.
We moeten echter lessen trekken uit de geschiedenis. Dit systeem werd vroeger toegepast : een aantal steden en gemeenten hebben dit geprobeerd, maar zijn er ook vrij snel van terug gekomen. Het is volledig in onbruik geraakt, omdat het enorme verantwoordelijkheden meebracht. De belangrijkste van deze verantwoordelijkheden is de waarborg van terugbetaling, die je inderdaad ook moet kunnen geven. Daar hebben we te maken met het probleem van de kredietwaardigheid van steden en gemeenten. Dit betekent dat zij voor een deel die waarborg niet hebben. Ook zal dit alles niet mogelijk zijn zonder het akkoord van de federale Minister van Financiën, waarbij de bankcommissie tegelijkertijd heel strenge voorwaarden en modaliteiten zal bepalen waaraan zal moeten worden voldaan.
Heeft men de kennis en de nodige mensen om dit te doen, dan is men een stuk beter geplaatst om te kijken hoe we de concurrentie kunnen laten spelen. Ik moet u er niet van overtuigen dat dit mogelijk zou zijn. Als we er even over nadenken, kunnen we beter die richting uitgaan in plaats van onszelf als bank te profileren. Ik herhaal echter dat ik er geen bezwaar tegen zou hebben, ten voordele van alle steden en gemeenten, het experiment te wagen. U moet echter weten dat u een initiatief op heel lange termijn neemt en u zich aan heel wat bindt : u zult immers de garantie moeten geven dat u die waarborg permanent kan bieden. Daar valt toch wel even over na te denken.
Collega´s, ik nodig elk van jullie uit tot het globale debat, te voeren naar aanleiding van de beleidsbrief die voorligt in de commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden. Er zijn al een aantal denkkaders aangebracht. Elke optie heeft zijn eigen onvolkomenheden en verdiensten. Een verdienste is in elk geval dat we deze discussie kunnen opstarten. Al zullen we er niet zo gemakkelijk uitraken, toch heb ik er vertrouwen in dat we wel eens tot resultaten zouden kunnen komen, na een heel grondig parlementair debat. Als minister reken ik op deze grondige en globale discussie over de problematiek van de gemeentefinanciën. (Applaus bij de CVP en de SP)
De voorzitter : De heer Stevaert heeft het woord.
De heer Steve Stevaert (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega´s, dit zijn natuurlijk twee onderwerpen in één. Hoe is het zover kunnen komen dat bepaalde steden en gemeenten in een dergelijke situatie terechtkomen? Hierover moet een totaaldebat worden gevoerd, waartoe een aantal deuren al zijn geopend. Het is in elk geval zo dat het fiscaal instrumentarium dat op dit ogenblik ter beschikking staat van steden en gemeenten, volkomen ontoereikend is, en dit los van wat de heer Kenzeler stelde omtrent de fysieke situatie van bepaalde steden of gemeenten die niet met elkaar te vergelijken zijn. Er zullen nieuwe initiatieven moeten worden genomen. Ook inzake de bestuurlijke inrichting van Vlaanderen moet dringend een initiatief worden genomen. Bekijken we immers waarom sommige steden en gemeenten problemen hebben, dan is dat omdat ze taken vervullen die ze eigenlijk niet moeten vervullen.
Als we de discussie niet durven te voeren over wie een ziekenhuis moet exploiteren of wie dat niet mag doen, wie een cultureel centrum moet exploiteren of dat niet mag doen, wie in Antwerpen aan sportinfrastructuur moet doen of niet, als we al deze discussies niet durven voeren in een nieuwe geest ten aanzien van de provinciebesturen en gewesten, dan zullen we nooit uit dat debat komen.
Het is nu vijf voor twaalf. Hasselt - al lijkt het niet zo - is de centrumstad met de grootste schuldbeheerkosten van heel Vlaanderen : 32 frank gaat naar de banken, en 24 frank wordt aan de werking besteed. Dit is niet gezond.
De voorzitter : De heer Van Peel heeft het woord.
De heer Marc Van Peel : Mijnheer de voorzitter, mijnheer Stevaert, u had het over de bestuurlijke indeling. Het is inderdaad belangrijk het debat te openen. De situatie in Nederland leert ons dat dit niet iets is wat op zes maanden tijd kan worden geregeld.
Betere bestuurlijke indeling opent ook de vraag naar de rol van de huidige provincies, intercommunales, enzovoort. De discussie over de relatie tussen stad en provincie enerzijds en stad en gewest anderzijds moet inderdaad worden aangevat.
Hier zetten we echter een lang proces in, maar dit is ondermeer gekoppeld aan wat in het Sint-Michielsakkoord is afgesproken : de regionalisering van de gemeentewet is daar inderdaad een belangrijk onderdeel van. Ik merk alsmaar meer dat de aanvechting om daar op federaal vlak werk van te maken bijna totaal verdwenen is en zelfs onbestaande is. we moeten ons goed realiseren dat, als we een aantal dingen willen doen waar u voor pleit, die stap in het federale parlement eerst zal moeten worden gezet in plaats van die fase te begraven.
De heer Steve Stevaert (Op de tribune) : Mijnheer Van Peel, ik ben het met u eens, maar ik denk dat we verschillende stappen op verschillende plekken moeten nemen, en dat er tussenin nog verschillende stappen kunnen worden genomen in het bestuur- en inrichtingsgegeven.
Kan men nu al werken aan het fiscaal instrumentarium van steden en gemeenten?
Kan men opnieuw beginnen nadenken over de afwenteling van verschillende taken die men naar steden en gemeenten delegeert? Antwerpen zal nooit, wat er ook uit de ondersteuningsprogramma´s uit de bus zal komen, de slag van de milieuheffing te boven komen. Tel maar eens op wat u dat kost! Ik zou hier zo nog een heel tijdje kunnen doorgaan, men komt nooit, met welke impulsfondsen dan ook, de ontwikkelingen en de slagen in de energiesector structureel te boven.
Mijn - gelukkig - probleem is dat de rente momenteel zeer laag is. Ik weet echter niet of die morgen of overmorgen nog zo laag is. Daarom zouden we nu dringende schikkingen moeten kunnen treffen in een soepel systeem met beperkte voogdij om te kunnen handelen. De concurrentiefactor moeten we laten spelen, maar op het niveau van de banken is dat niet zo evident in dit land.
Op dit ogenblik zoeken de drie grote banken elkaar, niet om elkaar klanten af te snoepen, want ze willen in de toekomst dezelfde auto rijden. Dat zou wel eens een Renault of een Peugeot kunnen worden, en dat is het gegeven. Daarom pleit ik voor een volkslening, ik ben er nog niet aan toe, maar dat heeft in elk geval zout in de pap gestrooid, en zette wat druk op de ketel.
Als de minister mij dan zegt dat zo´n volkslening heel ingewikkeld is en mij die lening afraadt, haalt hij daarmee de druk van de ketel. In Vlaanderen moeten we er echter voor zorgen dat de steden en gemeenten zo weinig mogelijk schulden hebben, en dat die schuld zo weinig mogelijk kost. Die medewerking moeten we proberen te zoeken.
Achteraf moet worden bekeken of we die vormen van lening moeten toepassen. Maar men zou stipt ook kunnen doen voor een project dat losstaat van de schuldenlast. Het is uiteraard vervelend om de burgers te confronteren met een lening voor het verleden, maar voor sommige steden zou het interessant kunnen zijn. Want op die manier bedraagt de besparing op de rente 0,75 percent. Kan een stad deze operatie alleen doorvoeren of in samenwerking met de provincie?
De heer John Taylor : Indien men het doet met alle gemeenten samen, dan krijgt men dus een soort Vlaams Gemeentekrediet. Wat is dan het verschil?
De heer Francis Vermeiren : De mogelijkheid waarvoor u pleit bestaat al. Ik herinner me uit de commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, dat er heel wat steden grote leningen waren aangegaan. De vertegenwoordigers van die steden vroegen dan ook fondsen omdat ze de waarborgen niet konden garanderen. Ik pleit dan ook voor een zekere omzichtigheid, want indien de zaak verkeerd afloopt, zijn we allemaal de dupe.
De heer Steve Stevaert : Het is niet de bedoeling dat er een solidariteit tussen de gemeenten wordt gecreëerd. Het is wel zo dat in de mogelijkheid kan worden voorzien om elke gemeente toe te laten dit te verwezenlijken in samenspraak met de provincie. Maar iedereen houdt uiteraard iedereen in het oog.
De heer Francis Vermeiren : Als ik het goed begrijp, nodigt u het Gemeentekrediet uit om een gebaar te doen. (Applaus bij de SP)
De voorzitter : Minister Peeters heeft het woord.
Minister Leo Peeters : Het zal de collega´s niet onbekend zijn dat ik aan een commissie van specialisten onder leiding van de heer Derinck, die in de Koning Boudewijnstichting toch vrij veel ervaring heeft opgedaan, heb gevraagd om op korte termijn daarover duidelijkheid te scheppen. Wat zijn, met andere woorden, nauwkeurig omschreven taken voor de provincie en voor de gemeenten? En wat is de rol van het stadsgewest? Wat de regionalisering van de gemeentewet betreft, is het niet onbelangrijk te stellen wat we in de beleidsbrief al hebben aangekondigd, namelijk dat we niet zullen wachten tot het federale niveau ons daartoe groen licht geeft.
Wij zullen in deze zittingsperiode in de Vlaamse Raad de discussie over een eigen gemeentedecreet opstarten.
De voorzitter : De heer Vermeiren heeft het woord.
De heer Francis Vermeiren : Mijnheer de voorzitter, pleit de minister ervoor om niet alleen de problemen te inventariseren, maar ook om daarna de problemen van de verdeling te regelen via de provincies?
Deze problemen gelden trouwens niet alleen voor de steden. Ook sommige gemeenten, zoals bijvoorbeeld Dendermonde, vervullen kernfuncties voor hun randgemeenten. De problemen stellen zich niet alleen in Antwerpen.
Ik vind het een goed idee om de problemen via de provincies te regelen. Maar ik begrijp niet waarom u in dat geval de toelagen voor de provincies hebt verminderd, zoals blijkt uit de beleidsbrief en de begroting.
Minister Leo Peeters : Er is een commissie opgericht van specialisten, waarbij de Vereniging van Steden en Gemeenten en de Vereniging van Provincies betrokken zijn. Die commissie zal een voorstel uitwerken over de taakverdeling. Op grond van dat voorstel zullen we een gefundeerd debat kunnen voeren over wat de taken zijn van de gemeenten, de intercommunales, de provincies en de stadsgewesten.
De commissie zal een advies uitbrengen, opdat zo het debat op gang komt en we tegelijk de visie van de specialisten kennen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.