Plenaire Vergadering van 10/01/1996
Actuele interpellatie van mevrouw Nelly Maes tot de heer Luc Martens, Vlaams minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, over wantoestanden bij internationale adoptie in Vlaanderen
De voorzitter : Aan de orde is de actuele interpellatie van mevrouw Maes tot de heer Martens, Vlaams minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, over wantoestanden bij internationale adoptie in Vlaanderen.
Mevrouw Maes heeft het woord.
Mevrouw Nelly Maes (Op de tribune) : Mijnheer de minister, geachte collega´s, gedurende de voorbije weken is het probleem van de internationale adoptie van kinderen in het brandpunt van de belangstelling gekomen. Ik zal de vijftien minuten van deze actuele interpellatie dan ook niet besteden aan een nieuwe analyse van de toestand, omdat hierover in woord en wederwoord de laatste tijd in de media nogal veel is gezegd.
Het gaat om een gevoelig onderwerp. Bij wijze van inleiding lees ik een citaat voor uit de conclusies van meester J H A. van Loon, die sterk betrokken was bij de totstandkoming van het verdrag van Den Haag van 1993 betreffende dit onderwerp. Hij zegt : het valt moeilijk te ontkennen dat het aanbod van kinderen in de ontwikkelingslanden en de vraag naar te adopteren kinderen in de geïndustrialiseerde landen een structureel karakter heeft gekregen in economische termen. Er is sprake van een markt. De recente geschiedenis toont het gevaar daarvan, namelijk dat het doel van de adoptie het vinden van een kind voor ouders wordt, in de plaats van het vinden van een gezin voor een kind.
Interlandelijke adoptie kan niet worden overgelaten aan de markt. Hiermee heb ik natuurlijk niet beweerd dat de organisaties die zich met adoptiebemiddeling inlaten, dit zo beschouwen. Ik heb alleen willen wijzen op de noodzaak om tot een goede regelgeving te komen, die, gezien het structurele karakter, meer dan de vroegere rekening houdt met deze toestand. De diverse wetsvoorstellen in de assemblées getuigen ervan dat hieraan in het parlement vroeger al aandacht werd besteed. Ik verwijs naar een voorstel van decreet van mevrouw Van Der Wildt, een voorstel in de Senaat van de heer Cerexhe, een ander voorstel van mevrouw Van Der Wildt, eveneens in de Senaat en een voorstel van de heer Duquesne in de Kamer. Allemaal hadden ze te maken met dit soort regelgeving.
De Vlaamse regering heeft een decreet uitgevaardigd in 1989 en de besluiten die daarop zijn gevolgd, betrachten enigszins regelgevend te werken. Maar toch blijft een groot gedeelte van de kritiek, die ook door Volksunievoorzitter Anciaux werd geuit, overeind. Deze kritiek had te maken, én met de onzekerheid over de kosten die met deze internationale adoptie gepaard gaan, én met de onzekerheid over de kanalen die hierbij worden gebruikt, én met de onzekerheid over de tijdsduur die dit alles in beslag neemt, én met de onzekerheid over de herkomst van de kinderen die aan de adoptanten worden toevertrouwd. Ik verwijs naar recente voorbeelden die ook in de pers verschenen in verband met het buitenland. Zo is het weeshuis van Sjanghai uit de financiële problemen geraakt, omdat zoveel mensen bereid zijn geld te geven om een kind te kunnen adopteren.
Bij dit alles rijst de vraag waar we op dit ogenblik staan met onze procedure en op welke wijze we als wetgever hier onze verantwoordelijkheid kunnen opnemen. Mijnheer de minister, een eerste vraag moet ik u eigenlijk alleen maar retorisch stellen, want we hebben uw antwoord al gehoord tijdens de kerstvakantie. Onderschrijft u de kritiek?
Ik geloof dat we u goed hebben begrepen, mijnheer de minister. U vindt dat een gedeelte van de geuite kritiek terecht is, onder meer omdat het Haagse Verdrag ons verplicht om een gedeelte van onze wetgeving aan te passen aan de verdragsvereisten - een verdrag dat we als één der 67 aanwezige landen prompt hebben goedgekeurd, maar nog niet hebben geratificeerd.
We moeten ons afvragen waarom deze kritieken niet eerder werden beantwoord. Ik vraag me af of Kind en Gezin zijn rol van toezichthoudende instelling voor het volle pond heeft gespeeld. Ik gun Kind en Gezin natuurlijk een zekere leertijd, want het is nog niet zo lang geleden dat de Vlaamse regering deze instelling heeft aangesteld als centrale autoriteit.
De Vlaamse regering liep daarbij trouwens vooruit op het Verdrag van Den Haag, dat zo´n aanstelling oplegt. Maar ik vraag me af of Kind en Gezin wel voldoende is uitgerust om deze functie goed te vervullen.
We verwachten meer dan enkel het van op afstand volgen van de dossiers. Aan Kind en Gezin werd onder meer letterlijk het begeleiden van de erkende adoptiediensten bij het tot stand brengen van een samenwerkingsverband toevertrouwd. Met die samenwerking wordt een samenwerking met landen bedoeld. De heer Bert Anciaux richtte zijn kritiek vooral op de samenwerking met Zaïre. We vragen ons af hoe het mogelijk is dat Kind en Gezin een gunstig advies geeft voor adopties met zo´n land. De instelling schrijft immers zelf in bepaalde van haar publicaties en in bepaalde contracten dat men, gezien de toestand in dat land, toch moet opletten! Ik begrijp niet hoe het mogelijk is dat men samenwerkt met een land waarmee men - afgezien van de zuiver diplomatieke betrekkingen - alle betrekkingen heeft verbroken? En dat men dat land aanmoedigt om kinderen voor adoptie ter beschikking te stellen? Heeft Kind en Gezin wel de adviezen van het departement Buitenlandse Zaken gevolgd? Zijn de adoptie-instellingen niet te voorbarig en te goedgelovig geweest?
Kind en Gezin deelde tijdens een persconferentie zelf het volgende mee, aldus haar tekst, bladzijde 15 : een effectieve controle door Kind en Gezin zelf is vooralsnog niet mogelijk. Evenwel geeft de administratieve toetsing en de inspectie in de dienst een betekenisvolle indicatie voor betrouwbaarheid. Als dit het verweer is van de instelling tegen de kritiek van de heer Anciaux, hoe moeten we dan over de uitrusting van de instelling oordelen? Kan Kind en Gezin in de huidige omstandigheden wel aan de gestelde verwachtingen voldoen? We denken dat zo´n centraal orgaan ook een ombudsfunctie zou moeten waarnemen. Maar de provinciale ombudsdiensten van Kind en Gezin kunnen dit niet, en verwijzen naar het nationale niveau van de instelling, waar er echter geen ombudsdienst bestaat.
Inzake de informatie over de problematiek toon ik u hier het dossier dat in Nederland aan de kandidaat-adoptanten ter beschikking wordt gesteld. Het is een tekst van ongeveer 227 bladzijden, die bovendien een omvangrijke literatuurlijst omvat. Dit document is een ware cursus voor kandidaat-adoptanten.
We verwachten van Kind en Gezin ook een goede coördinatie met Buitenlandse Zaken.
Ik heb de indruk dat men wel zijn best doet, maar vaak te laat. Zo tonen schriftelijke bewijzen bijvoorbeeld aan dat de adoptiebemiddelende organisatie al met Zaïre aan het onderhandelen was en voorbereidingen trof voor de contacten met ouders, vooraleer zij de toestemming had van Kind en Gezin om met Zaïre samen te werken. De vraag moet worden gesteld of de coördinatie met Kind en Gezin wel optimaal verloopt. Bestaat er een structuur? Is er een stuurgroep die geregeld vergadert? Wat moeten we ons daarbij voorstellen?
De voorzitter : De heer Laverge heeft het woord.
De heer Jacques Laverge : Mevrouw Maes, wilt u zeggen dat, als er geen goede politieke relaties bestaan tussen ons land en een ander land, er ook geen kinderadopties tussen beide landen mogen plaatsvinden? U discrimineert kinderen die uit dergelijke landen komen en die voor adoptie in aanmerking willen komen. De verstoring van de politieke relatie leidt dan ook tot een verstoring van de adoptierelatie.
De voorzitter : Mevrouw Maes heeft het woord.
Mevrouw Nelly Maes : Mijnheer Laverge, we mogen de zaken niet omdraaien. Er zijn meer ouders die vragen om een kind dan dat er kinderen beschikbaar zijn voor adoptie. Daarom moeten we erop toezien dat er geen druk ontstaat op ouders in economisch ongunstige omstandigheden, om hun kinderen voor adoptie af te staan.
Als grondslag van het Verdrag van Den Haag dat recent werd ondertekend, wijzen alle ontwikkelingslanden erop dat een kind in de eerste plaats in zijn milieu moeten worden grootgebracht. Alleen voor kinderen wiens lot het is levenslang in een instelling te zitten, is internationale adoptie een geldig alternatief. Ik heb geen principiële keuze willen maken, maar we moeten ons ervan bewust zijn dat de opening van adoptiekanalen in praktische zin zeer moeilijk ligt in landen, waar de waarborg van onkreukbaarheid van de medewerkers niet vanzelfsprekend en tevens moeilijk te onderzoeken is. Wanneer een weeshuis geen weeshuis is, maar bijvoorbeeld een fictieve organisatie, dan heeft men geen garantie dat daar geen dingen gebeuren louter omwille van het geld. Het gaat hier om macht en geld. Dat is één van de opmerkingen van deze achtenswaardige professor in zijn betoog.
We moeten de idee verlaten dat adoptie enkel een recht is van ouderloze paren die vanuit een caritatieve instelling een kind in huis willen halen. Een goede vorming van deze ouders is zeer belangrijk. In Nederland is deze voorafgaandelijke vorming verplicht. Bij ons bestaat dit niet, mijnheer de minister. Bij het volgen van deze vormingscursussen, besluiten een aantal kandidaat-adoptanten al dat adoptie niets voor hen is, omdat het opgaven meebrengt die meer zijn dan alleen maar een goede vader of moeder zijn. Het gaat dikwijls om de opvang van kinderen met zware traumatische ervaringen en met een andere culturele achtergrond. Dit alles is niet vanzelfsprekend.
Mijnheer de minister, deze week hoorde ik van een geval van twee mensen, die in een beschutte werkplaats werken en die twee adoptiekinderen grootbrengen. Ik ken het geval niet persoonlijk, maar is dit geen zware opgave voor mensen die zichzelf niet kunnen behelpen? Wie neemt de verantwoordelijkheid om een kind in een dergelijke problematische situatie te plaatsen?
Daarmee wordt gezegd dat het een kiese, gevoelige zaak is. We voelen dit allen sterk aan. In België moeten we er ons rekenschap van geven dat wat volgt eigenaardig is : ondanks het feit dat we een wetgeving hebben, verloopt het grootste deel van de internationale adopties buiten de kanalen van de erkende bemiddelaars om. In Nederland is dit andersom. De vrije adoptie, die ik op zichzelf niet veroordeel, kent een ander verloop : men moet er bijzonder mee opletten. Waar ligt immers de grens met kinderhandel, prostitutie en - in het geval van Braziliaanse kinderen - organenhandel? Dit zijn zaken waarbij men niet lichtzinnig ten aanzien van een instelling van caritatieve aard alles wat gebeurt, kan goedkeuren. Vrije adoptie zou eigenlijk een uitzondering, en adoptie via erkende instellingen de regel moeten zijn. Hiermee sluit ik me niet aan bij degene die vrije adoptie in alle omstandigheden willen uitsluiten. Men moet regels stellen die voor iedereen gelden, zoals bijvoorbeeld een beginseltoelating of instemming via een akte, die wat mij betreft door de Vlaamse Gemeenschap wordt verleend, en als vereiste in de federale wetgeving kan worden opgenomen. Als die band immers niet wordt gelegd, is het steeds een maat voor niets. De rechtsgevolgen van een adoptie behoren immers tot de federale bevoegdheidssfeer.
Wordt Kind en Gezin voor ons de centrale organisatie, dan valt vanaf dan alles wat daar gebeurt onder de verantwoordelijkheid van de Vlaamse Gemeenschap. Ten gevolge hiervan zou onze centrale autoriteit de bedoelde akte moeten kunnen aanbieden.
De voorzitter : De heer Laverge heeft het woord.
De heer Jacques Laverge : U zegt dat er in België een ander systeem wordt gehanteerd dan in Nederland. Heeft dat gevolgen wat het aantal geadopteerden betreft? Leidt een strengere controle tot moeilijker adopteren en minder adopties?
Mevrouw Nelly Maes : In 1993 kende Nederland 574 adopties via de erkende organisaties en 54 via de zogenaamde vrije sector - mensen dus, die zich persoonlijk op het terrein begeven en via relaties werken. In Vlaanderen zijn er twee keer meer individuele adopties dan via de organisaties.
De heer Jacques Laverge : Hoeveel, mevrouw?
Mevrouw Nelly Maes : In 1993 kende Vlaanderen 167 adopties via de organisaties. Het betreft hier wel de buitenlandse adopties ; de binnenlandse zijn veel geringer, namelijk 31 kinderen in één jaar. Dit cijfer ligt gevoelig lager dan het aantal mensen die een binnenlandse adoptie aanvragen.
Bij ons zijn er dus tweemaal zoveel mensen die zelf moeite doen om een adoptie te regelen. Dit is op zichzelf toch al een veroordeling van het huidige systeem, dat blijkbaar op een niet adequate manier inspeelt op de noden.
De heer Jacques Laverge : Wat is het cijfer voor de vrije adopties?
Mevrouw Nelly Maes : In Vlaanderen waren er ongeveer 300 vrije adopties in 1993. Dit is echter een schatting ; we weten het niet exact. Als u morgen naar Liberia gaat en daar een kind uit een weeshuis haalt, en u slaagt erin het naar hier te brengen...
De heer Jacques Laverge : Het kind moet toch bij de gemeentelijke dienst worden ingeschreven?
Mevrouw Nelly Maes : Dat wel.
De voorzitter : Minister Martens heeft het woord.
Minister Luc Martens : Er zijn in dit land ongeveer een 350 tot 400 vrije adopties. Zoals mevrouw Maes al aangaf, weet men het niet precies. De wijze waarop bepaalde visa al dan niet worden toegekend, is niet altijd even duidelijk : dat is een probleem waarmee we kampen. Anders zou die toekenning als een soort teller of controlesysteem kunnen functioneren.
Het is duidelijk dat er in België en Vlaanderen beduidend meer vrije adopties zijn, die soms het karakter van een wilde adoptie kunnen aannemen, wat nog niet hetzelfde is als wat in het buitenland gebeurt.
De heer Jacques Laverge : Bij het horen van de cijfers concludeer ik dat er in Vlaanderen veel meer adopties plaatsvinden dan in Nederland, in verhouding tot de bevolkingscijfers.
Mevrouw Nelly Maes : Mijnheer Laverge, ook hier zullen de cijfers ons niets leren over de geslaagde en niet geslaagde adopties. Daar wil ik ook een vraagteken bij plaatsen, want bij adoptie steken niet zelden problemen de kop op. In elk geval is de minister blijkbaar ook van oordeel dat in beginsel een toestemming nodig zal zijn, zowel voor de vrije adopties - voor zover die nog bestaan - als voor de adopties die via de organisaties tot stand komen.
Ik denk dat we ook terecht kritiek uiten op het feit dat de adoptieorganisaties die omgaan met geld en macht op dit ogenblik ook de beginseltoestemming verlenen. Dit lijkt me geen goede procedure, en het zou moeten worden losgehaakt. De organisatie die bemiddelt, moet alleen de bemiddeling op zich nemen, maar mag niet beslissen of men als ouder al dan niet in aanmerking kan komen om een kind te adopteren. Dat is het werk van een onafhankelijke dienst. Ik wil er mij niet over uitspreken of Kind en Gezin die functie moet vervullen, maar het moet een centrale autoriteit zijn die hiervoor is uitgerust.
Mijnheer de minister, u schijnt voorstander te zijn van zo´n akte en u zult dit organiseren. Ik wil u een vraag stellen die te maken heeft met de aandacht voor de voorbereiding en de vorming. Ik had het al even over Nederland, waar een gespecialiseerde instelling de ouders voorbereidt en er ook voor zorgt dat sommige ouders hun kandidatuur intrekken, zodat zij niet onvoorbereid dit levenslang engagement aangaan. Zult u in de toekomst deze vorming wettelijk verplicht maken? Bent u daar voorstander van?
Is ook de begeleiding achteraf niet aan een grotere professionalisering toe? Hier stellen we vast dat de bemiddelingsorganisaties nazorg ter beschikking moeten stellen, maar de ouders hoeven daar geen gebruik van te maken. De vraag is : welke nazorg acht men wenselijk? Moet dat dan ook niet worden ondersteund, op professioneel zowel als op financieel vlak? Het lijkt immers aanvaardbaar dat men niet de adoptieorganisaties financieel gaat steunen. Met een adoptie gaan kosten gepaard. Deze moeten redelijk en overzichtelijk zijn en duidelijk overeengekomen. Ze mogen niet zomaar ergens in een clausule worden toegevoegd, met als achtergrondgedachte : als het niet genoeg is dan zullen we wat meer vragen. In dit geval moet er een nieuwe overeenkomst worden uitgewerkt. Wie zal dan professionele nazorg ter beschikking stellen? Ik denk dat men redelijkerwijze niet meer kan verwachten van de ouders dat dit op dezelfde financiële manier kan worden geregeld.
Ik denk dat de regering het verdrag zal ratificeren, maar ook hierover zijn we enigszins bezorgd. Ik vernam dat een werkgroep werd opgestart, maar dat die niet aan de slag is gegaan en dat alle activiteiten zijn uitgesteld. Is dit weer een van de federale uitstellen waarmee we rekening moeten houden? De heer Denys kan het aan zijn lijstje toevoegen.
De Vlaamse regelgeving kan mijns inziens al worden aangepast. Er is niets dat ons tegenhoudt om nu al het Verdrag van Den Haag toe te passen, maar we moeten het natuurlijk op federaal niveau geratificeerd krijgen.
Een laatste reeks vragen heeft te maken met de instrumenten die moeten worden gecreëerd of hervormd in het belang van de kinderen. Ik had het al over het loskoppelen van de taken van de bemiddelende centra, van de toelating en bemiddeling.
Mijnheer de minister, u hebt in uw reacties in de media ook aangekondigd dat u tot een vermindering van het aantal centra wilt komen. Op een gegeven moment had u het over twee centra. Met onze recente ervaringen met Kind en Gezin in het achterhoofd denk ik dat we dan weer een katholiek en een vrijzinnig centrum krijgen.
Dit is niet de goede manier om over de toekomst van dit verzuilde land na te denken. Er zijn overigens meerdere organisaties die het goed doen.
Op welke manier zult u deze sector herschikken en wat bent u van plan met de vrije adoptie? Wilt u zich beperken tot het reglementeren via, bijvoorbeeld, een op voorhand te verkrijgen akte van toestemming, of wilt u die vrije adoptie helemaal uitsluiten? Ik vermoed dat het verdrag liever werkt via erkende organisaties. De kritiek van Kind en Gezin op de vrije adoptie geldt in grote mate ook voor bemiddeling. Dezelfde risico´s zijn aanwezig wanneer men zelf niet ter plekke is.
U hebt ook een aantal instellingen vermeld die een rol zouden kunnen spelen. Toevallig ken ik die instellingen vrij goed.
Er is enerzijds de VVOB, waar ik samen met een aantal collega´s in de raad van bestuur zit. De VVOB verzorgt weliswaar opleidingsprogramma´s en technische bijstand in het buitenland, maar is naar mijn mening echt niet geschikt om over het terrein te waken in verband met adoptie. Overigens wil ik vermelden dat de VVOB door de federale overheid wordt gefinancierd. Zouden we niet beter een beroep doen op onze secties voor ontwikkelingssamenwerking? Deze federale organen kunnen zich niet onttrekken aan opdrachten van de Vlaamse regering. De buitenlandse diensten worden toch voor 60 percent door Vlaanderen gefinancierd. Het is overigens misschien aangewezen dat we voor die landen waar we geen secties hebben, een beroep zouden kunnen doen op Nederlandse kanalen.
Anderzijds hebt u ook de polyvalente centra vernoemd. Zult u deze centra dan bijkomende financiële middelen aanreiken voor die nieuwe taak?
Is het niet belangrijk dat de kanalen gespecialiseerd zijn? Een kind dat wordt geadopteerd, komt immers uit een bepaalde cultuur, en een grondige kennis van die cultuur is toch wel wenselijk.
De voorzitter : Mevrouw Merckx-Van Goey heeft het woord.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey : Mevrouw Maes zegt dat de verschillende adoptiediensten zich wat zouden moeten specialiseren. In welke mate zal dat aan de potentiële adoptieouders de illusie geven dat ze zelf kunnen bepalen welke kinderen ze in hun gezin zullen opnemen? Zal dit geen aanleiding geven tot, en ik stel het voorzichtig, racistische uitingen?
Mevrouw Nelly Maes : Uw opmerking is belangrijk, maar ook interne diensten kunnen zich specialiseren en diensten kunnen samenwerken en informatie uitwisselen.
Men moet in elk geval een onderscheid maken tussen de instantie die instaat voor de bemiddeling en de instantie die de toelating verleent. De toewijzing is evenwel nog een apart probleem. Ik wil zeker niet improviseren, maar ik waarschuw de minister voor improvisatie. Toen de minister, een dag na de persconferentie, van de voorzitter van mijn partij verklaarde dat hij twee organisaties wil belasten met deze problematiek, vroeg ik me ook af waarom hij het over twee organisaties had.
Minister Luc Martens : Kind en Gezin heeft in 1992 die twee organisaties al voorgesteld.
Mevrouw Nelly Maes : Als Kind en Gezin al in 1992 voorstellen heeft gedaan, waarom dan wachten tot 1995? Sommigen hebben betwijfeld of het ogenblik van de persconferentie van Bert Anciaux opportuun was, maar nu blijkt dat ze op een zeer geschikt ogenblik is gekomen. Ze heeft in elk geval een stroomversnelling op gang gebracht. Hopelijk zal ze ertoe leiden dat in deze Raad nieuwe regels worden uitgewerkt. Onze fractie hoopt dat de minister snel met voorstellen komt om de wetgeving aan te passen. Als de minister niet snel genoeg is, zullen wij proberen sneller te zijn.
Kind en Gezin had grote verdiensten in het verleden - misschien vooral in het verleden. Maar is deze organisatie flexibel genoeg om alle verwachtingen in te lossen? Is er ook voor Kind en Gezin een mini- en een maxidecreet nodig? (Applaus bij AGALEV en de VU)
De voorzitter : Mevrouw Avontroodt heeft het woord.
Mevrouw Yolande Avontroodt (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, geachte minister, collega´s, ik wens u een vruchtbaar jaar. Met deze wens die misschien niet helemaal past bij dit delicate onderwerp, wil ik herinneren aan de kwetsbaarheid van adoptieouders die precies ontstaat door problemen met de fertiliteit.
De minister heeft verklaard dat de kandidaat-ouders de toestemming van een onafhankelijke instelling moeten bekomen. De VLD wil weten of dat het monopolie van Kind en Gezin zal worden.
De ouders moeten een vorming krijgen. Een vorming kan ouders bewust maken van de problemen die een binnenlandse of een buitenlandse adoptie stelt. De VLD vraagt zich wel af wie die vorming zal verstrekken. U hebt verklaard dat die vorming zou toevertrouwd worden aan centra voor algemeen welzijnswerk. Uit de literatuur blijkt dat in Nederland, Zweden en Groot-Brittannië eenvormige cursussen worden georganiseerd.
We vragen alleen of dat kan worden overwogen. De vorming, zal die ook worden verplicht bij binnenlandse adoptie? Zal dat dezelfde vorming zijn of, zoals het hoort, een aangepaste versie?
De tweede vraag handelt over de selectie door Kind en Gezin via het toestemmingsattest. Deze selectie heeft tot doel de kansen in te schatten van adoptieouders om de opvoeding tot een goed einde te brengen. Dat is een magnifiek doel, maar het is ook ambitieus. Die inschatting, die beoordeling moet mijns inziens worden overgelaten aan een multidisciplinair team. Is Kind en Gezin bevoegd en in staat zo´n team in te schakelen?
Ten derde, u pleit voor schaalvergroting : samenwerking of fusionering van de zes bestaande diensten tot twee diensten. Zult u de diensten die nu niet worden gesubsidieerd dan wel subsidiëren? Er bestaat immers een kans dat gesubsidieerde diensten onafhankelijker kunnen werken.
De vierde vraag betreft de vrije adoptie. U hebt aan de pers meegedeeld dat vrije adopties mogen blijven bestaan onder bepaalde voorwaarden : evaluatie en vorming. U beweerde ook dat de buitenlandse kanalen moeten worden meegedeeld en erkend door Kind en Gezin. Is dit mogelijk? In de praktijk blijkt dat het controleren van de buitenlandse kanalen eerder twijfelachtig is.
Mijnheer de minister, u zegt dat u enkel nog wil samenwerken met landen waar stabiliteit en rechtsorde heerst en waar de procedures voor adoptie correct verlopen. Is dit realistisch?
Mijn laatste vraag is deze : bestaat er in ons land geen behoefte aan ouderschapsverlof bij adoptie? (Onderbreking door Mevrouw Trees Merckx-Van Goey)
Het is zeker niet algemeen.
We willen ook pleiten voor een flexibeler behandeling van de kinderbijslag. (Applaus bij de SP en de VU)
De voorzitter : Mevrouw Merckx-Van Goey heeft het woord.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey : Voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, de laatste wetgevende initiatieven omtrent adoptie dateren van 1988-1989. Toen was het adoptierecht volop in beweging. We konden twee tendensen vaststellen. Enerzijds was er de uitgesproken wil om de mogelijkheden tot adoptie te verruimen en anderzijds de nood om het verloop van de procedure strenger te reglementeren en te controleren om misbruiken te voorkomen.
De uitbreiding van de mogelijkheden tot adoptie, vooral internationale adoptie, vond een wettelijke grondslag in de wet van 1987. Ook door de wet van mei 1987, betreffende de verlating van minderjarigen, werd adoptie gemakkelijker. De wet op de adoptie en het decreet houdende de erkenning van adoptiediensten van mei 1989 vulde de nood aan strengere procedures in en bood waarborgen tegen misbruiken. Deze erkenning was een eerste stap om adoptie, die in België quasi volledig tot de privé-sfeer behoort, met meer waarborgen te omkaderen. Maar deze wet geldt alleen voor wie zich vrijwillig tot een adoptiedienst richt.
Nu weerklinken de vragen omtrent de verruiming van adoptiemogelijkheden luider dan ooit. Niet alleen door de interlandelijke adoptie, die vandaag aan de orde is, maar ook naar aanleiding van het armoederapport werd heel uitdrukkelijk gewezen op de moeilijkheden die de wet op de verlatenverklaring stelt. Dit staat hier vandaag niet ter discussie. We zullen dit via onze collega´s in het federale parlement dienen aan te kaarten.
Ondertussen ratificeerden we de UNO-conventie voor de rechten van het kind die uitdrukkelijk twee uitgebreide artikelen over adoptie omvat en die ons tot bijzondere bescherming en hulp verplicht.
In mei 1993 werd in Den Haag een conventie onderhandeld en goedgekeurd over de internationale samenwerking en de bescherming van kinderen bij transnationale adoptie. De ratificatie en de uitvoeringsontwerpen van de Haagse conventie laten echter op zich wachten. Het is trouwens niet denkbeeldig dat wij, bij gebrek aan aansluiting bij deze conventie, in een geïsoleerde positie terechtkomen en van adoptiesamenwerking met bepaalde landen kunnen worden uitgesloten.
We schieten in Vlaanderen duidelijk tekort om mogelijke misbruiken inzake interlandelijke adoptie efficiënt te bestrijden, ze indien mogelijk te voorkomen en de kwaliteit van de adoptie voor alle betrokkenen te vergroten. Interlandelijke adopties zijn nog steeds mogelijk zonder bemiddeling van een erkende dienst. Ze dienen achteraf wel te worden goedgekeurd en zijn onderworpen aan een procedure bij de jeugdrechtbank.
Het is niet de eerste keer dat we u en Kind en Gezin op bepaalde wantoestanden wijzen - ik denk aan adopties uit Zaïre - en op de noodzaak om de erkende adoptiediensten financieel te ondersteunen. Bij onze gedachtenwisseling in de commissie voor Welzijn en Gezondheid hebben we de voorzitter en het bureau van Kind en Gezin heel uitdrukkelijk gewezen op de problemen die zich stellen bij adopties uit Zaïre. Bij de bespreking van de begroting in de commissie werden pertinente vragen gesteld over de problemen bij adoptie en de noodzaak aan maatregelen. Daar gaf u toen al een aantal antwoorden op. Vandaar dat bepaalde stellingen die u in de media ontplooide, ons enigszins vertrouwd in de oren klinken. Ik mocht ook al enkele kleine positieve evoluties noteren.
Het is evenwel heel belangrijk dit debat in een serene sfeer te voeren en als Vlaamse Raad ook mee oplossingen aan te reiken. Daarom betreur ik dat de polemiek van de afgelopen weken te weinig onderscheid heeft gemaakt tussen het kaf en het koren. Er werd wat heen en weer gescholden, men had het over maffiapraktijken en gesjoemel. Ik wil deze polemiek hier niet opnieuw openen.
Ik stel vast dat het debat van vandaag ons naar een rustiger sfeer kan brengen. We hopen dat de minister niet alleen zal antwoorden, maar dat hij ook een vaste timing zal voorleggen.
Niemand betwist immers dat het noodzakelijk is om deze conventie dringend te ratificeren en goed te keuren. Pas dan zal de druk op de interlandelijke adoptie verdwijnen. De ratificatie heeft natuurlijk pas zin als we ook onze interne wetgeving, zowel de federale als de Vlaamse, aanpassen. Naar analogie met de ons omringende landen moet er ook een systeem van beginseltoestemming worden ingevoerd waarbij aan kandidaat-adoptanten op voorhand en na degelijke informatie en selectie de officiële toestemming wordt gegeven tot het adopteren van een minderjarig kind uit het buitenland. Ik herhaal dus dat het onze vaste overtuiging is dat deze beginseltoestemming in onze wetgeving moet worden ingeschreven.
Om kwaliteitsredenen en om bestaande misbruiken tegen te gaan zou ik toch ook overwegen om deze regeling eveneens te laten gelden bij adoptie van in België geboren kinderen. Vandaar dat - terecht - deze beginseltoestemming in ons burgerlijk wetboek voor iedereen kan worden ingeschreven.
De uitvoering ervan is toevertrouwd aan onze gemeenschappen, in het kader van de bijstand aan personen. Vandaar dat ook wijzelf onze decretale wetgeving, de wetgeving op de erkenning van adoptiediensten, waarin heel specifiek wordt omschreven wat bemiddeling is en welke de voorbereiding en begeleiding dient te zijn, aan deze nieuwe conventie van Den Haag zullen moeten aanpassen.
Bovendien vermoed ik dat voor het volledig uitschakelen van mogelijke misbruiken ook de wetgeving inzake de toegang tot het grondgebied zal moeten worden aangepast. Mijnheer de minister, u zei daarnet dat er nog altijd zo veel vrije - wilde - adopties kunnen gebeuren en dat het toezicht nog ontoereikend is. Dit is toch alleen zo omdat de ouders met deze kinderen de toegang krijgen tot ons land. Ik denk dat ook daar de wetgeving zal moeten worden toegepast wat betreft adoptiekinderen uit het buitenland.
De voorzitter : Mevrouw Merckx, wilt u afronden?
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey : Mijnheer de minister, op dit ogenblik - met uitzondering van een paar diensten voor bemiddeling bij binnenlandse adoptie, die over gesubsidieerd personeel via de regelgeving inzake algemeen welzijnswerk kunnen beschikken - dienen de kosten voor de werking van adoptiediensten en adoptiebemiddeling volledig op de kandidaat-adoptanten te worden verhaald. Deze situatie maakt het zeer moeilijk, zoniet onmogelijk, om professionele en deskundige adoptiebemiddeling tegen betaalbare prijzen aan te bieden. Op deze manier wordt adopteren via een erkende adoptiedienst - hetgeen toch een belangrijke kwaliteitsgarantie inhoudt - een zaak voor wie het kan betalen. Dit lijkt me sociaal onaanvaardbaar. Vandaar dat, naast de ratificatie van de conventie van Den Haag, bijkomend moet worden beslist dat enkel een voldoende subsidiëring van de erkende adoptiediensten verandering kan brengen in de huidige situatie.
Mijnheer de minister, u hebt verschillende mogelijkheden aangereikt, maar toch verwijst u daarbij telkens naar moeilijkheden met de federale wetgeving. Daarop spitsen mijn vragen zich dan ook toe. Over welke juridische moeilijkheden gaat het hier eigenlijk? De Vlaamse regering weet toch sinds 1993 al dat deze conventie moet worden geratificeerd en dat dit een aanpassing van zowel de federale als de Vlaamse wetgeving vereist? Heeft de Vlaamse regering al stappen ondernomen om met de federale regering tot afspraken te komen om zo voor die juridische problemen een oplossing te vinden? Wat staat er dan uiteindelijk de ratificatie van dat verdrag in de weg?
Mijnheer de minister, we hebben vastgesteld dat u ook in de toekomst een belangrijke rol toebedeelt aan Kind en Gezin. Ik hoop dat dit toch geen aanleiding zal geven tot een nog grotere betutteling.
We hebben al enige uitleg gekregen over het strategisch plan voor de preventieve kinderzorg. We zien op welke wijze dit minutieus is voorbereid en ook wordt uitgevoerd door Kind en Gezin, maar aan de andere kant zien we ook dat het gepaard gaat met een ontzettende betutteling. Ik hoop dus dat we eventueel ook op een decretale manier een aantal waarborgen zouden kunnen vastleggen, zodat Kind en Gezin niet enkel zorgt voor een strenge controle op de buitenlandse kanalen en voor een bevoegde begeleiding van de ouderparen, maar dat deze instelling toch ook oog zou hebben voor de verantwoordelijkheid van de betrokken ouders.
Ten slotte, ik neem aan dat u al enige cijfers kunt geven in verband met de vraag van mevrouw Maes en van mevrouw Avontroodt over deze additionele middelen voor Kind en Gezin. (Applaus bij de CVP)
De voorzitter : De heer Stassen heeft het woord.
De heer Jos Stassen : Minister, collega´s, adoptie beroert heel wat mensen. Dat hebben we kunnen meemaken tijdens de vredige kersttijd. Heel wat radio- en televisiestations en kranten hebben deze materie aangekaart. Ook vóór die hetze bestonden er evenwel al heel wat vragen. We verwijzen naar opmerkingen van onze partijgenote mevrouw Van Den Heuvel, die in de commissie de problemen met Zaïrese adoptiediensten aanhaalde, weken vóór de hetze.
We betreuren dan ook de manier waarop de huidige aandacht voor internationale adoptie is ontstaan. In zo een schandaalsfeer zijn een aantal zaken in een verkeerd daglicht gekomen, en een aantal diensten in de problemen gebracht. Op deze manier dreigen we de goed werkende diensten mee door de modder te sleuren.
Toch sluiten we ons aan bij de vragen van mevrouw Maes. Ik zal ze niet herhalen, net zo min als de vragen van mevrouw Avondroodt en mevrouw Merckx-Van Goey. Wel wil ik twee zaken toevoegen.
Ten eerste, ik zal het hebben over de beginseltoestemming. Wanneer toekomstige ouders allerlei selectieprocedures doorlopen, groeit hun persoonlijke bewustwording over die adoptiewens. Bovendien blijkt er een rechtstreeks verband te bestaan tussen een goede voorbereiding en de kans om te slagen. Ook de rechten van de kinderen kunnen op deze manier beter worden beschermd.
Men zou met deze argumenten dus kunnen pleiten voor een beginseltoestemming of een aanvaarding. Toch zit er een dubbelzinnigheid in. Natuurlijke ouders beslissen om kinderen te krijgen zonder ook maar enige verantwoording te moeten afleggen. Over het niet hebben van kinderen moet men zich blijkbaar wel verantwoorden. Hoe zal de minister uitsluiten dat de selectie van adoptieouders een vernederende aangelegenheid wordt. Hoe zal hij erover waken dat de gesprekken en de bevraging functioneel zijn?
Ten tweede, ik heb een vraag over de opdracht die u wilt geven aan de centra voor algemeen welzijnswerk. Die sluit aan bij een vraag van mevrouw Maes. U overweegt een opsplitsing tussen selectie en bemiddeling. De polyvalente centra zijn al genoemd als organisaties die in aanmerking komen voor selectie en bevraging.
Eind november vorig jaar wezen deze centra nog maar eens op de structurele tekorten voor de jaren 1994, 1995 en 1996. Mijnheer de minister, hoe koppelt u dit probleem van te weinig middelen aan de terechte uitbreiding van de opdracht? (Applaus bij AGALEV)
De voorzitter : Minister Martens heeft het woord.
Minister Luc Martens : Collega´s, ik dank mevrouw Maes omdat zij me de kans biedt om op basis van deze interpellatie enkele zaken duidelijk te maken. Ik ben ook blij met de serene sfeer waarin dit gesprek kan verlopen. Dit in tegenstelling tot de sfeer die de voorbije weken is gecreëerd.
Ik denk dat alle betrokkenen bij deze aangelegenheid de beste bedoelingen hebben. Essentieel gaat het om het belang van kinderen, waar ze ook vandaan komen. We moeten dan ook zoeken naar de beste oplossing voor de kinderen die we willen adopteren. Daarbij aansluitend moeten we dat uiteraard ook doen voor degenen die zich daartoe engageren : hulpverleners, ouders en anderen.
Mijn tweede bedenking sluit aan bij de bewering van mevrouw Maes. Kinderen groeien het best op in het eigen gezin. Mevrouw Merckx-Van Goey verwees naar het armoederapport. Ook de gezinnen uit de zogenaamde vierde wereld smeken ons hun kinderen niet weg te halen. Ik kan me perfect indenken dat dit ook het verlangen is van de moeders en vaders in andere landen, en dat ook zij in de eerste plaats voor hun eigen kinderen willen zorgen.
Alle inspanningen moeten er met andere woorden in de eerste instantie op gericht zijn sociale en economische omstandigheden te creëren, waar ook ter wereld we enige verantwoordelijkheid kunnen dragen, opdat gezinnen en kinderen in een gezin zouden kunnen gedijen. Deze elementaire gedachte moeten we hoe dan ook trachten aan te houden, uit respect voor de gezinnen en voor het weefsel dat op een natuurlijke manier tot stand komt en een bijzonder grote betekenis heeft. We hebben een aantal vragen gehoord en we zullen vermoedelijk niet op alle vragen reeds in termen van decreet en uitvoeringsbesluit kunnen antwoorden. Dit zijn we net aan het voorbereiden, maar ik wil toch proberen naar best vermogen een aantal grote lijnen uit te tekenen die vermoedelijk zullen zijn weerspiegeld in het ontwerp van decreet dat we hopen omstreeks Pasen aan de Vlaamse Raad te kunnen voorleggen.
Ik wil eerst iets zeggen over het Verdrag van Den Haag van mei 1993. De conventie die in het kader van het bredere gesprek in Den Haag tot stand is gekomen, was een bredere conventie. Het ging onder meer ook over deze problematiek. Het is inderdaad nog steeds niet geratificeerd. Mevrouw Merckx-Van Goey, ik heb er het raden naar wat de reden hiervoor is. Ik kan er niet op antwoorden.
De voorzitter : Mevrouw Maes heeft het woord.
Mevrouw Nelly Maes : Het gaat hier zeker om een conventie waarbij de gemeenschappen moeten worden betrokken, aangezien het uw bevoegdheid betreft. Mijn bijvraag zou ik willen preciseren. Werd de Vlaamse Gemeenschap vanwege de federale instanties al gevraagd om deze ratificatie voor te bereiden?
Minister Luc Martens : We hebben deze vraag bij mijn weten vooralsnog niet ontvangen. Er is wel een werkgroep waarbij het ministerie van Buitenlandse Zaken en de gemeenschappen zijn betrokken. Maar als dusdanig is het stuk voor een beslissing nog niet bezorgd aan de Vlaamse regering en de Vlaamse Raad. Het zit in het beste geval op het niveau van een werkgroep, die wel al is samengekomen. Deze werkgroep is volgens mijn informatie al tijdens de vorige zittingsperiode tot stand gekomen. Het is duidelijk dat door de verkiezingen het opnieuw opstarten uiteraard met een aantal maanden vertraging gepaard gaat. U hebt gelijk wanneer u zegt dat de werkgroep die sinds de nieuwe zittingsperiode is gestart, nog niet is samengekomen. Ik zeg dit met enig voorbehoud, in de zin dat ik dit niet uitdrukkelijk en bewust heb nagetrokken, maar ik ga af op de manier waarop ik het veld zie bewegen of in dit geval niet zie bewegen.
Maandag heb ik de aandacht van de minister van Justitie uitdrukkelijk op deze problematiek gevestigd. Hij heeft me gevraagd om een en ander in een nota aan te reiken. Hij heeft me uitdrukkelijk beloofd, in een persoonlijk gesprek, zich te engageren om zo vlug mogelijk ook in de federale wetgeving, meer in het bijzonder in het Burgerlijk Wetboek, de artikelen 340 en volgende geloof ik, uitdrukkelijk dit toestemmingsbeginsel, dit document als zijnde een poort voor het hele dossier, in te schrijven. Daarna kan men op basis daarvan aanspraak maken op een visum en op het adoptieverlof.
Deze zaken vinden we terug in het voorstel van mevrouw Van Der Wildt. Haar voorstel omvat twee luiken. In het tweede luik gaat het erom welke soort van gezinnen in aanmerking komen. Moet men gehuwd zijn of kan het ook voor samenwonenden? Daar spreek ik me vandaag niet over uit. Maar mocht ik lid zijn van de Senaat, zoals vroeger, zou ik na aandachtige lezing dit principe volkomen steunen. Het is voor ons een sleutelelement, wat niet betekent dat de federale wet of het Burgerlijk Wetboek niet nog op een aantal andere punten zouden kunnen worden verbeterd. Maar first things first, we moeten ervoor zorgen dat we op korte termijn de meest essentiële zaken in beweging brengen, zodat we toch zelf binnen de Vlaamse Gemeenschap met kracht van wet kunnen optreden, want kracht van decreet is te weinig. We moeten bovenop het decreet ook een soort kracht van wet kunnen ontwikkelen.
Als ik een beetje de fasering doorloop zoals ik die bepleit, geloof ik dat men terecht niet zomaar iedereen de vrijheid kan geven om willekeurig en op een soms begrijpelijke maar daarom niet altijd te volgen emotionele manier te zeggen dat men werkelijk gedreven is door de need to be needed, de nood om zich nodig te weten. Men wenst een kind te kunnen adopteren en dit zou zonder meer mogelijk moeten zijn. Neen, het is voor ons evident dat eenieder daarover moet nadenken, er een paar gesprekken over moet hebben, met andere woorden een ontmoeting moet hebben met een multidisciplinair team dat een rapport kan opmaken. Gezien het feit dat de binnenlandse adoptiediensten zich vandaag op één na allemaal situeren in de polyvalente centra, zou het niet onlogisch zijn dat men een soort bijkomende functie of een uitbreiding van een bestaande functie zou proberen uit te werken, uiteraard met de problemen die eraan verbonden zijn. Maar ik ben ervan overtuigd dat de kosten die op die manier zouden ontstaan, geringer zouden zijn dan wanneer men opnieuw in een afzonderlijk circuit zou werken en met een multidisciplinair team moet opereren.
In die polyvalente centra werken vele vrijwilligers, ook vele professionele vrijwilligers. Deze centra staan dicht bij de mensen, en belichamen een kapitaal aan expertise en knowhow dat met bijkomende middelen kan worden opgedreven.
Ik heb me in de commissie voor Welzijn en Gezondheid ertoe geëngageerd een inspanning te leveren en niet met het oog op een welbepaald resultaat. We doen een inspanning om de lasten uit het verleden, om de overgedragen schulden in het bijblad voor 1996 weg te werken. In dit verband is een werkgroep samengeroepen. Ik hoop dat er een propere lei komt, en dat we daarna met bijkomende middelen deze uitgebreide opdracht kunnen verwezenlijken.
In elk geval moet elk dossier, voor attestering, naar Kind en Gezin.
Mevrouw Nelly Maes : Het advies dat deze bemiddelingsorganisaties uitbrengen is een bindend advies voor Kind en Gezin. Ze hebben dus een grote beslissingsbevoegdheid.
Minister Luc Martens : Ik kan vandaag de problematiek nog niet zo scherp analyseren, dat ik bijvoorbeeld al in staat zou zijn om een uitvoeringsbesluit in te dienen. Twee weken geleden werd ik met dit probleem geconfronteerd. Ik heb sedertdien gepoogd om dit dossier onder de knie te krijgen. Ik beken dus dat, inzake verschillende technische modaliteiten die wellicht vatbaar zijn voor verbetering, nog niet alles duidelijk is. Ik wil hier enkel stellen dat ik slechts één belang dien : het belang van het kind.
In elk geval zal bij de registratie en bij de uitreiking van attesten, Kind en Gezin zijn rol moeten vervullen. Het is ook evident dat ouders de kans moeten krijgen om eventueel een beroep in te dienen. Er moet dus een onafhankelijke commissie worden samengesteld, waarbij men terecht kan als men denkt onheus te zijn behandeld. Maar men moet ook de moed durven opbrengen om in bepaalde gevallen aan kandidaat-adoptanten te durven zeggen dat, gegeven de omstandigheden waarin ze zich bevinden, het niet aangewezen is om tot adoptie over te gaan, ook al begrijp ik dat dit moeilijk en delicaat is, en tot een zekere ontgoocheling kan leiden.
Ten derde, voorbereiding is eveneens essentieel. Ik geloof dat deze materie zou kunnen - en misschien wel zou moeten - worden toevertrouwd aan organisaties die niet tot de groep van polyvalente centra behoren, en die zich evenmin met bemiddeling bezighouden. Zodra we op vlak van voorbereidingsprogramma´s een beter inzicht hebben, moeten we onze eindtermen ter zake vastleggen, en bepalen welke organisaties deze zouden kunnen verzekeren. Meerdere organisaties kunnen daarvoor in aanmerking komen. Ik denk eventueel aan de Vlaamse Vereniging voor Adoptie- en Gezin, die goed werk verricht. Ik denk ook aan de Bond van Grote en Jonge Gezinnen. Ook organisaties die zich vandaag bezighouden met gezinseducatieve activiteiten, zouden daarvan een prioriteit kunnen maken. We moeten dus partners zoeken die de voorbereiding gestalte kunnen geven : deze voorbereiding is een conditio sine qua non om het bemiddelingsproces op te starten.
Ten vierde, over de plaatsing van buitenlandse kinderen, hebben we in een vroeg stadium gedacht aan één, twee diensten. Ik wil me hier niet definitief uitspreken over het aantal. In Nederland heeft men één grotere dienst, met daarnaast een aantal kleinere. In andere landen is er één, in weer andere landen zijn er meerdere diensten. Soms gaat het om privé-, soms om semi-publieke diensten. Het buitenland levert dus geen eenduidige antwoorden op deze vragen.
Wel is duidelijk dat goed werk op dit terrein professionaliteit - deskundigheid, de nodige deontologie - vereist.
De vraag stelt zich welke schaal nodig is om tot een dergelijke professionaliteit te komen? Het gaat me niet om de grootte als doelstelling op zichzelf, maar wel om de grootte als noodzakelijke voorwaarde voor competentie. We zullen de volgende dagen de diensten uitnodigen tot het nemen van initiatieven. We moeten nagaan of ze niet in een soort van samenwerkingsverband kunnen handelen. Ik voel me niet geroepen om dit dwingend op te leggen. We moeten de diensten begeleiden en zo vanuit de basis groeien tot een hoge professionaliteit. De overheid kan op dit vlak ondersteunend werken en zorgen voor een minimum aan deskundige omkadering. Ook voor de polyvalente centra moeten we de nodige middelen zoeken.
Mevrouw Maes, u pleit terecht voor een betere begeleiding. Ook dat hebben we in de voorstellen opgenomen. Zowel bij vrije adoptie als via organisaties zijn de mislukkingen legio. Adoptie is niet altijd even eenvoudig en de dingen lopen vaak anders dan verwacht. We kunnen niet werken met garanties zoals bij aankoop van een auto : inleveren of ruilen is niet mogelijk. Het gaat hier niet om een handel. Het is een kwestie van engagement. Degenen die zelf kinderen hebben, weten wat ik bedoel. Kinderen krijg je met hun kwaliteiten en hun beperkingen. We moeten onze opdracht als ouder waarmaken. Ook wie kiest voor adoptie moet deze verantwoordelijkheid volledig op zich nemen. Dit is geen gemakkelijke opdracht en begeleiding is dan ook noodzakelijk.
Wat de vrije adoptie betreft, is iedereen het eens met de algemene voorwaarden. Kandidaten moeten aan bepaalde voorwaarden voldoen, een voorbereiding van deze mensen is noodzakelijk, de buitenlandse kanalen moeten zichtbaar, erkenbaar en aanvaardbaar zijn. Dit alles is nodig om tot goede resultaten te komen. Ik ben niet tegen vrije adopties, maar ik ben wel tegen wilde adopties. De vrije adopties moeten op een doordachte manier gebeuren.
Het is duidelijk dat Kind en Gezin een belangrijke rol moet spelen. We hebben dit instrument trouwens met dit doel opgericht. Kan Kind en Gezin zijn taak waarmaken? We zullen dit de volgende weken proberen te evalueren. Het is niet de bedoeling om Kind en Gezin nog groter te laten worden. We hebben een personeelshervorming doorgevoerd, dit om het corps op te waarderen en tegelijkertijd het aantal te beperken. Ik wil niet op mijn stappen terugkeren. Het contingent waar we vandaag over beschikken, moet volstaan. Het zal zijn rol moeten vervullen in verschillende fases. Het gaat niet alleen formeel controleren maar ook om adviseren en begeleiden.
Het is voor de Vlaamse Gemeenschap belangrijk om het adoptiebeleid in een breder Vlaams ontwikkelingsbeleid te incorporeren. Wat hindert ons om bij voorkeur te werken met landen waar we goede relaties mee onderhouden, die zich uiten in samenwerking met betrekking tot welzijn, cultuur en het opstarten van een eigen economisch draagvlak? Wanneer een adoptiebeleid kadert in een breder netwerk van relaties met een aantal landen, zal dit automatisch leiden tot betere en meer correcte relaties op het gebied van adoptie. We weten niet wat de ambities op termijn zijn van het VVOB. Niets sluit uit dat bij een federalisering van het ontwikkelingsbeleid, wat her en der wordt bepleit, het VVOB een andere dimensie krijgt dan steun aan onderwijs en technische bijstand. Ik pin me niet vast op dit kanaal : we moeten ook werken met de ambassades en de mensen die we daar hebben. Zeker als we vanuit de situatie van vandaag vertrekken. Dat staat buiten kijf.
Wat de kritiek betreft, is het duidelijk dat de meeste adoptiediensten dit goed en met hart en ziel trachten te doen. Ze overschatten zichzelf echter wel eens en slagen er niet altijd in om de procedures op alle punten even correct en even nauwgezet uit te voeren. Ook rapporten zijn niet altijd van hetzelfde niveau. Met andere woorden, er is ruimte voor verbetering. Vaak zijn deze mensen echter de gevangenen van toestanden die ze in het buitenland ervaren en op onvoldoende wijze hebben ingeschat. U verwees in dit verband naar Zaïre. Men zou zich de vraag kunnen stellen of we ons niet beter alleen met landen die over duidelijke procedures beschikken zouden inlaten.
Gedurende deze eerste vijf jaar van haar bestaan heeft Kind en Gezin naar best vermogen gehandeld, maar naar mijn oordeel vaak te formeel. In één dossier - ik denk met de beste bedoelingen - zijn zij uit hun administratieve opdracht getreden om de problemen die zich daar stelden op te lossen, met alle risico´s die daaraan verbonden kunnen zijn.
Binnen veertien dagen - wellicht niet volgende week, maar volgende woensdag staat dit op de agenda - zal ik aan de Vlaamse regering deze coördinatieopdracht vragen. Dit zal me toelaten om formeel, namens de Vlaamse regering, gesprekken te voeren met de federale overheid. Op basis van en parallel hiermee zullen we komen tot het ontwikkelen van een voorontwerp en later een ontwerp van decreet. Het gaat hierbij om een aantal instrumenten en de plaats waar we ze wensen te situeren. Op dit vlak willen we in elk geval improvisatie voorkomen. We moeten doorzetten, maar het festina lente lijkt me hier toch het adagio.
Mevrouw Avontroodt vroeg of het attest een monopolie is van Kind en Gezin. Ik heb verwezen naar de polyvalente centra waar dit voorbereidend werk gebeurt en er een advies wordt gegeven. Als alles daar zou gebeuren, zijn zij, samen met de polyvalente centra en de multidisciplinaire teams, vermoedelijk het best geplaatst, om te oordelen en een advies te verstrekken dat niet lichtvaardig zal zijn. Het grootste gewicht zal dus niet bij Kind en Gezin berusten, maar bij de diverse polyvalente centra : een tweetal centra per provincie zullen deze dienst uitdrukkelijk verlenen.
Vorming ook voor binnenlandse adoptie, lijkt me een nuttige suggestie.
Wat het multidisciplinair team betreft heb ik positief geantwoord.
De subsidiëring moet ingebed zijn in het geheel van de polyvalente centra, met de bijkomende middelen die erbij horen. Kind en Gezin, door het ter beschikking stellen van dit instrument, is een vorm van indirecte subsidiëring. De vraag blijft, wat je doet met bemiddelingsorganisaties die een professioneel niveau zouden kunnen ontwikkelen. Dit betekent echter dat er geen zes of acht van dergelijke organisaties zullen bestaan. Het aantal zal onvermijdelijk worden beperkt : het is immers nodig voldoende dossiers te kunnen behandelen om expertise te verwerven. Wat dat betreft is het belangrijk dat dezelfde diensten voor elkaar geen concurrentie betekenen in hetzelfde deel van het buitenland : daardoor zou een concurrentieslag kunnen ontstaan, waarbij de echte belangen uit het oog worden verloren. Op de binnenlandse markt kan concurrentie wel, als dit de kwaliteit in de dienstverlening kan bevorderen. Ik verzet me daar niet tegen.
Wat vrije adoptie en landen met stabiliteit betreft, heb ik al geantwoord. Het moeder- en ouderschapsverlof behoort niet tot mijn bevoegdheden. Ik verwijs in dit verband naar een voorstel van de heer Beaufays in het federale parlement, meer bepaald de Kamer, dat hierop van toepassing is.
Mevrouw Merckx, ik verwees al naar de federale wet. U vraagt dat Kind en Gezin niet betuttelend zou optreden.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey : Mijnheer de minister, ik zou er op willen wijzen dat de keuze om Kind en Gezin als centrale instantie aan te duiden niet betekent dat het daarom de enige had kunnen zijn. Ik wijs er alleen op dat men in de Franse Gemeenschap een authorité communautaire pour l´adoption internationale heeft opgericht bij de administratie voor de bijzondere jeugdzorg.
Deze authoriteit heeft een comité d´accompagnement die meer omvat dan Kind en Gezin nu. Vermits in de bijzondere jeugdzorg een corresponderend Kind en Gezin aanwezig is, kunnen daar ook andere diensten van welzijnswerk in aanwezig zijn. In die zin vind ik wel dat we ervoor kunnen zorgen, en als het moet doen we dat decretaal. We hebben immers genoeg problemen gehad in het verleden met het Vlaams fonds voor gehandicapten waar er onafhankelijk van de minister instructies werden gegeven over wat er wel en niet onder diende te ressorteren.
We hebben kunnen vaststellen dat men geen respect aan de dag legt voor de wil van de wetgever dienaangaande, en daarom vind ik dat we gewaarschuwd zijn wanneer aan de instantie die Kind en Gezin is en de verdienste ervan, voorbij wordt gegaan. Daarom moeten we in het decreet de nodige waarborgen inschrijven dat iemand het op zich neemt, zij het nu de administratie van Welzijn of de administratie van Bijzondere Jeugdzorg, maar het verbreedt alleszins het draagvlak. Het zal de vrees van mevrouw Avondroodt voor het monopolie van Kind en Gezin ontkrachten.
Minister Luc Martens : We zullen niet ingaan op het debat, maar we zullen iemand moeten aanduiden. U zult voor de attestering slechts één iemand kunnen aanduiden.
Dus hoe dan ook, daaraan ontsnappen we niet.
Ik wilde enkel op een plagende manier zeggen dat je houdingen niet via een decreet kunt afdwingen. Als er een geest is van betutteling, dan vraagt dat een nieuwe cultuur en een nieuwe geest om daaraan te werken.
De voorzitter : Mevrouw Maes heeft het woord.
Mevrouw Nelly Maes : Mijnheer de voorzitter, ik denk dat deze eerste parlementaire gedachtenwisseling vruchtbaar is geweest. Ik wil niet in detail treden over de antwoorden van de minister op de diverse onderwerpen.
Ik denk dat in verband met de beginseltoestemming de overeenstemming over alle fracties heen ruim is en dat dit als een verworvenheid moet worden beschouwd. Om de bekommernissen van de heer Stassen op te vangen zou ik eens de stappen willen schetsen zoals ik ze zie.
Ouders moeten zich als kandidaat kunnen melden, en deze melding moet ergens centraal kunnen worden geregistreerd. Op dat moment moet de nodige informatie kunnen worden verschaft over alles wat die mensen nodig zouden kunnen hebben. De instellingen die voor vorming en bemiddeling in aanmerking kunnen komen, moeten erin staan. Ik heb me laten vertellen dat de informatie nu twee bladzijden beslaat.
De tweede stap dan. Vóór het attest wordt uitgereikt, moeten de mensen zelf kunnen beslissen of ze in staat zullen zijn te beantwoorden aan de verwachtingen. Het is pas na de vorming dat er sprake kan zijn van een attest.
In verband met de professionele begeleiding, kan ik u bijtreden wat de principes betreft. Over de praktijk zullen we het later hebben.
De Vlaamse regering zal zich toch eens moeten bezinnen over het Vlaams ontwikkelingsbeleid. U laat uitschijnen dat de VVOB een Vlaamse instelling is, maar ze werkt voor 90 percent met federale middelen, volgens de richtlijnen van het ABOS en van Financiën. Het kan zijn dat de VVOB in de toekomst het Vlaamse instrument wordt voor ontwikkelingssamenwerking, maar dan zullen we daarover moeten debatteren. Op dit moment beschikken we niet over een instrument dat door ons wordt gefinancierd, en dat werkt volgens onze richtlijnen. Vlaanderen heeft wel degelijk plichten op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking, ook al ontbreekt momenteel de bevoegdheid ter zake. Met het weinige geld dat de Vlaamse regering uitgeeft aan ontwikkelingssamenwerking, zou ze ook een instrument moeten ontwikkelen. Tot daar deze beschouwing, die een beetje verder ging dan het onderwerp van vandaag.
De voorzitter : Wenst nog iemand het woord? (Neen)
Het incident is gesloten.