Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Decreetsevaluatie, Inburgering en Toerisme
Vergadering van 01/04/2014
De voorzitter : Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Mevrouw Katrien Schryvers : Minister, mijn vraag betreft een tegenstrijdigheid die ik heb vastgesteld tussen de regelgeving betreffende de OCMWs en de regelgeving rond lijkbezorging en begraven in Vlaanderen.
De wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, stelt in artikel 2, paragraaf 2, dat het OCMW van de gemeente waar de betrokkene op het ogenblik van zijn opneming in nagenoemde instelling voor zijn hoofdverblijf in het bevolkings- en vreemdelingenregister of in het wachtregister was ingeschreven, bevoegd is om de noodzakelijke steun te verlenen, indien de bijstand vereist is.
Het komt erop neer dat de federale regelgever gezegd heeft dat als mensen in bijvoorbeeld een woonzorgcentrum of een psychiatrisch verzorgingstehuis worden opgenomen, het OCMW van hun laatste woonplaats bevoegd blijft voor de steunverlening. Dat is er gekomen op vraag van steden en gemeenten waar zich veel dergelijke voorzieningen bevinden, die dan werden aangesproken wanneer de betrokkenen de verblijfskosten niet konden betalen of een beroep deden op steun van het OCMW in het kader van bijvoorbeeld een leefloon. Artikel 14 van het decreet van 16 januari 2004 betreffende de begraafplaatsen en de lijkbezorging dat ik hier al meermaals heb aangehaald, stelt dat, onverminderd de bepalingen in artikel 15, paragraaf 1 op een behoorlijke wijze in de lijkbezorging van behoeftigen wordt voorzien. De bevoegde gemeente is de gemeente van de inschrijving, de gemeente van de woonplaats.
We weten allemaal dat dit in de meeste gemeenten aan het OCMW wordt gedelegeerd. Zoals geweten, heb ik hierover een bevraging georganiseerd. Niet minder dan 76,4 procent van de lokale besturen heeft die bevoegdheid aan het OCMW overgedragen.
Volgens mij bestaat in dit verband een algemene praktijk. Die praktijk houdt in dat OCMWs worden aangesproken voor de ondersteuning van mensen die altijd in de gemeente zijn ingeschreven. Indien die mensen in een andere gemeente in een voorziening worden opgenomen, neemt het OCMW de tekorten ten laste. Het gaat dan, bijvoorbeeld, om het verblijf in een woonzorgcentrum of om het leefloon. Indien er onvoldoende middelen zouden zijn om in een behoorlijke lijkbezorging te voorzien, neemt het OCMW dat op zich. Dat was tenminste de praktijk. Beide regelgevingen blijken immers met elkaar te botsen. Indien een bewoner in een bepaalde gemeente gelegen woonzorgcentrum is gedomicilieerd, maar de verblijfskosten overeenkomstig de federale wet door een andere gemeente worden betaald, overlijdt, ontstaat de vraag welke gemeente de begrafeniskosten op zich moet nemen.
Enerzijds gaat het om een behoeftige persoon waarvoor volgens het decreet van 2004 op een behoorlijke wijze in de lijkbezorging moet worden voorzien. Anderzijds is met betrekking tot die persoon steun noodzakelijk. De wet van 1965 zou dan ook van toepassing kunnen zijn.
Zoals ik heb vermeld, hebben de steunverlenende besturen deze kosten in de praktijk meestal op zich genomen. Er is me echter ter ore gekomen dat bepaalde gemeenten en steden deze anomalie in het licht van de besparingsoperaties hebben ontdekt. Zij schuiven de kosten voor de lijkbezorging en de begrafenis van mensen voor wie ze soms al enkele jaren het verblijf in een woonzorgcentrum mee betalen door naar de gemeente waar de voorziening, het woonzorgcentrum of het psychiatrisch verzorgingstehuis, is gelegen.
Volgens de letter van de wet kan dit misschien. Volgens mij is dit echter niet de ratio legis geweest. De vraag is dan welke gemeente of welk OCMW bevoegd is. Het gaat om de gemeente van herkomst, waar de laatste inschrijving voor de opname heeft plaatsgevonden. Mijns inziens gaat het dan om de kosten die aan de opname in de voorziening zijn verbonden en om de kosten die bij de lijkbezorging horen. In het decreet van 2004 betreffende begraafplaatsen en de lijkbezorging is dit probleem niet specifiek onder ogen gezien. In het decreet is in algemeenheid bepaald welke gemeente verantwoordelijk is voor de lijkbezorging van behoeftigen, bijvoorbeeld wanneer mensen die in een gemeente zijn ingeschreven in een ziekenhuis overlijden.
Minister, bent u op de hoogte van dit probleem? Hebt u hierover al vragen van lokale besturen gekregen? Hebt u weet van onenigheden tussen lokale besturen op grond van deze problematiek? Welke maatregelen zult u nemen om deze onduidelijkheid op te klaren?
Volgens mij zou dit kunnen worden opgelost door de opname van een uitzonderingsbepaling in het decreet van 2004. Dit zou de federale en de Vlaamse regelgeving immers coherent maken. Bent u bereid een dergelijk initiatief te steunen?
De voorzitter : Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois : Voorzitter, het Agentschap voor Binnenlands Bestuur (ABB) en mezelf zijn geen problemen bekend. Het ABB en ikzelf hebben hierover ook geen vragen ontvangen. Er zijn ons geen discussies of gevallen van onenigheid tussen gemeenten gesignaleerd. Tenzij ik me vergis, staat dat trouwens ook niet in de conceptnota vermeld. Ik vermoed dat dit punt wel hier en daar tijdens individuele discussies kan opduiken.
Volgens mij bestaat er momenteel geen onduidelijkheid in de regelgeving. Tijdens hun leven moet de gemeente waar een behoeftige het laatst ingeschreven was bijdragen in de kosten van de instelling in een andere gemeente waar die behoeftige verblijft. Het klopt niet dat de gemeente waar het woonzorgcentrum is gevestigd de kosten moet dragen voor behoeftigen die uit andere gemeenten komen: de gemeente van herkomst moet de kosten dragen.
Het klopt wel dat bij het overlijden van diezelfde behoeftige een andere regelgeving van kracht is. In het decreet van 2004 is in dit verband een duidelijke keuze gemaakt. Hiermee is een einde gemaakt aan een onbillijkheid die uit de toen bestaande federale wetgeving voortvloeide. Die onbillijkheid hield in dat de stad of de gemeente waar de behoeftige stierf, moest opdraaien voor de begrafeniskosten. Dit kwam erop neer dat steden en gemeenten met een ziekenhuis moesten opdraaien voor de kosten van de behoeftigen die daar hun laatste dagen, weken of maanden doorbrachten om er vervolgens helaas te overlijden. Daar heeft de decreetgever een einde aan gemaakt.
Dit is expliciet gebeurd. Het staat met zo veel woorden in de decretale bepalingen en toenmalig minister Van Grembergen heeft het ook toegelicht. Ik citeer het verslag van de commissiebesprekingen: Tot slot vermeldt de minister dat de kosten van de lijkbezorging van behoeftigen waarvan de nabestaanden niet zijn gekend, gedragen moeten worden door de gemeenten waar deze behoeftigen zijn ingeschreven en niet door de gemeenten, veelal steden, waar de behoeftigen zijn gestorven. Dat was een maatregel om te vermijden dat de steden die de ziekenhuizen hebben, daarvoor moeten opdraaien. De verslaggever heeft dit in de plenaire vergadering van 7 januari 2004 het gaat om een decreet van 2004 expliciet vermeld. Het is niet iets dat tussen de plooien is gevallen, het is een uitdrukkelijke keuze geweest, ook om een einde te maken aan de als onbillijk ervaren situatie op basis van de toen bestaande federale wetgeving dat de gemeente waar het ziekenhuis was, moest opdraaien voor die kosten.
Mevrouw Schryvers, u hebt gelijk. Er is een tegenstrijd tussen de federale OCMW-wetgeving, die zegt dat het de gemeente is waar de behoeftige laatst heeft gewoond voor hij vertrok naar de zorginstelling, die moet opdraaien voor de kosten van de behoeftige, en de Vlaamse decreetgeving met betrekking tot de overleden behoeftige, die zegt dat dat voor rekening is van de stad of gemeente is waar de behoeftige was ingeschreven per definitie meestal de plaats van het woonzorgcentrum. Als je bent verhuisd en je hebt geen andere woning meer, en je verblijft daar effectief, dan heb je daar ook je domicilie.
Als je dat op elkaar wilt afstemmen, dat het bijvoorbeeld altijd de oorspronkelijke gemeente moet zijn, ook al woont iemand tien jaar in een woon- en zorginstelling en die overlijdt in nog een andere stad of in de instelling zelf, die ervoor opdraait, dan kun je daar argumenten voor vinden. Er zijn ook mensen die redeneren dat de kosten moeten worden verdeeld tussen de gemeenten. Zo heeft de gemeente waar de instelling is, al die tijd niet moeten bijspringen, en dit is dan de laatste bijdrage die moet gebeuren.
Ik spreek me daar niet over uit. Er zijn argumenten pro en contra in de beide richtingen. Als het parlement in zijn ondoorgrondelijke wijsheid vindt dat die beide regelgevingen beter op elkaar moeten worden afgestemd, voor mij absoluut niet gelaten. Ik zal natuurlijk geen enkel initiatief meer nemen, want voor we de hele trein van alle procedures en adviezen hebben doorlopen, zijn we al een heel eind na de verkiezingen.
Er is een tegenstrijdigheid tussen de federale en de Vlaamse wetgeving bij leven en na het overlijden. Dat zijn twee aparte gevallen, de ene keer gaat het over de behoeftige die nog leeft, de andere keer over de behoeftige die is overleden. Er is wel geen onduidelijkheid. Dat wil ik met zoveel woorden stellen. De regelgeving is heel klaar, bepaalt altijd uitdrukkelijk welke stad of gemeente moet instaan voor de kosten bij leven en bij overlijden. Tot nu werd me dan ook geen enkel probleem gesignaleerd. De gemeente die moet instaan voor de kosten bij overlijden, is meestal een andere gemeente dan de gemeente die moet opdraaien voor de kosten bij leven. Als het parlement vindt dat dit beter altijd dezelfde gemeente zou zijn, de oorspronkelijke gemeente waar de behoeftige vandaan komt voor hij of zij naar die instelling is gegaan, dan kan dat worden beargumenteerd naar uw wijsheid.
De voorzitter : Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Mevrouw Katrien Schryvers : Minister, dit probleem was inderdaad niet opgenomen in een conceptnota. Ik heb het toen ook niet bevraagd. Het was me toen ook niet bekend dat er soms een probleem was, maar ondertussen is het wel gesignaleerd door nieuwe standpunten in bepaalde steden en gemeenten. Nu is het wel aan de orde gekomen.
Minister, verwijzend naar het verslag zegt u dat u in 2004 in Vlaanderen absoluut een onbillijkheid hebt willen wegwerken door te stellen dat de gemeente waar iemand laatst was ingeschreven, moet instaan voor de begrafenis of crematie, want anders was het onbillijk dat een stad of gemeente met een groot ziekenhuis die dus met veel overlijdens te maken krijgt, daarvoor moet instaan. Dat onderschrijf ik absoluut.
Diezelfde ratio legis lag aan de basis van de federale wet, die heeft gezegd dat het niet de steden en gemeenten zijn die nu toevallig soms veel zorgvoorzieningen hebben, die moeten instaan voor het bijpassen van de tekorten van een verblijf in een woonzorgcentrum of een psychiatrisch verzorgingstehuis enzovoort. Diezelfde onbillijkheid geldt nu eigenlijk enkel nog voor de kosten van de begrafenis, want daar kunnen de gemeenten, waar bijvoorbeeld grote rusthuizen zijn gevestigd en waar mensen die er zijn ingeschreven, overlijden, wel nog op worden aangesproken, ongeacht het feit dat het OCMW van hun laatste woonplaats wel de kosten moet bijpassen voor verblijf in een woonzorgcentrum.
Dit is toch een anomalie. Minister, wat ik daar erg aan vind, is dat het nooit aan de orde is geweest het stond ook niet in onze conceptnota en dat dat nu wel aan de orde komt in de besparingsrondes in gemeenten. Het moment is natuurlijk heel slecht of zelfs onmogelijk om er iets aan te doen, maar ik pleit ervoor om de discussie niet te laten ontstaan om mensen een respectvolle uitvaart te garanderen. U zegt wel dat er duidelijkheid is. Inderdaad, als je de twee regelgevingen naast elkaar legt, is het wel duidelijk, maar de billijkheid is er niet. Ik hoop dat we dit in de toekomst toch op elkaar kunnen afstemmen.
De voorzitter : De heer Vanden Bussche heeft het woord.
De heer Marc Vanden Bussche : Minister, u hebt het goed verwoord. Er zijn argumenten voor de twee opvattingen. Als iemand tien jaar in een rusthuis woont, is het mogelijk dat de stad daarvoor bijkomende subsidies krijgt. Ik weet niet of daar rekening mee wordt gehouden in het Gemeentefonds. Als er bijkomende inwoners ingeschreven zijn, valt men vaak ook in een hogere categorie. Dit is een goede reden om hier eens een grondige studie aan te wijden. We kunnen dit niet in een-twee-drie afhandelen op basis van een gevoel.
Het is nu inderdaad een beetje laat om er nog over te beginnen, maar we zouden dit eens met de studiedienst moeten bekijken.
Minister Geert Bourgeois : Ik blijf erbij dat er geen enkele onduidelijkheid is. U kunt alleen discussiëren over de vraag of bijvoorbeeld iemand die vijftien jaar lang in een woonzorgcentrum van een gemeente verblijft, vijftien jaar lang door de gemeente van oorsprong moet worden geholpen. De kosten van de behoeftige moeten immers door de oorspronkelijke gemeente worden bijgepast. We zouden kunnen zeggen dat het een inwoner van de nieuwe gemeente is geworden, want hij of zij is er in dit geval al vijftien jaar gedomicilieerd. Nu moet de gemeente vanwaar de persoon oorspronkelijk komt, tot en met het overlijden bijpassen. (Opmerkingen van mevrouw Katrien Schryvers)
Dat is inderdaad een federale regel, maar een dergelijke regelgeving zal altijd onbillijkheden bevatten. Er zijn gemeenten met een woonzorgcentrum, er zijn gemeenten met meerdere woonzorgcentra en er zijn gemeenten zonder woonzorgcentrum. Het is een uniforme regel en die bepaalt dat ongeacht hoelang men al weg is uit de oorspronkelijke gemeente, het toch de oorspronkelijke gemeente is die moet blijven betalen. Ik herhaal dat er argumenten pro en contra het blijven aanhouden van die regel zijn. Ik heb geen bezwaren. Het parlement zal in wijsheid oordelen. Maar voor een regeringsinitiatief is het nu hoe dan ook te laat.
We kunnen dit nog breder opentrekken naar de solidariteit tussen de gemeenten voor de behoeftigen in de samenleving. Bepaalde steden en gemeenten hebben proportioneel meer behoeftigen dan andere.
Mevrouw Katrien Schryvers : Minister, u zegt dat de regelgeving heel duidelijk is, en dat onderschrijf ik wel, maar in de praktijk is er momenteel een heel andere toepassing door steden en gemeenten.
Steden en gemeenten die ingevolge de federale regelgeving jaren bijpassen voor een verblijf in een woonzorgcentrum, weigeren nu op het moment dat moet worden gezorgd voor een begrafenis. Ze doen dat in het licht van besparingen, maar het is een beetje wrang.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.