Commissie voor Economie, Economisch Overheidsinstrumentarium, Innovatie, Wetenschapsbeleid, Werk en Sociale Economie
Vergadering van 27/03/2014
De voorzitter : De heer Van den Heuvel heeft het woord.
De heer Koen Van den Heuvel : Voorzitter, deze vraag om uitleg heeft betrekking op het Centrum voor Medische Innovatie (CMI). We hebben hierover in deze commissie in het verleden al vaker van gedachten kunnen wisselen. Ik zal mijn inleiding dan ook kort houden.
Het CMI heeft een moeilijke start gekend. Er is wat verloop geweest in de directie, met inbegrip van een directeurswissel. We moeten eerlijk durven te stellen dat een aantal mijlpalen met enige vertraging zijn bereikt en dat de initiële tijdlijn niet altijd is gerespecteerd.
Gelukkig hebben we vanaf 2012 en 2013 enige vooruitgang gezien. De laatste keer dat we het in deze commissie over het CMI hebben gehad, dateert van ruim een jaar geleden. Toen hebben we vastgesteld dat de uitbouw van het CMI volop aan de gang was. Het CMI had zijn missie geformuleerd en zijn positionering gevonden. Het essentieel belang van de samenwerking tussen de verschillende clinical research centers is hier steeds onderstreept. Die samenwerking is verder toegespitst op de aandacht voor de uitbouw van de biobank. Er zijn een aantal ziektebeelden geselecteerd als focusdomein voor de biobank.
Hoewel alles goed loopt, zou ik toch graag een paar vragen stellen. We weten immers dat de ondersteuningsovereenkomst tussen de Vlaamse overheid en het CMI eind 2014 afloopt. Het zou goed zijn het CMI op voorhand te laten weten waar het aan toe is. Het CMI wil weten hoe die overeenkomst in de toekomst zal worden ontwikkeld.
Zoals we in het verleden al hebben gesteld, heeft het CMI een toegevoegde waarde. Dat geldt zeker voor de belangrijke cluster van de life sciences. Op dat vlak beschikken we in Vlaanderen over een beloftevolle cluster waarin we ons volop kunnen specialiseren. Het Vlaams Instituut voor Biotechnologie (VIB) geldt in dit verband als een spitsactor.
Naast het CMI bestaat ook het programma voor transformationeel geneeskundig onderzoek (TGO). De Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie (VRWI) heeft al gesteld dat we moeten nagaan hoe de integratie van of de samenwerking tussen het CMI en het TGO-programma kan worden versterkt.
Minister, aangezien u die boot de vorige keer enigszins hebt afgehouden, wil ik u toch verzoeken dit eens opnieuw te bekijken. Hoe evalueert u de voorbije maanden? Deelt u de mening dat het CMI op het juiste pad zit? Heeft het CMI de juiste wijze van uitrol en het juiste tempo gevonden?
Belangrijker is de vraag welke toekomst u voor het CMI ziet. Kan de Vlaamse Regering nog iets doen om de toekomst van het CMI te verzekeren? Welke stappen zou u nog tijdens deze legislatuur kunnen zetten? Ziet u opportuniteiten met betrekking tot de samenwerking tussen het CMI en het TGO-programma?
De voorzitter : Minister Lieten heeft het woord.
Minister Ingrid Lieten : Voorzitter, in mijn ogen loopt de verdere uitrol van het CMI zoals gepland. Tijdens de startfase is vooral gewerkt aan de uitwerking van de strategie en het organisatieschema en aan de start van de structuren en de samenwerkingsovereenkomst tussen het CMI en de verschillende betrokken instellingen.
Momenteel, in 2013 en in 2014, werkt het CMI vooral aan de uitbouw van de gecentraliseerde biobank. Er zijn vier verschillende deelnemende Vlaamse clinical research centers. Daarnaast vormt de Universiteit Hasselt de vijfde partner in de uitbouw van de virtuele Vlaamse biobank.
In uitvoering van het eerder vermelde samenwerkingsakkoord tussen tien partners, de vijf universiteiten, de vier universitaire ziekenhuizen en het CMI, is een kwalitatief biobankmanagement uitgewerkt. Dit management verloopt conform de internationale normen.
Daarnaast zijn multidisciplinaire samenwerkingsplatformen met betrekking tot translationeel onderzoek opgezet. Er zijn voorbereidende stappen gezet in de richting van een integratie in het netwerk van het European Strategy Forum on Research Infrastructure (ESFRI). Op die manier wordt de koppeling met de Europese onderzoeksinfrastructuur mogelijk gemaakt.
De Vlaamse overheid heeft het CMI gevraagd in uitvoering van het Herculesprogramma een strategie uit te werken en aan te sluiten bij de drie ESFRI-programmas, de Biobanking and Biomolecular Resources Research Infrastructure (BBMRI), het European Clinical Research Infrastructures Network (ECRIN) en de European Advanced Translational Research Infrastructure in Medicine (EATRIS). Dit voorstel wordt momenteel door een expertencommissie beoordeeld. Het definitief advies van de Hercules-commissie wordt verwacht, maar zal nog wat tijd vergen. Ik verwacht dat niet voor mei 2014. In september 2013 is het CMI een volwaardige partner van het Belgisch knooppunt voor de BBMRI geworden. Daarnaast is verder gewerkt aan de aansluiting bij het ECRIN en de EATRIS.
Ondertussen heeft het CMI laten weten dat de aanbesteding voor de ICT-infrastructuur voor de biobank wordt voorbereid. Het gedetailleerd lastenboek is onlangs aan het departement voorgelegd. Beide stukken zijn noodzakelijke voorwaarden om de volgende schijf van de hiervoor uitgetrokken middelen van het Financieringsfonds voor Schuldafbouw en Eenmalige Investeringsuitgaven (FFEU) uit te betalen. De verdere schijven zullen op basis van kwartaalstaten worden betaald.
We hebben hier al verschillende malen over de toekomst van het CMI gesproken. Ik verwijs in dit verband naar vragen om uitleg die in 2012 en in 2013 zijn gesteld. Volgens mij is het CMI er echt in geslaagd een gedeelte van de oorspronkelijke achterstand ten gevolge van de moeilijke start in te halen. Het CMI werkt nu aan de effectieve afwerking van de kritieke prestatie-indicatoren (KPIs) en van de afgesproken mijlpalen tegen het einde van het jaar.
Het gaat in het bijzonder om de uitbouw van de biobankinfrastructuur in de verschillende clinical research centers en aan de Universiteit Hasselt, om de implementatie van een kwaliteitskader, om de invulling van de biobank zelf met 30.000 stalen, om het opzetten van de ICT-infrastructuur en om het opzetten van projecten waarin die biobankstalen zullen worden gebruikt. Verder worden ook workshops uitgewerkt en tracht het CMI aan te sluiten bij de Europese projecten.
De middelen van het FFEU voor de uitbouw van de infrastructuur zullen in 2014 volledig worden ingezet. Dit geldt eveneens voor de steun van het Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT) waarover afspraken zijn gemaakt. De tweede steunovereenkomst is op 8 april 2013 goedgekeurd.
Het CMI heeft als hoofddoelstelling het grensverleggend translationeel biomedisch onderzoek met maatschappelijke en economische meerwaarde in Vlaanderen te stimuleren. Daarom moet de rol van het CMI uit meer bestaan dan enkel de aanlevering van het materiaal uit de biobank. De partners van het CMI, zeker en vast de universiteiten, maar ook de Vlaamse industrie, hebben natuurlijk op korte en op lange termijn baat bij de bijdragen van het CMI. Ze kunnen die bijdragen initiëren en ze kunnen samenwerkingen tussen de verschillende clinical research centers en de industrie bevorderen. Die samenwerkingen hebben betrekking op focusziektedomeinen waarbinnen kenniscreatie en bijgevolg ook projecten met een belangrijke maatschappelijke of economische valorisatie kunnen ontstaan.
Er is een grote kritische massa voor ziektedomeinen. De verstrekking van middelen door de focusbiobanken met een uniforme infrastructuur en uniforme kwaliteitsvereisten vormt een meerwaarde voor heel wat partners. Het gaat dan om de validatie van biobankmateriaal en -gegevens, conform de kwaliteitsvereisten en natuurlijk ook om de toename van medische en klinische expertise met betrekking tot de toelevering van materiaal uit menselijke lichamen. Op basis hiervan worden de medische noden verder bepaald waarvoor projecten nodig zijn.
Het internationaal conform biobankmanagement wordt uitgewerkt. De middelen van het FFEU zullen vrijkomen zodra de laatste mijlpaal is bereikt en het lastenboek is ingediend en goedgekeurd. Dat is voorzien voor eind maart 2014. De huidige operationele financiering door het IWT loopt eind 2014 ten einde. Daarom bereidt het CMI nu een strategische nota voor waarin naast het kwalitatieve biobankmanagement de uitbouw van onderzoeksprojecten zal worden opgenomen om de continuïteit te kunnen verwezenlijken. Deze nota zal natuurlijk meteen kunnen worden voorgelegd aan de nieuwe regering, die haar keuzes zal kunnen maken.
In de eerste oproep van TGO werd al expliciet in de mogelijkheid voor de inzet van biobanken voorzien. De inhoudelijke focus van het programma op projecten met adaptieve klinische tests bleek in de praktijk evenwel een afbakening waardoor de betrokkenheid van biobanken beperkt bleef. Het CMI heeft niet deelgenomen aan de projectenoproep.
Voor de tweede oproep hebben we op 13 december 2013 beslist om de inhoudelijke focus te verruimen. Hierbij worden diverse inhoudelijke aspecten die bijdragen tot een innovatieve benadering van de geneesmiddelenontwikkeling mogelijk en wordt er een selectievoordeel toegekend aan projecten die gebruikmaken van biomarkers, adaptieve klinische tests, hoogtechnologische diagnostische instrumenten en stalen uit biobanken.
Sindsdien heeft het CMI bovendien zijn werking versterkt en is het veel duidelijker aanwezig. Onder meer een matchmaking event heeft geholpen om de verschillende betrokken domeinen samen te brengen. Het CMI kan dus zeker en vast aan het TGO-programma deelnemen als volwaardige partner of als onderaannemer. Er wordt nu ook een bonus toegekend aan projecten waarbij biobanken worden ingezet. Dat biedt het TGO-programma een duidelijk kader om bewust naar synergie en samenwerking te zoeken.
In het beheer van het TGO-programma is in een programmacomité voorzien. Het is samengesteld uit experts. Dat programmacomité heeft een bewakende rol in het proces van steuntoekenning en is betrokken in de aanpassingen en de bijsturingen aan het programma. Het CMI was in de eerste oproep ook vertegenwoordigd in dit programmacomité en zal ook in de tweede oproep uitgenodigd worden om een vertegenwoordiger af te vaardigen.
Voor het CMI zijn er echter nog andere mogelijkheden, ook vandaag al, die benut kunnen worden. Het CMI kan altijd deelnemen aan alle bestaande reguliere programmas, in het bijzonder bij het IWT. Een aantal zijn zeker interessant voor mogelijkheden voor het CMI. Zo kunnen ze deelnemen als onderzoekspartner of als onderaannemer aan verschillende SBO-projecten (Strategisch Basis Onderzoek). De mogelijkheid bestaat ook om als onderzoekspartner, onderaannemer of materiaalleverancier deel te nemen aan het toegepast biomedisch onderzoek met maatschappelijke finaliteit. Tot slot kan het CMI of kunnen de diverse Clinical Research Centers afzonderlijk deelnemen aan het bedrijfsonderzoeksprojecten bij het IWT. Ook wordt bekeken hoe ze zich kunnen organiseren om een interessante partner te worden bij internationale onderzoeksprogrammas.
De voorzitter : De heer Van den Heuvel heeft het woord.
De heer Koen Van den Heuvel : Voorzitter, minister, ik dank u voor het antwoord. Het is een bevestiging dat het CMI het juiste tempo heeft gevonden, doet wat het moet doen en over een zeker enthousiasme beschikt. Het is ook duidelijk welke kansen er liggen voor samenwerking met het TGO. U hebt ze mooi opgesomd. Het is nu aan hen om dit daadwerkelijk mee vorm te geven.
Ik hoor duidelijk dat voor de toekomst de financiering van de resterende FFEU-middelen ook op schema zit en gerealiseerd zal kunnen worden. Wat betreft het post 2014-tijdperk is het normaal dat kan worden voortgewerkt indien u een mooi rapport kunt voorleggen. Ik vind dat goed nieuws, want het is een belangrijke speler in het uitbouwen van de biotechcluster in Vlaanderen.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.