Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 27/03/2014
Vraag om uitleg van de heer Paul Delva tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de eerste resultaten van de onderwijsinspectie in Brussel
- 1039 (2013-2014)
Vraag om uitleg van de heer Willy Segers tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de resultaten van de doorlichting in de Brusselse scholen
- 1094 (2013-2014)
De voorzitter : De heer Delva heeft het woord.
De heer Paul Delva : Minister, in de commissie Onderwijs van 11 juni verleden jaar hebben we gesproken over de doorlichting van de Brusselse scholen door de onderwijsinspectie. Tijdens deze vergadering hebt u geantwoord op parlementaire vragen van de heer Segers, mevrouw Brusseel en mezelf over het al dan niet behalen van de eindtermen in het Brussels Nederlandstalig onderwijs. Deze vragen kwamen er na de organisatie van een leerkrachtenparlement door de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC). Een aantal leerkrachten trok toen aan de alarmbel omdat de inspectie meende dat de eindtermen in sommige Brusselse scholen niet werden behaald.
U benadrukte in uw antwoord dat de in de Brusselse scholen geplande ronde van de onderwijsinspectie losstond van de bevindingen van het leerkrachtenparlement. Het ging om een globale doorlichting die om de zes jaar plaatsvindt, de laatste algemene doorlichting voor de Brusselse scholen dateerde van 2007. Er was geen link tussen dat leerkrachtenparlement en de inspectieronde. Die inspectie kreeg natuurlijk wel een bijzondere kleur vanwege de uitspraken van het leerkrachtenparlement en ook vanwege het debat dat we hierover voerden in deze commissie een negental maanden geleden.
Ondertussen heeft de onderwijsinspectie haar werk gedaan, er sijpelden resultaten door. De eerste verslagen zijn te lezen op www.doorlichtingsverslagen.be. De stadskrant Brussel Deze Week besteedde er aandacht aan. Daaruit bleek dat enkele secundaire scholen heel wat opmerkingen te verwerken kregen van de inspectie.
Een aantal onderwijsverantwoordelijken in Brussel, directeurs bijvoorbeeld, waren niet opgezet met de resultaten van deze inspectieronde. De kritiek was niet mals. Volgens hen hebben de inspecteurs veel te weinig voeling met de Brusselse realiteit. In feite zouden de inspecteurs beter enkele weken les komen geven in Brussel, zodat ze weten hoe het eraan toegaat, welke uitdagingen er zijn en hoe de leerkrachten daarop ingaan.
Minister, heeft de onderwijsinspectie ondertussen haar Brusselse huiswerk nu volledig voltooid? Wat zijn de belangrijkste conclusies ervan?
Mijn kernvraag is de volgende: scoren de Nederlandstalige scholen in Brussel significant anders op een aantal domeinen dan de scholen in Vlaanderen? Zo ja, dan moeten we dat fenomeen de komende jaren met heel veel aandacht volgen. Zijn er merkwaardige verschillen tussen het basis- en het secundair onderwijs? Op welk gebied?
Het is altijd interessant om een inspectie te vergelijken met de voorgaande rondes om de tendensen en evoluties te peilen. Zijn er nieuwe evoluties merkbaar in vergelijking met de onderwijsinspectieronde van 2007?
Welke consequenties trekt u uit deze inspectieronde? Welke belangrijke aandachtspunten moeten absoluut worden meegenomen naar de volgende inspectieronde? Wanneer wordt deze gepland? Of is het te vroeg daarvoor?
Hoe gaat u om met de stelling die geponeerd wordt door die Brusselse directeurs over het tekort aan voeling met Brussel bij de inspecteurs?
De voorzitter : De heer Segers heeft het woord.
De heer Willy Segers : Enkele Nederlandstalige katholieke secundaire scholen uit Brussel kregen bij de voorbije doorlichtingen stevige kritiek van de onderwijsinspectie. Zij reageren met onbegrip op deze doorlichtingen en stellen dat de onderwijsinspectie te weinig rekening houdt met de specifieke Brusselse realiteit. Dit debat sluit aan bij onze bespreking in de commissie Onderwijs van 11 juni 2013 over de eindtermen in het Brussels Nederlandstalig onderwijs. Minister, toen kondigde u peilingen aan om na te gaan of Brusselse leerlingen al dan niet de eindtermen behalen. U toonde zich toen overigens geen voorstander van specifieke Brusselse eindtermen.
Minister, hoe staat u globaal bekeken tegenover de resultaten van de voorbije doorlichtingen in het Brussels Nederlandstalig onderwijs? Kunt u deze resultaten globaal toelichten? Hoe staat u tegenover de kritiek ten aanzien van de onderwijsinspectie? Zijn de peilingen omtrent de eindtermen al uitgevoerd? Zo ja, wat waren de resultaten? Blijft u bij uw standpunt ten aanzien van specifieke Brusselse eindtermen?
De voorzitter : Mevrouw Zamouri heeft het woord.
Mevrouw Khadija Zamouri : Voorzitter, ik sluit mij graag aan bij de vragen naar de resultaten van de inspectie. Ik zou vooral graag weten wat u daarvan denkt, minister. Welk antwoord gaat u daarop geven? Ik ben heel specifiek benieuwd naar wat u gaat zeggen over de eindtermen. Ik denk persoonlijk dat we daar niet aan mogen tornen. De eindtermen zijn er voor iedereen. Als we een kwalitatief Nederlandstalig onderwijs willen, geldt dat voor iedereen. Misschien moeten we daar op een andere manier toe komen dan ergens anders. Er is diversiteit in heel Vlaanderen en in Brussel. Minister, ik wacht nog wel uw antwoord af, maar ik pleit er toch al voor om niet te tornen aan de eindtermen, maar om toch voor de pedagogen, de scholen en de leerkrachten een zekere vrijheid te behouden voor de manier waarop ze worden bereikt.
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : De onderwijsinspectie heeft haar doorlichtingswerk nog niet voltooid. Ik kan dan ook nog niet de resultaten toelichten, laat staan syntheses maken of conclusies trekken. Ik heb dat ook gelezen, maar ik kom ook veel andere scholen tegen, of vertegenwoordigers van die scholen, die bijzonder opgezet zijn met de onderwijsinspectie. Je hoort dus beiden. Dat moet ook gezegd worden. Dat verschijnt dan niet in de krant, want zij lopen niet naar de krant. Misschien lopen er sommigen wel naar de krant omdat er misschien wel iets aan de hand is.
Sommigen, niet allemaal, maar sommigen pleiten voor het erkennen van een Brusselse realiteit. Dat is eigenlijk een eufemisme om te zeggen dat we het gemakkelijker zullen maken. Dat is wat mijn ervaring mij leert.
Het rapport zal voor of tijdens of na de zomer klaar zijn. Ik hoop zo snel mogelijk. Ik heb daarop aangedrongen bij de inspectie. Ik denk dat iedereen het erover eens is dat ze beter een goed analyserapport maken in plaats van zeer snel een rapport op te stellen.
We zullen een globaal zicht op Brussel hebben. Het zou nuttig zijn om dat in de toekomst ook in Antwerpen te doen. Dan zou je Brussel en Antwerpen ook al eens kunnen vergelijken. Dat is volgens mij de enige zinvolle vergelijking die je kunt maken. Niet alleen op het vlak van onderwijs, maar ook van mobiliteit, De Lijn, de Maatschappij voor het Intercommunaal Vervoer te Brussel (MIVB). Je moet Brussel niet met Vlaanderen maar met Antwerpen vergelijken.
Als de adviezen 2 er zijn (gunstig beperkt in de tijd), zal de inspectie dit in de toekomst opvolgen. Ook de verbeteringsplannen na advies 3 (ongunstig) moeten worden opgevolgd. Als ze bepaalde dingen voorstellen aan andere scholen, zal dat ook duidelijk moeten worden opgevolgd. Als het nodig is, komen er uiteraard paritaire colleges.
De criteria gelden voor het hele Nederlandstalige onderwijs. Of het nu in Vlaanderen of in Brussel is, er wordt geen onderscheid gemaakt tussen de criteria: het nastreven van de ontwikkelingsdoelen, het realiseren van de eindtermen en de leerplandoelstellingen. Ook de beoordeling van de processen en het algemeen beleid gebeuren met eenzelfde kijkwijzer. Uiteraard zal bij elke doorlichting de onderwijsinspectie rekening houden met de lokale context. Dat is nogal evident. Maar dat betekent helemaal niet dat hierdoor tekorten moeten worden goedgepraat. Iedereen is het er toch over eens dat er in heel Vlaanderen, dus ook Brussel, goede onderwijsresultaten moeten kunnen komen.
De planning van de peilingen kunt u terugvinden op de website van het Agentschap voor Kwaliteit in Onderwijs en Vorming (AKOV): http://www.ond.vlaanderen.be/curriculum/peilingen/index.htm.
Met betrekking tot de Brusselse eindtermen ben ik altijd duidelijk gebleven, en ik wil dat ook blijven. Dat is trouwens een van de redenen waarom ik eigenlijk tegen een overdracht van de onderwijsbevoegdheid naar het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest ben. Ook al ben ik een groot-Brusselaar, ik ben daartegen. Ik vind echter dat de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap bevoegd moeten blijven voor het onderwijs. Wel kunnen de beide gemeenschappen samen dingen doen, onder coördinatie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Dat is nog iets anders. Daar ben ik wel voor. Voor mij moeten de eindtermen in Vlaanderen en in Brussel hetzelfde blijven, maar de weg om de eindtermen te bereiken moet, denk ik, anders zijn in Brussel. In die zin hebben we wél een Brussels curriculum nodig. Dat geldt trouwens ook voor Antwerpen, zij het in iets mindere mate dan voor Brussel, omdat de Brusselse situatie verschilt. De omgevingstaal is er niet het Nederlands. Het Nederlands is pas de derde taal voor veel van die kinderen, zij het niet voor alle kinderen. De context is anders. Er is de taalproblematiek. Vaak is er ook een thuisstructuur, vaak gekoppeld aan sociaal-economische kenmerken, die niet altijd stabiliteit biedt of voldoende ondersteuning biedt om op school te kunnen slagen. Dat moeten we ook erkennen. Dat betekent dat een school daarop moet kunnen inspelen, op een andere manier. Dat is nu precies waarom we met het project Innoveren en Excelleren in Onderwijs (pIE.O) zijn begonnen.
Voor mij is dat moeilijk. U weet immers dat door de onderwijsvrijheid de pedagogie, het hoe, volledig de bevoegdheid is van de koepels en het Gemeenschapsonderwijs. Ik heb hen er echter toch van kunnen overtuigen om mee te doen aan dat project, wetenschappelijk ondersteund, met nulmetingen en jaarlijkse metingen, niet alleen in Brussel, maar ook in Antwerpen, Gent en de mijnstreek, om precies tot een nieuwe methode te komen om kinderen die eindtermen te doen bereiken.
Ik denk dat dit voor Brussel zal betekenen dat men handboeken grondig zal moeten herwerken. Dat zal ook betekenen dat er in begin meer aandacht zal moeten worden gegeven aan de context, aan de thuistaal soms ook, aan het goed beheersen van het Nederlands, soms ook aan structuur, soms ook aan psychologische problemen. Mijnheer Delva, ik heb ook zon pIE.O-school bezocht, met een u bekende vrouw die dat op dit moment coördineert. Misschien hebben de leden dat in de krant gelezen of op tvbrussel gezien. In die school was men bijzonder enthousiast over het teamteaching. Ze pleiten absoluut ook voor differentiatie in de klas. Bij teamteaching staan er twee leerkrachten in de klas, ook al zijn de klassen wat groter, in dit geval soms tot dertig kinderen. Dat vonden ze wel goed. Net zo kunnen ze gedifferentieerd inspelen, rekening houdend met de context.
Wat dat moet worden, zal uit die pilootprojecten blijken. We geven daar heel wat geld aan. Het doel is wel dat dit de komende jaren wordt veralgemeend in Brussel. In die zin is het duidelijk complementair aan wat het Onderwijscentrum Brussel (OCB) doet. Daar zijn vroeger nog vragen over gesteld. Het is niet hetzelfde. In dit geval gaat men veel dieper. Men maakt gebruik van de kennis, de ervaring, de expertise die er is bij het OCB om te komen tot een totaal nieuwe benaderingswijze qua lesgeven.
Voorzitter, ik vat samen: geen eigen eindtermen voor Brussel, wel een eigen methode om de eindtermen te bereiken. Het is nog een beetje wachten op een gedegen, naar ik verwacht goed genuanceerd rapport over de onderwijskwaliteit in Brussel.
De voorzitter : De heer Delva heeft het woord.
De heer Paul Delva : Het is nog even wachten op het algemene rapport. Minister, u stelt dat, als sommige mensen zeggen dat inspecteurs te weinig voeling hebben met de Brusselse realiteit, dat erop gericht is om een aantal opdrachten in Brussel gemakkelijker te maken. Neen, ik meen dat men bedoelde dat de startsituatie zodanig is dat, ondanks de gigantische leerwinst die veel kinderen boeken, ze niet altijd de eindtermen op een geschikte manier kunnen behalen, en dat we daar aandacht aan moeten blijven besteden. Ik meen niet dat iemand heeft willen zeggen dat we in Brussel de lesopdrachten of wat dan ook gemakkelijker willen maken. Dat lijkt me niet de achterliggende bedoeling te zijn.
Ik onthoud een aantal elementen uit uw antwoord, voeg die samen en trek er een conclusie uit. U pleit er heel terecht voor om geen aparte eindtermen te hebben voor Brussel. Ik meen dat er een consensus ter zake is binnen de commissie. Dat is een prima antwoord, en daarin kunnen we ons allemaal terugvinden, denk ik.
U zegt ook dat de startsituatie van heel wat kinderen in Brussel maar dat geldt waarschijnlijk ook voor Antwerpen en Gent sociaal-economisch, sociaal-cultureel soms zwak is, door de familiale situaties.
Nog een element is dat u hebt aangegeven, ook verleden jaar, dat de resultaten van de kinderen in Brussel algemeen genomen significant slechter zijn dan de resultaten in Vlaanderen. U hebt dat zo gezegd in de commissie. U had allemaal mooie cijfers, percentages per vak waarmee u dat kon staven. Dat is een gegeven.
Leggen we die puzzelstukken bij elkaar, dan is het heel duidelijk welke weg Vlaanderen de komende jaren zal moeten bewandelen voor het onderwijs in Brussel en de andere grootsteden. Als Vlaamse Gemeenschap kunnen we het ons niet permitteren dat in bepaalde stukken van Vlaanderen kinderen zwakker aan de eindmeet van het onderwijs belanden, en dus een zwakkere startsituatie hebben bij het begin van een professionele loopbaan. We kunnen dat niet aanvaarden. Willen we dat de eindtermen behouden blijven en dat kinderen in Brussel, Antwerpen en Gent op eenzelfde manier die eindtermen kunnen behalen als kinderen in de rest van Vlaanderen, dan zullen we daarin moeten investeren. We zullen daar creatief in moeten zijn, via het pIE.O-project, maar dat zal ook een prijs hebben.
Mijn betoog is al jaren hetzelfde: zeker in de grote steden zullen we scholen moeten bijbouwen en plaatsen erbij creëren, gezien de demografische ontwikkeling, maar naast die kwantitatieve evolutie zullen we ook absoluut de aandacht voor de kwalitatieve evolutie moeten behouden, voor de blijvende ondersteuning van de leerkrachten en de leerlingen die uit zwakkere situaties komen, die thuis andere talen spreken. Dat betekent dat Vlaanderen de komende jaren en misschien decennia een gigantische opdracht heeft op dat vlak. Die kwantiteit het optrekken van het aantal plaatsen en die kwaliteit het verhogen van het niveau dat leerlingen hebben bij het verlaten van de school zullen niet zomaar uit de lucht komen vallen.
Minister, ik, en met mij heel veel mensen, zijn u dankbaar dat die pIE.O-projecten zijn opgestart. Dat was niet evident. Je kunt daar vanuit verschillende hoeken scherpe kritiek op leveren, maar ik hoop dat er duidelijke resultaten uit zullen komen. Het blijft een serieus prijskaartje, maar ik ben blij dat we dat hebben gelegd. Het is een eerste stap. Omdat Vlaanderen zich nooit kan permitteren dat er een verschil in onderwijs is tussen scholen vanwege de locatie van de scholen in het Vlaamse gebied, is de boodschap voor de volgende minister van Onderwijs, wie dat ook zal wezen, heel duidelijk: de lijn doortrekken die we vandaag hebben gelegd, uit respect voor alle leerlingen uit de steden wier startsituatie minder gemakkelijk is.
De voorzitter : De heer Segers heeft het woord.
De heer Willy Segers : Minister, ik ben verheugd over bepaalde elementen uit uw antwoord. Het eerste is het feit dat er ook positieve signalen zijn vanuit Brusselse scholen over de inspectie. Dat krijgt niet de nodige aandacht, maar het is minstens even belangrijk als alarmsignalen. Het zou goed zijn om die ook in het geheel op te nemen. Die doorlichting mag naar andere steden, wat mij betreft ook naar de Vlaamse Rand, want de problematiek is daar deels gelijklopend. Dat is dus zeker een goed idee.
Minister, u bevestigt dat er geen specifieke Brusselse of Antwerpse of Gentse eindtermen komen, maar dat u het verhaal naar het curriculum brengt. Daar kan de N-VA achter staan. Differentiatie moet mogelijk zijn. In die context zullen we de pilootprojecten zoals pIE.O verder opvolgen. Ik sluit me dan ook aan bij de redenering van de heer Delva dat een volgende commissie daar prioritair aandacht moet aan schenken.
De voorzitter : Mevrouw Zamouri heeft het woord.
Mevrouw Khadija Zamouri : Ik heb ongelooflijk grote verwachtingen van het pIE.O-project. Het OCB werkt heel intensief rond differentiatie, ouderbetrokkenheid, taalvaardigheidsonderwijs in de scholen. Voorrangsbeleid Brussel heeft heel intensief 119 scholen begeleid, eerst begeleiding en daarna vraaggestuurd, naargelang van de problematiek die de school zelf ervaart. Nu is er pIE.O. Wat is de absorptiecapaciteit van scholen en leerkrachten in Brussel om een nieuw begeleidingsinitiatief te nemen dat naast die twee andere bestaat? Daar ben ik heel benieuwd naar. Ik hoop dat dat positief zal aflopen en een meerwaarde zal betekenen in plaats van een gewicht voor de leerkrachten.
De voorzitter: De vragen om uitleg zijn afgehandeld.