Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebeleid
Vergadering van 11/03/2014
Vraag om uitleg van mevrouw Mieke Vogels tot de heer Jo Vandeurzen, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de uitvoering van het Woonzorgdecreet van maart 2009
- 1021 (2013-2014)
De voorzitter : Mevrouw Vogels heeft het woord.
Mevrouw Mieke Vogels : In maart 2009, net voor de vorige verkiezingen, keurde het Vlaams Parlement het Woonzorgdecreet goed. Vijf jaar later vraag ik me af hoe het ondertussen zou zijn met dat decreet.
Om dat te weten te komen heb ik op 13 december 2013 een schriftelijke vraag ingediend, om naar de belangrijkste elementen van dat Woonzorgdecreet te peilen. Die belangrijkste elementen zijn een betere samenwerking tussen zorgpartners door het creëren van woonzorgnetwerken, een betere samenwerking op het niveau van de cliënt via multidisciplinair overleg en het creëren van een nieuwe woonvorm, de zogenaamde assistentiewoningen, om te voorkomen dat mensen die vandaag in een serviceflat wonen, zouden moeten verhuizen als ze morgen zorgbehoevend worden.
Minister, ik keek wel wat op van uw antwoord. Daarom stel ik hierover vandaag een bijkomende vraag om uitleg. U antwoordde dat er vandaag geen officiële woonzorgnetwerken actief zijn in Vlaanderen. Uit contacten met de sector is gebleken dat er onvoldoende draagvlak bestaat voor deze structuren die zijn opgenomen in het Woonzorgdecreet. Er is vandaag geen consensus tussen alle betrokken partners over de uitvoering van het concept van woonzorgnetwerken. Alvorens dit te kunnen uitvoeren in regelgeving vinden wij dat een noodzakelijke voorwaarde.
Minister, ik keek een beetje verbaasd op omdat ik dacht dat de knoop was doorgehakt tijdens de bespreking van het decreet in 2009. Er was toen een vraag van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) en van sommige volksvertegenwoordigers om aan de lokale besturen de regie te geven om alle zorgaanbieders rond de tafel te brengen.
Uit een recente resolutie van mevrouw Claes en mevrouw Schryvers heb ik begrepen dat ze dit vandaag belangrijk vinden. Maar het werd door de privésector van tafel geveegd met het aloude argument dat de gemeente dan tegelijk aanbieder en regisseur zou zijn, en dat dit niet kon. Er bleek toen wel een consensus over het voorstel om van onderuit samenwerkingsverbanden te laten ontstaan. In het decreet staat dat in het samenwerkingsverband naast één of meerdere huisartsen, de zorgverleners van volgende zorgvormen minimaal zijn opgenomen: thuisvervangende zorg, thuisondersteunende zorg en thuiszorg.
Blijkbaar is de consensus die toen werd vermoed, ondertussen op de helling gezet en is het aantal woonzorgnetwerken dat tot vandaag is gecreëerd, nul. Over de zorgvrager bestaat er momenteel evenmin een systematisch overleg en het is absoluut niet transparant wanneer dat overleg wordt opgezet en wanneer niet.
Minister, in antwoord op dezelfde vraag zei u: De huidige regelgeving voorziet dat de regionale dienstencentra een vergoeding kunnen krijgen voor de coördinatie van het multidisciplinair overleg. Dezelfde regeling is voorzien voor de lokale dienstencentra in Brussel. Die vergoeding wordt niet rechtstreeks, maar via het samenwerkingsinitiatief eerstelijnsgezondheidszorg (SEL) uitgekeerd.
Minister, uw administratie zegt me dat op basis van de jaarverslagen 2012 er 3759 overlegmomenten werden vergoed door erkende regionale dienstencentra. 54 van de 60 regionale dienstencentra zijn opgenomen in dit overzicht. Gemiddeld betekent dit zon 70 dossiers.
Over de assistentiewoningen vinden we vandaag op de site van Zorg en Gezondheid deze definitie: In een serviceflatgebouw of groep van assistentiewoningen huurt u een individuele flat waar u zelfstandig woont. Zon flat heeft minstens een leefruimte enzovoort. De woning is aangepast en veilig. U kunt er, als u dat wil, ook een beroep doen op gemeenschappelijke diensten, zoals poetshulp, warme maaltijden of thuisverpleging.
Tot vandaag zijn er geen subsidies gepland voor deze woonassistentie. Als er kosten zijn, worden die doorgerekend aan de cliënt. Minister, ik viel van mijn stoel toen ik hoorde dat op het recente tweedaagse congres van Zorgnet Vlaanderen de Christelijke Mutualiteit (CM) een project zorgmakelaar in Koersel, Beringen voorstelde. De CM werkt daar samen met een commerciële initiatiefnemer van twintig assistentiewoningen. Een maatschappelijk werker van de CM komt één dag per week langs bij de bewoners om informatie te geven over het zorgaanbod. De CM rekent hiervoor 60 euro per maand aan. De klant betaalt aan de initiatiefnemer via de dagprijs , die dat bedrag dan doorbetaalt aan de CM.
Ondertussen ontstaan op het terrein geen woonzorgnetwerken, maar steeds meer woonzorgcampussen. In de schaduw van de woonzorgcentra worden assistentiewoningen gebouwd en zelfs dienstencentra opgericht. Eigenlijk beantwoordt het Woonzorgdecreet, na vijf jaar praktijk, niet aan wat de oorspronkelijke bedoeling was: de regionale samenwerking tussen zorgaanbieders rond de patiënt bevorderen. Het tegendeel is waar.
Ik wil u daarover enkele vragen voorleggen. Wat bedoelt u met de stelling dat er vandaag geen draagvlak voor deze structuren is? Bij wie ontbreekt dit draagvlak? Hoe wilt u dit draagvlak creëren? Of vindt u het niet langer zinvol om woonzorgnetwerken op te richten? Heeft dit gebrek aan draagvlak te maken met het ontbreken van middelen om de woonzorgnetwerken te ondersteunen? Is het niet zinvoller en meer in het belang van het stijgend aantal zorgvragers om de regie van de samenwerking tussen de zorgactoren toch over te laten aan de lokale besturen, zoals ook is gevraagd in de resolutie die mee door uw partijgenoten is goedgekeurd?
Hoe ziet u het overleg rond de cliënt? Wie beslist vandaag, en op basis van welke criteria, dat een multidisciplinair cliëntoverleg wordt georganiseerd? Hoe verloopt dit overleg? Hoe zit het in dat verband met de vergoeding voor de regionale dienstencentra? Hoe is het groot verschil in aantal georganiseerde cliëntoverlegmomenten tussen de verschillende regionale dienstencentra te verklaren? Hoe rijmt het initiatief van de CM, met de naam zorgmakelaar, met de filosofie van de assistentiewoning? De definitie van de assistentiewoning bepaalt uitdrukkelijk dat wie dat wil een beroep kan doen op gemeenschappelijke diensten, terwijl in het project van de zorgmakelaar die zorgmakelaar sowieso maandelijks langskomt, ongeacht of de bewoner dit wil, en het maandelijks bezoek van de zorgmakelaar in de dagprijs inbegrepen is. Dit doet de dagprijs van het verblijf stijgen.
Zult u optreden tegen deze systemen van zorgmakelaar, des te meer omdat het gaat om een privé-initiatief? De naam van het project zorgmakelaar wijst ongegeneerd naar wat de uiteindelijke bedoeling is van de maatschappelijk werker van de CM: de eigen diensten aan de man brengen, zoals hulpmiddelen geleverd door de thuiszorgwinkel of de thuiszorg geleverd door de bevriende thuiszorgorganisatie. Zoveel belangenvermenging getuigt van een aanbodgebonden zorgmodel waarbij de zorgmakelaar alleen aanbiedt wat in de eigen winkel verkrijgbaar is. Hoe is dit initiatief te rijmen met de basisopdracht van de mutualiteiten, het belang van de patiënt of cliënt verdedigen? Hoe past dit initiatief in het algemeen aanvaarde principe van de vraaggestuurde zorg?
De voorzitter : Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mevrouw Vera Van der Borght : Voorzitter, minister, collegas, ik sluit mij graag aan. Het is wellicht logisch dat een kaderdecreet dat nog vlug, tegen het einde van een legislatuur, wordt goedgekeurd, met zich meebrengt dat een volgende regering voor uitvoeringsbesluiten moet zorgen. Samen met mevrouw Vogels moet ik vaststellen dat de uitvoering van het decreet een mager beestje is. Het enige dat naar voren komt, zijn de nieuwe assistentiewoningen en de oude serviceflats. In het eerste geval moet er een woonzorgassistent aanwezig zijn: dat is het enig wezenlijke verschil.
Hoeveel assistentiewoningen zijn erbij gekomen sinds het decreet van kracht is? En hoeveel bedraagt de gemiddelde meerkost? Want men wordt verplicht een woonzorgassistent aan te trekken, en ik ga ervan uit dat die meerkost wordt doorgerekend aan de bewoner. Ik wil ook graag weten wat de meerwaarde van een woonzorgassistent is. Ik hoop dat u dat al hebt geëvalueerd. Zorgt die assistent voor een verbetering, en zo ja, in welke zin? Wat het multidisciplinair overleg betreft, denk ik dat dit een opdracht van het SEL is. We hebben al veel structuren, maar ik moet vaststellen dat we er maar blijven bij maken. Overleg moet zo efficiënt mogelijk worden georganiseerd. Daarom vraag ik me af of de diensten gezinszorg, die toch aanwezig zijn, die taak niet op zich kunnen nemen. Het lijkt logisch dat die mensen die taak op zich kunnen nemen wanneer zij bij de mensen langslopen om het te hebben over poetsdiensten of maaltijdbedelingen en dergelijke. Een aparte structuur lijkt mij overbodig.
De voorzitter : Mevrouw Claes heeft het woord.
Mevrouw Sonja Claes : Voorzitter, minister, collegas, wie vorige legislatuur in het Vlaams Parlement zat, weet dat het Woonzorgdecreet er is gekomen na de organisatie van veel hoorzittingen. We hebben inderdaad vastgesteld dat daaraan in de praktijk niet echt uitvoering is gegeven. Dat heeft voor een deel mee de aanzet gevormd tot het schrijven van de resolutie waarin wij een aantal elementen die wij in het Woonzorgdecreet belangrijk vinden, hernemen. Wij hebben dit ook aangegeven toen wij de resolutie over de thuiszorg hebben besproken.
Mevrouw Vogels, ik ben vorige week in Koersel op bezoek geweest. Dat was toevallig. Ik kon toen nog geen kennis hebben van uw vraag. Ik wist ook helemaal niet dat dit op dat tweedaagse congres zou worden toegelicht. Die man heeft mij dat ook niet gezegd. Ik ben daarnaartoe gegaan op vraag van de eigenaar van die assistentiewoningen. Ik moet zeggen dat ik echt wel onder de indruk was. (Opmerkingen van mevrouw Mieke Vogels)
Neen, dat is niet waar. Laat het me heel even uitleggen. De grote kritiek die er vaak op assistentiewoningen wordt geuit, is juist dat er geen assistentie is. Wat is het verschil tussen een appartement in een appartementsblok waar senioren wonen en assistentiewoningen? Heel vaak zie je dat verschil niet omdat men de hulpverlening vanuit de thuiszorg krijgt. Daarom vind ik het heel vreemd dat u net daarop kritiek hebt. Hier organiseert men de zorg wel vanuit het privé-initiatief. Men laat de mensen dus niet aan hun lot over. Men zegt wel: Hier zijn wij beschikbaar voor de vragen die jullie hebben. Zij moeten daar geen gebruik van maken, maar heel vaak uiten wij de kritiek dat mensen niet weten welke rechten ze hebben en dat ze aan hun lot worden overgelaten als ze ergens gaan wonen. Dat is juist wat deze initiatiefnemer wil vermijden. In andere serviceflats, of flats die de naam serviceflat hebben, krijg je de dienstverlening vanuit de thuiszorg en gebeurt er voor de rest niets. Ik was juist heel erg gecharmeerd door het feit dat deze privé-initiatiefnemer een contract had afgesloten met de CM. De CM komt daar de dienstverlening voor die mensen verzorgen. Je kunt met een OCMW ook een contract afsluiten. Maar deze organisator had dat nu met de CM gedaan. De mensen die daar wonen, waren daarover zeer tevreden. Ik kwam er toevallig iemand tegen van De Voorzorg die daar de dienstverlening kwam doen. Het is dus helemaal niet juist dat men alleen de dienstverlening van de CM aanbiedt.
De voorzitter : Minister Vandeurzen heeft het woord.
Minister Jo Vandeurzen : Dit is een zeer interessante discussie. Waarom heb ik er niet voor gekozen om dat stuk van het Woonzorgdecreet, over de woonzorgnetwerken, te implementeren op de korte termijn? Heel wat stukken van het Woonzorgdecreet zijn wel in uitvoering gezet. De assistentiewoning is wellicht het meest tot de verbeelding sprekende onderdeel. Ik vond dat de elementen die op tafel zouden moeten liggen om dat op een goede manier te kunnen invullen, niet aanwezig waren. Er moesten eerst nog een aantal stappen worden gezet alvorens we die evolutie naar de woonzorgnetwerken, zoals ze in het Woonzorgdecreet bedoeld zijn, op een fatsoenlijke wijze konden maken. Ik moet eerlijk zeggen dat ik in die overtuiging alleen maar ben gesterkt door de resolutie die het Vlaams Parlement nog niet zo lang geleden heeft goedgekeurd. Je ziet heel duidelijk dat het inzicht groeit dat we naar de buurtgerichte of de woonzorgzonegerichte benaderingen moeten evolueren. Dat is toch niet helemaal wat de definitie van het woonzorgnetwerk als dusdanig zegt.
Ik had en heb nog altijd het aanvoelen dat de concepten en de financieringstechnieken die we vandaag hebben vanuit het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) en vanuit de Vlaamse overheid nog niet voldoende duidelijk waren en in een goede richting zaten om een gezonde ontwikkeling van de woonzorgnetwerken mogelijk te maken. Daarom ben ik er nog niet aan begonnen en heb ik eerst een aantal stappen willen zetten, om dat proces voor te bereiden.
Wat hebben we gedaan? We hebben eerst en vooral het begrip assistentiewoning geoperationaliseerd. Dat begrip staat in het Woonzorgdecreet. We hebben het geïnstalleerd. We hebben daarbij gezorgd voor een goede link met de sociale huisvesting. In de vorige vraag hadden we het al over een link met het sociale huisvestingsbeleid. Dat was ook een novum en in elk geval een goede zaak. We hebben een aantal zaken uitgeklaard in verband met de btw en alles wat daarmee te maken had. Private initiatiefnemers zouden warm moeten kunnen worden gemaakt om in die sector initiatieven te nemen. Ik denk dat we mogen zeggen dat dit ondertussen gebeurt.
Mevrouw Van der Borght, ik kan u de cijfers nu niet geven. Ofwel geeft u mij op een briefje welke cijfers u moet hebben, ofwel stelt u mij een schriftelijke vraag, ofwel voegen we de cijfers bij het verslag.
Dat begrip moest dus eerst fatsoenlijk uitgekristalliseerd zijn en het moest ook duidelijk zijn dat we initiatiefnemers die kapitaal wilden investeren in de ontwikkeling van dergelijke huisvestingsmodellen daarvoor konden interesseren.
We hebben ook andere initiatiefnemers gestimuleerd om creatief alternatieve woonvormen te bekijken, zoals Abbeyfield-wonen. We hebben heel bewust een aantal van die projecten gesteund. Ik verberg niet dat ook het feit dat we in overleg met de federale minister van Financiën Geens voor btw-verbeteringen hebben gezorgd voor mensen die infrastructuur willen bouwen voor personen met een handicap past in de redenering hoe we mensen warm kunnen maken om aangepaste en goede huisvestingsmogelijkheden te ontwikkelen, al of niet gelinkt aan ondersteuning en zorgondersteuning.
We hebben nog andere zaken uit het Woonzorgdecreet uitgevoerd. Er was wat legistiek werk voor nodig, maar we hebben zwevend bed kortverblijf geïntroduceerd. Dat was oorspronkelijk bedoeld als een zwevend RVT-bed (rust- en verzorgingstehuis). Dat bleek niet operationaliseerbaar omdat het evident, in de huidige stand van de bevoegdheidsverdeling, een link heeft met de RIZIV-financiering. De redenering was dat als je assistentiewoningen erkent, dat dan de verantwoordelijken zorg, dringende zorg en continuïteit moeten kunnen garanderen. Dat moet kunnen vanuit de thuiszorg en de gezinszorg. Daarom hebben we de regelgeving aangepast, zodat dringende gezinszorg mogelijk werd. Dan heb je uiteraard de thuisverpleging, en aan de andere kant moet het ook mogelijk zijn om vanuit de residentiële settings dezelfde ondersteuningsfaciliteiten aan de uitbaters van de assistentiewoning aan te bieden. Vandaar het zwevend bed kortverblijf, of het flexibel kortverblijf.
In de resolutie komt ook naar voren dat een aantal van die dingen moesten worden geoperationaliseerd, om de ontwikkeling naar het aanbieden van geïntegreerde zorgmodellen in een regio, een zone of een buurt mogelijk te maken. Daarvoor moesten we de nodige dynamiek creëren.
We moesten ook proberen één inschalingsinstrument voor de woonzorgactoren te ontwikkelen. Dat is een prealabele, als je een goede dynamiek van onderuit wilt. Daarom werd er heel wat ingezet op de ontwikkeling van de premodule BelRAI dat is de Belgische versie van het Resident Assessment Instrument. We vroegen een onderzoeksgroep met professor Declercq om na te gaan of we op basis van de BelRAI, het RIZIV en de welzijnssector in een model komen waarin we een premodule kunnen gebruiken, waardoor er meer uniformiteit in de inschaling komt, wie ze ook uitvoert. Op de laatste interministeriële conferentie hebben we eindelijk alle lichten op groen gekregen. Ook de testomgeving is klaar om dit, na de eerste wetenschappelijke analyse, effectief op het terrein uit te testen. We zullen ook daarmee van start kunnen gaan.
We hebben ook de CADOs (collectieve autonome dagopvang) opgericht: vanuit de gezinszorg is dagopvang mogelijk gemaakt.
Er werden dus een aantal bouwstenen geoperationaliseerd, om de buurtgerichte samenwerkingsmodellen effectief op een goede manier mogelijk te maken.
Het was en het is nog altijd mijn overtuiging dat, nu met de zesde staatshervorming ook de financiering van de residentiële ouderenzorg en nog een aantal andere zaken van de eerstelijnsgezondheidszorg naar de gemeenschappen komen, wij op dat vlak in een fase komen waarin wij deze evolutie kunnen doorzetten. Deze evolutie werd door de resolutie van het Vlaams Parlement wat mij betreft ook politiek gelegitimeerd.
Aan het cliëntoverleg is deze legislatuur op Vlaams niveau niet veel veranderd. Op dit moment wordt het binnen de SELs georganiseerd. Zij bepalen autonoom hoe ze het doen en welke criteria er worden gebruikt voor het multidisciplinair overleg. Er is ook multidisciplinair overleg dat zich situeert binnen de geïntegreerde diensten voor thuiszorg (GDTs) via de RIZIV-structuren. Het is evident dat we gebruik moeten maken van de zesde staatshervorming nu de GDTs overkomen naar de gemeenschappen om op dat vlak nieuwe stappen vooruit te zetten, ook in de organisatie van dat multidisciplinair overleg.
In de praktijk is het volgens mij zo dat die SELs, die autonoom beslissen over de manier waarop ze dat financieren, dat niet altijd doen zoals dat voor de GDTs gebeurt. Een voorbeeld daarvan is dat er ook multidisciplinair overleg is waar de huisarts niet aan deelneemt, maar wel andere betrokken zorgverleners. In een aantal SELs wordt daarvoor wel in financiering voorzien, in tegenstelling tot wat de realiteit is in het GDT-verhaal.
De financiering van het overleg kan dus verschillen naargelang de afspraken die regionaal tussen een SEL en de partners van die SEL werden gemaakt. Dat varieert momenteel tussen 60 euro en 260 euro. De regionale en lokale dienstencentra zijn niet de enige partners die dat overleg kunnen organiseren. Ook de verpleegkundigen, diensten gezinszorg en aanvullende thuiszorg, huisartsen, woonzorgcentra en andere organisaties/diensten kunnen die rol opnemen.
Er is een groot verschil in het aantal georganiseerde cliëntoverlegmomenten tussen de verschillende regionale dienstencentra. Dat is te wijten aan verschillende factoren, zoals de overlegcultuur die sterk kan verschillen naargelang de regio en de betrokkenheid van een aantal organisaties. De verschillen kunnen ook te maken hebben met het feit dat niet in elke regio het regionaal dienstencentrum het overleg coördineert. Zo is het in Limburg bijvoorbeeld meestal het OCMW dat dat administratief trekt en opvolgt. Bovendien verschilt het aantal inwoners naargelang het SEL, waardoor het totaal aantal overlegmomenten ook sterk kan variëren.
Het is evident dat we nu, met de zesde staatshervorming en met het feit dat een aantal zaken uit het Woonzorgdecreet verder geoperationaliseerd zijn, op een belangrijk moment zijn aangekomen.
Er is een laatste dimensie die ik u niet wil onthouden in antwoord op de vraag. Ondertussen hebben we namelijk een tweede eerstelijnsgezondheidsconferentie gehouden. Er ontstaat steeds meer draagvlak bij de zorgverstrekkers uit de eerste lijn, met name de huisartsen, om een soort consensus te verkrijgen over de regios waarop overlegsystemen moeten worden afgestemd.
We hebben Domus Medica gevraagd die oefening bottom-up te maken. Vanaf de eerste eerstelijnsconferentie in Antwerpen hebben we gezegd dat we het niet van bovenuit willen opleggen, maar laten groeien van onderuit. We zien steeds meer het inzicht groeien dat kleinstedelijke regios niveaus moeten zijn waarop een aantal zaken zich moeten kunnen organiseren of minstens het kader of de context moet kunnen worden georganiseerd om dat soort dingen om te zetten in de praktijk. Men is volop bezig om alle kringwerkingen, huisartsenwachtposten enzovoort in dat verhaal regionaal te plaatsen. Wanneer die bevoegdheden er met de zesde staatshervorming komen de GDTs, Impulseo enzovoort zullen we moeten kijken hoe we daarmee omgaan in de toekomst en wat SEL-niveau of kleinstedelijk niveau is. De meeste experten zijn het erover eens dat een niveau van 75.000 tot 125.000 inwoners het niveau is waarop je zorgverstrekkers met elkaar tot goede afspraken zou moeten kunnen brengen.
Ik denk dat er heel wat evolutie is, maar dat het moment nog niet was aangebroken om het woonzorgnetwerk zoals het daar gedefinieerd is, volop tot ontwikkeling te brengen.
In een groep van assistentiewoningen, net zoals vroeger in de serviceflatgebouwen en woningcomplexen met dienstverlening, ligt de nadruk enerzijds op het zelfstandig wonen, anderzijds op de vrije keuze van de bewoner. Met betrekking tot de zorg- en dienstverlening moet echter een onderscheid gemaakt worden tussen de basisdienstverlening, die inbegrepen is in de dagprijs, en de zorgondersteuning op afroep door een zorgverlener naar keuze.
In de erkenningsvoorwaarden voor de groepen van assistentiewoningen wordt bepaald dat de dagprijs minstens de kosten moet dekken van de activiteiten van de woonassistent, het gebruik van het oproepsysteem en de garantie van crisis- en overbruggingszorg. Dat zit vervat in de reglementering.
Blijkbaar is de CM gestart met het project de CM-Zorgmakelaar, onder andere in Poperinge en in Beringen-Koersel, waar mevrouw Claes woonachtig is. In Poperinge bijvoorbeeld is de vzw CM Assistentiewoningen de verantwoordelijke beheersinstantie van de groep van assistentiewoningen. Voor die voorziening werd op 27 januari 2014 een eerste erkenning als groep van assistentiewoningen aangevraagd. Die aanvraag is momenteel in behandeling bij het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid.
De CM-Zorgmakelaar treedt in die voorziening op als woonassistent, wat betekent dat hij of zij de bewoners begeleidt en helpt bij de organisatie van de facultatieve zorg- en dienstverlening, zoals maaltijden, kapper of apotheek aan huis, poetshulp of aangepast vervoer. Voor elke bewoner wordt een aangepast zorgplan opgemaakt dat zo goed mogelijk aansluit bij de persoonlijke zorgnoden van die bewoner.
Indien nodig treedt de woonassistent op als bemiddelaar tussen de bewoner en alle mogelijke zorgaanbieders, waarbij de vrije keuze van de bewoner evenwel steeds gegarandeerd moet blijven. Dat staat duidelijk vermeld bij de specifieke erkenningsvoorwaarden onder afdeling 2, de voorwaarden voor de zorg- en dienstverlening, artikel 5: De bewoner geniet de grootst mogelijke vrijheid, zoals hij vrij is in zijn natuurlijk milieu. Artikel 6 zegt: De bewoner kiest vrij de zorg die hij wil en de verstrekker van die zorg. De beheersinstantie brengt de zorg in het bereik van de bewoners die er een beroep op kunnen doen telkens als dat nodig is. Dat is een erkenningsvoorwaarde waaraan de voorziening in elk geval zal moeten voldoen en waarop de voorziening ook zal worden gecontroleerd.
Wat het project in Beringen betreft, werd er tot op heden nog geen erkenningsaanvraag als groep van assistentiewoningen bij het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid ingediend, zodat ik u over de werking van die voorziening momenteel niets kan melden, tenzij uit de ervaringsdeskundigheid van iemand die het ter plaatse heeft bezocht.
De zorgmakelaar moet dus niet enkel werken voor de leden van de eigen mutualiteit. Er wordt bovendien onderzocht hoe formules kunnen worden aangeboden om een flexibel aanbod te bieden, op maat van de zorgvrager. Dat is de informatie waarover ik vandaag beschik en die ik u kan bezorgen.
De voorzitter : Mevrouw Vogels heeft het woord.
Mevrouw Mieke Vogels : Minister, u hebt veel gezegd, maar niet echt geantwoord op mijn vragen.
Ik wil eerst een voorafgaande opmerking maken. De woonassistentie wordt niet gesubsidieerd. Dat wil zeggen dat het sowieso een asociaal karakter heeft: je kunt slechts naar een groep assistentiewoningen verhuizen indien je het kunt betalen. In het voorbeeld van de zorgmakelaar moet je minstens 60 euro per maand bijkomend op tafel leggen voor je woonassistentie. Woonassistentie blijft dus voor een stuk iets elitairs hebben.
Verder hebt u zich eigenlijk niet duidelijk uitgesproken over wie nu woonassistent kan zijn. U laat dat in het midden. U zegt dat het perfect een mutualiteit kan zijn. Voor mij is een zorgmakelaar ook een woonassistent. Ik vind dat belangrijk. U hebt het over de vrije keuze van de mensen en blablabla. Maar u kent ook de realiteit. Ik kan met u naar een aantal rusthuizen gaan waar het bulkt van de rolstoelen die geleverd worden door Assist. We weten hoe dat werkt. Iemand woont in een assistentiewoning en krijgt maandelijks bezoek ook als ze dat niet vragen van een zorgmakelaar van een mutualiteit. Die zegt dan bijvoorbeeld: Eigenlijk zou het wel goed zijn indien je een looprek hebt, want dat zou uw mobiliteit verbeteren. Ik zal daarvoor zorgen. En misschien is het ook goed dat je wat poetshulp engageert.
Vrije keuze? Natuurlijk is die vrije keuze er. Als ik een heel mondige oudere ben, zeg ik: Ik hoef uw poetshulp niet. Ik pak madam Vrijsen. De realiteit is echter dat de meeste mensen zeggen: Oké, het is goed.
Volgens u betekent het begrip woonassistentie zoals het in het decreet is ingevuld dat er per maand één keer een zorgmakelaar langsgaat en 60 euro per maand vraagt voor dat klein bezoekje aan de bewoner van die woonassistent. Als dat de invulling is van woonassistentie, dan zullen er ook andere mutualiteiten op ideeën worden gebracht en dan komen er binnenkort assistentiewoningen van de blauwen, van de roden, van de gelen enzovoort. Is dat de bedoeling? Als u zegt dat de zesde staatshervorming er aankomt, hou ik mijn hart vast. Als dat de filosofie en de idee van de zesde staatshervorming zal zijn, dan hou ik mijn hart vast.
Minister, u spreekt zichzelf tegen over het cliëntenoverleg. Enerzijds zegt u dat er meer organisatie moet komen als het gaat over woonzorgnetwerken en ik ben het met de resolutie van de collegas eens dat het meer zorg- en regiogebonden moet , maar anderzijds kunnen veel mensen initiatief nemen voor het cliëntenoverleg. De transparantie voor diegene die zorg nodig heeft, de transparantie voor de mantelzorger waar we steeds meer en meer een beroep op doen, is er niet. Niemand weet waar hij terecht kan voor de zorg voor een bepaalde zorgbehoevende. Het is langs alle kanten zoeken. Voor transparantie voor de zorgvrager moet er nog heel veel gebeuren.
Minister, de zorgregios die u nu gaat uitvinden, lagen al vast in een decreet dat in 2003 is goedgekeurd, maar dat door uw voorganger, minister Vervotte, helemaal onderuit is gehaald. U gaat nu opnieuw het warm water uitvinden. Dat is de processie van Echternach.
Minister, u zegt dat u ook de Abbeyfield-projecten hebt gesteund. Hoe hebt u die gesteund? Dat is me eigenlijk niet bekend.
Minister Jo Vandeurzen : We hebben een projectmatige ondersteuning gegeven zodat ze in meerdere provincies een initiatief zouden kunnen nemen.
Mevrouw Mieke Vogels : Projectjes? Waarmee? Zeggen dat je ze sympathiek vindt?
Minister Jo Vandeurzen : Om de methode, die manier van samenwonen, fatsoenlijk juridisch uit te bouwen en om ervoor te zorgen dat ze op meerdere plaatsen mogelijk geïnteresseerde partners kunnen documenteren en vormen en zeggen hoe ze daarmee moeten omgaan.
Mevrouw Mieke Vogels : Het is zo dat er op dit moment Abbeyfield-projecten zijn in Brussel en in Wallonië, maar nog niet in Vlaanderen. Het is natuurlijk heel sympathiek om te zeggen dat ze keigoed zijn en om ze wat geld te geven om verder te onderzoeken, maar er moet ook een concrete subsidie komen om die mensen te helpen, niet enkel een beetje mentale ondersteuning. Op dit moment is er in Vlaanderen geen enkel Abbeyfield-project gerealiseerd, wel in Brussel en in Wallonië.
De voorzitter : Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mevrouw Vera Van der Borght : Minister, uiteraard heb ik er begrip voor dat u nu het aantal nieuwe assistentiewoningen sinds het Woonzorgdecreet niet kunt geven, maar het mag voor mij in het verslag worden vermeld.
Minister, bent u bereid om u te engageren om, als de zesde staatshervorming is uitgevoerd, de overlegstructuren drastisch te vereenvoudigen? Ik ben niet de enige die dat vraagt, de hele sector vraagt het. We hebben die vraag verschillende keren gehoord in de hoorzittingen. Ze spreken allemaal over te veel overlegmomenten, te veel overlegstructuren. In het belang van de gebruiker, in het belang van alle zorgende handen waarvan we er in de toekomst te weinig zullen hebben , zou ik een oproep willen doen: neem het engagement op en maak er werk van.
Minister Jo Vandeurzen : Collegas, met het laatste ben ik het absoluut eens. We moeten inderdaad van dat momentum gebruik maken om te rationaliseren in al die structuren. We zullen er ook een echte kans toe krijgen omdat een aantal gemeenschapsbevoegdheid worden. We moeten dat absoluut doen. Ik hoop ook dat het decreet Gegevensdeling op het vlak van communicatietechnologie en ICT een platform mogelijk maakt waarop veel dingen op een gestandaardiseerde manier kunnen gebeuren. Ik ben het daar dus absoluut mee eens.
Ik ben altijd verwonderd als ik mevrouw Vogels bezig hoor en merk hoe het kijken naar de dingen kan verschillen tussen mensen. We hebben de assistentiewoning ontwikkeld als een begrip met zo weinig mogelijk regels voor wat er aan woonassistentie moet zijn, ook uit bescheidenheid omdat we het niet kunnen financieren. We hebben het flexibel gemaakt, gedereguleerd. We hebben bovendien het systeem zo gemaakt dat er geen vergunning nodig is en er geen programmatie voor bestaat. Het is een flexibel systeem, ook om een kans te geven aan de private sector om erop in te spelen, tegen de zuilengedachte in. Mevrouw Vogels zegt nu dat er een mutualiteit is die ook woonassistentie wil bieden en nu moeten er regels worden gemaakt om dat soort van woonassistent tegen te gaan. Ik vind dat zeer eigenaardig. Die functie is zeer vaag omschreven en in ieder geval niet strikt genormeerd omdat we weten dat er geen financiering voor is. Er zou dus geen enkele aanmatigende houding van de overheid moeten zijn om meer regeltjes te maken. We zullen toezien dat men binnen de lijnen blijft van wat de erkenning van assistentiewoningen zegt. Iedereen die de ambitie heeft een commercieel initiatief, een social-profitorganisatie, een OCMW of een mutualiteit , zal zich daaraan moeten onderwerpen.
Mevrouw Vogels zegt dat het overleg over de cliënt chaotisch is. Men weet niet wie of wat enzovoort. De dag dat we zeggen dat die bepaalde partij het overleg moet organiseren en dat die erbij moet zijn om een geldig overleg en financiering te hebben, dan krijgen we bakken kritiek over ons: dat is weer typisch de Vlaamse overheid die er weer keihard tegenaan gaat met regeltjes. De realiteit op het terrein is dat én zorgverstrekkers die individuele zorgverstrekkers zijn, én diensten die én RIZIV-gefinancierd zijn én gefinancierd door Vlaanderen, een rol moeten spelen. Hopelijk zien we de komende jaren dat er organisch meer uniformiteit groeit tussen de regels en de initiatieven. Het zal een belangrijk thema zijn, ook omdat op de conferentie over de chronische zorg dat punt nog eens uitdrukkelijk naar voren is gebracht: hoe zal de zorg in complexere situaties worden georganiseerd? In eenvoudige situaties regelt de patiënt of de mantelzorger het met de huisarts, maar als het complex wordt is het casemanagement of de coördinatie zeker een punt. De vraag is dan of het een functie is of een persoon enzovoort. De volgende jaren zal het zeker een thema zijn wanneer de chronische zorg in de eerste lijn beter moet worden georganiseerd. Als de zesde staatshervorming een feit is, zullen we meer kunnen doen dan tot nu toe mogelijk was.
Het Zorgregiodecreet is misschien in alle bescheidenheid een goed voorbeeld van wat het verschil is tussen toen en nu. Nu is er op het terrein, zowel bij de zelfstandige zorgverstrekkers als bij de diensten als bij de andere actoren, een gedeeld inzicht en dat hebben we op de eerstelijnsgezondheidsconferentie in Antwerpen kunnen noteren dat we moeten proberen om bottom-up een aantal afstemmingen mogelijk te maken. Dat is iets anders dan wat de Vlaamse overheid toen bij wet ging opleggen. We proberen nu na te gaan wat organisch mogelijk is van onderuit: huisartsenkringen moeten overleggen met kinesistenkringen en met thuisverpleging om na te gaan of ze elkaar geografisch kunnen vinden, waardoor de afstemming, de multidisciplinaire aanpak, de continuïteit, veel meer kansen krijgt. Ik ben daar optimistisch over omdat ik heb gemerkt, ook op de tweede conferentie, dat er steeds meer gedeeld inzicht is om in die richting te evolueren. Ik heb altijd gezegd in tegenstelling met het beeld dat u schetst dat we het niet van bovenaf opleggen, maar nagaan hoe we het van onderuit kunnen laten ontstaan. Er zijn kringen die historisch andere geografische contouren hebben. Als zij geen draagvlak vinden om aanpassingen te doen en zo synergieën te bevorderen, dan zal de overheid hen niet met een reglement om de oren slaan. Deze aanpak heeft volgens mij als gevolg dat er op dit moment een grotere ontvankelijkheid voor is. Het zal een heel belangrijk onderdeel worden van wat mevrouw Van der Borght vraagt, namelijk meer eenvormigheid en eenvoud in de structuren. We moeten onderzoeken hoe we stappen vooruit kunnen zetten.
De voorzitter : Mevrouw Vogels heeft het woord.
Mevrouw Mieke Vogels : Minister, ik concludeer alleen dat u zegt dat woonassistentie mogelijk gelijkstaat aan een uur per maand een maatschappelijk werker van het ziekenfonds, die daarvoor 60 euro per maand krijgt.
Minister Jo Vandeurzen : Vraagt u dat we een reglement maken ter zake?
Mevrouw Mieke Vogels : Mijn vraag is dat u ter zake inderdaad duidelijke lijnen trekt. Geen reglementeringsdrift, maar wel een duidelijke lijn, zodat u daar de gebruiker beschermt. De gebruiker van die assistentiewoning, de bewoner, heeft immers geen keuze. Die betaalt 60 euro per maand om gedurende 1 uur een maatschappelijk werker te ontvangen, of hij dat nu wil of niet. Volgens mij staat dat haaks op de definitie die u hebt gegeven aan het begrip woonassistent. Ik vind het heel merkwaardig dat er, als het gaat over dingen die vanuit de verzuiling worden georganiseerd, dan plots veel minder behoefte is aan regeltjes. (Opmerkingen van mevrouw Sonja Claes)
Minister Jo Vandeurzen : Er zijn er in Vlaanderen misschien honderden die dat doen.
Mevrouw Mieke Vogels : Neen, minister. Straks zullen we het hebben over de kinderopvang. Wel, daar zijn er regeltjes over alles en nog wat. Maar als het gaat over de verzuilde organisaties, dan is het vrijheid blijheid. Trouwens, de enige organisaties die er beter op zijn geworden met het Woonzorgdecreet, dat zijn de regionale dienstencentra. Door dat decreet hebben ze de mogelijkheid ik benadruk mogelijkheid gekregen om de zorg voor de patiënt mee te organiseren. Ik zie dat die nu dus een aantal overlegmomenten organiseren, zonder dat duidelijk is wanneer dat wel en wanneer dat niet gebeurt. U hebt gezegd dat dit verschilt van regio tot regio. Dat zal wel, maar duidelijk is het niet, zeker niet voor de zorgvrager.
Minister Jo Vandeurzen : Maar vindt u dat we dat aan de vooravond van de overkomst van de geïntegreerde thuiszorgdiensten nog moeten aanpassen?
Mevrouw Mieke Vogels : Neen, maar ik zou daar graag een visie over hebben.
Minister Jo Vandeurzen : Maar bij elk woord dat ik zeg, ziet u verzuiling.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.