Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebeleid
Vergadering van 18/02/2014
De voorzitter : Mevrouw Jans heeft het woord.
Mevrouw Lies Jans : Voorzitter, minister, collega's, in januari 2013 trok de Vlaamse Autonome Raad voor het Uitvaartwezen ( Varu) aan de alarmbel. In de kranten verschenen artikels over vermeende afspraken tussen rusthuizen en begrafenisondernemers. Een keten van rusthuisondernemingen zou immers bepaalde begrafenisondernemers bevoordelen bij het toewijzen van de uitvaarttaken na het overlijden van hun bewoners. Op 16 januari 2013 werd de kwestie besproken in de plenaire vergadering van het parlement. Er was een brede consensus, over de partijgrenzen heen, dat zulke praktijken absoluut ontoelaatbaar zijn. Ook u benadrukte dit meermaals. Minister, u hebt in uw antwoord benadrukt dat u de betrokken koepel vragen zou stellen. U hebt toen beloofd dat u zou nagaan of bepaalde informatie u tot een initiatief zou kunnen aanzetten. Desgevallend zouden inspecties hier een gevolg van kunnen worden.
Daarnaast hebt u toen laten weten dat de verschillende woonzorgcentra en de koepel van de uitvaartondernemers enkele jaren geleden een gentlemens agreement hebben afgesloten. U zou nakijken of dat protocol nog actueel is en hierover eventueel een gesprek met de koepels voeren.
Op 10 februari 2014 konden we in de krant opnieuw lezen dat nabestaanden geregeld op kosten worden gejaagd. Het ziekenhuis of rusthuis waar hun overleden familielid verbleef, had blijkbaar afspraken gemaakt met een vaste begrafenisondernemer om het familielid snel te komen halen. Dit gaat uiteraard in tegen het recht van de nabestaanden zelf een begrafenisondernemer te kiezen.
De Vlaamse Autonome Raad van het Uitvaartwezen heeft verklaard met betrekking tot dit thema een protocol met regels voor zieken- en rusthuizen te hebben opgesteld. Varu vraagt nu om een wettelijke verankering hiervan.
Minister, op basis van al deze informatie zou ik u graag een aantal vragen stellen. Zijn de vermeende praktijken met betrekking tot afspraken tussen begrafenisondernemers en rust- en ziekenhuizen het afgelopen jaar effectief onderzocht? Zo ja, met welk resultaat? Daarnaast is er sprake van een protocol. Is daar verder gevolg aan gegeven? Hebt u overleg gepleegd met de koepels? Er is nu ook sprake van de betrokkenheid van ziekenhuizen. Zult u ook hiertegen actie ondernemen?
Wordt de naleving van de keuzevrijheid effectief gecontroleerd? U hebt destijds laten weten dat dit deel zou uitmaken van de inspectiebezoeken en -verslagen. Is op dat vlak proactief opgetreden? Welke verdere stappen hebt u gezet?
De voorzitter : Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen : Voorzitter, zoals al is aangehaald, hebben we een jaar geleden naar aanleiding van een aantal actuele vragen in de plenaire vergadering een uitvoerig debat gehouden over identiek dezelfde problematiek. De minister heeft toen aangekondigd dat hij zou onderzoeken of het op dat ogenblik geldende protocol nog van toepassing was of misschien voor herziening vatbaar was.
Nu, een jaar later, wordt echter opnieuw aan de alarmbel getrokken. De bestaande praktijken blijken nog steeds te worden toegepast. Ik denk dat we het er allemaal over eens kunnen zijn dat het hier schandalige praktijken betreft. Er worden nog steeds afspraken gemaakt tussen bepaalde begrafenisondernemers en rust- en ziekenhuizen. Die laatste groep is hier op dit ogenblik niet aan de orde. Die afspraken gaan volledig in tegen het recht van de nabestaanden om zelf een begrafenisondernemer te kiezen.
Net als vorig jaar klaagt Varu deze praktijken aan. Ik hoef er allicht niemand van te overtuigen dat deze praktijken nadelig zijn voor de concurrentie en wat nog belangrijker is voor de nabestaanden. Indien de nabestaanden de moed aan de dag durven te leggen om voor een eigen begrafenisondernemer te kiezen, worden ze verplicht de bijkomende kosten voor transport en voor ligdagen te betalen. Dat kan al gauw tot enkele honderden euros oplopen.
In de marge van deze politieke vraag stel ik me trouwens ook een juridische vraag. Ik vraag me af of het juridisch wel kan dat een begrafenisondernemer die in opdracht van het rusthuis en niet van de familie heeft gehandeld, de factuur naar de familie kan doorschuiven. Ik hoop dat bepaalde families dit durven te betwisten en hier een juridisch dispuut van durven te maken. Ze moeten dit aanklagen en de rusthuizen op die manier voor hun verantwoordelijkheid plaatsen. Volgens mijn bescheiden mening kan de factuur niet op die families worden afgeschoven. Dit staat echter los van de politieke discussie.
Minister, we zijn het er allemaal over eens dat deze praktijken absoluut onaanvaardbaar zijn. Bent u van plan bij hoogdringendheid initiatieven te nemen? Een jaar geleden is al een en ander aangekondigd. In de praktijk blijkt niets te veranderen. U moet bij hoogdringendheid een einde stellen aan deze schandalige praktijken.
De voorzitter : Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mevrouw Vera Van der Borght : Voorzitter, ik zou in verband met deze problematiek graag nog een paar bijkomende vragen stellen. Die vragen vormen in feite een vervolg op mijn betoog tijdens de plenaire vergadering van januari 2013.
Minister, ik heb toen voorgesteld alle voorzieningen door middel van een omzendbrief duidelijk te maken wat de regels zijn. Is dat ook gebeurd? Ik merk dat nu ook melding wordt gemaakt van ziekenhuizen die dergelijke feiten zouden plegen. Misschien zou het goed zijn alle voorzieningen, met inbegrip van de rusthuizen, de regels nog eens in herinnering te brengen.
Ik zou ook graag vernemen of de Woonzorglijn voor enige verduidelijking heeft gezorgd. Zo ja, wat is het resultaat hiervan? Zo neen, waarom is dat niet gebeurd?
Tijdens de plenaire vergadering van januari 2013 hebt u inspecties in het vooruitzicht gesteld. Hebben die inspecties plaatsgevonden? Zo ja, welke resultaten hebben die inspecties opgeleverd?
De voorzitter : Mevrouw De Wachter heeft het woord.
Mevrouw Else De Wachter : Voorzitter, ik wil me bij de vorige sprekers aansluiten. Ik zou van de minister graag vernemen wat hij in het algemeen hiervan vindt. Het is natuurlijk een zeer gevoelig thema. We moeten het nodige respect aan de dag leggen. Ik merk wel dat er op het terrein vaak niet alleen in deze specifieke situatie maar ook in andere situaties sprake is van misbruik, al is dat misschien een groot woord. Bepaalde instanties en organisaties gaan kort door de bocht bij overlijdens. Ik sluit me aan bij de vragen en deel de bekommernis. Ik ben benieuwd naar uw antwoord op de concrete vragen, minister. Merkt u dat ook op het terrein? Ik heb weet van een paar zeer agressieve voorvallen.
De voorzitter : Minister Vandeurzen heeft het woord.
Minister Jo Vandeurzen: Collegas, de hier aangehaalde problematiek omvat drie grote componenten: de menselijke en ethische kant van de zaak, hygiëneaspecten en economische elementen. In het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning (VLAREM) I is opgenomen dat overledenen niet langer dan 24 uur mogen worden bewaard buiten een professionele rouwkamer. Die zijn onder meer om hygiënische redenen en infectiepreventie onderworpen aan de vrij veeleisende normen van VLAREM II en betekenen zeker voor de woonzorgcentra en de ziekenhuizen een zware investering. Noch de woonzorgcentra, noch de ziekenhuizen zijn wettelijk verplicht zelf een rouwkamer te hebben. Dat alles betekent dat, alvast voor de periode na de eerste 24 uur na het overlijden, de keuze gemaakt kan worden tussen het zelf voorzien in een rouwkamer of dit uitbesteden aan een dienst.
Door de nabestaanden wordt vaak een privéfunerarium verkozen boven de ziekenhuisrouwkamer. Wat de eerste 24 uur na overlijden betreft, kunnen de woonzorgcentra en de ziekenhuizen zelf instaan voor de opbaring van de overledene. Het spreekt voor zich dat ook in deze periode voorzieningen getroffen moeten worden die de nodige sereniteit garanderen. Indien, op om het even welk moment, de keuze gemaakt wordt of moet worden voor een begrafenisondernemer, staat hierbij de keuzevrijheid van de nabestaanden voorop, eerst en vooral de keuzevrijheid van de overledene indien hij die zou hebben aangegeven. Die keuze mag op geen enkele wijze worden gestuurd.
De zorginspectie heeft bij de betreffende keten van woonzorgcentra in januari 2013 veertien onaangekondigde inspecties uitgevoerd. De zorginspectie concludeerde dat deze woonzorgcentra beschikken over een brochure die de vrijheid van keuze bevestigt, maar die ook meldt dat er afspraken zijn met ondernemers in de regio om een kwaliteitsvolle dienstverlening aan te bieden. Dit gebeurt door een kwaliteitscharter. Er waren geen indicaties dat nabestaanden verplicht werden om bepaalde begrafenisondernemers te kiezen.
Het kabinet en de administratie hadden op 31 januari 2013 een onderhoud met de Vlaamse Autonome Raad voor het Uitvaartwezen en met de vier koepelorganisaties ouderenzorg die in Vlaanderen actief zijn. Een van de agendapunten was het ontwerp van protocol inzake het ophalen en overbrengen van overledenen. Het is de bedoeling om in dit protocol de afspraken tussen de woonzorgcentra en de uitvaartondernemers betreffende ophaling en overbrenging van de in het woonzorgcentrum overleden bewoners op te nemen.
Tijdens die vergadering bleek de nood aan verder structureel overleg. De vier koepelorganisaties ouderenzorg hebben eind 2013 nog een overleg gehad met de Varu om het ontwerp van protocol te verfijnen en af te ronden. De Varu wenst het protocol nog in het voorjaar van 2014 rond te hebben. Van de koepelorganisaties verneem ik dat het protocol afgewerkt is en klaar voor ondertekening. Zodra het ondertekend is door de actoren, zal het worden bezorgd aan de woonzorgcentra en kan het eventueel kenbaar worden gemaakt via de website van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid.
Ik ben de mening toegedaan dat nabestaanden vrij moeten kunnen kiezen op welke begrafenisondernemer ze een beroep doen om de uitvaart van hun overledene te verzorgen. De keuze van de patiënt en de nabestaanden staat centraal. Zoals het voor de woonzorgcentra onaanvaardbaar is dat nabestaanden van overleden bewoners onder druk worden gezet om een bepaalde begrafenisondernemer te kiezen, is dat even onaanvaardbaar voor de ziekenhuizen.
Als het fout loopt tussen een ziekenhuis en de begrafenisondernemer, wordt op initiatief van de Varu onderhandeld tussen de raadsman van de Varu en het betrokken ziekenhuis. Meestal levert dat een positief resultaat op.
Analoog met de woonzorgcentra heeft de Varu de intentie om een protocol inzake het ophalen en overbrengen van overledenen op te stellen tussen de ziekenhuizen en de Varu. Ik zie daar geen bezwaren tegen, integendeel. Ik zal uiteraard dat overleg faciliteren.
Ik vind het wel eigenaardig dat ik op een zaterdagmiddag via de pers een vraag krijg om daarover regelgeving te maken, terwijl ik van de Varu geen rechtstreekse vraag heb gekregen. Die vraag werd me overgemaakt door een televisiestation.
Als er zulke praktijken bestaan, moet dat worden gesignaleerd. Er moet worden opgetreden. Wij moeten de vrije keuze helpen waarborgen. Als er een algemene structurele vraag is, moeten wij het overleg stimuleren en ervoor zorgen dat er sluitende afspraken worden gemaakt. Wetgeving maken is volgens mij nu niet aan de orde. Het is van belang dat we die zaak eerst goed opvolgen. Als er een protocol is, moeten we dat evalueren. Indien daaruit zou blijken dat echt regelgevend en sanctionerend moet worden opgetreden, dan moeten we dat vanuit een soort eerste evaluatie van een operationeel protocol bekijken.
Er is natuurlijk geregeld toezicht via de Zorginspectie. Wij zijn op dit moment niet van plan om specifiek rond dit item proactieve inspecties van de ziekenhuizen te organiseren, maar het maakt natuurlijk wel deel uit van de globale kwaliteitscontrole, en in het kader van de normale inspecties van de Zorginspectie kan dat uiteraard wel aan bod komen.
Facturatie is een van de themas die aan bod komen tijdens de inspectie van de Zorginspectie. Mocht het zo zijn dat de Zorginspectie via de facturen van woonzorgcentra zaken zouden opvallen rond afspraken met begrafenisondernemers, kan dat uiteraard altijd tot verder onderzoek leiden. Tot dit moment heeft de Zorginspectie hieromtrent geen klachten ontvangen, zegt het agentschap mij.
In het kader van de keuzevrijheid van de patiënt en zijn familie worden de patiënt en de familie uiteraard het best op voorhand in kennis gesteld van het ontbreken van een rouwkamer en het feit dat de familie zelf een funerarium kan aanduiden. Ik ga ervan uit dat in dat protocol door de ziekenhuizen wordt bevestigd dat zij op dat vlak de patiënt en zijn familie op een behoorlijke manier moeten informeren.
Indien er sprake zou zijn van een uitbesteding op een of andere manier, die respect opbrengt voor de vrije keuze, dan nog moet er rekening gehouden worden met de regels van de eerlijke concurrentie, die door de betrokken organisaties gerespecteerd moeten worden.
De voorzitter : Mevrouw Jans heeft het woord.
Mevrouw Lies Jans : Minister, ik dank u voor uw antwoord. Het is goed dat u begonnen bent met te zeggen dat de keuzevrijheid vooropstaat. Dat is essentieel.
Ik vind het goed dat Varu overleg heeft gehad met de koepels en dat er, blijkbaar zeer binnenkort, een protocol komt voor de woonzorgcentra en dat er ook een komt voor de ziekenhuizen. Ik volg uw redenering dat we niet onmiddellijk een regelgevend kader moeten uitwerken. Als de sector dat zelf onderling kan oplossen en opvolgen, is dat veel beter dan sanctionerend te moeten optreden.
Toch ben ik ook verwonderd. Iedereen hier rond de tafel heeft wel een verhaal gehoord of heeft ervaring met afspraken die gemaakt worden, maar toch stellen we vast dat de Zorginspectie geen enkele klacht heeft ontvangen en dat ze, op basis van de inspecties die ze nu doet, geen vaststellingen heeft kunnen doen dat die keuzevrijheid niet zou worden gegund. Ik heb daar een dubbel gevoel bij. Aan de ene kant volgen we het op, maar blijkbaar is er dan geen probleem. Aan de andere kant komen er toch met de regelmaat van een klok verhalen naar boven.
Mijn pleidooi is hetzelfde van de vorige keer, namelijk om daar met de Zorginspectie dieper op in te gaan. De problematiek bestaat, en ik vrees dat dat protocol niet onmiddellijk een oplossing zal bieden. Ik doe dus een oproep aan de Zorginspectie om daar meer de aandacht op te vestigen.
De voorzitter : Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen : Ik dank u voor uw antwoord, minister. Ik mag eruit afleiden dat u de praktijken verwerpt, als ze op het terrein zouden bestaan. U hebt verwezen naar de veertien controles die zijn uitgevoerd, waarbij nergens onregelmatigheden zijn vastgesteld. Op welke manier zijn die controles uitgevoerd? Waarnaar werd gekeken? Wat werd gecontroleerd?
Ik vind dit toch heel bizar. De klachten blijven immers bestaan. Het zijn geen nieuwe klachten. Een jaar geleden hebben we er in de plenaire vergadering een debat over gevoerd, en vandaag opnieuw, naar aanleiding van feiten die aan het licht zijn gekomen en die de media hebben gehaald. Ik heb dan ook vragen bij de manier waarop de controles zijn gebeurd.
Als de praktijken bestaan, zal er opgetreden worden, zegt u. U stelt ook dat moet worden bekeken of naar aanleiding van de controles onregelmatigheden in de facturatie blijken. Met alle respect, minister, maar ik ga er wel van uit dat die woonzorgcentra niet zo dom zullen zijn om dat op papier te zetten en bij manier van spreken een maandelijkse of tweemaandelijkse kredietnota op hun rekening te laten storten door die begrafenisondernemers. Zo naïef en zo dom zijn ze natuurlijk niet.
Als er afspraken zijn en die zijn er in de praktijk, dat weten we allemaal is dat ook niet voor niets. We moeten daar niet flauw over doen. Anders zou er niet aan de alarmbel worden getrokken. Er bestaan bepaalde financiële compensaties. Op welke manier, dat moet onderzocht worden. Dat is niet mijn taak of functie. Als ik morgen naar een woonzorgcentrum ga om een en ander te controleren, zouden ze mij terecht wandelen sturen. Het is de opdracht van uw diensten om dat te controleren, minister.
Als er diepgaandere onderzoeken zouden gebeuren, ben ik ervan overtuigd dat er wel een en ander aan het licht zou komen. Welke voordelen zouden sommige woonzorgcentra ik wil ze niet allemaal over dezelfde kam scheren hebben om met één begrafenisondernemer samen te werken, als daar niet iets tegenover staat? Zij weten dat de vrije keuze van de patiënt op de eerste plaats komt en die van de nabestaanden op de tweede plaats, en dat zij zich op zeer glad ijs begeven als zij die vrijheid van keuze niet zouden respecteren.
U bent begonnen met te verwijzen naar de milieuwetgeving en de regels inzake hygiëne. U weet ook, minister, dat wanneer de familie geconfronteerd wordt met het overlijden van een familielid, het maar een kwestie van één telefoontje naar de begrafenisondernemer van eigen keuze is. Er gaan geen 24 uren overheen om ervoor te zorgen dat het overleden lichaam ik heb er alle begrip voor dat dat niet in het woonzorgcentrum kan blijven binnen de kortste keren kan worden overgebracht naar de rouwkamer van de begrafenisondernemer. Dat is geen argument voor milieu- en hygiënereglementering om de woonzorgcentra maar hun zin te laten doen en afspraken te laten maken met bepaalde begrafenisondernemers.
Ik dring erop aan dat er een diepgaander onderzoek gebeurt, want de sector zelf zal niet aan de alarmbel trekken als er geen wanpraktijken zijn. Ik ben er ook van overtuigd dat het geen praktijk is die algemeen bestaat in Vlaanderen, die in alle woonzorgcentra wordt toegepast. Het gaat over een beperkt aantal centra, daar ben ik heilig van overtuigd, maar er moet een einde aan worden gemaakt.
De voorzitter : Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mevrouw Vera Van der Borght : De recente persartikels gingen niet over woonzorgcentra, maar wel over ziekenhuizen. Tussen die ziekenhuizen zit geen enkele commerciële partner. Dit even terzijde.
De voorzitter : De vragen om uitleg zijn afgehandeld.