Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 20/02/2014
De voorzitter : Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Voorzitter, minister, collegas, vorige week is de lang aangekondigde evaluatie van de pedagogische begeleidingsdiensten opgeleverd. Deze evaluatie werd uitgevoerd door een commissie onder leiding van Georges Monard. Het rapport geeft heel wat interessante en relevante informatie over allerlei aspecten van de opdracht van de pedagogische begeleidingsdiensten. Ik heb het doorgenomen. Mijn vraag om uitleg gaat niet over het hele rapport, maar over enkele aspecten, die er ook in de pers werden uitgelicht en die cruciaal zijn, niet alleen voor de pedagogische begeleidingsdiensten zelf, maar ook voor de cultuur in het onderwijslandschap in het algemeen. Ik denk dan aan de netoverschrijdende samenwerking, niet alleen bij de pedagogische begeleidingsdiensten, maar ook van de lerarenopleiding met de pedagogische begeleidingsdiensten, met kennisinstellingen, met nascholingsdiensten, met de inspectie en uiteraard met de scholen zelf.
Een van de opvallende conclusies is dat de pedagogische begeleidingsdiensten in de toekomst het best samenwerken over de netten heen om de scholen beter te kunnen ondersteunen. Ik citeer Georges Monard bij de voorstelling van het rapport: Efficiëntere begeleiding vergt dat de netten samenwerken. Ook het feit dat scholen vinden dat de diensten te ver van de praktijk staan en te weinig de beginnende leerkrachten bereiken, is opvallend. Daarenboven blijken de pedagogische begeleidingsdiensten over heel wat personeel te beschikken, dat hoofdzakelijk in centrale diensten van de netten is tewerkgesteld. Dit kan bezwaarlijk de bedoeling zijn.
De minister en een aantal belangrijke stakeholders hebben als eerste reactie al aangegeven dat ze voorstander zijn van meer samenwerking over de netten heen. Dat is een heel belangrijke vaststelling op het vlak van de pedagogische begeleiding, die zo snel mogelijk in uitvoering moet komen.
Minister, op welke manier gaat u de samenwerking tussen de netten op het vlak van de pedagogische begeleiding stimuleren of opleggen op heel korte termijn? Ik bedoel binnen deze legislatuur. Welke werkwijze gaat u toepassen om de conclusies van de evaluatie zo snel mogelijk te laten uitvoeren? Met andere woorden, wat gebeurt er nu verder met dit onderzoek? Vindt u het normaal dat de leden van de begeleidingsdiensten hoofdzakelijk in de centrale diensten van de netten zijn tewerkgesteld? Welke diensten zijn dit dan wel en over hoeveel leden gaat het telkens? Vindt u dit geoorloofd?
Nadat mijn vraag om uitleg was ingediend, heb ik het persbericht van het Vlaams Secretariaat van het Katholiek Onderwijs (VSKO) gelezen. Daarin stond dat de minister van Onderwijs overweegt de decretale taken van de pedagogische begeleidingsdiensten om te buigen naar na te streven doelstellingen. Minister, ik heb dat ook in het rapport gelezen, maar hebt u zich daarbij aangesloten? Indien ja, is dat dan de bedoeling? Gaat dat in de richting van de netoverschrijding of net niet? Wat zal er nu verder gebeuren met het onderzoek?
De voorzitter : Mevrouw Martens heeft het woord.
Mevrouw Katleen Martens : Minister, wat is het grotere kader van die samenwerking? Bent u gericht op steeds meer netoverschrijding, op samenwerking en misschien gedeeltelijke samensmelting als einddoel? Het woord netoverschrijding komt toch heel vaak in het beleid en in initiatieven terug.
De voorzitter : De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer : Ik heb het krantenartikel met veel belangstelling gelezen en ook de positieve reactie daarop van het VSKO enkele dagen later. Mogelijks is er me iets ontgaan, maar ik weet niet zeker of we de studie al hebben gekregen. (Opmerkingen van mevrouw Marleen Vanderpoorten)
Misschien is het nuttig dat de secretaris ons de studie mailt, zodat we ze met aandacht kunnen lezen. Is ze al ter beschikking gesteld?
Minister Pascal Smet : Tijdens de persvoorstelling is ze onmiddellijk online gezet.
De heer Jos De Meyer : Minister, ik heb ze door de tijdsdruk nog niet kunnen lezen. Ik wil graag een meer deskundige oordeel vellen na het lezen van de studie. Niemand heeft iets tegen netoverstijgende samenwerking, maar voor ik een oordeel ten gronde kan uitspreken over wat wel en wat niet netgebonden is, wat centraal wel kan en wat in het veld zeker moet gebeuren, wil ik de studie eerst lezen.
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Commissievoorzitter Monard en de pedagogische begeleidingsdiensten zelf hebben te kennen gegeven dat ze meer kunnen en willen samenwerken. Dat is al een heel positieve evolutie in de geesten in vergelijking met vroeger. Dat weet u zeker ook, mevrouw Vanderpoorten. Ik weet niet of we dat zo moeten opleggen. Misschien kunnen we dat wel doen als doelstelling. Daarop en op hoe ik het functioneren van de doelstellingen zie, kom ik dadelijk terug.
De commissie heeft op overtuigende wijze beargumenteerd dat, gegeven de gelijkaardige uitdagingen waarvoor de diensten staan, samenwerking voor de hand ligt, zoals op het terrein van de ontwikkeling van materiaal en instrumenten. De heer Monard heeft zelf gezegd dat, als je een leerplan wiskunde opstelt, je misschien wel een aanvulling kunt doen, maar dat je dat nadien ook kunt doen. De basisuitwerking zou misschien wel gezamenlijk kunnen gebeuren. Ik denk zelf dat daar nog veel meer samenwerking mogelijk is.
Vandaag bestaat er een Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten (SNPB). Waar de diensten samenwerken, wordt die samenwerking positief beoordeeld, omdat ze dat allemaal een meerwaarde vinden. Men kan van elkaar leren en dat werkt stimulerend. In de afgelopen legislatuur hebben we die specifieke vorm van samenwerking gefinancierd. We hebben extra middelen gegeven aan het SNPB om dat meer mogelijk te maken.
Een parenthese: de Loopbaanpactnota bevat mijns inziens de blauwdruk voor de komende jaren. Uit de evaluatie kwamen al het expertisecentrum en een betere samenwerking naar voren. Die evaluatie van de pedagogische begeleidingsdiensten is versneld gebeurd, precies omdat vanuit het veld signalen kwamen dat de ondersteuning van de leerkrachten beter kon. De ondersteuning van de scholen en de directies was wel goed bevonden. Onlangs kon u zelf ontdekken dat de manier waarop voor de competentieontwikkeling van de personeelsleden, in het kader van het M-decreet, netoverschrijdend wordt samengewerkt. Het is een mooi voorbeeld.
Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de aanbevelingen die voor de diensten zelf zijn bestemd en de aanbevelingen voor de overheid. De individuele evaluatierapporten dienen in de eerste plaats als instrument voor kritische zelfreflectie door de diensten zelf, en moeten helpen om de professionalisering te bevorderen. De aanbevelingen voor de overheid zullen ongetwijfeld worden opgepikt in de voorbereidende teksten die de administratie ten behoeve van de volgende legislatuur zal maken.
Ik heb de administratie uitdrukkelijk opgedragen om de opdrachten aan de pedagogische begeleidingsdiensten om te vormen in te realiseren doelstellingen, met een jaarlijkse rapportering waarin de minister verneemt wat wel en wat niet wordt gerealiseerd. Dat is nieuw. De verantwoordelijkheid en de plicht tot verantwoording worden opgedreven. Zo kan de overheid alles opvolgen, en daar zijn instrumenten voor: het beleidsplan en het jaarverslag. Het is een goede techniek, die ook in Ontario, Canada, wordt toegepast. Ik leerde daar dat organisaties en koepels aan de overheid komen uitleggen wat zij hebben gedaan en wat de resultaten zijn. In ons geval kunnen wij dan de doelstelling opnemen dat er moet worden samengewerkt, met de verplichting om jaarlijks aan te geven waar die wel en waar die niet is gebeurd, en waarom dat zo is.
In deze regeerperiode zal ik wel nog een initiatief nemen om wijzigingen aan te brengen aan de opdrachten van de pedagogische begeleidingsdiensten. Vorige week, bij de bespreking van het M-decreet, heb ik dat al aangekondigd. Daarbij zal de ontwikkeling van de beroepsbekwaamheid van de personeelsleden in de instellingen als een prioritaire opdracht worden geformuleerd.
Samen met de commissie heb ik inderdaad vastgesteld dat gemiddeld, over alle diensten heen, ongeveer een vierde van de begeleiders taken vervult op centraal niveau: studiewerk verrichten, materiaal ontwikkelen en belangenverdediging verzekeren. Om duidelijk te zijn: ik denk niet dat het de taak van de pedagogische begeleider is om aan belangenverdediging te doen. Wanneer de opdrachten worden omgevormd naar doelstellingen, zullen wij die moeten herbekijken. We zullen moeten onderzoeken of materiaal- of leerplanontwikkeling ik geef dat maar als voorbeelden wel taken zijn voor een pedagogische begeleidingsdienst.
De ondersteuning van het centrale niveau mag, maar dat moet toch minimaal blijven, en zich beperken tot sturing. Ik volg daarbij wat daarover in de commissie is gezegd. De administratie is gevraagd om de doelstellingen voor te bereiden, maar gezien de periode die voor ons ligt, zal het de volgende Vlaamse Regering zijn die daarover beslissingen moet nemen. Zowel de evaluatie van de lerarenopleiding als deze evaluatie is vervroegd uitgevoerd, zodat ik het nodige heb gedaan opdat de volgende regering meteen de goede beslissingen kan nemen en die in het regeerakkoord kan inschrijven. De nieuwe minister van Onderwijs kan dan vanaf september meteen aan de slag gaan, want alle voorbereidend werk en de visieontwikkeling is gebeurd. Dat heet dan ook: op lange termijn werk afleveren.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Minister, ik dank u voor het antwoord. Ik hoop dat u gelijk hebt wat dat laatste betreft. Ik hoop dat dit materiaal zal worden gebruikt om bij het begin van de legislatuur snel tot besluitvorming te komen. Al lezend in het rapport was ik aangenaam verrast over het voortschrijdend inzicht. Er komen daarin doelstellingen aan bod die vroeger bijna onbespreekbaar waren maar nu door niet de minsten worden verdedigd. Zo is de samenwerking inzake leerplannen een erg positieve zaak. Ik hoop dus dat daar snel iets mee zal worden aangevangen. Voorzitter, de tijd dringt, dat weet ik ook. Maar het rapport is zo belangrijk dat het misschien nuttig is om de heer Monard te vragen dat hier te komen toelichten. Dat zal de heer De Meyer helpen om het rapport door te nemen.
De heer Jos De Meyer : Ik zal dat rapport met veel belangstelling lezen. De heer Monard moet daarvoor niet naar de commissie komen.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Mijnheer De Meyer, uw rol in deze commissie is niet onbelangrijk, en wellicht zal dat in de volgende legislatuur ook zo zijn. Het zou interessant zijn van de collegas te vernemen wat zij over dit rapport denken. Het onderwerp van de netoverschrijdende samenwerking is in deze legislatuur niet zo vaak aan de orde gesteld. Dat zal in de toekomst opnieuw moeten gebeuren. Kunnen we daarover eens samenkomen?
De voorzitter : Mevrouw Celis heeft het woord.
Mevrouw Vera Celis : Voorzitter, minister, collegas, dit is een belangrijk, fundamenteel rapport. Het loont de moeite om dat eens in het parlement te bekijken.
De voorzitter : Ik heb nog een reservedag achter de hand gehouden: 27 maart. Als de bespreking van Onderwijsdecreet XXIV niet te veel uitloopt, kunnen we het die dag doen. We zouden dan toch maar alleen de heer Monard vragen, voor een toelichting. We onderzoeken wanneer we het kunnen programmeren.
De heer Jos De Meyer : Inhoudelijk wil ik vooreerst stellen dat het rapport zinvol is. Ik vind ook dat u een genuanceerd antwoord hebt gegeven, minister. Ik kan mij in dat antwoord vinden. Ik vind ook dat het rapport hier moet worden bekeken. Wanneer weet ik niet. Maar ik vind wel dat absolute prioriteit moet uitgaan naar het decreetgevend werk. We moeten ook nog een aantal verbintenissen honoreren. Ik noem er maar eentje, die zelfs met een motie van aanbeveling is goedgekeurd: het dossier van de scholenbouw. We moeten daarover nog een gesprek voeren. Vooraleer we nieuwe afspraken maken, moeten we zeker de oude afspraken honoreren. Ten laatste bij het begin van de nieuwe legislatuur en dat is een periode waarin er doorgaans minder werk is zou het bijzonder interessant zijn om eens stil te staan bij dit rapport.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Mijnheer De Meyer, het lijkt nu wel alsof u geen bespreking van dat rapport wilt.
De heer Jos De Meyer : Komaan zeg, ik zal zelf toch wel weten wat ik wil.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Ik vergis me nochtans niet.
De heer Jos De Meyer : Wat de scholenbouw betreft, is afgesproken dat we een aantal mensen zouden uitnodigen alvorens de regering een beslissing zou nemen. Dat stond in een motie die is opgesteld naar aanleiding van een interpellatie van mezelf. Die motie is goedgekeurd door de plenaire vergadering.
De voorzitter : We zullen onderzoeken wat mogelijk is. Eventueel zullen we op een dinsdagnamiddag bijeenkomen.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.