Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebeleid
Vergadering van 18/02/2014
De voorzitter : Mevrouw Vogels heeft het woord.
Mevrouw Mieke Vogels : We hebben het decreet houdende de organisatie van pleegzorg goedgekeurd deze legislatuur. Het is in werking getreden op 1 januari 2014. Het brengt een grondige hertekening mee van de organisatie en financiering van de pleegzorg in Vlaanderen. Een van de maatregelen die uit dit decreet voortvloeien, blijkt nu, is het wegvallen van de huidige spaarregelingen voor pleegkinderen in de bijzondere jeugdzorg.
Pleegkinderen in de bijzondere jeugdzorg komen uit een sociaal zwak milieu en hebben meestal geen natuurlijke ouders die hen op het moment dat ze 18 jaar zijn op weg kunnen helpen. U weet, minister, hoe moeilijk het vandaag voor jongeren is, al was het alleen al maar om een betaalbare huurwoning te vinden om te starten. Ik vind het dan ook erg dat dit gebeurt, net voor die groep uiterst kwetsbare jongvolwassenen. Vroeger kreeg elk pleegkind 63,64 euro per maand gestort, en dat leverde een flink budget op op het moment dat die jongere op eigen benen kwam te staan. Het is erg dat net dit geschrapt wordt.
Minister, waarom spaart Vlaanderen niet langer voor zijn pleegkinderen? Wat is de argumentatie bij het schrappen van de spaarformule voor pleegkinderen? In welke maatregelen voorziet u om ervoor te zorgen dat deze kinderen niet met lege handen aan hun volwassen leven moeten beginnen als ze de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt?
De voorzitter : De heer Gysbrechts heeft het woord.
De heer Peter Gysbrechts : Voorzitter, minister, het decreet Pleegzorg moest kinderen eigenlijk meer kansen geven. Het is nu een decreet geworden dat de kansen van kinderen op hun 18 jaar, om een goede financiële start te maken in het volwassen leven, wegneemt in plaats van het beter te maken.
Het decreet moest ook voorzien in een betere dekking van een aantal kosten voor de opvoeding van de kinderen zodat we ook de kans hadden om meer pleegouders te vinden of om het zoeken van pleegouders te vergemakkelijken. Nu blijkt dat die kosten zullen worden verhaald op de kinderen zelf. (Opmerkingen van minister Jo Vandeurzen)
Ik sluit me graag aan bij de vragen van mevrouw Vogels. Is het zo dat er nu meer gespaard wordt voor de kinderen? Wat brengt dat de Vlaamse overheid op? Wat zijn de beweegredenen? En zijn er nog acties om bijsturingen te doen?
De voorzitter : Minister Vandeurzen heeft het woord.
Minister Jo Vandeurzen : Voorzitter, dames en heren, de keuzes die we over het spaargeld en andere elementen binnen het totale pakket van pleegzorgvergoedingen, zoals het zakgeld voor pleegkinderen, hebben gemaakt, zijn gebaseerd zijn op inhoudelijke overwegingen, met name zo veel mogelijk gelijkheid creëren tussen kinderen en jongeren binnen pleegzorg of tussen kinderen en jongeren tout court.
Zoals u weet, was de situatie voor het Pleegzorgdecreet van 29 juni 2012 er een van versnippering over drie sectoren en van ongelijkheid in verschillende pleegzorgvergoedingen. Zo was er bijvoorbeeld geen sprake van spaargeld voor kinderen in een pleegzorgsituatie die werd gefinancierd via Kind en Gezin of voor kinderen en jongeren met een handicap, en ook bij de verrekening van de kinderbijslag waren er verschillen.
De gemaakte keuzes zijn het gevolg van de standpunten die in de inhoudelijke debatten naar aanleiding van het decreet hier in het parlement plaatsvonden en ook, voorafgaand aan het uitvoeringsbesluit, onder andere binnen het Raadgevend Comité van Jongerenwelzijn en binnen een gemengde werkgroep bestaande uit onder meer de pleegzorgdiensten, de pleegouders, ouders en diensten die het uitvoeringsbesluit mee voorbereidden.
Het proces tot een hernieuwde samenstelling van de pleegzorgvergoeding, het streven naar vereenvoudiging en meer gelijkheid, alsook het introduceren van enkele nieuwe maatregelen die het pleegzorgers moet toelaten pleegkinderen beter voor te bereiden op een zelfstandig bestaan, werd dus in alle transparantie met de sector doorlopen.
In het vroegere systeem kon het spaarbedrag erg hoog oplopen. Bedragen van ruim 15.000 euro waren daarbij blijkbaar geen uitzondering. Dit staat niet altijd in verhouding tot wat een kind doorgaans van thuis meekrijgt bij zijn meerderjarigheid en werd bijgevolg maatschappelijk moeilijk verdedigbaar, temeer daar we vaststelden dat er op die manier ook grote verschillen ontstonden binnen de pleeggezinnen tussen de eigen kinderen en de pleegkinderen.
We wezen er al op dat die spaarformule ook niet gold voor kinderen met een handicap of voor pleegzorgsituaties begeleid door Kind en Gezin. Vanuit het Kinderrechtencommissariaat werd tijdens de inhoudelijke debatten uitdrukkelijk aangestuurd op gelijkheid tussen pleegkinderen.
Ook voor kinderen die op jonge leeftijd en voor een beperkte periode in een pleeggezin verbleven na een doorverwijzing vanuit Jongerenwelzijn, bijvoorbeeld tussen hun 1e en 6e verjaardag, werd gespaard. Dat riep opportuniteitsvragen op en creëerde moeilijkheden om, gezien termijnen inzake dossierbewaring, de kinderen op hun 18e verjaardag terug te vinden.
Het feit dat er de facto moest worden gespaard en dat deze gelden integraal bereikbaar werden op de 18e verjaardag wat onvermijdelijk is gezien de meerderjarigheid komt ook niet altijd tegemoet aan de noden van de pleegkinderen. Er zijn voldoende situaties gekend waarbij het tegenaangewezen bleek dat het bedrag op de 18e verjaardag vrijkwam: het spaargeld werd voor bepaalde zaken aangewend en was op het moment dat de jongere effectief op eigen benen moest staan al gespendeerd.
De oorspronkelijke regeling binnen de bijzondere jeugdbijstand is destijds tot stand gekomen om pleegkinderen inzake spaargeld gelijk te stellen met kinderen die in een voorziening geplaatst werden. Voor die laatste kinderen bepaalt de federale Kinderbijslagwet dat bij een uithuisplaatsing twee derde van de kinderbijslag als bijdrage in de kosten naar de plaatsende overheid gaat en dat de verwijzende instantie over de bestemming van het resterende derde moest beslissen. Dat kon door middel van een spaarrekening voor de jongere of de ouders, indien ze nog bij de opvoeding van het kind betrokken waren. We stellen vast dat vroeger in het overgrote deel van de gevallen het derde op een spaarboekje voor de minderjarige werd geplaatst. Bij pleegzorg ging en gaat de kinderbijslag nog steeds integraal naar het pleeggezin. Vlaanderen heeft in het verleden een regelgeving uitgewerkt waarbij eerst het equivalent van een derde van de kinderbijslag en later pas het bewuste forfaitair bedrag op een spaarrekening werd geplaatst. Zo kwam er, wat het spaargeld betreft, meer gelijkheid tussen in voorzieningen geplaatste kinderen en pleegkinderen.
Het voorbije decennium stellen we echter vast dat, samenhangend met het inzetten op een sterkere begeleiding van het gezin en de context van de minderjarige, de rol en betrokkenheid van de ouders groter is geworden en dat de verwijzende instanties het derde kinderbijslag van kinderen die in een voorziening worden geplaatst, in het merendeel van de gevallen aan de ouders toekennen, omdat ze nog opvoedingstaken en -verantwoordelijkheden op zich blijven nemen. Er wordt voor deze kinderen dus minder dan voorheen gespaard, waar we tot een omkering van de vroegere situatie kwamen: vroeger werd gespaard voor de in voorzieningen geplaatste kinderen en niet voor de pleegkinderen, later werd gespaard voor de pleegkinderen, maar veel minder voor de in voorzieningen geplaatste kinderen. Ook deze nieuwe ongelijkheid wilden we rechttrekken. Het Raadgevend Comité Jongerenwelzijn stelde trouwens de uitdrukkelijke vraag naar de gelijkschakeling tussen instellings- en pleegkinderen.
We moeten benadrukken dat er in grote mate een consensus bestond binnen de Vlaamse pleegzorg om ook het sparen voor pleegkinderen op een andere wijze te organiseren. Dat bleek uit de gemengde werkgroep, met onder meer vertegenwoordigers van diensten voor pleegzorg, ouders en pleegouders, die het uitvoeringsbesluit mee vorm gaf. Het was een uitdrukkelijke vraag om een dynamisch systeem te creëren, waarin het mogelijk is om rekening te houden met de kenmerken van concrete pleegzorgsituaties. Het Vlaams Parlement had trouwens vanuit diezelfde overweging al beslist dat het zakgeld in de kostenvergoeding voor de pleegouders zou worden geïntegreerd, en dat de pleegouders worden geresponsabiliseerd om daarmee om te gaan. Voor het spaargeld werd voor een analoge benadering gekozen.
De nieuwe regelgeving biedt nu een uniform vergoedingssysteem voor alle pleegzorgers. Daarvoor werden de vroegere verschillen tussen de diverse sectoren in de berekening van de kostenvergoeding weggewerkt. Tegelijkertijd werd de totale kostenvergoeding verhoogd. De kostenvergoeding stijgt naargelang de leeftijd van het pleegkind en er wordt in twee grotere sprongen voorzien, op de leeftijd van 12 jaar en op de leeftijd van 15-16 jaar. We willen de pleegouders daarmee de mogelijkheid bieden om een deel van de kostenvergoeding te besteden op maat van en in functie van de noden en maturiteit van het pleegkind, ook rekening houdend met de eigen situatie en de eigen kinderen van het pleeggezin. Maandelijks een deel opzijzetten op een spaarboekje is hierbij mogelijk.
Iedereen deelt uiteraard de bezorgdheid over de toekomst van de pleegkinderen, ook met betrekking tot hun financiële draagkracht. Daarom was en is het ook de intentie om een aantal sociale voordelen maximaal toegankelijk te maken voor pleegkinderen. Het decreet voorziet bijvoorbeeld in de mogelijkheid om een maximale school- en studietoelage aan pleegkinderen toe te kennen. Het sociale tarief voor de kinderopvang voor jonge pleegkinderen is een andere beslissing waarvan we overtuigd moeten zijn dat ze een tastbare meerwaarde voor de pleeggezinnen betekent. We moeten er in deze context ook op wijzen dat de maximumleeftijd voor pleegzorg met uitzondering voor personen met een handicap, want voor hen bestaat er geen leeftijdsafbakening verhoogd is van 20 naar 21 jaar. Dat betekent dat pleeggezinnen een jaar langer de kostenvergoeding kunnen ontvangen. Dat is niet onbelangrijk, want net die leeftijdsgrens van 20 jaar was in heel wat gevallen een te krappe breuk voor pleegkinderen die voortstuderen. We zijn er ons zeer goed van bewust dat het belangrijk is duidelijk en transparant te communiceren over de genomen beslissingen, ook ten aanzien van pleegouders. Anders zullen bepaalde signalen en negatieve assumpties een eigen leven gaan leiden. Dat zorgt voor vervelende gevolgen voor de beeldvorming over de pleegzorg in Vlaanderen. Daarom werken Jongerenwelzijn en de diensten voor pleegzorg, maar ook de partnerorganisatie voor pleegzorg die weldra van start gaat en die de diensten moet ondersteunen, samen om al de gevolgen van het nieuwe decreet uit te leggen en te duiden, ten aanzien van hun gebruikers, onder wie ook de pleegzorgers, en ten aanzien van de bredere samenleving.
De voorzitter : Mevrouw Vogels heeft het woord.
Mevrouw Mieke Vogels : Minister, ik dank u voor het uitgebreide antwoord. Ik blijf dit spijtig vinden. U bent hier met heel veel argumenten aan het zeggen dat u de lat gelijk wilt leggen, maar u legt die lat dan wel heel laag gelijk. U zou ook het omgekeerde kunnen doen en in een spaarformule voorzien voor pleegkinderen die vroeger via Kind en Gezin of in de sector van de personen met een handicap Oikonde werden geplaatst. Ik vind het ook wat kort door de bocht als u zegt dat dit spaargeld ook niet altijd goed terechtkwam. Dat zal wel, maar ik zou de jongeren de kost niet willen geven die op hun 18 jaar gaan werken alleen om een auto of een brommer te hebben. Een beetje hetzelfde geldt voor de stelling dat 15.000 euro heel veel is. Minister, kinderen uit de middenklasse die vandaag de deur uitgaan, gaan met meer dan 15.000 euro buiten, hoor. Daar ben ik nogal van overtuigd. Dan gaat het over ondersteuning voor de aankoop van huizen en weet ik veel.
Ik blijf dit dus eigenlijk spijtig vinden. Ik wil toch nog aandringen op een antwoord op de bijkomende vraag van de heer Gysbrechts: wat brengt die besparing eigenlijk op?
De voorzitter : Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen : Minister, ik heb met veel interesse naar uw antwoord geluisterd. Ik vind dit eigenlijk een heel moeilijke discussie. Van welke kant men dit ook bekijkt, er zitten wel bepaalde waarheden in, bepaalde positieve punten en bepaalde negatieve punten.
U zegt dat het spaargeld nu is geïncorporeerd in de vergoeding die de pleegouders krijgen. U wilt hen motiveren om wat geld opzij te zetten. Dat is allemaal heel mooi, maar vandaag is het leven al heel duur. Ik meen dat we elkaar daar niet van hoeven te overtuigen. Van de vergoeding die die pleegouders krijgen, zeker als die kinderen voortstuderen en nog wat sport- of ontspanningsactiviteiten doen, blijft niets meer over om opzij te zetten. Er is dus geen enkele garantie dat die pleegouders zullen sparen voor de kinderen.
Minister, u zegt dat het de bedoeling is om gelijkheid te creëren tussen alle kinderen tout court. Dat als doelstelling vooropstellen, is heel mooi, maar dat zullen we hier in Vlaanderen nooit realiseren. We zullen nooit gelijkheid krijgen tussen alle kinderen. Dat is een mooie illusie, maar een illusie.
Ik had slechts één bijkomende vraag. Aan het begin van uw antwoord zei u dat er vaak grote verschillen zijn binnen de pleeggezinnen tussen de eigen kinderen en de pleegkinderen, en dat dit dan ook aanleiding geeft tot moeilijkheden. Gaat het werkelijk over een grote groep gezinnen? Natuurlijk zal er binnen een gezin waar een of meer pleegkinderen worden opgevangen, altijd een verschil zijn met de eigen kinderen, zeker als men kijkt naar het materiële aspect, en het spaargeld behoort daartoe. Hebt u kennis van zeer veel probleemdossiers, of is dat maar een marginaal verschijnsel?
De voorzitter : Minister Vandeurzen heeft het woord.
Minister Jo Vandeurzen : Ik kan dat laatste niet in kwantitatieve gegevens omzetten. Uit gesprekken met pleegouders en met andere actoren is naar voren gekomen dat op de leeftijd van 18 jaar als de meeste kinderen nog voortstuderen en nog niet per se het huis uitgaan het pleegkind een belangrijke som geld krijgt waar het autonoom over kan beschikken en de anderen in het gezin niet. Voor sommige ouders is dat een moeilijk punt. Ik zeg niet dat dit het meest doorslaggevende argument is. Wat meer doorslaggevend is, is dat verschillende soorten pleegzorg in een systeem zijn gebracht en dat je inderdaad, afhankelijk vanuit welke sector je komt, spaargeld hebt.
In het parlement heeft men ervoor gekozen om de toegang tot een aantal sociale rechten en voorzieningen wettelijk te verankeren voor pleegkinderen. Dan de afweging makende hoe een en ander is geëvolueerd het is ontstaan als een compensatie voor het feit dat voor kinderen in voorzieningen werd gespaard , is er naar een nieuw evenwicht gezocht.
Collega Gysbrechts, er is natuurlijk geen euro bespaard, integendeel. Men heeft met de budgettaire mogelijkheden de kostenvergoedingen opgetrokken en ervoor gezorgd dat kinderen een jaar langer in het pleeggezin kunnen verblijven. We hebben het geld gebruikt om de dienstverlening en de zorg en de hulpverlening te verbeteren. Het is dus niet zo dat er een besparing is gerealiseerd.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.