Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebeleid
Vergadering van 18/02/2014
De voorzitter : Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mevrouw Vera Van der Borght : Voorzitter, minister, collegas, Kinderen met autisme blijven in de kou staan, zo stond het op vrijdag 31 januari in De Standaard. Het is Herbert Roeyers, professor klinische en gezondheidspsychologie aan de UGent, die aan de alarmbel trekt. Volgens hem is er een groot gebrek aan omkadering voor gezinnen met autistische kinderen.
Ik citeer hem: Veel ouders van autistische kinderen zitten met vragen over de opvoeding. Ze merken dat het kind anders is. Maar ze vinden hun weg niet naar de hulpverlening. Een autismespectrumstoornis verdwijnt niet door therapie, maar hoe jonger de begeleiding van de kinderen begint, des te groter is de kans dat hun taal zich goed ontwikkelt en dat ze later zelfstandig zijn. Een mogelijkheid voor de gezinnen is thuisbegeleiding, een andere is de zorg die ambulante revalidatiecentra aanbieden. Voor allebei zijn er lange wachtlijsten.
Het is uiteraard niet de eerste keer dat deze problematiek wordt aangekaart. Vijf jaar geleden al kaartte ik het gebrek aan opvang, begeleiding en ondersteuning aan bij uw voorgangster Veerle Heeren en sindsdien hebben collegas op regelmatige tijdstippen hierover vragen gesteld.
Dezelfde problemen van toen bestaan vandaag nog altijd. Volgens de professor blijkt er bovendien binnen de hulpverlening te worden gewerkt met zeer verschillende methodieken, waarbij het niet altijd duidelijk is of dit aan de hand van wetenschappelijke inzichten gebeurt. Hij beveelt daarom de oprichting van expertisecentra aan, want de referentiecentra binnen de universitaire ziekenhuizen kunnen zich door de werkdruk enkel met diagnose bezighouden en onvoldoende of niet met opvolging en doorverwijzing. De ouders moeten dus eigenlijk maar hun plan zien te trekken en zelf hun weg weten te zoeken tussen allerlei instanties.
Minister, gelet op het belang van vroegtijdige behandeling, wil ik u een vraag voorleggen. Hoe wilt u gevolg geven aan de aanbevelingen van professor Roeyers wat het wegwerken van de wachtlijsten betreft, het ondersteunen van de ouders in hun zoektocht naar gepaste opvang en begeleiding, het versterken van wetenschappelijk onderbouwde methodieken binnen de hulpverlening, het oprichten van expertisecentra voor diagnose, doorverwijzing en opvolging?
De voorzitter : Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen : Voorzitter, ik sluit mij aan bij de terechte bekommernissen van mevrouw Van der Borght. Collegas, dit dossier is ouder dan deze legislatuur. Mevrouw Van der Borght, ik ben blij dat u hebt verwezen naar uw eigen initiatieven, maar ook naar initiatieven, uit de vorige legislatuur en zelfs in deze legislatuur, van andere collegas, waaronder ikzelf. Ik heb ook al vragen over deze problematiek gesteld.
Minister, ook hier betreft de centrale vraag de wachtlijsten, zowel wat de ambulante revalidatiecentra als wat de thuisbegeleiding betreft. De mensen doen een aanvraag, ze komen in aanmerking voor de vorm van begeleiding die zij kiezen, maar ze krijgen steevast als antwoord dat ze op een wachtlijst staan, en dat ze, wanneer ze in aanmerking komen voor welke begeleiding ook, geen antwoord kunnen krijgen. Mij wordt gemeld dat in een aantal regios de wachtlijsten, zeker wat de thuisbegeleiding betreft, zeer groot zijn. Minister, de legislatuur is bijna ten einde, maar ik zou u toch willen vragen dat u nog initiatieven neemt om een antwoord te bieden aan de volgens mij terechte opmerkingen en voorstellen van professor Roeyers.
De voorzitter : Minister Vandeurzen heeft het woord.
Minister Jo Vandeurzen : Collegas, er is vandaag inderdaad nog een tekort aan begeleidings- en ondersteuningscapaciteit voor gezinnen met autistische kinderen. De voorbije jaren is nochtans heel wat geïnvesteerd in deze sector. Ik zal het niet herhalen, maar er is in de voorbije legislatuur onder meer een deel van de 146 miljoen euro voor uitbreidingsbeleid geïnvesteerd.
Mevrouw Van der Borght, een deel van die middelen is geïnvesteerd in de uitbreiding van de begeleiding waaraan u refereert. De thuisbegeleidingsdiensten kregen een uitbreiding voor meer dan 20.000 begeleidingsmomenten per jaar, waarvan het grootste gedeelte naar de diensten voor gezinnen met een kind met autisme is gegaan. Ook in de centra voor ontwikkelingsstoornissen werd bijna 600.000 euro geïnvesteerd. Deze bijkomende middelen werden ingezet in functie van kwaliteitsverhoging door het betalen van een hoger bedrag per onderzoek, en in functie van een reductie van de wachttijden door een verhoging van het aantal diagnostische onderzoeken. Daarnaast ging er 500.000 euro naar inclusieve kinderopvang om de nodige zorg en ondersteuning te versterken voor kinderen met een beperking in de reguliere kinderopvang.
Ik neem aan dat ik u over het wegwerken van de wachtlijsten in het kader van deze vraag geen bijkomende informatie moet bezorgen. Daar hebben wij daarnet, bij de bespreking van het ontwerp van decreet houdende de persoonsvolgende financiering voor personen met een handicap en tot hervorming van de wijze van financiering van de zorg en de ondersteuning voor personen met een handicap, al bij stilgestaan.
Een betere bekendheid, de optimalisering van de diagnostiek en een vroegere detectie van autisme leiden ertoe dat het aantal aanmeldingen bij de gespecialiseerde diensten blijft toenemen. Hierbij stellen we vast dat heel wat mensen al op weg geholpen kunnen worden met een relatief beperkte ondersteuning. Om hieraan tegemoet te komen, werd voor de diensten thuisbegeleiding de mogelijkheid gecreëerd om binnen hun erkenning rechtstreeks toegankelijke hulpverlening aan te bieden. Op deze manier kunnen met de ingezette middelen meer mensen ondersteund worden. De rechtstreeks toegankelijke hulpverlening zal de komende jaren verder uitgebouwd worden. Dit is ook gepland in het decreet op de integrale jeugdhulp.
Dankzij de bijkomende investeringen in de centra voor ontwikkelingsstoornissen kunnen die meer dan vroeger gericht doorverwijzen naar de gepaste opvang en begeleiding. Bovendien werd er in de loop van deze legislatuur werk gemaakt van de Diensten ondersteuningsplan (DOP). Zij kunnen personen met een beperking en hun netwerk, dus ook personen met autisme of gezinnen met een kind met autisme, helpen bij het verhelderen van hun vragen en bij het verkennen van de mogelijkheden van het eigen netwerk, en ook bij het aanspreken van het ruime, niet-handicapspecifieke welzijnsaanbod en het inschakelen van gespecialiseerde opvang en begeleiding.
Ten slotte leveren een aantal gebruikersverenigingen, zoals de Vlaamse Vereniging Autisme (VVA), een bijzondere bijdrage in het ondersteunen van gezinnen met een kind met autisme. Zij doen dit onder andere door een goed uitgebouwde bondgenotenwerking, het ter beschikking stellen van informatiepakketten en het sensibiliseren van betrokkenen in de samenleving, zodat personen met autisme meer begrip ervaren en volwaardiger kunnen participeren.
In Vlaanderen is al heel wat onderzoek verricht naar autisme en worden vernieuwende methodieken ter ondersteuning van personen met autisme ontwikkeld, niet het minst door professor Roeyers zelf. Op dit ogenblik initieer ik hieromtrent geen nieuw onderzoek. Er is, mijns inziens, een ruim en kwaliteitsvol vormingsaanbod beschikbaar voor hulpverleners die werken met personen met autisme of met een meervoudige handicap, waaronder ook autisme.
In de behandeling en begeleiding van autisme worden er hierbij vandaag inderdaad nog verschillende methodieken naast elkaar aangeboden. Voor ouders is dit niet altijd evident omdat ze niet altijd over de kennis beschikken om de verschillende benaderingen te evalueren. Voor ons is het alvast van belang dat de methodiek effectief is. Dat is een van de redenen waarom het Federaal Kenniscentrum Gezondheidszorg momenteel bezig is met het opstellen van algemene richtlijnen om autisme wat eenduidiger te benaderen, wat ook voor ons een belangrijke stap voorwaarts is.
Binnen het Steunpunt Expertisenetwerken (SEN) heeft men al van bij de oprichting in 2002 specifieke aandacht voor de doelgroep personen met autisme. Dat blijkt onder meer ook uit de aanwezigheid van vertegenwoordigers van de VVA onder de stichtende leden. Vanuit het SEN doet men dan ook aan expertisebevordering op dit vlak.
Het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) ontwikkelde samen met het werkveld classificerende diagnostische protocollen om zo meer kwaliteit en uniformiteit na te streven bij de diagnose van autisme. Het Kwaliteitscentrum voor Diagnostiek, dat in oprichting is, zal diagnostiek in Vlaanderen verder op de kaart zetten, en dit op een wetenschappelijk onderbouwde wijze.
De centra voor ontwikkelingsstoornissen worden door het VAPH erkend en gesubsidieerd om diagnostische onderzoek te verrichten en op basis van de resultaten van dit onderzoek kinderen gericht door te verwijzen. Ouders kunnen ook voor de definitieve diagnosestelling al een beroep doen op diensten en voorzieningen die rechtstreeks toegankelijke ondersteuning aanbieden. Ik verwijs hier ten overvloede en ik ga daarmee ook in op een van de volgende vragen naar de DOP, die ook hier een vraag ter ondersteuning kunnen helpen verduidelijken. Tot slot kunnen ouders van een kind met (een vermoeden van) autisme ook terecht bij de verwijzende instanties, die samen met hen de ondersteuningsnood in kaart brengen en een gerichte vraag naar VAPH-specifieke ondersteuning kunnen voorbereiden. Er zijn op dit ogenblik dan ook geen plannen om nieuwe instanties op te richten in functie van diagnose, doorverwijzing en opvolging voor kinderen met autisme en hun gezinnen. We wensen eerder aan te sluiten bij de huidige opgebouwde expertise en het aanbod.
Ik kan u wel nog meegeven dat we volop in onderhandeling zijn met het RIZIV in functie van het afsluiten van een conventie Gedragsstoornissen bij Autisme met Zwaarzorgbehoevendheid, waardoor bijkomende middelen ingezet zullen kunnen worden voor specifieke programmas voor kinderen met autisme.
Het RIZIV heeft bovendien reeds zes revalidatieovereenkomsten met betrekking tot autisme: vier overeenkomsten met referentiecentra voor autismespectrumstoornissen en twee overeenkomsten met betrekking tot kinderpsychiatrische aandoeningen met centra die zich geheel of grotendeels op kinderen en adolescenten met autismespectrumstoornissen (ASS) richten: De Appelboom in Genk en De Dauw in Wortegem-Petegem. Zij maken trouwens ook het voorwerp uit van de staatshervorming. De diagnostiek die aangeleverd wordt vanuit deze centra, voldoet aan de vooropgestelde kwaliteitseisen. De zes vermelde overeenkomsten gaan in het kader van de zesde staatshervorming over naar de deelstaten, waardoor Vlaanderen de kans krijgt om een meer homogeen beleid te voeren.
Mevrouw Vera Van der Borght : Minister, ik dank u voor uw antwoord. Het lijkt me nogal wiedes dat er inderdaad wel iets is gedaan, maar ondanks die inspanningen slaken ouders op bepaalde momenten een noodkreet, en in dit geval doen ook professoren dat. Als ik die artikels in de krant lees, vraag ik me af hoe u ermee omgaat als u dat leest, minister. Het is niet evident om als minister, telkens als zoiets zich voordoet in de pers, in actie te schieten en mensen uit te nodigen om van gedachten te wisselen. Toch zou het in sommige gevallen niet slecht zijn om met bepaalde stakeholders aan tafel te gaan zitten en af te toetsen of we het beleid moeten bijsturen. U kunt perfect maatregelen nemen, een aanbod doen en middelen ter beschikking stellen, maar het is ook belangrijk om op regelmatige tijdstippen af te toetsen of we vooruitgang boeken.
Wij hebben dezelfde problemen vijf jaar geleden aangekaart en we moeten ze vandaag weer aan de kaak stellen. Ik kan niet anders dan concluderen dat het niet voldoende is of dat de middelen op een verkeerde manier zijn ingezet. Minister, toetst u op regelmatige tijdstippen af of wat beleidsmatig wordt gedaan en aangeboden, wel voldoende effect heeft?
Minister Jo Vandeurzen : Eerlijk gezegd, het is nogal evident dat je dat moet doen. We proberen ook veel gesprekken te hebben met mensen op het terrein. Maar in deze problematiek is de voorbije jaren serieus wat geïnvesteerd, ook in de centra voor ontwikkelingsstoornissen en in het aanbod van handicapspecifieke ondersteuning, die voor de ouders nuttig kan zijn en ook rechtstreeks toegankelijk.
Zoals gezegd zijn we in onderhandeling met het RIZIV, omdat het vaak de vraag is of het een bevoegdheid is van Vlaanderen, zijnde handicapspecifieke zorg, of dat het verhaal zich ook binnen het RIZIV afspeelt. Ik hoop uiteraard dat het RIZIV er nog in zal slagen om de bijkomende ondersteuningsmogelijkheden, waarover de onderhandelingen met een aantal actoren in Vlaanderen lopen, effectief tot een goed einde te brengen voor het einde van de legislatuur. Dat kan heel belangrijk zijn.
Een deel van het antwoord op uw vraag zit ook in het wijzigen van het systeem van het toekennen van handicapspecifieke ondersteuning. Dan zitten we bij de manier waarop het decreet wordt uitgevoerd. Elke keer dat in de krant een aantal belangrijke autoriteiten suggesties doen, wordt dat zorgvuldig gescreend en opgenomen en wordt er ook verwacht dat er parlementaire vragen volgen. Het is niet verstandig, mevrouw Van der Borght, om elke keer het schip van koers te veranderen. (Opmerkingen van mevrouw Vera Van der Borght)
Ik apprecieer de nuance in uw vraag. Voor de handicapspecifieke ondersteuning zijn we met het decreet aan een veel fundamenteler manoeuvre bezig. We kunnen blijven regeltjes bij maken en specifieke doelgroepen bekijken, maar we moeten een keer proberen om onze regelgeving op een hoger niveau te brengen. Uiteraard blijft de aandacht voor de kennisverspreiding in verband met autisme en de afstemming met andere sectoren belangrijk. In de maanden die ons nog resten als ik dat heel eerlijk en bescheiden mag zeggen moeten we proberen het decreet tot een goed einde te brengen en moeten we niet nog een ronde extra maatregelen nemen.
Mevrouw Vera Van der Borght : Of het decreet afschieten, zoals sommigen proberen.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.