Commissie voor Woonbeleid, Stedelijk Beleid en Energie
Vergadering van 13/02/2014
Vraag om uitleg van mevrouw Irina De Knop tot mevrouw Freya Van den Bossche, Vlaams minister van Energie, Wonen, Steden en Sociale Economie, over de steun aan twee projecten van biomassacentrales in Genk en Gent
- 920 (2013-2014)
De voorzitter : Mevrouw De Knop heeft het woord.
Mevrouw Irina De Knop : Om de doelstellingen voor hernieuwbare energie te halen die Europa van ons vraagt, zet Vlaanderen naast zonne- en windenergie ook in op andere vormen, zoals groene energie op basis van biomassa. Biomassa had in 2012 een aandeel van bijna 44 procent in de totale groenestroomproductie. Door de mogelijke komst van twee grote biomassacentrales in Genk en Gent zal dat aandeel de komende jaren allicht nog stijgen, hetgeen uiteraard ook geldt voor de overheidssteun aan deze energiebron.
Momenteel zijn twee nieuwe, grote biomassacentrales in aanmaak: in Langerlo en in Gent. Volgens berekeningen op basis van bandingfactoren van het Vlaams Energieagentschap (VEA) zouden de centrales samen een steun van 328 miljoen euro in de vorm van groenestroomcertificaten ontvangen, dit voor een looptijd van tien jaar voor het project in Genk en vijftien jaar voor het project in Gent. De subsidies lijken daarmee ruim de geschatte investeringskost van de projecten te overstijgen. Dat toont opnieuw aan hoe duur het groenestroombeleid is dat Vlaanderen voert en dat vandaag wordt verrekend via de distributienettarieven.
Minister, hoe verhouden de geschatte opbrengsten van certificaten zich tot de totale investeringskost voor deze biomassacentrales in Genk en Gent?
Wat zal de impact van de productie van beide centrales zijn op het aandeel hernieuwbare energie in Vlaanderen?
In het kader van de toekomstige evolutie van de steun aan de productie van groene stroom pleiten een aantal middenveldorganisaties steeds meer voor een verschuiving van de productie naar investeringssteun enerzijds en steun vanuit de algemene middelen in plaats van verrekening in de elektriciteitsfactuur anderzijds. Hoe ziet u de steunsystemen aan de productie van groene stroom evolueren in het kader van de geplande komst van voornoemde biomassacentrales? Acht u daarbij een verschuiving van de steun naar investeringen en gefinancierd vanuit de algemene middelen, nuttig?
De voorzitter : De heer Bothuyne heeft het woord.
De heer Robrecht Bothuyne : Ik heb ook in de krant gelezen dat er commotie is ontstaan over de biomassacentrales die worden gepland. Die commotie verbaasde me een beetje omdat iedereen weet dat we een bepaalde doelstelling moeten halen wat de groenestroomproductie betreft. Op dit moment halen we die nog niet. Met het decreet van ruim een jaar geleden hebben we ervoor gezorgd dat de oversubsidiëring die bestond, zou worden weggewerkt. Voor deze grote installaties is zelfs voorzien in een projectspecifieke berekening van de onrendabele top zodat we zeker niet te veel steun zouden geven bij dergelijke grote installaties.
Minister, wanneer deze investeringen worden gerealiseerd en wanneer blijkt dat een aantal daarvan langzaam vooruitgaan, maar dus wel worden gerealiseerd, wat is dan de impact op onze groenestroomdoelstelling? Heeft dat een invloed op het quotum? Hoe ziet u de invloed van de realisatie van deze twee biomassacentrales op ons huidige systeem van groenestroomcertificaten en de doelstellingen die we moeten halen?
De voorzitter : Minister Van den Bossche heeft het woord.
Minister Freya Van den Bossche : Er is nog geen definitieve beslissing gevallen voor de steun aan deze twee biomassacentrales. Ze hebben beide een voorlopige bandingfactor aangevraagd en ontvangen, maar die factor is pas definitief wanneer ze effectief de investeringsbeslissing nemen en een definitieve bandingfactor aanvragen. Die wordt dan opnieuw berekend door het VEA op basis van eventueel bijkomende informatie van de bedrijven. Dan kan heel gevoelige informatie zijn ten aanzien van concurrenten die dus confidentieel door het VEA wordt behandeld.
Het nieuwe steunmechanisme gaat niet uit van een terugverdientermijn, wat bij gigantische industriële installaties als biomassacentrales overigens een weinig relevante parameter zou zijn, maar van een vooropgesteld rendement. Dat is het nieuwe systeem dat we twee jaar geleden hebben goedgekeurd. De essentie is dat voor biomassacentrales het rendement wordt berekend op 12 procent. Ook de verhouding tussen opbrengst en investeringskost is minder relevant aangezien die centrales ook een onderhoudskost hebben en vooral een aanzienlijke brandstofkost. We gaan dus uit van een rendement dat redelijk zou moeten zijn voor dergelijke centrales.
Indien de twee biomassacentrales er zouden komen voor alle duidelijkheid, dat is nog niet beslist, we hebben nog geen aanvraag voor een definitieve bandingfactor ontvangen, van geen van beide centrales zou het aandeel hernieuwbare energie in het totale energieverbruik in 2020 stijgen van 9,3 naar 11,4 procent.
Als wij onze energie willen verduurzamen, bestaat daarbij een belangrijk deel van die energie uit regelbare basislast. Sommige vormen van energie zijn niet zomaar aan- en uitschakelbaar. Met biomassa heeft men het voordeel, net als met gascentrales, dat die goed regelbaar zijn. Zon regelbare basiscapaciteit is nodig.
Zoals de heer Bothuyne terecht opmerkt, heeft dit een effect op de aandelen groene energie. Ook moeten quota eventueel worden geëvalueerd in het kader van het toekennen van bandingfactoren aan die centrales. De regering, deze of een volgende, moet in functie van het halen van zon quotum beslissen dat quotum op te trekken of gelijk te houden.
Ik vind de suggestie om te verschuiven naar investeringssteun nuttig voor een aantal technologieën, maar niet voor deze. Dat lijkt me vooral nuttig bij technologieën die een hoge investeringskost hebben en een lage operationele kost. In dit geval is louter investeringssteun voor technologieën met een aanzienlijk hoge operationele kost, zoals bij biomassacentrales, niet interessant omdat die installaties dan niet zullen draaien op het moment dat de operationele kosten wat hoger zijn. Het risico is dan reëel dat wij heel veel steun geven voor een centrale die uiteindelijk weinig of geen groene stroom produceert. Daar moet men dus echt mikken op het operationeel blijven van die centrale. De steun moet dan ook aan dat gegeven gekoppeld zijn.
Zoals ik eerder al gezegd heb, ben ik er voorstander van om bij de opmaak van een volgende meerjarenbegroting, net zoals de regering dat nu heeft gedaan, een som uit de algemene middelen voor te behouden om de druk op de factuur wat weg te halen. Hoe groot die som kan zijn, kan ik niet zeggen. Ik zou uit mijn nek kletsen mocht ik daar wel iets over zeggen. Ik kan namelijk niet weten welke meerderheid er wordt gevormd en welke consensus daar eventueel over kan worden gevonden.
Ik blijf dat principe heel hard verdedigen en ik denk dat ik niet de enige ben. Ook in andere partijen zijn er voldoende medestanders die willen overwegen de druk op de energieprijzen wat te minderen.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.