Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebeleid
Vergadering van 28/01/2014
De voorzitter : Mevrouw Vogels heeft het woord.
Mevrouw Mieke Vogels : Voorzitter, afgelopen woensdag is in De Standaard het in mijn ogen hallucinant verhaal verschenen van een vader van een mentaal gehandicapte zoon die de wijziging in de tegemoetkoming voor incontinentiemateriaal door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) heeft aangekaart. Na contact met de betrokkene ben ik met verstomming achtergebleven. Zijn verhaal staat immers symbool voor de groep van tienduizend personen die blijkbaar met een volledige incontinentie te maken heeft.
De zoon van de man is blijvend en volledig incontinent. Hij mist elk bewustzijn van toiletgebruik. De hoeveelheden ontlasting en urine die een volwassen man dagelijks produceert, zijn volgens die vader nauwelijks in vijf grote luiers op te vangen. Een dergelijke luier kost minimaal 1 euro. De berekening is dan ook snel gemaakt. Om die kosten te dekken, moet hij jaarlijks 1825 euro betalen.
Tot het einde van 2012 beschikte het VAPH over een systeem dat mensen toeliet onder meer voor incontinentiemateriaal kostennotas in te dienen. Die kosten werden dan terugbetaald met een maximum van 895,48 euro per jaar. Daarnaast betaalde het RIZIV nog een forfaitair bedrag uit. Voor de betrokkenen bleef nog een jaarlijks uit het persoonlijk budget te betalen kostprijs van ongeveer 500 euro over.
Vanaf het begin van 2014 is het VAPH op een forfaitair systeem overgeschakeld. Dit betekent dat de betrokkenen, alle mensen die volledig incontinent zijn, van maximaal 895 euro op 555 euro terugvallen. Aangezien het om tienduizend mensen gaat, betekent dit voor het VAPH een besparing met 3,5 miljoen euro. Dit zijn peanuts voor het budget van het VAPH. De impact op die tienduizend gezinnen is echter enorm.
Bovendien wordt met betrekking tot dit forfaitair bedrag geen enkel onderscheid gemaakt tussen mensen die in een voorziening verblijven en dus over kost en inwoon beschikken en zwaar hulpbehoevende mensen die thuis door mantelzorgers worden verzorgd. Ten gevolge van de wachtlijsten moeten steeds meer mensen langer dan ze eigenlijk zelf zouden willen, voor die zorg blijven instaan. Ze moeten die kosten veel langer blijven dragen. Er is geen enkel verband tussen het inkomen van de betrokkenen en het forfaitair bedrag.
Wat ik ongelooflijk vond, was dat in de krant te lezen stond dat dit volgens de woordvoerder van het VAPH allemaal op een studie is gebaseerd. Ik vraag me af of het VAPH dan geen andere studies uit te besteden heeft. Het gaat hier om een studie over de vraag hoeveel pampers een volledig incontinente persoon met een handicap nodig heeft. Ik houd dit niet voor mogelijk. Helemaal van de pot gerukt, om het toepasselijk uit te drukken, vind ik de stelling van de woordvoerder van het VAPH dat mensen niet in een apart systeem moeten voorzien voor mensen die enkel hun plas niet kunnen ophouden en mensen die ook hun stoelgang niet kunnen ophouden. Dat kan immers in dezelfde pampers gebeuren. Het is zeer denigrerend voor een persoon met een handicap of voor zijn familie zoiets in de krant te moeten lezen.
Als grootmoeder ben ik ervaringsdeskundige. Als ik de pampers van mijn kleinkinderen vervang, weet ik dat die pampers een kwartier later gegarandeerd vuil zijn. Ik laat mijn kleinkinderen geen vier uur wachten tot ze opnieuw recht op nieuwe pampers hebben. Waar zijn we hier eigenlijk mee bezig?
Het VAPH heeft erop gewezen dat betrokkenen die het moeilijk hebben om die kostprijs te betalen, altijd bij de Bijzondere Bijstandscommissie (BBC) terechtkunnen. We weten echter allemaal wie er naar de BBC trekt. Dat zijn waarschijnlijk die mensen die het geld het minst nodig hebben. Ze moeten opnieuw een hele procedure doorlopen. Dat vormt een hele drempel. Zeker in dit geval moeten ze zichzelf en hun moeilijkheden blootgeven. Dit staat haaks op de door de Vlaamse Regering altijd aangehaalde automatische toekenning van rechten aan mensen in armoede.
Minister, ik heb de indruk dat het VAPH hier op een totaal wereldvreemde en voor mij totaal onaanvaardbare wijze besparingen zoekt. Ik hoop dat u straks zult verklaren dat uw administratie zich heeft vergist, dat dit niet kan, dat we ons niet hierop mogen baseren en dat dit die 3,5 miljoen euro niet waard is.
Onderschrijft u deze maatregelen van het VAPH om op incontinentiemateriaal te besparen? Op basis van welke redenering onderschrijft u die beslissing? Hoe valt die maatregel te rijmen met het pleidooi voor een vermaatschappelijking van de zorg? U stuurt aan op een maximale zorgverstrekking door het eigen netwerk. We nemen dat netwerk wel een gedeelte van zijn middelen af. Hoe past deze maatregel in de door de Vlaamse Regering beloofde automatische rechtentoekenning die deel uitmaakt van de strijd tegen armoede? We weten immers heel goed dat precies die mensen de weg naar uw BBC niet zullen vinden en bijgevolg die bijkomende middelen niet zullen ontvangen.
De voorzitter : Mevrouw Stevens heeft het woord.
Mevrouw Helga Stevens : Voorzitter, de refertelijst, die op de website van het VAPH kan worden geraadpleegd, biedt personen met een handicap de mogelijkheid na te gaan welke forfaitaire tegemoetkoming voor de aankoop van hulpmiddelen ze op jaarbasis kunnen ontvangen. Bij die hulpmiddelen horen ook de hulpmiddelen ter aanvulling of vervanging van de zindelijkheid, kortom het incontinentiemateriaal.
Sinds december 2010 is de refertelijst zeven keer herzien. Meestal gaat het om indexaanpassingen. Ik verwijs in dit verband echter ook naar mijn vraag om uitleg van 31 januari 2012, waarin ik de vermindering van de tegemoetkomingen voor de hulpmiddelen voor blinden en slechtzienden heb aangekaart.
Sinds 1 januari 2014 zijn een aantal punten op de refertelijst voor incontinentiemateriaal gewijzigd. Voor jonge kinderen van 3 tot 4 jaar die dag en nacht incontinent zijn, kunnen de ouders nog een tegemoetkoming van 141,10 euro ontvangen. In 2013 ging het nog om 205,07 euro. Voor 5- tot 11-jarige kinderen die enkel s nachts incontinent zijn, gaat de tegemoetkoming dan weer omhoog van 128,17 euro tot 191,50 euro. Hetzelfde geldt voor personen van 12 jaar en ouder.
Het valt me op dat vooral voor kinderen en personen die dag en nacht incontinent zijn, in de forfaitaire tegemoetkomingen worden gesnoeid. De ouders van deze kinderen moeten vaak al uit eigen zak op de kosten van luiers en ander incontinentiemateriaal toeleggen. In De Standaard van 22 januari 2014 heeft een ouder van een zoon met een zware verstandelijke handicap verklaard dat hij uit eigen zak 500 euro moet betalen. Hiervoor wordt op vijf luiers per dag gerekend. Ten gevolge van de vermindering van de forfaitaire tegemoetkoming van het VAPH moet boven op het zelf te betalen bedrag nog eens 340 euro worden betaald. Dit betekent, kortom, dat zijn gezin 1825 euro per jaar betaalt. Hiervan komt 840 euro uit eigen zak.
Ik heb het dan nog niet gehad over de andere kosten waarmee dat gezin en veel andere gezinnen worden geconfronteerd. Het blijft uiteraard niet bij incontinentiemateriaal. Er zijn ook andere uitgaven, zoals de rolstoelgebonden uitgaven en dergelijke. Dat komt er allemaal nog bij. We mogen deze handicapgerelateerde uitgaven niet onderschatten. Dat zijn zware meerkosten.
Net als in het begin van 2012 heeft het VAPH verklaard dat het niet om een besparingsoperatie gaat. Sommige groepen krijgen immers meer. De reden zou zijn dat op basis van grondig onderzoek is besloten geen onderscheid meer te maken tussen fecaal en urinair incontinente mensen.
Het VAPH biedt de mogelijkheid bij de BBC een dossier in te dienen indien de reële kosten hoger dan 300 euro uitvallen. Dit betekent echter bijkomend papierwerk voor de ouders, die al veel andere zaken aan hun hoofd hebben.
Minister, wie deed het onderzoek waarvan sprake, waarop de aanpassing van de refertelijst is gebaseerd? Is daar een verslag van beschikbaar, dat openbaar kan worden gemaakt? Waarom is er een onderscheid tussen mensen die hun plas niet kunnen ophouden en zij die hun ontlasting ook niet kunnen controleren? Hoe werd de studie uitgevoerd en met wie? Welke wetenschappelijke parameters zijn daarvoor gebruikt?
Hoe verklaart u de redenering dat iemand die enkel s nachts incontinent is, een verhoging van de tegemoetkoming verkrijgt, terwijl iemand die continu incontinent is, een vermindering in de tegemoetkoming ziet? Daar zie ik de logica niet van in.
Zijn er in de volledige refertelijst nog aanpassingen bij andere hulpmiddelen? Zo ja, om welke redenen gebeurden die aanpassingen?
De voorzitter : De heer Gysbrechts heeft het woord.
De heer Peter Gysbrechts : Voorzitter, wij sluiten ons graag aan bij deze vraag. Met wij verwijs ik vooral naar collega Van der Borght, die hierover ook een vraag klaar had, maar ze niet heeft ingediend, omdat ze hier vandaag niet kon zijn.
Het VAPH heeft zijn refertelijst voor incontinentiemateriaal aangepast. De nieuwe bedragen zijn van toepassing sinds 1 januari 2014. De belangrijke wijzigingen voor wie ouder is dan 12 jaar, zijn intussen gekend. De rest van het verhaal is door de collegas al toegelicht.
Minister, ik wil nog twee concrete bijkomende vragen stellen. Hoe kunt u ethisch verantwoorden dat diegenen die geconfronteerd worden met de grootste incontinentie, in de nieuwe regeling moeten inleveren? Hoe kunt u verklaren dat u, lid zijnde van een regering die zich tot doel heeft gesteld uitkeringen maximaal automatisch toe te kennen, hier suggereert dat de oplossing voor de mensen met de zwaarste incontinentie bestaat uit nog een bijkomende aanvraag bij de bijzondere bijstandscommissie, en dat voor een groep mensen die al met enorm veel administratieve belasting geconfronteerd worden door hun handicap?
De voorzitter : Minister Vandeurzen heeft het woord.
Minister Jo Vandeurzen : Collegas, de perceptie dat de recente aanpassing van de tegemoetkomingen voor personen met een handicap met een incontinentieprobleem bedoeld is om te besparen, is natuurlijk niet correct. In 2012 werd het forfaitaire systeem op vraag van de Permanente Werkgroep Individuele Materiële Bijstand & Universal Design (IMB&UD) geëvalueerd. Aan de hand van een onderzoek van de reële kosten dat werd gemaakt gedurende een jaar, en rekening houdend met de tegemoetkomingen van het RIZIV voor personen met een incontinentieproblematiek, bleek dat een bijsturing van een aantal bedragen en categorieën verantwoord was.
Op basis van die vaststellingen, die eveneens met de permanente werkgroep werden besproken dat is dus echt niet in een achterkamertje of zo beslist , werden ten aanzien van diezelfde werkgroep voorstellen tot bijsturing geformuleerd.
De aanpassingen die sinds 1 januari 2014 in de refertelijst opgenomen zijn, werden dus zeker niet eenzijdig doorgevoerd, noch is het de bedoeling geweest om te besparen. Het uitgangspunt is integendeel steeds geweest dat de forfaitaire vergoeding van het VAPH een gepaste tegemoetkoming moet zijn voor de reële kosten. U zult in de aangepaste lijst dan ook vaststellen dat een aantal tegemoetkomingen eveneens verhoogd zijn.
Bij de bepaling van de hoogte van die gepaste vergoeding werd rekening gehouden met het feit dat iedereen met een incontinentieproblematiek die dermate ernstig is dat men ervoor door het VAPH erkend wordt, minimaal in aanmerking komt voor het RIZIV-forfait voor onbehandelbare incontinentie, het laagste van de twee RIZIV-forfaits. Enkel de categorie die gebruikmaakt van sondes voor zelfsondering, vormt daar een uitzondering op, wat geleid heeft tot een verhoging van de tegemoetkoming voor die groep.
Zoals gezegd, werden de aanpassingen doorgevoerd na een analyse van de reële kosten. Er werd vastgesteld dat personen met incontinentie s nachts te vaak kosten hadden die het refertebedrag overschreden. 65 procent van de bevraagden hadden minimaal 50 euro oplegkosten boven op de vergoeding van het VAPH, vandaar dat de tegemoetkoming daarvoor is opgetrokken.
Anderzijds bleek bij de evaluatie van andere categorieën dat de tegemoetkoming te vaak te hoog was ten opzichte van de werkelijke kosten. Bij de categorie fecale incontinentie of fecale en urinaire incontinentie, dag en nacht, voor de recente aanpassing de hoogste forfaitcategorie met een bedrag van 794,61 euro, bleek bijvoorbeeld dat iets meer dan 73 procent van de bevraagde personen maximaal 50 euro oplegkosten had boven op het forfait. Iets meer dan 60 procent van de bevraagden voor die categorie had 50 euro minder kosten dan er uitgekeerd werd.
Daarbij komt dat naast de VAPH-vergoeding ook nog minimaal het RIZIV-forfait voor personen met onbehandelbare incontinentie 158,75 euro in 2013 en in sommige gevallen ook het forfait voor incontinentiemateriaal voor zwaar zorgbehoevenden 486,39 euro in 2013 aangevraagd kan worden via de mutualiteiten. Dat toont aan dat het forfait voor heel wat personen onaangepast was en bijgestuurd moest worden, in dit geval door het bedrag te verlagen.
Bij de bijsturing van de refertebedragen werd enkel uitgegaan van het laagste RIZIV-forfait. Een groot aantal personen ontvangt echter ook het hogere forfait voor zwaar zorgbehoevenden.
De maatregel wijzigt niet de wijze waarop het incontinentieforfait wordt toegekend. In 2011 werd het forfait nog gekoppeld aan het voorleggen van individuele facturen. Dat is toen geschrapt en vervangen door een forfaitaire vergoeding met een aantal categorieën. Het gaat dus om een procedure die veel minder administratief belastend is dan voor 2011, ook voor de gebruiker. Dat wijzigt niet. Wat wel wijzigt, is dat het aantal forfaits is vereenvoudigd na een evaluatie. Er is ook een afstemming gebeurd met de bestaande RIZIV-forfaits.
De wijze waarop het toegekend wordt, blijft relatief eenvoudig, namelijk op medisch attest. De forfaitbedragen kunnen niet geijkt worden op maat van personen met uitzonderlijke kosten. Daarvoor is de bijzondere bijstandscommissie steeds bevoegd geweest en die mogelijkheid blijft ook in de toekomst bestaan.
In de toekomst zou ook onderzocht kunnen worden hoe we op administratief vlak verder kunnen afstemmen met het RIZIV om de aanvraagprocedure voor de gebruiker verder te vereenvoudigen. Een volledig automatische toekenning is op korte termijn niet mogelijk, aangezien een medisch attest noodzakelijk is.
Het onderzoek werd uitgevoerd door het VAPH zelf. Er werd daarvoor geen beroep gedaan op externen. Het onderzoek bestond erin dat men via een steekproef een groep personen met een incontinentieproblematiek selecteerde, waarna die gecontacteerd werden. Via een huisbezoek werden de kosten nagegaan. Uiteindelijk werden 250 personen geselecteerd als basis voor de conclusies. De conclusies, gekoppeld aan de suggesties van de administratie, werden in een nota voorgesteld en besproken met de Permanente Werkgroep IMB&UD.
Het onderscheid tussen een louter urinaire problematiek en een fecale en/of urinaire problematiek was een onderscheid dat gemaakt werd bij het verfijnen van de refertecategorieën in 2011. Uit de evaluatie bleek echter dat het gemiddelde van de reële kosten niet noemenswaardig verschilt tussen beide groepen, vandaar dat het onderscheid vanaf januari niet langer gehanteerd wordt.
Op vraag van de permanente werkgroep werd, eveneens met ingang vanaf 1 januari 2014, een refertebedrag ingevoerd voor de trippelstoel en werd de omschrijving van de aangepaste werk- en bureaustoel aangepast. De basiskost die betaald moet worden voor deze laatste referterubriek, werd licht verhoogd tot op hetzelfde niveau als dat van de trippelstoel.
Ik wil tot slot nog opmerken dat het absoluut niet de gewoonte is dat de minister intervenieert in de werking van de permanente cel, en ook niet in de manier waarop de evaluatie van die refertelijst wordt gemaakt, maar aangezien er ook gewerkt is met een steekproef van 250 personen, van wie de reële kosten zijn bekeken, kunnen we wel vragen dat men op het niveau van de werkgroep ook de evaluatie kan maken van wat aan de refertelijst is gewijzigd. Ik denk dat je dat het best zo geobjectiveerd mogelijk doet, uiteraard met veel aandacht en respect voor de individuele situatie. Als je natuurlijk probeert om forfaits te ijken op de juiste kosten, en je ziet dat er bij een aantal aanleiding is om te zeggen dat die forfaits aangepast moeten worden in plus en in min, dan moet je de mensen die dat werk doen, ook ernstig nemen.
Afgaande op de signalen die we krijgen, zou ik de suggestie kunnen doen dat de permanente cel eens nagaat of het effect niet anders uitdraait dan oorspronkelijk uit de metingen zou kunnen blijken.
De voorzitter : Mevrouw Vogels heeft het woord.
Mevrouw Mieke Vogels : Ik snap niet dat u die beslissing blijft verdedigen. U hebt het over een permanente cel, maar wie zit daarin? Zitten daar ook vertegenwoordigers van de gebruikers in, of is dat iets binnen de administratie?
Wat die permanente cel doet, is inderdaad hun verantwoordelijkheid. Zij hebben dat wetenschappelijk onderbouwd, maar u kunt natuurlijk wel de lijnen meegeven. Ik snap nog altijd niet waarom men in 2011 is afgestapt van de individuele facturen in dergelijke gevallen, de enveloppes waar mensen recht op hebben en waarbij ze hun eigen kosten bewijzen. Dat staat toch haaks op zorg op maat?
Perspectief 2020 gaat uit van een persoonsgebonden nood van mensen. Als je werkt op basis van facturen en enveloppes, kun je rekening houden met de verschillen. Hier legt u een lineaire grens. Of die mensen nu thuis zijn of in een voorziening, of die mensen nu een hoog inkomen hebben of een laag, die forfaitaire maatregel is absoluut geen zorg op maat. Ik snap dus niet waarom er afgestapt is van het systeem dat bestond tot 2011.
U verwijst nog eens naar het feit dat mensen altijd een beroep kunnen doen op de bijzondere beroepscommissie. Niemand vraagt om incontinent te zijn. Incontinentiemateriaal koop je niet zomaar. Dat behoort tot het meest intieme van een mens. De sociale diensten van de mutualiteit zeggen me bovendien dat heel veel mensen niet weten dat ze een RIZIV-forfait kunnen krijgen. Het zijn altijd weer diezelfde mensen die uit de boot vallen.
U zegt dat het geen besparing is, maar laat toch alstublieft het gezond verstand spelen, en laten we ons niet baseren op steekproeven bij 250 personen, bij wie men een onderzoek gedaan heeft naar de behoeften. Laat ons hier ingaan op de reële behoeften die een mens heeft, en terugkeren naar het systeem van 2011, dat gebaseerd was op reële facturen.
De voorzitter : Mevrouw Stevens heeft het woord.
Mevrouw Helga Stevens : Minister, u zegt dat het VAPH een onderzoek heeft gedaan op basis van een steekproef met 250 personen, maar ik weet niet of zon steekproef de situatie van iedereen dekt en iedereen erbij betrekt. Als ik hoor dat er mensen zijn die 800 tot misschien zelfs 1000 euro op jaarbasis moeten opleggen, louter en alleen voor dergelijk incontinentiemateriaal, denk ik eerlijk gezegd dat wij niet goed bezig zijn.
We moeten meer kijken naar de individuele situatie van de mensen, in de geest van de persoonsvolgende financiering. Het woord zegt het zelf: persoonsvolgend, dat wil zeggen dat je rekening moet houden met de individuele noden en de situatie van eenieder. Ik begrijp dat je ook rekening moet houden met de administratieve overhead, maar je moet toch kijken naar de noden van de mensen zelf. Ik weet niet hoe groot of klein de groep is, maar als blijkt dat het om een relatief kleine groep gaat, moet het toch zeker mogelijk zijn om een dergelijke inspanning te doen voor die groep?
U verwijst naar de mogelijkheden om dan via de bijzondere bijstandscommissie te passeren, maar dat vraagt opnieuw papierwerk enzovoort. Ik denk dat we het eenvoudiger moeten maken voor die mensen. Bovendien moeten zij zowel bij het RIZIV als bij het VAPH aankloppen voor een forfait, en dan nog eens papierwerk invullen voor iets anders. Op den duur is het einde zoek en ben je de hele dag bezig. Dat kan niet de bedoeling zijn.
Ik wil met klem vragen om dat dossier opnieuw te bekijken, zeker voor de mensen die het nodig hebben.
De voorzitter : Minister Vandeurzen heeft het woord.
Minister Jo Vandeurzen : Voorzitter, collegas, er is een forfaitair systeem, en op vraag van de permanente werkgroep is er een evaluatie van gemaakt. In die evaluatie is nauwkeurig onderzocht of de ambitie realistisch is om met een relatief eenvoudig systeem met forfaits de reële kosten van de betrokkenen te betalen. De conclusie was dat er met het laagste RIZIV-forfait voor ogen voldoende dekking is en dat die soms zelfs iets te veel is, maar dat in een aantal gevallen een groter bedrag ter beschikking moet worden gesteld. Ik ben wat verbaasd dat men suggereert dat het VAPH moet interveniëren, hoewel men recht heeft op een bijdrage van het RIZIV. Vanuit een inclusief beleid gaan we de betrokkenen zo veel mogelijk ondersteunen opdat zij ervoor zorgen dat zij krijgen waar zij recht op hebben. Wie recht heeft op een RIZIV-forfait, moet de nodige informatie en bijstand krijgen om dat forfait te kunnen genieten.
Het is evident dat het een goede zaak zou zijn wanneer wij dankzij afspraken met het RIZIV het probleem van het medisch attest zouden kunnen regelen. Dat moeten we kunnen vereenvoudigen en automatiseren. Met veel schroom, want met de toestand van veel mensen voor ogen, zeg ik ook dat ik niet eigengereid de beslissingen van de administratie en de permanente werkgroep zal wijzigen. Het gaat om mensen uit de voorzieningen, gebruikers en vertegenwoordigers uit het regionaal overleg. Als ik dat zou doen, zou ik die mensen niet aanmoedigen om verantwoordelijkheden op te nemen en adviezen uit te brengen. Ik ben bereid om de permanente cel te vragen om in het licht van wat in de media verschijnt eens een evaluatie te maken van de bijstellingen. De signalen zijn ernstig genoeg. Het is immers de bedoeling dat wij de mensen financieel bijspringen, in verhouding tot de werkelijke kosten die zij hebben gemaakt.
De voorzitter : De vragen om uitleg zijn afgehandeld.