Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebeleid
Vergadering van 11/02/2014
De voorzitter : Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mevrouw Vera Van der Borght : Voorzitter, minister, collegas, ouders van minderjarigen met een handicap maken zich zorgen over de fysieke integriteit van hun kinderen in internaten op het vlak van grensoverschrijdend gedrag, en dat naar aanleiding van het misbruik in De Windroos te Leopoldsburg. Zij zijn bevreesd omdat voorzieningen voor personen met een handicap steeds meer een gemengd publiek opvangen waarvan steeds meer minderjarigen met emotionele en/of gedragsstoornissen deel uit maken. Ofschoon ze erkennen dat deze jongeren evenzeer nood hebben aan een aangepaste opvang, geldt hun vrees vooral voor de fysieke integriteit van hun eigen kinderen. Blijkbaar wordt de problematiek door steeds meer gebruikersraden aangekaart bij de directies van voorzieningen. Die verwijzen steevast naar de hogere overheid die hun een bepaald opnamebeleid oplegt.
In het geval van De Windroos wordt in de pers gewag gemaakt van het feit dat de interne controle gefaald heeft, zodat meerdere slachtoffers konden worden gemaakt. Ik verwijs naar onze vergadering van vorige week en het verslag van Peter Adriaenssens over het onderzoek naar misbruiken in het verleden. Ondanks die studie blijft het toch voortduren.
Volgens de directie is de dader ondertussen overgeplaatst naar een aangepaste voorziening. Nu is bij ouders van kinderen in internaten in de omgeving de vrees ontstaan dat de integriteit van hun kind in gevaar is. De overplaatsing van iemand met probleemgedrag lost het probleem niet op.
Minister, welke maatregelen worden getroffen inzake interne controle in internaten ten aanzien van minderjarigen van wie de neiging naar grensoverschrijdend gedrag gekend is? Waar heeft in De Windroos de interne controle gefaald?
Hoe wordt bij het samen verblijven van verschillende doelgroepen in een internaat gewaakt over de fysieke integriteit van elke minderjarige? Wordt daarbij expertise vanuit geestelijke gezondheidszorg binnengebracht? Werden ter zake algemene richtlijnen uitgewerkt voor voorzieningen? Zo niet, is het niet wenselijk daar werk van te maken?
Hoe kunnen ouders van minderjarigen met een handicap in een internaat gerustgesteld worden met betrekking tot grensoverschrijdend gedrag van andere minderjarigen?
De voorzitter : Mevrouw Stevens heeft het woord.
Mevrouw Helga Stevens: Minister, eind 2012 kwamen enkele gevallen van misbruik in het noodinternaat Den Heuvel aan het licht. Nu, ongeveer twee jaar later, wordt opnieuw melding gemaakt van een geval van seksueel misbruik. Deze keer speelden de feiten zich af in de leefgroep De Windroos van Sint- Ferdinand te Leopoldsburg. Een 14-jarige jongen met gedrags- en emotionele problemen zou meerdere minderjarige jongeren uit zijn leefgroep hebben misbruikt.
Uit de berichtgeving in verschillende media kwam naar voren dat de communicatie van de voorziening niet optimaal was. Zo zou een van de slachtoffers eerst als dader zijn aangeduid. Het hoeft geen betoog dat dit niet bevorderlijk is voor het vertrouwen tussen de ouders, het kind en de begeleiders.
Het parket startte intussen een onderzoek. De VAPH-omzendbrief van 9 augustus 2012 betreffende het opgerichte meldpunt grensoverschrijdend gedrag legt aan elke VAPH-voorziening de verplichting op om grensoverschrijdend gedrag te melden wanneer zich mogelijk strafbare feiten hebben voorgedaan. Het VAPH kan steeds aan het agentschap Zorginspectie vragen om ter plaatse te onderzoeken of de voorziening de vereiste procedure correct heeft toegepast en of er preventieve of corrigerende maatregelen werden getroffen.
Volgens de krant De Standaard van 30 december 2013 heeft het meldpunt weet van 61 incidenten van grensoverschrijdend gedrag in VAPH-voorzieningen sinds 1 oktober 2012. Het ging hierbij vooral over seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen bewoners. Volgens het vertrouwenscentrum Vlaams-Brabant zijn deze cijfers echter een onderrapportage omdat in heel wat niet-gemelde incidenten een onderzoek wel op zijn plaats is. Het VAPH antwoordde dat het (seksueel) grensoverschrijdend gedrag moeilijk kan worden voorkomen wegens de gevarieerde doelgroep binnen de voorzieningen. Het gaat daarbij niet altijd om bewust misbruik of geweld, maar ook over het niet goed kunnen plaatsen van gevoelens.
Externe seksuele hulpverleners zoals Aditi vzw een centrum voor advies, informatie en ondersteuning betreffende seksualiteit aan personen met een handicap mogen alleen ondersteuning bieden bij personen met een beperking die 18 zijn of ouder. Dat is zeer terecht, maar het is in vele gevallen duidelijk dat deze ondersteuning al vroeger nodig is. Deze hulpverleners zijn echter ook vrijwilligers.
Ik verwijs naar mijn vraag in de commissie van 6 oktober 2009. Ik vroeg of er contact was geweest tussen Aditi en uw kabinet. Het is mijns inziens belangrijk elke beschikbare knowhow te gebruiken in deze thematiek.
Zal het agentschap Zorginspectie worden ingezet om te kijken of er volgens de procedures is gehandeld binnen het Sint- Ferdinand, gelet op de klachten van sommige ouders over de communicatie door de voorziening?
Wat is uw reactie op de kritiek van onder meer Marc Van Gestel van Zorggebruikers vzw dat de leefgroepen niet gepast zijn samengesteld?
Welke acties hebt u tijdens deze legislatuur ondernomen om seksuele opvoeding bij personen met een handicap meer onder de aandacht te brengen? Hierbij moet natuurlijk een onderscheid worden gemaakt tussen minderjarige en meerderjarige personen met een handicap. Kan het VAPH hierin een stimulerende en ondersteunende rol spelen ten aanzien van de voorzieningen?
Is er intussen al contact geweest tussen Aditi vzw en uw kabinet of het VAPH om een kwalitatieve aanpak te ontplooien, zeker aangezien het VAPH nu aangeeft dat het niet echt een antwoord heeft wegens de diversiteit van de doelgroep?
De voorzitter : Minister Vandeurzen heeft het woord.
Minister Jo Vandeurzen: Met het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2011 betreffende de algemene erkenningsvoorwaarden en kwaliteitszorg binnen de voorzieningen voor personen met een handicap, in uitvoering van het Kwaliteitsdecreet, is een beleid rond grensoverschrijdend gedrag (GOG) een erkenningsvoorwaarde. Een door het VAPH erkende voorziening dient te beschikken over uitgeschreven processen in functie van het detecteren van en aangepast reageren op grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van gebruikers.
Sinds 1 oktober 2012 zijn de door het VAPH erkende diensten en voorzieningen ook verplicht om grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van hun gebruikers te melden aan het VAPH. Hiervoor is een registratiesysteem ontwikkeld. Gebruikers zelf en hun familie kunnen situaties van grensoverschrijdend gedrag melden via het gratis telefoonnummer 1712, een hulplijn voor iedereen die geconfronteerd wordt met geweld, misbruik en kindermishandeling. Daarnaast kunnen de door het VAPH erkende diensten en voorzieningen, in het geval van grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van gebruikers binnen het kader van de hulpverlening, een beroep doen op het vertrouwenscentrum kindermishandeling (VK).
In dit kader financiert het VAPH het vertrouwenscentrum van Vlaams-Brabant. Dit aanbod geldt in principe voor heel Vlaanderen en richt zich op minder- en meerderjarigen. Het vertrouwenscentrum zorgt hierbij voor: ondersteuning van de voorziening in functie van een gepast optreden bij GOG; ondersteuning bij het achterhalen van de feiten; individuele hulpverlening aan de slachtoffers van GOG; en organiseren van vorming voor de hulpverleners van de voorzieningen. Gebruikers of hun vertegenwoordigers kunnen ook zelf aan de voorziening vragen om het vertrouwenscentrum in te schakelen.
De voorziening Sint- Ferdinand, waarvan De Windroos deel uitmaakt, beschikt over een duidelijke procedure in functie van preventie, detectie en reactie op grensoverschrijdend gedrag. De Windroos heeft in de feiten de nodige maatregelen genomen. Zo beschikken al de jongeren over een individuele kamer en is er een systeem van deurdetectie. Dat wil zeggen dat als er s nachts een kamerdeur wordt geopend, de opvoeder die toezicht houdt, een signaal krijgt. Iedere situatie van grensoverschrijdend gedrag, ook deze, wordt via het geëigende registratieformulier gemeld aan het VAPH. Parallel werden hier ook de ouders van de betrokken gebruikers, de verantwoordelijke inrichtende macht en de Zorginspectie op de hoogte gebracht. De dader werd geplaatst in een andere instelling.
De Zorginspectie ging onmiddellijk na de melding ter plaatse. Het verslag van dit inspectiebezoek is in opmaak. Het meest recent beschikbare inspectieverslag dateert van november 2012 en maakt geen gewag van onregelmatigheden.
Zoals zonet toegelicht, moeten alle voorzieningen die zijn erkend door het VAPH een referentiekader, dat ook is neergeschreven, ontwikkelen ten aanzien van grensoverschrijdend gedrag. Daarnaast moet de voorziening een procedure hanteren voor preventie, detectie van en aangepast reageren op grensoverschrijdend gedrag. De voorziening dient de procedures aan te passen aan de eigen situatie en de eigen doelgroep.
Het VAPH heeft in het verleden actief de problematiek van grensoverschrijdend gedrag bespreekbaar gemaakt binnen de sector. Daar waar voorzieningen in aanvang eerder terughoudend waren in overleg omtrent deze problematiek, heeft het VAPH dit via enkele studiedagen en symposia in de belangstelling gebracht. Er werd een breder project opgezet met de sector, wat in 2006 geresulteerd heeft in het uitbrengen van een cd-rom, waarin tal van tips worden gegeven omtrent preventiebeleid en reactiebeleid, maar ook informatie over wetgeving inzake privacy, meldingsplicht en dies meer.
De overeenkomst die het VAPH sinds 2008 heeft met het vertrouwenscentrum te Leuven, garandeert de nodige vorming en praktische ondersteuning van voorzieningen.
Indien ouders met vragen zitten, kunnen ze zich steeds richten tot de directie van de voorziening, hetzij binnen het collectief overlegorgaan met name de gebruikersraad, hetzij via individuele vraagstelling. De directie is verplicht om op dergelijke informatievragen te antwoorden.
Een goede procedure in verband met grensoverschrijdend gedrag omvat ook de maatregelen inzake informatie en communicatie naar de ouders van de minderjarigen. In dit geval werden de ouders van de minderjarigen ook gecontacteerd.
Het VAPH schakelt in ernstige gevallen van grensoverschrijdend gedrag steeds het agentschap Zorginspectie in. Het agentschap Zorginspectie kan echter ook autonoom beslissen tot een onderzoek. Naar aanleiding van het recente geval van grensoverschrijdend gedrag in De Windroos, ging Zorginspectie de dag na de melding van de feiten ter plaatse. Dat was overigens ook een uitdrukkelijke vraag van de voorziening. Een inspectieverslag van dat bezoek is in opmaak.
De voorzieningen hebben hierbij het recht om te reageren op de vaststellingen vanuit de Zorginspectie, om eventueel te verduidelijken of om verkeerde vaststellingen te weerleggen. Na deze kans tot repliek wordt het verslag overgemaakt aan het VAPH en wordt er bekeken in hoeverre er al dan niet voldoende in overeenstemming met de erkenningsvoorwaarden is gehandeld. Desgevallend worden aan de voorziening corrigerende maatregelen gevraagd.
Uiteraard begrijp ik de bekommernis van de heer Van Gestel, maar ik volg zijn gedachtegang niet helemaal. Personen met verstandelijke beperkingen zijn een bijzonder kwetsbare groep wat grensoverschrijdend gedrag betreft. Ze zijn vaak minder weerbaar en daardoor een makkelijk slachtoffer voor fysiek, verbaal en cognitief sterkere personen.
De heer Van Gestel gaat er in zijn betoog van uit dat de groep jongeren met gedrags- en emotionele stoornissen een doelgroep is die pas recent wordt opgevangen binnen de minderjarigenvoorzieningen van het VAPH. Dat is manifest onjuist. Reeds decennialang behoren die jongeren tot de doelgroep van de minderjarigenvoorzieningen van het VAPH.
Daarnaast gaat een gedrags- en emotionele problematiek vaak ook samen met een mentale beperking. Het zijn niet altijd twee zuiver af te lijnen problematieken. Bovendien is het samenstellen van leefgroepen een verantwoordelijkheid van de voorzieningen zelf, die door die voorzieningen ernstig genomen wordt. Hierbij wordt rekening gehouden met diverse elementen als leeftijd, risicogedrag, niveau van verstandelijk functioneren enzovoort.
Doorgaans worden jongeren met gedrags- en emotionele stoornissen samengebracht in specifieke leefgroepen, met verhoogd toezicht en structuur. Dat is ook het geval voor De Windroos, een leefgroep die zich specifiek richt op jongeren met gedrags- en emotionele stoornissen. Aangezien ik geen tegenindicaties heb dat dit in dit geval niet op een kwalitatieve en gefundeerde wijze gebeurt, wens ik hier op dit ogenblik niet verder op in te gaan.
Na een bredere campagne in de jaren 2004-2006 werden geen bijkomende initiatieven meer genomen vanuit het VAPH zelf. Seksuele opvoeding voor minderjarigen is niet alleen een opdracht van de VAPH-voorziening, maar ook van de school bijzonder onderwijs, waar deze leerlingen gebruik van maken.
Seksuele opvoeding is uiteraard een wezenlijk onderdeel van een preventiebeleid, hetzij doordat de voorziening dit zelf opneemt, hetzij door andere partners zoals onderwijs, vormingsinstellingen, enzovoort.
In september 2011 concretiseerde de visie van de Vlaamse Regering op een gezamenlijke aanpak zich in een actieplan tot samenwerking in de aanpak van geweld op kinderen, in het bijzonder in de context van seksueel misbruik. Daarbij engageerden wij ons vanuit de bevoegdheden Welzijn, Volksgezondheid, Gezin, Jeugd, Onderwijs en Sport tot drie actielijnen: de ondertekening en de opvolging van een engagementsverklaring betreffende de bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen; de organisatie van een gezamenlijke studiedag rond seksualiteit en integriteit in de zorg en ondersteuning van kinderen en jongeren waarbij ook good practices aan bod komen en ten slotte het ontwikkelen van een vormingsaanbod voor jeugdwerkers, hulpverleners en trainers om hen te leren omgaan met mogelijke situaties van geweld en misbruik en dit op het vlak van preventie, detectie, melding en opvolging. De VAPH-sector is hier tevens in gevat.
Met de engagementsverklaring verbinden de overheden zich samen met de administraties en de representatieve organisaties tot vorming en sensibilisering rond de problematiek van seksueel grensoverschrijdend gedrag in voorzieningen en organisaties. In uitvoering van de engagementsverklaringen werd aan Sensoa en Child Focus gevraagd om het Raamwerk Seksualiteit en Beleid te vertalen naar de betrokken beleidsdomeinen. Dat gebeurde in samenwerking met de Vlaamse overheid en organisaties op het terrein.
Voor de jeugdhulp, de kinderopvang, de sport en het jeugdwerk bestaat inmiddels een op maat uitgewerkt raamwerk. Organisaties die actief zijn in de vernoemde beleidsdomeinen kunnen het raamwerk gebruiken om hun beleid rond seksualiteit en lichamelijke integriteit te verfijnen of bij te sturen. Dat gebeurt vanuit een samenhangende en integrale beleidsvisie, vertrekkend vanuit een breed kwaliteitsbeleid en een daarop geënt preventie- en reactiebeleid.
Belangrijk daarbij is dat er vertrokken wordt van een positieve visie op seksualiteit waarbij jongeren alle kansen krijgen om zich op hun eigen tempo seksueel te ontwikkelen. Op 17 december 2012 werd dit raamwerk ook voorgesteld aan een ruim publiek tijdens een gezamenlijk studiemoment over de beleidsdomeinen heen. U kunt de digitale versie daarvan vinden op www.seksuelevorming.be.
Er zijn reeds contacten geweest tussen Aditi vzw en mijn kabinet. Er is momenteel geen reglementair kader om die vzw te subsidiëren. Het is ook de vraag of Aditi de enige organisatie is om voorzieningen in deze problematiek te ondersteunen.
Ik meen dat deze organisatie wel een zekere deskundigheid heeft, maar dat de basisopdracht voor het uitwerken van een preventie- en reactiebeleid bij de voorzieningen zelf ligt. Zij kunnen voor de uitwerking van dit beleid een beroep doen op andere partners. Het lijkt me dus aangewezen dat Aditi zich ten aanzien van voorzieningen verder profileert als een ondersteunende organisatie op dat vlak. Het is dan aan de voorzieningen om te beslissen of ze eventueel tegen betaling gebruik willen maken van dit aanbod.
De voorzitter : Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mevrouw Vera Van der Borght : Minister, ik dank u voor uw antwoord. U moet mij verontschuldigen, maar ik heb een element van uw antwoord gemist. Misschien hebt u het wel aangekaart, maar is het mij ontgaan door de hoeveelheid informatie. Hoe kunt u het plaatsen dat iemand met dergelijk gedrag wordt overgeplaatst naar een andere voorziening? Ik weet wel dat er ook voor die mensen een oplossing moet zijn. Maar denkt u dat de beveiliging voldoende is ingecalculeerd wanneer u die persoon gewoon overplaatst naar een andere voorziening? Dat deel heb ik blijkbaar gemist. Misschien zal ik het tegenkomen bij het nalezen van uw antwoord of hebt u het toch niet vermeld?
Minister Jo Vandeurzen : Ik ken geen details van de huidige verblijfsplaats van de betrokkene. Ik vind uw vraag eerlijk gezegd wat eigenaardig. Natuurlijk is er geen ander alternatief dan het zoeken van een andere voorziening waar de betrokkene met de juiste omkadering kan worden opgevangen. Die jongeren leven in leefgroepen. Dat is ook noodzakelijk. We kunnen die jongere toch niet isoleren? Het zijn leefgroepen waar men met een verhoogd toezicht, een verhoogde omkadering en een versterkte structuur met de jongeren aan de slag gaat. Als het niet indruist tegen de privacywetgeving, wil ik wel informeren waar de betrokkene naartoe is, maar ik ben er erg van overtuigd dat de betrokkene naar een setting is waar men in staat is om die ondersteuning ook te geven. Er is geen ander alternatief dan een andere plaats te zoeken.
Mevrouw Vera Van der Borght : Het is niet mijn bedoeling om te weten waar de betrokkene nu is. De essentie van mijn vraag was of er dan extra omkadering is of extra middelen zijn om zulke personen te begeleiden en ervoor te zorgen dat de feiten zich niet kunnen herhalen.
De voorzitter : Mevrouw Stevens heeft het woord.
Mevrouw Helga Stevens : Minister, ik dank u voor uw zeer uitgebreid antwoord.
Ik ken het Kwaliteitsdecreet, en de preventie en de opvolging van grensoverschrijdend gedrag maken deel uit van de erkenningsvoorwaarden. Er moeten een actieplan en een procedure zijn. Voorzieningen hebben ook de verplichting om gevallen te melden. Enige tijd geleden is professor Adriaenssens in deze commissie geweest in verband met het verslag van het historisch misbruik. Mijn vraag is in hoeverre personen met een beperking zelf in staat zijn om een signaal te geven van grensoverschrijdend gedrag, of zelf het nummer 1217 te bellen of zelf de familie of vertrouwenspersonen in te lichten. Zoals men toen ook zei, hebben personen met een handicap niet altijd de vaardigheden om grensoverschrijdend gedrag in te zien en te melden. Ook voorzieningen zijn verplicht om dit te melden, maar professor Adriaenssens heeft ook gezegd dat men de goede naam en de goede reputatie wil behouden en dat het soms een tweestrijd is. Er is de verplichting om te melden, maar de naam van de voorziening kan worden geschaad. Het is dus belangrijk om te hameren op openheid. Als er grensoverschrijdend gedrag is, betekent dat niet dat er fundamenteel iets fout loopt in de voorziening. Het kan gewoon een samenloop van omstandigheden zijn. Begeleiders of opvoeders kunnen niet ieder moment bij iedere persoon aanwezig zijn. We moeten realistisch zijn. De procedure alleen is niet voldoende, er moet ook kwaliteitsvol worden omgegaan met deze procedure. Er moet ook een goede omkadering zijn. De procedure zelf mag geen excuus zijn, als u begrijpt wat ik bedoel. Het is een zeer moeilijke evenwichtsoefening.
Seksuele opvoeding is inderdaad niet alleen een taak van de voorziening, maar ook van het buitengewoon onderwijs bijvoorbeeld. Maar het buitengewoon onderwijs valt vaak onder dezelfde koepel als de voorziening, bijvoorbeeld een medisch-pedagogisch instituut (mpi). Het heeft weinig zin om de bal naar elkaar te blijven doorspelen. Vaak is er zelfs eenzelfde directie. Het is uiteraard een taak van iedereen. Ik vind daarom dat we toch moeten nagaan of we experten kunnen betrekken, bijvoorbeeld de vzw Sensoa. Sensoa heeft wel niet de expertise om te discussiëren en structureel te financieren. Ik kan daar natuurlijk geen uitspraken over doen, maar misschien moeten we samen eens nagaan hoe we een goede oplossing kunnen vinden in het belang van alle partijen: de personen met een beperking, de voorzieningen, ouders en begeleiders. Begeleiders hebben vaak ook vragen over hoe ze met bepaalde situaties moeten omgaan, zeker met pubers met een mentale beperking. Het wordt zeker vervolgd.
De voorzitter : Minister Vandeurzen heeft het woord.
Minister Jo Vandeurzen : Ik kan een aantal van de beschouwingen enkel maar onderschrijven.
Het is juist dat alleen maar een papieren procedure niet volstaat om te zeggen dat er een goed beleid is. Mevrouw Stevens heeft daarin helemaal gelijk. De procedures bepalen meestal ook dat er een intern aanspreekpunt moet zijn dat zeer laagdrempelig is en dat voldoende vertrouwen kan genieten bij iedereen die vragen heeft en een gesprek wil.
We gaan de 1712-lijn ook kindvriendelijker maken. Het is zeker een aandachtspunt om ervoor te zorgen dat het voor kinderen een meer bruikbaar instrument wordt. We moeten ook nog andere maatregelen nemen. We zullen de investeringen van het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden meer moeten prioriteren op het uitrusten van de infrastructuur, gericht op meer privacy. In deze legislatuur zijn er heel wat extra middelen vrijgemaakt om de omkadering voor de GES-plaatsen (gedrags- en emotionele stoornis) en de GES+-plaatsen beter te organiseren, omdat we denken dat een intensere ondersteuning noodzakelijk is.
Voorzieningen moeten misschien niet altijd zelf een aantal initiatieven nemen. Het buitengewoon onderwijs is er natuurlijk ook nog. Het is geen kwestie van verantwoordelijkheden te verschuiven, maar men moet er zich als voorziening wel van vergewissen dat er een aantal initiatieven genomen zijn. Het is perfect mogelijk dat men hier met het onderwijs goede afspraken over maakt. Men mag ook een aantal dingen verwachten van het onderwijs, maar men moet goed afstemmen. Als het om dezelfde inrichtende macht gaat, zou het geen probleem mogen zijn.
De voorzitter : De vragen om uitleg zijn afgehandeld.