Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebeleid
Vergadering van 21/01/2014
Vraag om uitleg van mevrouw Katrien Schryvers tot de heer Jo Vandeurzen, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over het plaatsgebrek in jeugdinstellingen
- 662 (2013-2014)
Interpellatie van mevrouw Else De Wachter tot de heer Jo Vandeurzen, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de lange wachttijden in de bijzondere jeugdzorg
- 55 (2013-2014)
De voorzitter : Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Mevrouw Katrien Schryvers : Voorzitter, minister, collegas, w ie zorg of hulp nodig heeft, moet die kunnen krijgen. Dat vinden we allemaal. Dat geldt voor ouderen, zieken, armen en vanzelfsprekend ook voor onze jongeren, zeker zij die te maken hebben met een problematische opvoedingssituatie (POS) of jongeren die, vaak mede daarom, een als misdrijf omschreven feit (MOF) hebben gepleegd.
Uit een studie van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie (NICC), die een jaar geleden aan bod kwam in de commissie Welzijn, blijkt echter dat jongeren die door een jeugdrechter een maatregel krijgen toegewezen, daarbij niet altijd de meest optimale maatregel krijgen opgelegd, omdat er te weinig plaats is in de instellingen, vooral in de kinder- en jeugdpsychiatrie. Dat zou het geval zijn in een op de vijf gevallen.
Het onderzoek was vooral toegespitst op jongeren die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd. Wanneer een MOF-problematiek echter samenloopt met een ernstig verstoord thuismilieu of psychiatrische problemen, is het moeilijk om de meest ideale oplossing te bieden. Plaatsing is niet altijd aangewezen, maar ook een terugkeer naar huis is niet evident, zeker als er geen gepaste begeleiding kan worden opgestart.
In plaats van te kunnen kiezen voor de voor de jongere meest aangewezen maatregel, zouden jeugdrechters moeten putten uit de mogelijkheden die nog voorhanden zijn, ook al zijn die minder aangepast aan de specifieke situatie en noden van hun cliënten. Voor erg zware feiten lukt het wel om de jongeren in een instelling te plaatsen, maar voor de complexere zaken wordt er helaas noodgedwongen erg aanbodgestuurd gewerkt. Waar er nog plaats is, daar wordt de jongere naartoe gezonden.
In de kerstperiode was er een reportage in Gazet van Antwerpen over verschillende problematieken uit de bijzondere jeugdzorg, en die illustreerde hetzelfde probleem. Zowel jeugdrechters als jeugdwerkers klagen er de te lange wachtlijsten in de jeugdhulp aan. We weten allemaal dat het grootste aantal jongeren dat in aanraking komt met de jeugdhulp, daar niet terechtkomt naar aanleiding van een als misdrijf omschreven feit, maar vooral vanuit een verontrustende thuissituatie: jongeren die te maken krijgen met verwaarlozing, incest, mishandeling en dergelijke. Ook die jongeren moeten vaak lang wachten op hulp, waardoor de moeilijke situatie waarin ze zich bevinden, meer risico loopt om te escaleren. Op die manier zijn er nadien nog zwaardere maatregelen nodig.
Ook jongeren in crisissituaties, die de hoogste prioriteit zouden moeten krijgen, zouden vaak niet meteen de juiste hulp krijgen, en worden door de specifieke problematiek en de regeling voor crisishulp vaak maandenlang van de ene naar de andere crisisplaats gestuurd. Bovendien worden jongeren die in de bijzondere jeugdzorg nog niet uitbehandeld zijn, soms al doorgestuurd, omdat er tientallen anderen te wachten staan.
Uit het antwoord op mijn schriftelijke vraag van 20 november 2013 blijkt dat het aantal minderjarigen dat wordt geholpen in een cgg tussen 2008 en 2012 niet is toegenomen en dat zelfs het aantal minderjarigen dat een eerste consultatie had in een cgg, daalde. Minister, in 2011 voorzag u in een uitbreiding van de basishulpverleningscapaciteit in de cggs voor de doelgroep kinderen en jongeren, met een extra personeelsinzet van 15,5 voltijdsequivalent. De uitwerking is er pas eind 2012 gekomen. Hopelijk kunnen we daarvan de gevolgen al zien in de cijfers voor 2013. Ik zal in elk geval opvolgen of de bijkomende inzet en middelen ertoe leiden dat meer kinderen en jongeren kunnen worden geholpen in de cggs.
Er wordt gepleit voor een uitbreiding van de eerstelijns therapeutische hulpverlening, opdat de tweedelijns en de derdelijns hulpverlening hun wachtlijsten zouden kunnen zien verminderen. Ook het kokerdenken en de verwijzing van dienst naar dienst moet worden verholpen, klinkt het.
Minister, het is vanzelfsprekend dat we in dit kader ook verwijzen naar de motie die het Vlaams Parlement op 7 juli 2011 goedkeurde naar aanleiding van het verslag van de commissie Jeugdzorg. Daar werd onder meer uitdrukkelijk gevraagd om bijzondere aandacht te hebben voor en maatregelen te treffen voor jongeren met zware gedragsproblemen, verslavingsproblemen, psychiatrische en emotionele problemen, voor wie een specifieke, aparte opvang wordt georganiseerd, en waarbij jongeren met een psychiatrische problematiek niet langer in de bijzondere jeugdzorg worden ondergebracht; in te zetten op een efficiënte en verantwoorde toewijzing van plaatsen in het belang van het kind en naar een duidelijke kwaliteitsverbetering te gaan van de doorverwijzing naar de niet-rechtstreeks toegankelijke hulp; de hulpvraag en gemeenschappelijke analyse ervan als uitgangspunt te nemen en niet de labeling van de hulpvraag; het ambulante hulpaanbod verder uit te bouwen; te voorzien in flexibele trajectbegeleiding, gebaseerd op de hulpvraag en het afdoende hulpantwoord, die gericht is op het garanderen van continuïteit over het hele traject en die de risicos op herval en verzwaring van de problematiek beperkt, en met aandacht voor de laagdrempeligheid van de reglementering en het zo dicht mogelijk bij de hulpvraag van het kind of de jongere brengen van de modules of combinaties van modules en hulpverleners te responsabiliseren in verband met de inzet van de middelen; door te voorzien in ondersteuning (bijvoorbeeld onderling door ervaren consulenten ten aanzien van nieuwe consulenten), intervisie, supervisie en bijscholing bij consulenten, opvoeders en hulpverleners, teneinde de complexiteit van problemen aan te kunnen; door, vertrekkende van de hulpvraag van het kind of de jongere, te zorgen voor een versoepeling van de mogelijke combinaties van zorg zonder al te veel administratieve en regelgevende belemmeringen. We hebben toen toch wel heel belangrijke elementen in die motie naar voren geschoven, alleen op het vlak van welzijn en jeugdhulpverlening, want er kwamen diverse beleidsdomeinen aan bod.
Minister, welke opvolging werd er sedert de goedkeuring van de motie als afsluiting van de Commissie Jeugdzorg gegeven aan de voornoemde bepalingen? Hebt u specifieke maatregelen genomen naar aanleiding van de studie van het NICC met betrekking tot de plaatsing van jongeren? In welke segmenten van de jeugdzorg situeren zich de voornaamste tekorten? Welke eventuele uitbreidingen worden gepland? Zijn er specifieke maatregelen met betrekking tot crisisjeugdhulpverlening? In welke mate worden de mechanismen van integrale jeugdhulp opengesteld voor MOF-situaties? Hoe verhoudt de jeugdrechter zich ten aanzien van het team jeugdhulpregie van de toegangspoort? Werd de uitbreiding van de personeelsinzet van de cggs, gepland voor de basishulpverlening voor kinderen en jongeren, gerealiseerd? Wat zijn de resultaten hiervan? Ik heb begrepen dat die intussen gerealiseerd is.
De voorzitter : Mevrouw De Wachter heeft het woord.
Mevrouw Else De Wachter : Voorzitter, minister, collegas, de vraag van mevrouw Schryvers en mijn interpellatie zijn ingediend tijdens het kerstreces naar aanleiding van een aantal gebeurtenissen en informatie die wij kregen.
We weten allemaal dat de lange wachttijden in deze sector niet van gisteren zijn, maar al jaren bestaan. Ik begrijp ook wel dat men het probleem niet van vandaag op morgen kan oplossen. De voorbije periode zijn er ook een aantal initiatieven genomen om het probleem in de toekomst op te lossen, maar de informatie die ons nu bereikt, is opnieuw alarmerend. Ik zou dus graag een aantal dingen van u vernemen, zodat er wat meer klaarheid komt.
Wachttijden voor instellingen of thuisbegeleiding kunnen oplopen tot 2 jaar. Zelfs op een bed in een oriëntatiecentrum, dat specifiek dient om kinderen in nood op te vangen, was het in 2012 gemiddeld 76 dagen wachten. Maar ook kinderen in crisissituaties krijgen niet meer meteen de juiste hulp en worden dan ook 2 of 3 maanden van tehuis naar tehuis gestuurd in afwachting van een geschikte plek. De reeks Kinderen van de rekening brengt dan ook ontluisterende verhalen van schrijnende situaties in de bijzondere jeugdzorg. Het was ook een noodkreet van de jeugdrechters.
Er was het verhaal van een onhandelbaar 15-jarig meisje. Ze krijgt hulp en begeleiding, tot die wordt stopgezet en ze naar huis wordt teruggebracht met de uitdrukkelijke mededeling dat intensieve thuisbegeleiding absoluut noodzakelijk is. De situatie escaleert en het loopt uit de hand.
Als men nagaat hoeveel dossiers er positief worden afgesloten na het stopzetten van hulp en begeleiding, komt men toch tot een aantal pertinente vragen. Door de wachtlijsten lopen problemen totaal uit de hand en zijn er uiteindelijk veel zwaardere maatregelen nodig. We willen toch allemaal onherstelbare dramas in gezinnen vermijden.
Er is nu het decreet Integrale Jeugdhulp, dat in werking zal treden en al in een proefproject wordt uitgetest. Minister, een kind in crisis plaatsen kan maar voor zeven dagen. Sommige jongeren worden om die reden dan ook twee of drie maanden lang van crisisplaats naar crisisplaats gestuurd. Daarom vroegen we in de motie van aanbeveling om de crisisplaatsen te evalueren. Is dit reeds gebeurd? Zo ja, welke conclusies zijn er getrokken?
In de zaak van het onhandelbaar meisje werd intensieve thuisbegeleiding voorgesteld, maar het kon tot anderhalf jaar duren voor de thuisbegeleiding kon opstarten. Nochtans is er in de motie van aanbeveling een duidelijke vraag naar uitbreiding van het aanbod aan thuisbegeleiding. Op welke termijn zal die uitbreiding er dan ook komen?
Ook zijn er grote capaciteitsproblemen in de halfopen en gesloten instellingen voor meisjes, zoals blijkt uit de verhalenreeks. De halfopen instelling van Beernem zit al meer dan twee jaar vol en sommige meisjes staan al jaren op de wachtlijst.
Minister, hoe denkt u dit capaciteitsprobleem op korte termijn op te lossen? Wanneer zal de nieuwe campus Wingene voor veertig jongens opengaan en is er in een budget voorzien voor de aanwerving van personeel zodat de campus volwaardig kan opstarten? Wanneer zal de nieuwe campus van veertig plaatsen voor meisjes gebouwd worden? Wat gaat en kunt u de komende maanden nog doen om onder andere de wachtlijsten in de bijzondere jeugdzorg drastisch te verminderen? Wat dienen volgens u de beleidsprioriteiten inzake bijzondere jeugdzorg te zijn voor de volgende Vlaamse Regering?
De voorzitter : De heer Gysbrechts heeft het woord.
De heer Peter Gysbrechts : Voorzitter, minister, collegas, ik stel vast dat twee leden van de meerderheid de minister toch wel de wacht aanzeggen op het vlak van de bijzondere jeugdzorg. De collegas stellen dus samen met heel Vlaanderen vast dat ook de wachtlijsten in de bijzondere jeugdzorg blijven bestaan en dat ze aanleiding geven tot dramas en de toekomst van kinderen hypothekeren. Zeker het verschuiven van jongeren van de ene naar de andere opvangvorm, is fnuikend voor het toch al lage zelfbeeld van veel van deze jongeren en voor hun capaciteit om zich te hechten. Vragen die hierover in het verleden werden gesteld, werden steevast beantwoord met de komst van het decreet Integrale Jeugdhulp. Nochtans was het duidelijk dat met dit decreet geen oplossing zou worden geboden voor de capaciteitsproblemen. Zoals gezegd, is het verplaatsen van jongeren van de ene voorziening naar de andere dramatisch.
Daarom wil ik me heel graag aansluiten bij de vragen van de collegas. Voor personen met een handicap hebben we een duidelijk zicht op de wachtlijsten. Voor bijzondere jeugdzorg hebben we dat duidelijk zicht helemaal niet. Minister, wat is uw reactie op het verwijt van jeugdrechters over het schrijnend tekort aan plaatsen? Dat jongeren niet de plaats krijgen die ze nodig hebben, is een oud zeer. Minister, hoe denkt u dit te remediëren als u geen wachtlijsten aanlegt en dus niet effectief weet wat de noden zijn? Is er al in kaart gebracht wat de omvang is van het schuiven van kinderen tussen opvangvormen en nu ook tussen crisisopvangplaatsen? Zo ja, wat is die? Zo neen, waarop wachten we dan nog? Het is een beetje eigenaardig en misschien ook een beetje stuitend dat mevrouw Schryvers vraagt hoe het staat met de aanbevelingen over flexibele trajectbegeleiding, terwijl die zoals we weten een eersteklasbegrafenis heeft gekregen met het decreet Integrale Jeugdzorg.
Met deze vraag en de verhalen die geciteerd worden, wordt het nog maar eens duidelijk dat die trajectbegeleiding absoluut noodzakelijk is en dat het niet een trajectbegeleiding is die wordt toevertrouwd aan iedereen en dus zoals meermaals gezegd aan niemand.
Minister, kunt u, nu we weer worden geconfronteerd met zeer pijnlijke situaties, hierop terugkomen?
De voorzitter : Mevrouw Vogels heeft het woord.
Mevrouw Mieke Vogels : Minister, collegas, ik wil mij graag aansluiten bij de vragen van de collegas, ook uit de meerderheid. Ik wil mij ook en vooral aansluiten bij de vragen van mevrouw Schryvers. Zij vraagt wat de reële situatie is op het terrein. Er verschijnen regelmatig reportages in de krant om aan de alarmbel te trekken dat het zo niet verder kan en dat het toch heel erg is. Het zou echter enorm interessant zijn om te weten wat nu precies de vraag op het terrein is en waar er nood aan is.
Lang, lang geleden, bij de start van de integrale jeugdhulpverlening, was een van de bedoelingen een duidelijk zicht te krijgen op welke vragen er leven op het terrein. We zijn nu veertien jaar later en er is nog altijd geen duidelijk zicht op welke vragen er leven. Er wordt nog altijd een aanbodgestuurd beleid gevoerd. Een van de meest treffende voorbeelden daarbij is het feit dat dit parlement heeft beslist om een nieuw decreet pleegzorg goed te keuren, dat er nu beleidsmatig uitdrukkelijk wordt ingezet op pleegzorg men roept het terrein op om veel meer in te zetten op pleegzorg , maar dat er op het terrein onvoldoende aanbod is van pleeggezinnen.
Het is altijd weer hetzelfde: men creëert een fictieve realiteit die men niet kan volgen op het terrein. De heer Gysbrechts heeft verwezen naar de integrale jeugdhulpverlening. Ondertussen is het voorstartproject of hoe moet je het noemen? in Oost-Vlaanderen al een tijdje bezig. Ik hoor vanop het terrein niet altijd even positieve geluiden. Integendeel, men zegt mij dat er veel meer dossiers via het parket lopen wat wij altijd hadden voorspeld. Waarom? Omdat de hulpverleners de eerste lijn die niet versterkt is om het werk te doen opzien tegen de administratieve rompslomp van allerlei instrumenten die ze moeten gebruiken om de zorgzwaarte in te schatten. Zo moeten ze het tijdrovende A1-formulier opvolgen, om dan te zien dat ze totaal geen zicht meer hebben op wat er met dat A1-formulier gebeurt. Nu al blijkt dus dat er veel meer mensen rechtstreeks via het parket gaan en niet via de vrijwillige hulpverlening.
De alarmkreet die we in de Gazet van Antwerpen tijdens het kerstreces mochten lezen, is een alarmkreet vanuit dat parket. De situatie dreigt daar alleen maar erger te worden.
In Brussel is men met een totaal andere realiteit bezig dan de realiteit die er op het terrein bestaat. Dat blijkt ook uit een ander voorbeeld. Aan iedereen die hulp komt vragen, worden er nu brochures uitgedeeld over de nieuwe situatie die in heel Vlaanderen zal ingaan op 1 maart. In die brochure staat bijvoorbeeld, op bladzijde 10: Wilt u een voorziening dichter bij huis? Dat kan. Praat erover met uw jeugdhulpregisseur. Hoe realistisch is dit? Vooraleer je in een voorziening terechtkunt, moet je vaak één of twee jaar wachten. Als je die mensen dan een brochure meegeeft, waarin staat dat ze met hun jeugdhulpregisseur moeten spreken indien ze, als ze ooit een voorziening vinden, daar niet tevreden zijn, dan maak je de mensen toch blaasjes wijs?
Kortom, minister, ik heb de indruk dat de afstand tussen Brussel en het terrein onwaarschijnlijk groot is geworden en alsmaar groter wordt.
Mijn vraag sluit aan bij die van de collegas: hoe denkt u dat op te lossen?
De voorzitter : Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen : Voorzitter, minister, ik wil aansluiten bij de vraag om uitleg van mevrouw Schryvers en de interpellatie van mevrouw De Wachter.
Ik hoor iedereen hier zeggen dat ze zich graag aansluiten. Ik sluit mij echter niet graag aan bij deze problematiek. Collegas, ik zetel al lang in dit parlement en mevrouw Vogels nog veel langer. Wij worden al bijna heel onze carrière geconfronteerd met deze problematiek, die niet opgelost geraakt, maar integendeel steeds erger wordt.
De problematiek die vandaag door de beide collegas van de meerderheid wordt aangesneden, is inderdaad niet nieuw. Mevrouw Schryvers, u hebt verwezen naar de studie van het NICC. Er werd ook terecht verwezen naar de motie die het unanieme besluit was van de werkzaamheden van de Commissie Jeugdzorg. Minister, wij hadden toen allemaal de intentie stappen te ondernemen en te werken aan een oplossing van de problematiek.
En inderdaad, tijdens het kerstreces werden we opnieuw wakker geschud want dat is het op den duur door een zeer schrijnende reportagereeks in Gazet van Antwerpen, die vooral een aanklacht was vanuit het parket, waar aan de alarmbel werd getrokken tegen de lange wachtlijsten.
Collegas, volgens mij vindt ieder van ons die lange wachtlijsten onaanvaardbaar. Die wachtlijsten blijven bestaan, er wordt geen prioriteit aan gegeven. Minister ik richt mij tot u, want het is uw verantwoordelijkheid , die wachtlijsten leggen vooral een hypotheek op de toekomst van onze kinderen.
Mevrouw De Wachter zegt dat het bij prioriteit onze bezorgdheid moet zijn om onherstelbare dramas te vermijden. U hebt gelijk, maar u bent lid van de meerderheid. We hebben met heel veel interesse het decreet Integrale Jeugdhulp besproken, dat zogezegd de oplossing moest zijn. Dat is echter absoluut niet het geval. We hebben nog altijd geen zicht op de omvang van de wachtlijsten of op de juiste opvangplaatsen voor de specifieke noden van ieder kind.
Minister, ik betreur dat bijzonder. Waarom betreur ik dat? Het staat hier nu al meer dan twintig jaar op de agenda van deze commissie. Minister, ik blijf mijn pleidooi herhalen. Wegens politieke redenen, die geen rol spelen in deze discussie, heb ik nooit deel uitgemaakt van de meerderheid. Indien de wisselende meerderheden gedurende al die jaren nu eens eindelijk de moed aan de dag hadden gelegd om de middelen waarover wij in Vlaanderen beschikken, op een juiste manier te besteden, dan zouden wij betere antwoorden kunnen geven op deze problematiek.
Minister, u kent mij al lang. Ik zou u heel graag willen steunen in het verkrijgen van meer middelen. De Vlaamse Regering zou eindelijk de moed aan de dag moeten leggen om de middelen vrij te maken voor de echte noden die er in Vlaanderen zijn. Niet volgens de hoe noem je dat? taartmethode, waarbij elk domein, zoals welzijn, cultuur, onderwijs enzovoort een bepaald deel krijgt. Nee, Vlaanderen moet inzetten op het vrijmaken van de middelen voor de noden die er in Vlaanderen zijn.
Minister, uw departement verdient veel meer aandacht bij het verkrijgen van de middelen. In Vlaanderen kan er nog worden bespaard. U kent mijn pleidooi, maar ik wil dat hier vandaag uitdrukkelijk herhalen. Vlaanderen kan nog besparen ten voordele van problematieken zoals de problematiek die hier vandaag door twee leden van de meerderheid de meerderheid, collegas, laat ons dat eens benadrukken terecht op de agenda is geplaatst. Ik blijf mijn vraag dus herhalen. Collegas van de meerderheid, besteed de middelen waarover wij in Vlaanderen beschikken, aan die dossiers waar er echte noden zijn en bespaar op andere vlakken, die misschien wel belangrijk, maar zeker niet prioritair zijn.
De voorzitter : Minister Vandeurzen heeft het woord.
Minister Jo Vandeurzen : Collegas, voor we met het antwoord starten, moet ik misschien toch nog eens benadrukken dat ik met u, maar ook als bevoegd minister, zeer goed besef dat er nog veel werk aan de winkel is. Ik verwijs daarbij ook naar de kop van het slotinterview in Gazet van Antwerpen. Niemand moet in de informatie en de cijfers die ik zal verstrekken een gevoel van tevredenheid of triomfalisme ontwaren. Ik besef zeer goed dat we nog heel wat werk voor ons hebben.
Ik moet natuurlijk vermelden dat de jeugdhulp op dit ogenblik wellicht de grootste transitie van de afgelopen twintig jaar doormaakt. Iedereen is het erover eens dat het zeer belangrijk is binnen de jeugdhulp ook aandacht aan deze groep kinderen en jongeren te besteden. Zij moeten vaak in een complexe omgeving opgroeien en krijgen weinig kansen om in een warme context groot te worden. Daarnaast hebben we vaak mogen ervaren dat op het terrein enorme inspanningen worden geleverd om onze kinderen en jongeren kwaliteitsvol en warm te begeleiden en op te vangen. Die waardering voor de mensen die dit echt met hart en ziel doen, wil ik bij de start van mijn antwoord beklemtonen.
Er is me gevraagd of de omgang met crisissituaties in Vlaanderen al eens is geëvalueerd. Ik kan hierover zeer concreet zijn. Binnen de integrale jeugdhulp zijn in Vlaanderen regionale crisisnetwerken uitgebouwd. Die netwerken bestaan uit een telefonisch bereikbaar crisismeldpunt en een achterliggend intersectoraal hulpprogramma met interventie, begeleiding en residentiële opvang.
In 2010 zijn 2932 jongeren bij deze netwerken aangemeld. In 2011 ging het om 3053 jongeren en in 2012 ging het om 3443 minderjarigen. Ongeveer 73 procent van de aanmeldingen in 2012 is ontvankelijk verklaard. In 485 gevallen is een kortdurende interventie uitgevoerd. In 241 gevallen is gedurende ongeveer een maand in crisisbegeleiding voorzien. Voor 871 jongeren is in opvang voorzien. In de andere gevallen volstond een consult of een externe doorverwijzing. We merken in de registratie een gestage stijging van het gebruik van de crisisnetwerken. Op basis van de gegevens voor de eerste helft van 2013 weten we dat het aantal aanmeldingen voor 2013 boven 4000 zal liggen.
De werking is de afgelopen jaren door middel van wetenschappelijk onderzoek, door de praktijkrapportages en door de Zorginspectie opgevolgd en geëvalueerd.
De eerste belangrijke bron is het wetenschappelijk onderzoek dat Kind en Samenleving in mijn opdracht heeft uitgevoerd. Dit onderzoek is in het begin van 2013 afgerond. Het heeft een uitgebreide en genuanceerde beschrijving van de werking van de crisisjeugdhulp in Vlaanderen opgeleverd. Ik citeer enkele centrale bevindingen: De snelle inzetbaarheid en de neutrale en ontmijnende rol van de hulpverleners wordt sterk gewaardeerd door de cliënten. De crisisjeugdhulp zorgt voor een moment van rust en erkenning op zeer precaire momenten en werkt oplossingsgericht. De continuïteit voor, tijdens en na het crisistraject is erg belangrijk en verdient meer aandacht. De versterking van de regierol door het meldpunt en de betrokkenheid van de aanmelder moeten hiertoe verder bijdragen. Heel wat crisissituaties zijn mede beïnvloed door de tijdelijke afwezigheid van andere hulp. Daardoor zien cliënten de crisishulp vaak als te kortdurend.
Een tweede informatiebron voor de evaluatie bestaat uit de crisisrapportages door de crisisnetwerken zelf. Dit zijn gegevens over het aantal aanmeldingen, de interventies en het aantal keren dat gebruik moet worden gemaakt van een opvangplaats.
In het rapport voor 2012 is specifiek aandacht besteed aan de bezettingsgraden van de residentiële crisisplaatsen, het zogenaamd artikel 17-aanbod. Concreet betekent dit dat de initiatiefnemers in de jeugdhulp een bed of meerdere bedden ter beschikking stellen van het netwerk. De volledige financiering van deze bedden blijft, ongeacht de bezetting, gedurende heel het jaar gegarandeerd.
Uit de analyse blijkt dat de bezettingscijfers in verband met dit specifiek aanbod veeleer laag zijn. De vrijgehouden capaciteit is voor de betrokken hulpverleners natuurlijk cruciaal om de crisiswerking te garanderen. In dit verband heeft het managementcomité de beslissing genomen om samen met de aanbieders te onderzoeken of een systeem van prestatiefinanciering tot meer flexibiliteit zou kunnen leiden. Hiermee wordt een beter evenwicht tussen de beschikbare plaatsen en de vragen naar crisisopvang bedoeld. Het Agentschap Jongerenwelzijn heeft hiervoor een plan van aanpak en een timing uitgetekend die eveneens de budgettaire implicaties in beeld moeten brengen.
Een derde bron die informatie heeft opgeleverd, is het in april 2012 vrijgegeven rapport van de Zorginspectie over de crisismeldpunten. In dit rapport ligt de focus veeleer op de werking van de meldpunten. De wijze waarop de meldpunten al dan niet beslissen crisishulp en -opvang in te zetten, komt ook aan bod.
De conclusie luidt dat de werking van de meldpunten tussen de regios nogal verschilt. Er is met die conclusies rekening gehouden. Er is geïnvesteerd in de ontwikkeling van een gezamenlijk instrument voor de vraagverheldering. Dit instrument moet een bijdrage leveren tot meer eenvormigheid in de beoordeling van en de dispatching in een crisissituatie. Het instrument zal in de loop van 2014 in de praktijk worden gebracht.
Het nieuw decreet betreffende de integrale jeugdhulp voorziet in een bijzondere procedure voor minderjarigen die na een kortdurend crisistraject niet naar huis kunnen terugkeren. Door middel van versnelde indicaties en toewijzingen kunnen zij gedurende maximaal 120 dagen naar een residentiële opvangplaats doorstromen. Op die manier biedt de intersectorale toegangspoort de mogelijkheid een snel inzetbare residentiële hulpverlening op het crisistraject te laten volgen.
De voorbije jaren is het aanbod van de diensten voor crisishulp aan huis systematisch uitgebouwd. Concreet zijn de diensten voor crisishulp aan huis op jaarbasis met 108 begeleidingen versterkt. Daardoor is er in heel Vlaanderen op voldoende schaal aanbod beschikbaar. Ik kom daar straks nog op terug.
Recent is een initiatief van start gegaan dat met betrekking tot crises de verbinding met de geestelijke gezondheidszorg tracht te maken. Op dit moment financieren we drie innoverende projecten. Het project LIBEL in Leuven is een unieke samenwerking tussen de spoedafdeling binnen de kinder- en jeugdpsychiatrie en het crisisnetwerk. We voorzien hiervoor de komende twee jaar in een bijkomende subsidie van 120.000 euro. Andere voorbeelden zijn het project Salamander in Limburg en het initiatief Crisiskwadraat in Oost-Vlaanderen.
Sedert het begin van deze legislatuur is het mobiel aanbod aanzienlijk uitgebreid. Ik ga daarmee ook in op de vragen die verband hielden met de aanbevelingen van de Commissie Jeugdzorg.
De capaciteit van de thuisbegeleiding door het Agentschap Jongerenwelzijn is met maar liefst 540 plaatsen verhoogd. Dat omvat 104 plaatsen ten gevolge van de regularisatie van een aantal projecten in verband met contextbegeleiding. Verder is een gedeelte van de residentiële capaciteit tot thuisbegeleiding omgebouwd. Op die manier zijn de initiatiefnemers in staat gesteld tot een multifunctionele werking te evolueren. De capaciteit van het begeleid zelfstandig wonen is met tachtig plaatsen verhoogd.
Die uitbreidingen zijn aan een inhoudelijk differentiatietraject gekoppeld. Wat de thuisbegeleiding en het begeleid zelfstandig wonen betreft, hebben we aandacht besteed aan een versnelde doorstroming en aan kortdurende intensieve trajecten. De capaciteit van de thuisbegeleiding en van het begeleid zelfstandig wonen is tijdens deze legislatuur al met 554 plaatsen verhoogd. Dat betekent dat de capaciteit de voorbije jaren is verdubbeld, van iets meer dan 1000 in 2006 tot meer dan 2000 op dit ogenblik. Ondanks de budgettair moeilijke situatie hebben we het uitbreidingsritme van deze werkvormen kunnen aanhouden en zelfs verhogen.
Ook met betrekking tot andere mobiele of ambulante werkvormen hebben we initiatieven genomen. Het proefproject inzake positieve heroriëntering Columbus buigt de instroom in de niet rechtstreeks toegankelijke hulpverlening om door middel van vroegtijdige, kortdurende en krachtige interventies. Dit project is uitgebreid en bereikt nu op jaarbasis meer dan 250 gezinnen. Youth at Risk Vlaanderen is met 50 bijkomende trajecten uitgebreid.
De combinatie van de in de loop van de legislatuur aangehouden inspanningen met betrekking tot de uitbreiding van de mobiele begeleidingen en de vernieuwing door middel van het inzetten op vormen van kortdurende thuisbegeleiding heeft een duidelijk effect op de verkorting van de wachttijden voor dit aanbod in Vlaanderen. Volgens mij zullen de mensen op het terrein dat niet ontkennen. De berichten over wachttijden van anderhalf jaar voor een kortdurende thuisbegeleiding stemmen niet overeen met de registratiegegevens van het Agentschap Jongerenwelzijn. Uit die gegevens blijkt dat de gemiddelde wachttijd, de tijd tussen de aanmelding bij het centraal wachtbeheer en de start van de begeleiding, in Vlaanderen vier tot vijf maanden bedraagt. Voor een kortdurende thuisbegeleiding blijft dat beperkt tot twee tot drie maanden.
Bovendien blijkt uit de registratie dat in de regio Antwerpen 75 procent van de jongeren na 170 dagen een plaats heeft. Het spreekt voor zich dat wij die wachttijd willen inkorten, maar toch mogen wij stellen dat er nu al sprake is van een betekenisvolle inkorting. Er zijn uiteraard een aantal casussen die langer moeten wachten. We willen hiermee niet ontkennen dat er geen noden zijn, maar wel dat de ingezette beweging om gezinnen zo snel mogelijk hulp te bieden in hun eigen omgeving wel degelijk resultaten begint af te werpen.
Het vermijden van escalatie door zo vroeg mogelijk dat uitgebreide mobiele aanbod in te zetten, is een van de belangrijke ambities van het decreet Integrale Jeugdhulp. Waar dit aanbod binnen Jongerenwelzijn vandaag in zijn totaliteit niet rechtstreeks toegankelijk is, zal, in uitvoering van artikel 12 van het decreet, een deel van die capaciteit verschuiven naar het rechtstreeks toegankelijke veld. We kiezen ervoor om onder andere de krachten van het experiment positieve heroriëntering het Columbusproject te valoriseren en de verschuiving als een hefboom te gebruiken voor de versterking van het aanbod van kortdurende en krachtgerichte interventies. Dit zullen we doen door de verschuiving van de bestaande capaciteit en een bijkomende budgettaire input van 500.000 euro.
Wat betreft het objectiveren van de tekorten in de jeugdhulp beschikt Jongerenwelzijn momenteel over parameters om deze regionaal en per werkvorm te monitoren. We hebben zicht op het aantal wachtenden en de wachttijden per werkvorm en per provincie. Belangrijk is dat deze sectorale cijfers van Jongerenwelzijn ze zijn gepubliceerd, geloof ik in de toekomst almaar meer betrouwbaar en gecoördineerd worden afgezet tegen de totale intersectorale capaciteit in de provincies. Op basis van zowel het cijfermateriaal als een kwalitatieve bevraging van de regios voor uitbreidingsbewegingen is het duidelijk dat naast de aangehouden uitbreiding van de thuisbegeleiding er ook grote nood blijft aan opvangvormen voor jonge kinderen en adolescenten in het bijzonder van meisjes met zeer complexe problemen.
Naast de hierboven vermelde uitbreiding van het mobiele aanbod werd ook het residentiële aanbod uitgebreid. De voorbije jaren werden, gespreid over Vlaanderen, 140 bijkomende residentiële plaatsen in Jongerenwelzijn gecreëerd. In de loop van 2014 worden daarbovenop 38 nieuwe residentiële plaatsen operationeel. Van de uitbreidingen gerealiseerd in 2013 en 2014 zijn er 48 plaatsen exclusief voorbehouden voor de opvang van jonge kinderen. Natuurlijk verwachten we voor de doelgroep jonge kinderen ook veel van het nieuwe Pleegzorgdecreet.
Wat betreft de vraag naar de uitbreiding van de personeelsinzet van de kinder- en jongerenteams in de cggs kan ik zeggen dat die wel degelijk op 1 november 2011 van kracht werd. Er is hiervoor een recurrent budget van 1.054.000 euro vrijgemaakt, wat overeenkomt met een bijkomende capaciteit van 15,5 voltijdsequivalenten. Dit is alvast een eerste belangrijk initiatief sinds het Vlaams Parlement de motie met aanbevelingen van de commissie op 7 juli 2011 goedkeurde.
Volgens de registratiegegevens is er wel degelijk een stijging van het aantal zorgperiodes van minderjarigen in cggs: in 2012 waren dat er 13.119, tegenover 12.899 in 2011. Ook wat betreft het aantal zorgperiodes met een eerste contact in het referentiejaar, de zogenaamd nieuwe zorgperiodes, is er een stijging van 7193 in 2011 naar 7343 in 2012. Het klopt dat dit een eerste stijging is na enkele jaren van opeenvolgende dalingen. In dat verband hebben we bijkomende gegevens opgezocht over de activiteiten gesprekken met minderjarigen die in de centra in behandeling waren. In 2008 ging het om 121.976 activiteiten, met een gemiddelde van 8,95 activiteiten per zorgperiode; in 2011 om 120.341 activiteiten, met een gemiddelde van 9,21 activiteiten en voor 2012 een duidelijke stijging naar 125.291 activiteiten, met een gemiddelde van 9,46 activiteiten per zorgperiode. Uit deze cijfers blijkt dat het aantal activiteiten in de periode 2008-2011 min of meer gelijk bleef, en dat er een duidelijke stijging is in 2012. Ook zien we een lichte stijging van het gemiddeld aantal hulpactiviteiten per zorgperiode. Dat kan erop wijzen dat de casussen complexer worden en een uitgebreidere behandeling vergen.
Er werden vragen gesteld over de capaciteit van de gemeenschapsinstellingen, en de aanbeveling van het Vlaams Parlement in dat verband. Momenteel beschikken de gemeenschapsinstellingen voor jongens over 126 open plaatsen en 46 gesloten plaatsen. In het federaal detentiecentrum De Grubbe beschikken we sinds 2011 over 40 plaatsen en in Tongeren over 4 plaatsen voor de zogenaamde Everbergjongeren. Voor meisjes gaat het om 46 gesloten plaatsen en 10 open plaatsen. In 2013 zochten we een geschikte locatie voor een nieuwe meisjescampus in de regio Antwerpen. Een definitieve beslissing hieromtrent moet nog worden genomen. De werken aan de campus Wingene, goed voor 40 plaatsen, worden in 2014 beëindigd.
Met de zesde staatshervorming worden de federale detentiecentra De Grubbe en Tongeren overgedragen aan de gemeenschappen. We zijn van mening dat een beslissing over de uitbreiding van de gemeenschapsinstellingen en de invulling van de capaciteit van de campus Wingene maar kan worden genomen aan de hand van een globaal plan waarbij de werking van de federale detentiecentra op de gemeenschapsinstellingen wordt afgestemd en/of geïntegreerd. We hebben aan Jongerenwelzijn de opdracht gegeven om een dergelijk plan uit te werken.
Naast de residentiële capaciteit in de gemeenschapsinstellingen werd voor minderjarige delictplegers met nood aan een sterk structurerende begeleiding en opvang ook bijkomende gesloten residentiële capaciteit gecreëerd in de zogenaamde proeftuinen van het privéaanbod van Jongerenwelzijn. De Overstap te Antwerpen richt zich tot delinquente jongens, Switch en JEZ11 richten zich tot delinquente meisjes met psychiatrische problemen. Zij bieden tien plaatsen aan. De begeleiding is zeer gespecialiseerd, kortdurend en zorgt gefaseerd voor een overgang van een sterke structuur en intensiteit in een residentiële omgeving naar de gewone omgeving.
In 2013 creëerde Jongerenwelzijn in het kader van het residentiële uitbreidingsbeleid vier bijkomende plaatsen voor meisjes in de Wingerdbloei in Antwerpen. Die investering kost ongeveer 220.000 euro. Dankzij dat initiatief kan een leefgroep van tien meisjes met hetzelfde profiel worden uitgebouwd. Ook werd inmiddels een erkenning verleend voor een bijkomende proeftuin voor jongens te Mechelen, met een extra kostprijs van 879.198 euro. Deze proeftuin wordt in het voorjaar van 2015 operationeel, en vormt voor de regio het sluitstuk van een gedifferentieerde aanpak.
Naast de uitbreiding van de residentiële capaciteit zetten we in op de intersectorale samenwerking voor de doelgroep met complexe problemen. Voor een deelpopulatie van de gemeenschapsinstellingen wordt de hulpverlening best sterk individueel georganiseerd. Het gaat om jongeren van wie ernstige gedragsproblemen samengaan met een mentale handicap, een primair drugsprobleem of een combinatie van deze kenmerken. Voor deze jongeren wordt een intersectoraal hulpverleningstraject uitgetekend, in samenwerking met de outreachteams van het PC Sleidinge en het Openbaar Psychiatrisch Ziekenhuis Geel in de gemeenschapsinstellingen, de psychiatrische dienst van De Grubbe of in het kader van intersectoraal regionaal overleg over jongeren met prioritaire hulpvragen.
In dit kader moeten we de vijf provinciale proefprojecten van waaruit we de link willen leggen tussen de jeugdhulp en de kinder- en jeugdpsychiatrie vermelden. We voorzien daarvoor in een bijkomende input van 500.000 euro. We valideren vijf regionale projecten in functie van een doorgedreven samenwerking tussen de Vlaamse jeugdhulpverlening en de kinder- en jeugdpsychiatrie. De nadruk ligt daarbij op intersectorale samenwerking op casusniveau en op netwerkvorming van voorzieningen die zich gezamenlijk voor het doelpubliek inzetten. Het opzet is om meer informatie te verzamelen over de themas: gezamenlijke screening, vraagverheldering en diagnostiek, gedeelde visie inzake exclusiecriteria en tegenindicaties, modaliteiten voor gezamenlijk cliëntoverleg. Wat betreft de aanpak van zeer complexe dossiers moeten we ook wijzen op de verhoging van het budget voor de intersectoraal prioritair te behandelen dossiers de zogenaamde knelpuntdossiers , met 500.000 euro in 2014.
We komen nog even terug op de gemeenschapsinstellingen. Het is belangrijk dat deze instellingen hun aanbod moduleren, zodat zij beter kunnen tegemoetkomen aan de individuele noden van de jongeren. Naast de behandelunit en de begeleidingsunit bieden zij time-outmogelijkheden aan alle privépartners in de diverse sectoren van de jeugdhulp die zich engageren ten aanzien van moeilijk te begeleiden jongeren. Dit time-outaanbod wil een vastgelopen begeleidings- of behandelingstraject deblokkeren, door een korte afkoelings- en bezinningsperiode in een beveiligde setting aan te bieden. Het einddoel is het herstel van de hulpverleningsrelatie en de heroriëntering van de jongere naar de voorziening van herkomst.
Het is niet onbelangrijk erop te wijzen dat we met het decreet Integrale Jeugdhulp voor het eerst ook een decretale basis leggen om voor bepaalde specifieke doelgroepen of problemen hulpprogrammas vast te leggen die bestaan uit een combinatie van modules die zijn afgestemd op de hulpvraag, en die al dan niet gelijktijdig worden ingezet. Voor de MOF-dossiers werd in het decreet gevolg gegeven aan het advies van de Raad van State en de opmerkingen inzake de bevoegdheidsoverschrijding. De koppeling met de processen van de toegangspoort voor de MOF-dossiers werd dus niet gemaakt. Dit sluit natuurlijk niet uit dat de jeugdrechter ook in MOF-dossiers kan gebruikmaken van een meer intersectoraal vormgegeven jeugdhulpaanbod in Vlaanderen. De jeugdrechter blijft uiteraard zelf verantwoordelijk voor zijn vonnis, en het is de sociale dienst van de jeugdrechtbank die het indicatiestellingsverslag opstelt en dit overmaakt aan de toegangspoort. Het zal vooral een uitdaging zijn om na de zesde staatshervorming en de overdracht van het jeugdsanctierecht waardoor Vlaanderen een meer coherente bevoegdheid krijgt , om een geïntegreerd en gecoördineerd beleid te voeren en een decretale basis te creëren voor de maatregelen ten aanzien van deze jongeren.
Er is ook gevraagd naar de opvolging van de studie van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie (NICC) over de plaatsing van jongeren. Het rapport brengt de beslissingen van jeugdrechters met betrekking tot jongeren die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd in kaart en tracht de ervaren noden en verwachtingen van de jeugdrechters ten aanzien van het aanbod van de gemeenschappen te objectiveren. Uit het onderzoek blijkt dat doorgaans de jeugdrechter de maatregel kan opleggen die hij wenst op te leggen. Als dat toch niet het geval is, is dit te wijten aan diverse factoren of een combinatie ervan. Het gebrek aan aanbod wordt in de gevallen waarin de jeugdrechter niet de eerste keuze kan opleggen, in 50 procent van de gevallen als oorzaak opgegeven. Daarnaast werden nog andere redenen aangehaald die bepalend zijn voor de maatregel, zoals een gebrek aan medewerking van de jongere of zijn ouders bij een ambulante maatregel. Toch is het agentschap zich ervan bewust dat men het cijfer moet nuanceren en dat er vaak aanbodgestuurd een maatregel wordt opgelegd. Voorts wijst het onderzoek er ook op dat het herstelgericht aanbod te weinig door de jeugdrechters wordt benut.
Naast de hierboven al vermelde capaciteitsuitbreidingen, formuleerden we vier actielijnen als antwoord op de aandachtspunten in het onderzoek. Ten eerste wordt de samenwerking over de vraag van de jongere en de context sterk benadrukt. Jongerenwelzijn heeft deze beweging reeds ingezet door de regelgeving voor het privéaanbod sinds 1 januari 2013 te vereenvoudigen. Dat vergemakkelijkt flexibel werken in functie van de noden van de jongere en past in de evolutie naar een meer integrale benadering van de jeugdhulp. Ten tweede moeten we verder inzetten op het optimale gebruik van de herstelrechtelijke en constructieve afhandeling in Vlaanderen. De huidige onderbenutting van de werk- en leerstraffen en van de dader-slachtofferbemiddeling voor jongeren die voor de jeugdrechtbank verschijnen, is vooral te wijten aan het tijdsintensief karakter van de uitvoering van deze maatregel. De jeugdrechter wil meestal snel een duidelijk signaal geven aan de minderjarige. Een cultuuromslag en een andere wettelijke positionering zijn nodig om van de herstelrechtelijke benadering voor jongeren een prioriteit te maken. Dus ook hier opnieuw de opvolging van die studie: vanaf 1 januari 2014 worden ook de erkenningsregels aangepast voor de HCA-diensten (Herstelgerichte en Constructieve Afhandeling). Deze aanpassing maakt het voor de diensten mogelijk om innovatieve en flexibele voorstellen in te dienen, waardoor ze hun aanbod sneller en gerichter kunnen inzetten.
Als derde lijn moet er meer werk worden gemaakt van een gerichte diagnostiek en samenwerking binnen een integrale aanpak, ook voor de zogenaamde MOF-jongeren. Een jeugdrechter die een jongere wil plaatsen in een publieke jeugdinstelling, moet kunnen rekenen op een uitgebreide multidisciplinaire diagnose. Dat geeft meer zicht op de noodzaak om een jongere in een gesloten setting te plaatsen of om een andere maatregel te treffen. De evolutie naar een integrale jeugdhulp en de uitwerking van een module korte oriëntatie in de gemeenschapsinstellingen, passen in de beweging naar een meer gerichte multidisciplinaire diagnostiek en samenwerking. Verder moet de jeugdrechter ook voor jongeren in problematische leefsituaties maatregelen kunnen combineren. We maken dat mogelijk met het decreet Integrale Jeugdhulp.
Tot slot moeten we ook in de aanpak van jeugddelinquentie uitgaan van nieuwe, creatieve antwoorden door innovatie. We hebben reeds verwezen naar de proeftuinen. De gemeenschapsinstellingen zetten dan weer sterk in op de modulering van het aanbod en een meer contextgerichte benadering. Ook andere projecten om de uitstroom uit de gemeenschapsinstellingen te versnellen zoals Youth at Risk Vlaanderen, Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT) en het experiment met Multi System Therapy (MST) te Mechelen, leggen positieve resultaten voor. Het is belangrijk al deze initiatieven af te stemmen op de verwachtingen van de jeugdrechters.
Daarnaast benadrukt het onderzoek de noodzaak van structureel overleg met en tussen de jeugdparketten en de jeugdrechters om tot een gezamenlijk en transparant beleid te komen. Zo wijst het rapport op grote regionale verschillen in aanpak en aanbod. Vanuit Vlaanderen maken we momenteel werk van een structureel overleg.
De signalen van de jeugdrechters over een overbelasting van het systeem, zowel door een tekort aan het juiste, gewenste aanbod als door gebreken in de organisatie van de hulpverlening door onder andere een gebrek aan diagnostische middelen of de overspecialisatie van bepaalde diensten, moeten worden gekoppeld aan de recente ontwikkelingen binnen een vernieuwde jeugdhulp. Jongeren worden nog te vaak naar de gesloten jeugdinstellingen verwezen. Ook de onderzoekers wijzen op het feit dat jongeren niet altijd terechtkomen op de meest geschikte plaats.
Wat betreft het gevolg dat werd gegeven aan de diverse bepalingen uit de motie naar aanleiding van de werkzaamheden van de Commissie Jeugdzorg, hebben we al uitgebreid geantwoord op de inspanningen om het ambulante en mobiele aanbod uit te breiden, en gezorgd voor de aanpak van bijzondere doelgroepen van jongeren met zeer complexe problematieken.
Als we de overige bepalingen voor een stand van zaken overlopen, dan komen we uit bij twee grote bewegingen waarin we zeer concrete stappen hebben gezet. Ten eerste is er de beweging naar het flexibel en modulair organiseren van het hulpaanbod met mogelijkheden tot intersectorale combinaties. We verwijzen onder andere naar de aangepaste regelgeving voor Jongerenwelzijn, de Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning binnen Kind en Gezin en de beweging naar multifunctionele centra (MFC) binnen het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap.
Ten tweede is er het decreet betreffende de integrale jeugdhulp, dat de toegang tot het jeugdhulpaanbod grondig hertekent. De elfde aanbeveling van de motie is natuurlijk een van de belangrijkste uitgangspunten van het decreet Integrale Jeugdhulp: we moeten meer gaan naar een vraaggerichte en niet aanbodgerichte aanpak, een aanpak meer op maat van de cliënt. Het gebruik van een intersectoraal overeengekomen aanmeldingsdocument het door mevrouw Vogels bekritiseerde document A en de indicatiestellingsverslagen moeten de kwaliteit verhogen van de diagnostiek en zullen het indiceren laten verlopen onafhankelijk van de hulpvraag. Dat is een van de grote bedoelingen van dat decreet.
In het kader van het stimuleren van diagnostiek is het daarenboven duidelijk dat de nadruk ligt op een handelingsgerichte diagnostiek dat hebben we bij de bespreking van het decreet beklemtoond , die net als kwaliteitstoets heeft dat er aandacht gaat naar de minderjarige en zijn omgeving. Ook de context en de evoluties hierbinnen in kaart brengen, is uitermate belangrijk. Door middel van de oprichting van een kwaliteitscentrum inzake diagnostiek zullen we over versterkte instrumenten beschikken om deze kwaliteitsbewaking in Vlaanderen intersectoraal te organiseren.
Sinds de proefprojecten rond de multifunctionele centra binnen Jongerenwelzijn wordt het aanbod, los van erkenningscategorieën, omschreven in functie van zorgmodaliteiten om flexibele trajecten mogelijk te maken waar naadloos tussen residentiële, ambulante en mobiele zorg kan worden geschakeld. Een versterkte regie die op maat van het traject wordt ingezet, moet waken over de continuïteit van het traject. Het overgrote deel, sinds begin dit jaar 95 procent van de private voorzieningen binnen Jongerenwelzijn, heeft inmiddels de stap gezet naar een modulair erkende en gesubsidieerde organisatie. 95 procent, dat is indrukwekkend. We zijn overgestapt op een totaal nieuwe financiering van de sector daar heb ik in de media niets over gelezen , en 95 procent van de voorzieningen is op vrijwillige basis in het nieuwe systeem gestapt. Die worden met modules erkend en gesubsidieerd, en dat laat toe om te schakelen, te combineren enzovoort. In 2015 gaan we dat toepassen op de volledige sector.
De indeling in modules is van die aard dat er intersectoraal kan worden samengewerkt. We verwijzen ook naar de in 2013 opgestarte intersectorale MFCs waarin voorzieningen uit Jongerenwelzijn verregaande verbinding maken met de MFCs voor jongeren binnen het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. Ook daar is er een grote doorbraak gerealiseerd van het sectoraal denken.
Ook de andere initiatieven zoals de projecten rond de samenwerking met de geestelijke gezondheidszorg, de innoverende projecten inzake crisis en de benadering van de problematiek van dubbeldiagnose handicap en geestelijke gezondheidszorg, zijn allemaal recente voorbeelden van het zoeken naar meer samenwerking op het terrein met combinaties van zorg. Dat wordt over de sectoren heen verder versoepeld doordat het vanaf de inwerkingtreding van het decreet niet meer de twee sectorale toegangspoorten zijn het comité voor bijzondere jeugdzorg en de provinciale evaluatiecommissie binnen het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap die de niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp toewijzen. Vanaf dan zal dit gebeuren door het team indicatiestelling van de toegangspoort. Er zal dan gemakkelijk kunnen worden geschakeld naar minder intensieve jeugdhulpverlening voor de cliënt binnen de toegewezen modules. De redenering is dat je veel flexibeler kunt schakelen, ook naar minder intensieve vormen van ondersteuning. Voor zeer complexe dossiers kan daarenboven in een bijkomende incentive worden voorzien door een vorm van rugzakfinanciering. Zo maak je ook meer combinaties mogelijk.
Trajectbegeleiding is in het decreet opgenomen als een manier om de continuïteit in het traject van de minderjarige te waarborgen. Dat is gepland als functie. Het is aan de betrokken hulpverleners of aan één van hen om, wanneer dit nodig is, deze begeleiding op zich te nemen ten aanzien van de minderjarige en zijn ouders of opvoedingsverantwoordelijken.
Als het gaat over trajectbegeleiding, is een belangrijke rol weggelegd voor de vertrouwenspersoon van de minderjarige, die een soort ankerpunt is voor die minderjarige. Het decreet voorziet in een specifiek mandaat voor de vertrouwenspersoon, en die fungeert als vast aanspreekpersoon voor de minderjarige door het hele traject van de jeugdhulpverlening, zolang dat door de minderjarige wenselijk wordt geacht.
Het cliëntoverleg en de bemiddeling die zijn gepland in het decreet, zijn instrumenten die kunnen worden ingezet om de continuïteit te garanderen. Het cliëntoverleg en de bemiddeling zullen overal in Vlaanderen kosteloos worden ingezet en rechtstreeks toegankelijk zijn voor minderjarigen en hun vertrouwenspersonen, voor hun ouders en opvoedingsverantwoordelijken.
Er was nog een aanbeveling in de motie over de ondersteuning van opvoeders en hulpverleners. In het kader van het project Loopbaanelixir heeft Jongerenwelzijn voor zijn consulenten en opvoeders een proefproject rond mentorschap opgezet met meerdere vormingsinitiatieven. Als overkoepelende pijler binnen de geldende hulpverleningsprocessen werd voor het oplossingsgericht werken gekozen met het concept signalen van veiligheid en signalen van welzijn als methodiek. Via het oplossingsgericht werken kunnen we jongeren en hun gezin helpen mee richting te geven aan hun leven.
In 2014 wordt verder ingezet op de implementatie van een vormingstraject voor de leidinggevende en een intervisietraject voor consulenten. De consulenten worden ook opgeleid in het gebruik van het Instrument ter bepaling van de Zorg Intensiteit voor Kinderen en Adolescenten (IZIKA). IZIKA is de Nederlandse vertaling van Child and Adolescent Service Intensity Instrument (CASII). Het instrument is ontwikkeld om op objectieve wijze de nood aan hulpverlening van kinderen en adolescenten te bepalen. Er loopt ook een opleiding voor het gebruik van het instrument Licht Instrument Risicotaxatie Kindveiligheid (LIRIK). Met behulp van LIRIK kan men systematisch, transparant en inhoudelijk goed onderbouwd kindveiligheid en -onveiligheid beoordelen.
In uitvoering van het globaal preventieplan van Jongerenwelzijn, startte de afdeling gemeenschapsinstellingen in 2011 met de introductie van de LSCI-methodiek (Life Space Crisis Intervention). Dat is een verbale methodiek rond agressieregulering en woedebeheersing, specifiek gericht naar jongeren in crisis. Alle personeelsleden van de gemeenschapsinstellingen volgden die vorming.
Jongerenwelzijn initieerde daarnaast verschillende wetenschappelijke onderzoeken om voorzieningen en hulpverleners te ondersteunen in verdere professionalisering. We vermelden het onderzoek naar werkzame methodieken binnen de bijzondere jeugdbijstand ter continuering van de hulpverlening die door agressie wordt bedreigd, een onderzoek naar werkzame factoren en methodieken in de residentiële werkvormen van de bijzondere jeugdbijstand, een beschrijvend en een praktijkgericht effectonderzoek van de kortdurende thuisbegeleiding binnen de bijzondere jeugdbijstand en tot slot een onderzoek naar de ontwikkeling en implementatie van evidencebased trainingsprogrammas voor pleegouders.
Ik hoop dat uit de antwoorden blijkt dat we blijven inzetten op de versterking en de innovatie van het aanbod en dat we de komende maanden nog bijkomende initiatieven zullen opstarten op zeer korte termijn. Wat die laatste initiatieven betreft, herhaal ik dat er opnieuw input komt voor de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp. De doorstart van de vijf regionale projecten rond de samenwerking tussen jeugdhulp en de geestelijke gezondheidszorg staat op het getouw. Er is ook een bijkomende input voor 38 nieuwe residentiële plaatsen binnen Jongerenwelzijn. Er is de verhoging van het budget voor knelpuntdossiers met 500.000 euro, er is de inwerkingtreding van het decreet Pleegzorg sinds 1 januari en er is de doorstart van het decreet Integrale Jeugdhulp.
Het mag duidelijk zijn dat als we al deze ontwikkelingen bekijken, die nog worden versterkt met het perspectief van de uitvoering van de zesde staatshervorming, we evolueren naar een hertimmerde jeugdhulp in Vlaanderen. Het is de boodschap om in de komende maanden deze ingrijpende transitie eerst en vooral zorgzaam met alle actoren verder neer te zetten. Want we weten allen dat de impact van verandering ook heel wat vertrouwen, geduld en inzet vraagt van de mensen op het terrein. Het zal ook een uitdaging zijn om de ingezette wijzigingen in de spelregels te combineren met een gezonde mix van verdere groei en innovatie van onze jeugdhulp.
We nemen hierbij de aanbevelingen van de Staten-Generaal voor de Jeugdhulp, Met de kracht van de jeugd!, graag ter harte. Het mag duidelijk zijn dat we in onze concrete acties voor een jeugdhulp van de toekomst resoluut de ingeslagen meersporenaanpak moeten aanhouden en zelfs versterken en dit door ook te investeren in meer rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp, het verder wegwerken van de obstakels voor samenwerking en het stimuleren van het ondernemerschap, het aanhouden van een gerichte groei van het aanbod voor prioritaire doelgroepen die heb ik geciteerd , het ontwikkelen van nieuwe innoverende antwoorden, de verdere uitbouw van pleegzorg en de vermaatschappelijking van onze jeugdhulp en het opnemen van de opportuniteiten van de zesde staatshervorming.
Er waren nog enkele bijkomende vragen.
Het is duidelijk dat het in werking treden van het decreet Integrale Jeugdzorg een enorme beweging is. Ik heb het op het einde van mijn antwoord ook al gezegd, maar ik wil graag nog eens beklemtonen dat ik en met mij ook het agentschap zeer goed besef dat het uiteraard iets is dat men met vallen en opstaan op een zo goed mogelijke manier moet proberen te implementeren. Het zal veel overleg vragen. Er zijn zeker een aantal zaken waar we moeten leren. Als de commissie geïnteresseerd is, heb ik er absoluut geen bezwaar tegen dat de algemeen directeur die het project leidt, u op een bepaald moment zijn inschatting komt geven van hoe het loopt. Ik heb bij het begin van mijn antwoord gezegd dat er wat mij betreft, absoluut geen plaats is voor triomfalisme. Het is zeker niet zo dat ik de illusie heb of de verwachting heb dat de inwerkingtreding van het decreet zonder enige frictie zou gebeuren. Dat is inherent aan zon geweldig en complex proces.
Het is ook duidelijk dat ik natuurlijk niet verwacht dat de capaciteit in de pleegzorg vanaf 1 januari 2014 spectaculair zou groeien. Ik heb dat ook nooit beweerd. Als in het regeerakkoord wordt gezegd dat we moeten komen tot een situatie waarbij de keuze voor pleegzorg de eerste te onderzoeken keuze is als kinderen nood hebben aan opvang in een gezinsvervangende context, dan weten we dat we met het decreet ook op het terrein enorme inspanningen vragen. Er moeten fusies tot stand worden gebracht, nieuwe collegas moeten elkaar leren kennen enzovoort. Het is helemaal niet zo dat ik denk dat er gewoon een wiskundige regel wordt toegepast: er komt een fusie en van de ene op de andere dag geeft dat een ander resultaat. Het zal zijn tijd nodig hebben. Uit het Limburgse experiment weten we dat als je dat gedurende een tijd kunt volhouden, het effect op de capaciteit en het aantal pleegouders substantieel is. Ik wil u absoluut niet de indruk geven dat ik denk dat vanaf 1 januari de wereld van de pleegzorg met een knip veranderd is, maar ik weet wel dat met de transitie zoals ze is ingezet, het na enige tijd merkbaar zal zijn dat het effect heeft.
Ik begrijp zeer goed de frustraties van een aantal mensen, maar we zullen het proces tijd moeten geven. Het proces en de reorganisatie zal ons niet ontslaan van de vaststelling dat we nog een aantal jaren in capaciteit zullen moeten blijven investeren. Ik heb ook gezegd dat, wanneer het over prioriteiten in investeringen gaat, het voor mij vooral gaat over de kleine kinderen en de adolescente meisjes. Als de federale detentiecentra een bevoegdheid van de gemeenschappen worden, zullen we moeten nagaan hoe we tot een coherente aanpak kunnen komen binnen de gesloten settings, zijnde de gemeenschapsinstellingen en de federale detentiecentra die naar Vlaanderen komen.
De voorzitter : Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Mevrouw Katrien Schryvers : Minister, ik dank u voor uw zeer uitvoerig antwoord. Zon oplijsting krijgen van wat er deze legislatuur is gebeurd, is toch wel indrukwekkend. Het is ook een duidelijk antwoord aan mensen die soms beweren dat er op dit terrein niet veel is gebeurd.
De signalen die we krijgen en de noodkreten her en der, zijn natuurlijk van belang. U hebt gelijk: er is nog veel werk aan de winkel, maar er zijn toch ook al heel wat stappen gezet. Een transitieproces gebeurt niet van vandaag op morgen. Mevrouw Vogels, over de richting hebben we soms een andere mening, maar die hebben we kunnen uiteenzetten tijdens de discussie over het ontwerp van decreet Integrale Jeugdhulp. Maar niemand kan ontkennen dat er tijdens deze regeringsperiode heel wat stappen zijn gezet.
Het is dus goed dat we die lijst hebben gekregen. Het is goed dat er toch correcte cijfers over de wachtlijsten zijn die aantonen dat de wachttijden niet zo lang zijn als ze in sommige gevallen naar voren worden gebracht. Vanzelfsprekend is in elk van die situaties een wachttijd van twee tot drie maanden of van drie tot vier maanden voor een kind te lang en moeten we er verder aan blijven werken om die tijden te verkorten. Er zal veel verschil in zijn, zoals u zegt, want het gaat over gemiddelden. Er zijn kinderen en jongeren die relatief snel kunnen worden geholpen en kinderen en jongeren die veel langer moeten wachten dan het gemiddelde en voor wie het wel echt schrijnend is.
Ik wil een oproep doen om bij de uitbreidingen die u hebt gepland, verder in te zetten op vroeginterventie zodat situaties niet verergeren omdat men te lang moet wachten op een geschikt hulpaanbod, en op een laagdrempelig aanbod.
Ik heb in uw antwoord over de cggs gehoord dat er natuurlijk ook een evolutie in de noden is. Ik denk dat we dat allemaal ook wel weten. Ik ben tevreden dat u zegt dat de uitbreiding van het aanbod voor kinderen en jongeren binnen de cggs al in 2012 is gerealiseerd. Ik had signalen opgevangen dat dat nog niet helemaal zo was. Er is een lichte stijging van het aantal kinderen en jongeren dat wordt geholpen. Er is eigenlijk ook een lichte daling tegenover sommige jaren voordien, maar het aantal zorgacties is gestegen, wat betekent dat er meer keer per kind hulp wordt gegeven, en dat duidt op de complexiteit van de noden. We moeten dus continu blijven monitoren.
Als u verder gaat in de uitbouw, in de uitbreiding en in de transitie, dan is het van belang om die evoluties voortdurend te monitoren. Waar zijn de noden? Men kan in de jeugdhulp heel veel plannen maken en een richting uittekenen, maar men moet een voortdurende evaluatie doen om na te gaan of de uitbreidingen het bijkomend aanbod op de juiste plaatsen gebeuren. Minister, ik vraag een permanente monitoring van de noden om gericht middelen te kunnen inzetten, in het belang van het kind.
Ik wil ook nog iets zeggen over pleegzorg, want dat vind ik toch wel heel belangrijk. Mevrouw Vogels, als we bijkomend inzetten op pleegzorg en als ik mee trekker ben geweest van het decreet Pleegzorg, dan is dan absoluut niet om op een of andere manier de middelen voor jeugdhulp te kunnen verlagen of om te zeggen dat er minder andere residentiële hulp nodig zou zijn. Als ik met veel overtuiging het voorstel van decreet heb gedaan, dan is dat omdat ik er absoluut van overtuigd ben dat pleegzorg opgevangen en geholpen worden binnen de context van een gezin voor alle kinderen het beste is en het meeste kans geeft om nadien verder te kunnen in het eigen gezin. Dat en dat alleen is de enige beweegreden voor het decreet geweest.
Samenvattend wil ik zeggen dat de minister een duidelijk beeld heeft gegeven van waar we momenteel staan. Is dat een eindpunt? Neen, het mag absoluut geen eindpunt zijn. Rome is niet op één dag gebouwd, maar ik denk dat er vandaag toch al heel veel bouwstenen liggen.
De voorzitter : Mevrouw De Wachter heeft het woord.
Mevrouw Else De Wachter : Minister, ik wil u danken voor uw zeer uitgebreid antwoord. Het is voor ons moeilijk om meteen alles te noteren. Ik zal het verslag moeten nalezen.
Minister Jo Vandeurzen : Dat begrijp ik heel goed, maar als men mij vraagt een evaluatie te maken van alle vijftien punten van een motie, dan moet ik wel uitgebreid antwoorden.
Mevrouw Else De Wachter : Geen probleem, we zullen het verslag nog kunnen nalezen. Het geeft me ook de mogelijkheid om straks nog een aantal bijkomende vragen te stellen.
U zegt in uw antwoord wat er al is gebeurd en wat er nog staat te gebeuren. Dat neemt niet weg dat het nog beter kan en dat het voor ons heel belangrijk is dat het niet gaat om louter dossiers, maar om kinderen en jongeren. Als kinderen in een grote nood verkeren, samen met het gezin, dan is het belangrijk dat men een antwoord kan bieden. In de toekomst moeten we kunnen samenwerken om het nog te verbeteren.
U hebt zelf al gezegd dat de context erg belangrijk is bij de verbetering van de bijzondere jeugdzorg. Ik heb toch nog vaak het gevoel dat er al te vaak wordt gewerkt met administratieve hokjes, vakjes en labels.
U hebt ook gezegd dat er een tekort is aan andere hulpverlening waardoor ook de crisis als een tekort wordt ervaren. U hebt het misschien niet precies in die bewoordingen gezegd, maar het is een zeer belangrijk aandachtspunt. Ook de cijfers van BINC (Begeleiding in Cijfers), het eerste uniforme registratiesysteem voor de bijzondere jeugdzorg, doen een aantal alarmbellen rinkelen. Minister, uit die cijfers blijkt dat een op drie jongeren een positieve ervaring heeft na het stopzetten van de hulpverlening, maar dat betekent dat twee op drie jongeren vinden dat ze niet de juiste hulp op het juiste moment en in de juiste context hebben gekregen. We moeten toch eens onderzoeken hoe we dit verder aanpakken. Zeker bij de start van de inwerkingtreding van het decreet Integrale Jeugdhulp moeten we ervoor zorgen dat we aan die vragen tegemoet kunnen komen.
Ik weet niet of het in uw antwoord aan bod is gekomen, maar ik wou het nog even hebben over de voorstartfase van het decreet in Oost-Vlaanderen. In het decreet is de mogelijkheid ingeschreven om hulp in te kopen. Zijn daar budgetten voor? Hoe wordt dit op dit moment in die voorstartfase ervaren? Hoe wordt ermee omgegaan? Het is voor de jongeren belangrijk om te weten hoe we zullen inzetten op het inkopen van die hulp.
Minister, ik heb u ook vragen gesteld over de campussen, maar ik blijf toch wel op mijn honger zitten. Misschien kunt u nog wat verduidelijking geven? Als ik het goed begrepen heb, wordt het plan voor de werken van campus Wingene verder uitgewerkt en zijn de plannen voor een nieuwe campus voor meisjes nog niet concreet. Ik ben hier ongerust over omdat er toch een enorme nood is aan capaciteitsuitbreiding.
Ik zou nog lang kunnen doorgaan, want ik heb nog veel vragen, maar die zullen misschien op een later moment aan bod kunnen komen.
De voorzitter : De heer Gysbrechts heeft het woord.
De heer Peter Gysbrechts : Collegas, zoals ik daarnet zei, stelde ik vast dat twee collegas van de meerderheid de minister een beetje de wacht aanzegden op het vlak van bijzondere jeugdzorg.
Ik heb met heel veel interesse het antwoord beluisterd. Ik vroeg mij af of de collegas er tevreden mee zouden zijn en of alles opnieuw duidelijk zou zijn binnen de meerderheid. Ik hoor toch een zeker verschil. Mevrouw De Wachter is toch iets kritischer en heeft nog een aantal vragen. Mevrouw Schryvers is plots weer helemaal mee met het verhaal van de minister. Zij heeft de minister bedankt voor de oplijsting. Misschien was het gewoon de bedoeling dat we de oplijsting kregen? Het blijft uiteraard zeer interessant om het na te lezen, maar die vaststelling wou ik toch even kwijt.
De voorzitter : Mevrouw Vogels heeft het woord.
Mevrouw Mieke Vogels : Het is een beetje hetzelfde verhaal als dat van de kinderopvang verleden week. We trekken aan de alarmbel omdat er allerlei dingen foutlopen op het terrein. U komt met een heel lang antwoord. Uw antwoorden worden zo lang dat u op dat vlak op Fidel Castro begint te lijken. U zegt in uw antwoord dat u goed bezig bent. U zegt: Kijk wat we allemaal hebben gedaan. Mevrouw Schryvers, u weet dat we totaal verschillen van mening over de richting die we moeten uitgaan. Ik heb dat hier tijdens de bespreking van het decreet Integrale Jeugdhulp ten overvloede duidelijk gemaakt zonder veel reactie van u te krijgen.
Minister, u bent uw antwoord begonnen met een ode aan de mensen op het terrein die hard werken en zeer inventief zijn. Uiteraard is dat zo, niemand zal dat ontkennen. Het is zeker zo dat bij uitstek in een domein als bijzondere jeugdzorg er heel veel mensen zijn die heel creatief zijn en proberen om jongeren opnieuw perspectief te geven. Dat heb ik al verschillende keren gezegd.
Alleen zien steeds meer mensen die op dat terrein creatief zijn, de richting waarin u de verandering of de transitie wilt doorvoeren, niet zitten. Dat is echt niet omdat ze tegen verandering zijn. Ik geef u een voorbeeld. Een consulent jeugdzorg die jarenlang trajectbegeleider is geweest en een stuk verantwoordelijkheid heeft opgebouwd, ziet een jongere in een echt problematische opvoedingssituatie. Vroeger begeleidde hij die jongen totdat hij zeker wist dat er een oplossing was. Die consulent vraagt aan diegene die de nieuwe procedure komt toelichten: Maar als ik dat formulier invul en doorstuur, dan weet ik toch niet meer wat er met die jongere gebeurt? Hij krijgt als antwoord: Als je dat formulier op de juiste manier hebt ingevuld, ben je van alle verantwoordelijkheid verlost. Dan heb jij je werk gedaan. Als dat het soort jongerenhulpverlening is waar we naartoe evolueren en dat is zo , dan maak ik mij echt grote zorgen.
Minister, u zegt dat we vandaag weten wie waar op welke zorg wacht. U zegt dat die cijfers voorhanden zijn en dat ze steeds beter zijn. U zegt dat ze zelfs publiek zijn. Ik heb even gesurft op de site van Jongerenwelzijn. Ik vind wel de wachtlijsten terug, zelfs per provincie, en ook het aanbod per voorziening, maar wie wat vraagt, vind ik daar niet in terug. Misschien staat dat op een andere site, maar het zou me zeer interesseren om dat te weten, omdat het iets is waar we al jaren naar vragen en zoeken.
Ik zou nog heel veel kunnen zeggen, maar ik zal het niet te lang maken.
Wat ik uit uw lang antwoord heb geleerd, is dat, waar de integrale jeugdhulp zo snel mogelijk wilde ingrijpen om te vermijden dat er iets zou ontsporen dat heeft mevrouw Schryvers daarnet nog gezegd , u de voorbije periode vooral hebt ingezet op crisishulp, het moment dat het eigenlijk al te laat is. U zegt dat u contextgericht wilt werken. Dat contextgericht werken gebeurt echter vanuit de voorziening, het Columbusproject uitgezonderd. Heb ik u goed begrepen en zal dat Columbusproject dan een rechtstreeks toegankelijke module worden? Wordt het dan structureel uitgebouwd zodat elke hulpverlener daar een beroep op kan doen, of blijft het een project dat slechts in sommige gevallen in een aantal dossiers kan ingrijpen?
Ik zou nog heel wat vragen kunnen stellen, maar ik zal er een aantal schriftelijk stellen.
De voorzitter : Minister Vandeurzen heeft het woord.
Minister Jo Vandeurzen : Mijn excuses voor het lange antwoord. U hebt echter een evaluatie gevraagd van een motie. Ik kan u verzekeren dat die motie puntsgewijs bij ons wordt opgevolgd. Als het parlement dat soort moties goedkeurt en het stemt bovendien overeen met mijn persoonlijke overtuigingen en met de verhalen die we op het terrein horen, dan is het zaak om op een bepaald moment te zeggen wat er met die aanbevelingen gebeurd is.
Mevrouw Vogels, het is helemaal niet zo dat we nooit meer een akkoord over iets zullen bereiken. Het is niet zo dat ik triomfalistisch ben of de indruk heb dat we goed bezig zijn. Integendeel, ik besef heel goed dat, als we zon grote transitie opstarten, er een periode aanbreekt waarin we moeten zoeken en bekijken wat we uit die eerste stappen in de integrale jeugdhulpverlening kunnen leren. Ik wil absoluut niet het gevoel geven dat ik iedereen met een aantal woorden onder tafel wil kletsen integendeel. Ik besef zeer goed wat het op het terrein betekent om met zulke transities om te gaan. De noden in de sector van de jeugdhulp zijn groot. Ik wilde alleen aantonen dat we de voorbije jaren wel degelijk zeer concrete initiatieven hebben genomen die hebben geleid tot een aantal maatregelen, aanbodverbeteringen en systeemwijzigingen om het op een in termen van kwaliteit betere manier te organiseren. De aantallen moeten illustreren dat dat de voorbije jaren ook effectief is gebeurd. Het is absoluut niet zo dat ik denk dat daarmee vandaag of tegen 1 maart de ultieme oplossing voor een probleem is gecreëerd. Ik denk wel dat het bouwstenen zijn die tot betere oplossingen zullen leiden en dat we een aantal investeringen in het aanbod hebben gedaan die noodzakelijk zijn.
Uw verhaal van die consulent die van zijn verantwoordelijkheid af zou zijn na het invullen van een formulier, klopt gewoon niet. We zouden ons kunnen verdedigen door te verwijzen naar de formele bepalingen uit het decreet Integrale Jeugdhulp, want daar staat in dat het niet zo is. Dat is echter nog geen antwoord. Natuurlijk is het niet zo dat de deresponsabilisering een feit zou zijn na het invullen van die formulieren. Ik ga er niet mee akkoord om het op die manier te benaderen.
U zegt dat ik investeer in crisis, dat ik aanpak wanneer het te laat is. Ik heb een overzicht gegeven van alles wat we doen om sneller en zelfs rechtstreeks toegankelijk een aantal zaken mogelijk te maken. Ik begrijp uiteraard wel dat wij elkaar niet kunnen overtuigen van het feit dat de transities die werden ingezet, zullen leiden tot een betere organisatie van onze jeugdhulp. Ik zal daarvoor dus geen bijkomende argumenten formuleren.
De voorzitter : Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Mevrouw Katrien Schryvers : Mijnheer Gysbrechts, u nam nogal duidelijk stelling in mijn richting.
Ik wil u twee dingen zeggen. U zegt dat leden van de meerderheid de minister duidelijk de wacht aanzeggen. Ik heb een vraag ingediend omdat er signalen zijn in de pers en omdat die studie er is. Ik heb gevraagd om verduidelijking. Ik heb gevraagd wat de juiste cijfers zijn, welke tekorten er zijn en wat er deze legislatuur al is gebeurd. We hebben daar een duidelijk antwoord op gekregen. U interpreteert dat als de wacht aanzeggen. Dat is uw goed recht, maar dat was in ieder geval niet de intentie van de vraagstelling. Indien u de vraagstelling goed zou lezen, zou u merken dat het er ook niet de ondertoon van is.
U zegt dat ik hoera, hoera zeg. Dat is zeker niet zo. U hebt het woord hoera niet in die context uit mijn mond gehoord. Ik heb alleen gezegd dat er duidelijk heel wat is gebeurd. Het lange antwoord van de minister heeft dat duidelijk bewezen. Zijn er nog veel noden? Is er nog veel werk? Ja. Ik hoop dat we daar allemaal verder voor gaan.
Mevrouw Else De Wachter : Minister, ik wil u bedanken voor uw bijkomende antwoorden. Zoals ik al heb vermeld, zal ik naar aanleiding van deze discussie in de toekomst zeker nog bijkomende vragen om uitleg over dit onderwerp stellen.
Om af te ronden zou ik graag ook een motie aankondigen.
De voorzitter : De interpellatie en de vraag om uitleg zijn afgehandeld.