Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebeleid
Vergadering van 14/01/2014
Vraag om uitleg van mevrouw Vera Van der Borght tot de heer Jo Vandeurzen, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de financiële problemen van zelfstandige kinderdagverblijven
- 650 (2013-2014)
Interpellatie van mevrouw Mieke Vogels tot de heer Jo Vandeurzen, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over een aantal besluiten van de regering die zorgen voor een nieuwe golf van faillissementen in de kinderopvang
- 54 (2013-2014)
De voorzitter : Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mevrouw Vera Van der Borght : Voorzitter, minister, mijn vraag is al ingediend op 17 december en intussen is er al heel wat gebeurd, maar de problemen blijven wel bestaan.
Minister, veel zelfstandige kinderdagverblijven kijken met angst uit naar de inwerkingtreding van uw decreet Voorschoolse Kinderopvang op 1 april 2014. U bent bezig met de uitvoeringsbesluiten, de belangrijkste daarvan zijn al goedgekeurd, namelijk de besluiten die de subsidiëring en de vergunningsvoorwaarden regelen. Op het terrein heeft men er geen al te goed oog in. Veel initiatieven zien het niet zitten dat ze aan bijkomende bepalingen en regels zullen moeten voldoen, gelet op het feit dat het zeer onzeker is of daartegenover een financiering zal staan en zo ja, of beide gelijktijdig zullen worden geïmplementeerd. Er was ons nochtans altijd gezegd dat dat zou gebeuren. U voorziet wel in overgangsfases, maar de vraag is vooral of er voldoende budgettaire ruimte zal zijn om de uitvoering van het decreet mogelijk te maken. Zo niet, dan belanden we in een situatie waarin de extra regels en voorwaarden van toepassing zijn, maar de subsidiëring achterwege blijft. Dat zou een drama betekenen. De laatste tijd zijn er in de pers al een heleboel voorbeelden verschenen.
Sinds eind vorig jaar moeten ouders die een beroep doen op inkomensgerelateerde opvang (IKG) zelf hun kindcode aanvragen, digitaal via een token of een elektronische identiteitskaartlezer. Zelf heb ik voor de eerste keer mijn belastingen ingevuld met een token, en ik vind dat niet zo eenvoudig. We vernemen dat het aanvragen van de kindcode volledig in de soep loopt. Slechts een kleine minderheid van de ouders zou op dit moment over een kindcode beschikken. In principe krijgt de rest dan het maximumtarief aangerekend, maar in de praktijk is dat natuurlijk ondenkbaar. De opvanginitiatieven zelf moeten zich dus maar zien te behelpen. Als dit een voorproef is van wat ons te wachten staat op 1 april wanneer de opvanginitiatieven ook nog eens zelf de facturatie op zich moeten nemen, laat dit het ergste vermoeden.
De financiële leefbaarheid komt niet alleen in het gedrang door de toenemende regels die worden opgelegd, maar ook door de bepalingen die voortvloeien uit de afspraken die gemaakt werden binnen het paritair comité wat betreft de loon- en arbeidsvoorwaarden van het personeel in zelfstandige opvangvoorzieningen die met werknemers werken. Ook dat betekent een bijkomende financiële druk voor de initiatiefnemers. Voor alle duidelijkheid: daar bent u niet verantwoordelijk voor.
Zelfstandige initiatieven die in IKG willen stappen, kunnen dat moeilijk. U voorziet in onvoldoende middelen voor de omzetting van plaatsen naar IKG, en uitbreiding van het aantal plaatsen via IKG is evenmin aan de orde door de beperkte budgetten, want veel opvanginitiatieven blijken niet in de juiste gemeente gevestigd te zijn. Lees: er zouden al voldoende plaatsen betaalbare opvang zijn. Daardoor ontstaan natuurlijk situaties waardoor zelfstandige opvanginitiatieven nog amper kunnen concurreren met nabijgelegen zelfstandige initiatieven die wel in het IKG-systeem zitten.
Als klap op de vuurpijl komt er nog een bron van financiële ellende bij. De FOD Financiën heeft een akkoord uitgewerkt waarbij de kostenforfaits die zelfstandige kinderopvanginitiatieven kunnen inbrengen in hun belastingen, fors verlaagd werden voor die zelfstandige opvangvoorzieningen met meer dan acht voltijdse opvangplaatsen. Dit gaat van 16,5 euro naar 7 euro per kind per opvangdag. Het akkoord van de fiscale administratie is weliswaar met instemming van belangenorganisatie UnieKO tot stand gekomen, maar die stelt dat dit gebeurde na lang onderhandelen en dat een veel meer dramatische regeling kon worden vermeden. Voor veel opvanginitiatieven is dat natuurlijk maar een magere troost. Deze nieuwe bepalingen met betrekking tot de kostenforfaits zien zij alweer als een zoveelste streep door de rekening. De voorbije weken stonden in heel wat kranten berichten van initiatiefnemers die nu de boeken zullen neerleggen. U hebt ongetwijfeld ook de mails ontvangen. Initiatieven stoppen omdat het gewoon niet meer financieel leefbaar is om verder te doen. Het is een zoveelste druppel die de emmer voor velen blijkbaar doet overlopen.
We hebben dit nog besproken in de plenaire vergadering tijdens het debat over de begroting 2014. U hebt toen gezegd dat u bereid was hierover opnieuw in gesprek te gaan met uw partijgenoot minister Geens en te trachten om samen met de sector te komen tot een bijsturing van de regeling. Ik hoop dat u straks duidelijkheid kunt scheppen over wat dit overleg, dat klaarblijkelijk op 6 januari is gehouden, heeft opgeleverd.
Open Vld heeft stelselmatig gewaarschuwd voor een economisch drama in de zelfstandige kinderopvangsector. Veeleer dan in te zetten op nieuwe regels, diende naar onze mening vooral te worden ingezet op extra plaatsen en extra financiële ondersteuning voor de zelfstandige opvanginitiatieven. Als we zien dat u toch ook weer in 2014 2 miljoen euro uittrekt voor de dure erkende gesubsidieerde sector, dan vraag ik me af waarom dat nodig is. Intussen voltrekt zich op het terrein het drama waar we voor vreesden. De zelfstandige sector, goed voor duizenden opvangplaatsen en honderden jobs, dreigt ten onder te gaan. De eerste signalen zijn er. Sommige kunnen enkel overleven als ze de ouders fors hogere dagopvangprijzen aanrekenen, wat dan weer leidt tot het doorschuiven van de factuur naar de ouders, waarbij in sommige gevallen ook daar financiële problemen ontstaan. Andere sluiten gewoonweg de deuren, waardoor de ouders dan in allerijl op zoek moeten naar andere opvang. We vernemen dat sommige initiatieven overstelpt worden door wanhopige ouders. Dat kan toch zo echt niet verder.
Ik wil u daarover enkele vragen voorleggen. Gelet op de vele onheilspellende berichten die in de media over de zelfstandige kinderopvangsector verschijnen, en gelet op de inwerkingtreding van uw decreet op 1 april: wat gaat u ondernemen om te vermijden dat in de zelfstandige sector veel initiatieven de boeken neerleggen en tal van opvangplaatsen verloren gaan? Overweegt u extra ondersteuningsmaatregelen? Bent u bereid om de inwerkingtreding van het decreet uit te stellen? Hoe worden de problemen met de kindcode aangepakt? Kunt u bevestigen dat daarmee heel wat verkeerd loopt? Uiteraard verwacht ik een bevestigend antwoord, gezien het persbericht van Kind en Gezin. Wat is het resultaat van het overleg over het forfait dat op 6 januari plaatsvond tussen minister Geens, u, de administratie en de sector? Hebt u als minister bevoegd voor de kinderopvang aangedrongen op een regeling die de leefbaarheid van de zelfstandige opvanginitiatieven niet in het gedrang brengt? Werd inmiddels met de sector contact opgenomen om die in te lichten over de stand van zaken?
De voorzitter : Mevrouw Vogels heeft het woord.
Mevrouw Mieke Vogels : Voorzitter, minister, collegas, mijn interpellatie dateert van oudejaarsavond. Tussen kerst en nieuw las ik in de krant nieuwe berichten dat crèches de handdoek in de ring gooien. In die feestperiode kreeg ik mails van verontruste ouders dat hun kinderen niet langer in hun crèche terechtkonden. Als ik de federale en Vlaamse maatregelen van de afgelopen jaren bekijk, minister, dan is het duidelijk dat de organisatie van de zelfstandige kinderopvang in Vlaanderen stilaan onmogelijk wordt. Na 30 jaar actief in de sector te zijn, geloof ik niet langer in het toeval. Ik zie gebeuren wat ik al zo vaak heb zien gebeuren: als er middelen gaan naar de niet-verzuilde, niet onder een bepaalde koepel horende organisaties, dan zijn de besluiten van die aard dat die middelen uiteindelijk toch naar de verzuilde, verkokerde organisaties gaan.
Ik heb de besluiten eens op een rijtje gezet. Ik begin met de onbegrijpelijke criteria voor de verdeling van bijkomende IKG-plaatsen voor de periode 2012-2013. Er is daarover hier al gepraat, maar het is nog steeds niet duidelijk waarom de rigide opdeling tussen regios waar men in gesubsidieerde opvang investeert en regios waar men in IKG-plaatsen investeert, op steunt. Het is een erg aanbodgestuurde manier van werken, wat ervoor zorgt dat een aantal kinderdagverblijven in de problemen komen. Ik verwijs dan naar eentje in Mortsel, dat heeft geïnvesteerd in opvang voor dertig kinderen. Het kinderdagverblijf deed dat zonder middelen van het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA), want die middelen krijgt het niet. Die infrastructuur is door Kind en Gezin goedgekeurd. Maar plots worden die mensen geconfronteerd met een nieuwe regel: wie al IKG-plaatsen heeft, kan maar uitbreiden met IKG-plaatsen, en Mortsel ligt nu toevallig niet in een regio waar dat kan.
Mevrouw Marijke Dillen : Ik heb daarover al een vraag gesteld.
Mevrouw Mieke Vogels : Ik weet dat. Ik probeer alles op een rijtje te zetten, mevrouw Dillen, zodat het duidelijk wordt dat het geen toeval meer kan zijn.
De zelfstandige kinderdagverblijven hebben van meet af aan duidelijk gesteld dat het IKG-model een beetje uit het niets is gekomen. Men is begonnen met een vergoeding van 26 of 27 euro per dag en per kind. Over dat bedrag is nooit gepraat. In elk geval: vandaag krijgt een traditioneel gesubsidieerd kinderdagverblijf een subsidie van 50 euro per dag en per kind. U zult wel zeggen dat het bedrag is opgetrokken en dat u uw best doet, maar er blijft een verschil van 20 euro per dag en per kind tussen een zelfstandig kinderdagverblijf en een traditioneel gesubsidieerd kinderdagverblijf.
Vanaf 1 april treedt het nieuwe decreet in werking, waarmee de lat gelijk zou komen te liggen. De afgelopen jaren hebt u steeds, in antwoorden op onze vragen of in de media, verwezen naar het nieuwe decreet op de kinderopvang. Dat decreet zou alles oplossen. Wel, niets is minder waar. Het is duidelijk dat op 1 april de lat gelijk wordt gelegd wat betreft de eisen waaraan kinderdagverblijven moeten voldoen, maar dat de subsidiekloof van 20 euro per dag en per kind blijft bestaan. Ik besluit: ofwel krijgt de gesubsidieerde kinderopvang veel te veel subsidie, en in dat geval moet er een herverdeling komen; ofwel is het voor een zelfstandig kinderdagverblijf dat in het IKG-systeem zit onmogelijk om aan dezelfde eisen te beantwoorden waaraan ook de gesubsidieerde kinderopvang moet voldoen.
In de begroting 2014 zijn volgens mij geen extra middelen ingeschreven om het Kinderopvangdecreet uit te voeren. Zoals zo vaak wordt verwezen naar 2020: een magisch jaar waarin alles zal worden opgelost. Maar het is duidelijk dat de zelfstandige kinderdagverblijven tussen vandaag en 2020 die kloof niet kunnen dichten en dat bijgevolg het aantal faillissementen nog zal toenemen. Bovendien blijkt dat steeds meer IKG-plaatsen en de bijhorende middelen niet gaan naar de zelfstandige kinderopvang hoewel die deze middelen broodnodig hebben , maar steeds meer gaan naar vzws die tot de grote koepels behoren en in afwachting van subsidiëring zelf zijn begonnen met de kinderopvang. Ze hebben de kloof tussen de 30 en de 50 zelf bijgepast in afwachting dat er subsidies komen vanuit Vlaanderen. Hetzelfde geldt voor gemeenten en voor onderwijs, waarbij er steeds meer geld gaat naar de traditionele sector en waarbij ook de IKG-middelen steeds meer naar die traditioneel gesubsidieerde sector gaat.
U hebt daarop gereageerd. U zegt: ze komen daar nu eenmaal voor in aanmerking. Natuurlijk, als u de besluiten zo maakt, dan komen ze ervoor in aanmerking. Een andere mogelijkheid om te overleven als zelfstandige kinderopvang, is de opvang organiseren met samenwerkende zelfstandigen. Het is al langer duidelijk dat een aantal mensen, organisaties of deelorganisaties van de verzuilde koepels het zeer moeilijk hebben met het werken met zelfstandigen. Plotseling zie je dat voor de toewijzing van de IKG-plaatsen 2013 een nieuwe voorwaarde wordt toegevoegd, namelijk dat de bijkomende IKG-plaatsen alleen worden toegekend aan kinderdagverblijven die werken met personeel in loondienst. Het wordt dus stilaan hangen of wurgen, want als je met personeel in loondienst werkt, moet je aan de dure voorwaarden van het paritair comité voldoen en als je niet met loondienst werkt, mag je een kruis maken over elke subsidiëring vanuit Vlaanderen.
Alsof dat nog niet volstaat, werd door een beslissing van uw federale partijgenoot, minister van Financiën Geens, een nieuw kostenforfait bepaald dat voor de kinderdagverblijven, zeg maar de minicrèches van vroeger, die met acht tot twintig kindjes werken, de forfaitaire kostenaftrek van 16,5 naar 7 euro per dag gaat. Vooral deze laatste maatregel is de oorzaak van de meest recente golf van faillissementen. De boekhouders van deze zelfstandigen zeggen dat als je op deze manier je zaak draaiende wilt houden, je 35 euro per dag en per kind moet vragen aan de ouders die hun kinderen naar de opvang brengen. Er is geen enkele ouder die dat kan betalen.
Minister, ik heb, samen met mevrouw Stevens, uw federale collega Geens daarover ondervraagd in de Senaat. Het betreft immers onderhandelingen vanuit zijn administratie met vertegenwoordigers van de zelfstandige kinderopvang uit het Vlaamse en het Waalse Gewest. Ik heb herhaaldelijk aan de minister gevraagd hoe het komt en of het toeval is dat net nu dat kostenforfait wordt herzien. Hij heeft me duidelijk gezegd dat dit geïnduceerd is vanuit Vlaanderen om orde op zaken te stellen in het kader van het decreet Kinderopvang. Ik zal niet zeggen dat u dat zelf hebt gevraagd, maar het is duidelijk dat de FOD Financiën wakker is gemaakt door Vlaanderen om dit kostenforfait aan te pakken. Minister Geens, die bevestigt dat hij u gezien heeft op 6 januari, zegt dat hij helemaal geen besef had van de gevolgen op Vlaams niveau. Ik denk dat u die gevolgen wel moet inschatten. Als een goed minister zou u dat moeten doen of minstens had uw administratie dat moeten doen.
Als klap op de vuurpijl keurde de regering een uitvoeringsbesluit goed dat bepaalt dat een kinderdagverblijf dat meer dan negentien kinderen opvangt, enkel kan worden uitgebaat als vzw en enkel als die werkt met personeel in loondienst. Minister, laat me toe om te zeggen dat ik dit een zeer verregaand uitvoeringsbesluit vind. We hebben in dit parlement een decreet besproken, bedoeld om de grote politieke beleidslijnen vast te leggen. De beslissing dat een kinderdagverblijf alleen nog geëxploiteerd kan worden in de vorm van een vzw, hoort thuis in een decreet en niet in een uitvoeringsbesluit, als u het mij vraagt. Het is trouwens de zoveelste, en misschien de laatste, illustratie van heel mijn verhaal dat het heel duidelijk is dat de zelfstandige kinderopvang eruit moet in Vlaanderen. De middelen zullen in de toekomst alleen nog worden ingezet als vanouds en zoals het voor 2002 was, in de bevriende gesubsidieerde sector.
Minister, waarom werd bij de verdeling van de bijkomende IKG-plaatsen gekozen voor een aanbodgestuurde en heel rigide opdeling in regios waar alleen gesubsidieerde plaatsen en andere regios waar dan weer alleen IKG-uitbreiding mogelijk was? Waarom werd er geen uitzondering gemaakt voor mensen die al geïnvesteerd hadden in infrastructuur? Waarom werd bij de verdeling van de IKG-plaatsen voor 2013 het werken met personeel in loondienst als bijkomend criterium toegevoegd? Waarom werden de beperkte IKG-plaatsen niet voorbehouden voor de zelfstandige kinderopvang, die het al zo moeilijk heeft en worden steeds meer plaatsen toegekend aan vzws en gemeenten? Die zijn de facto vandaag al inkomensgebonden en Vlaanderen betaalt daar nu wat vroeger door de gemeente, het OCMW, het onderwijs of de koepel werd bijgepast. Waarom werd in de uitvoeringsbesluiten voor het Kinderopvangdecreet van 2012 opgenomen dat een kinderdagverblijf dat werkt met meer dan 19 kinderen, verplicht moet werken als vzw met werknemers in loondienst? Wat zijn de resultaten van het overleg met uw federale collega Geens? Hij had beloofd om de maatregel aan te passen, maar hij zegt nu: als ik die moet aanpassen, moet ik er rekening mee houden dat men daar in Wallonië anders naar kijkt. Men gebruikt dus nu het communautaire spel op een zeer smerige manier. Men introduceert eerst het debat waarvan men heel goed weet dat er in Vlaanderen en Wallonië een andere visie over bestaat en dat er in Vlaanderen veel meer zelfstandige kinderopvang bestaat, om dan te komen tot een resultaat dat de zelfstandige kinderopvang nekt. Dan zegt men dat dat toch niet de bedoeling is, en men gaat het een klein beetje aanpassen, maar men weet heel goed dat die aanpassing zo zal zijn dat ze de indruk wekt dat men zijn best heeft gedaan maar dat het onvoldoende zal zijn om de zelfstandige kinderopvang die vandaag de handdoek in de ring moet gooien, toch nog te redden. Die zal kapotgaan.
Minister, onder uw beleid en dat van de vorige minister heeft Kind en Gezin geregeld campagnes opgezet om mensen ertoe aan te zetten om te starten met zelfstandige kinderdagverblijven en te investeren in zelfstandige kinderopvang. Ik vind het heel erg dat dan achteraf de regels zodanig worden geformuleerd dat diezelfde mensen en dat gaat niet om grote bedrijven, maar om gewone mensen die uit idealisme met een zelfstandig kinderdagverblijf beginnen nu, na veel investeringen, worden doodgeknepen, de handdoek in de ring moeten gooien en hun faillissement moeten aanvragen.
Hoe denkt u de wachtlijsten in de kinderopvang weg te werken, als u de regelgeving zo maakt dat steeds meer zelfstandige kinderdagverblijven, die in Vlaanderen nog altijd goed zijn voor 35 à 40 procent van de kinderopvang, systematisch uit de markt worden geprijsd?
De voorzitter : Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen : Ik sluit mij graag aan bij de bekommernissen, zoals die geformuleerd zijn door de collegas Van der Borght en Vogels, die de situatie heel duidelijk hebben geschetst.
Minister, er is binnen de sector zeer grote paniek op dit moment, en ik denk dat u dat ook zeer goed beseft. In het verleden werd in deze commissie herhaaldelijk over de problematiek gedebatteerd. Mevrouw Vogels heeft verwezen naar het voorbeeld van Mortsel, dat op een bepaald ogenblik zeer dramatisch was en waarover ik in deze commissie vragen heb gesteld. En telkens werd daarbij verwezen naar het nieuwe decreet rond kinderopvang, dat het alfa en omega moest zijn en dat een oplossing zou geven. Maar helaas moeten we in de praktijk vaststellen dat dat allesbehalve het geval is.
Er is terecht beklemtoond dat voor de sector van de zelfstandige kinderopvang de situatie rampzalig dreigt te worden. De zelfstandige kinderopvang wordt in Vlaanderen bijna onmogelijk. Er worden ernstige vragen gesteld over de financiële leefbaarheid, en daaraan gekoppeld de dreiging van faillissementen. Minister, het is de plicht van iedereen in dit halfrond maar u bent de bevoegde minister, dus u hebt de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat de nodige initiatieven worden genomen om een economisch drama in de sector van de kinderopvang te vermijden.
Enkele dagen geleden heeft ook Kind en Gezin ter zake een heel duidelijk standpunt ingenomen, een standpunt dat u zeker niet mag negeren. Ik ben dan ook heel benieuwd naar uw antwoord op de vragen van mevrouw Van der Borght en mevrouw Vogels. Het is uw plicht, minister, om bij hoogdringendheid een aantal initiatieven te nemen. Dat mag niet uitgesteld worden, want elke vorm van uitstel kan alleen tot nog meer problemen in de sector leiden.
De voorzitter : Mevrouw De Vits heeft het woord.
Mevrouw Mia De Vits : Voorzitter, ik stel vast dat zowel in de vraag om uitleg als in de interpellatie maatregelen aangehaald worden die puur federale materie zijn. (Opmerkingen van mevrouw Vera Van der Borght)
Mevrouw Van der Borght, uw partij maakt deel uit van de Federale Regering. U moet dus niet alleen op deze minister rekenen, u kunt die vragen ook op federaal niveau stellen. (Opmerkingen van mevrouw Mieke Vogels)
Wat hetzelfde paritair comité voor medewerkers betreft, zou ik zeggen: eindelijk is dat er gekomen. Ik dacht dat we het er allemaal over eens waren dat het hoog tijd was, na alle incidenten die we hier gekend hebben, om dezelfde kwaliteitsregels op te leggen voor de kinderdagverblijven. U kunt nu niet zeggen dat daar niets tegenover staat. Er is wel degelijk afgesproken dat er een stapsgewijze optrekking is van de financiering en dat dat niet in één keer zou kunnen.
U moet nu eindelijk eens zeggen hoe u het dan allemaal ziet. De belastingen moeten verminderd worden, de inkomsten moeten verminderd worden, maar de uitgaven moeten altijd verhoogd worden. En dan zegt u ook nog dat de overheidsuitgaven te hoog zijn. U moet eens logica steken in de zaken die u daarover zegt.
In de nieuwe uitvoeringsbesluiten is duidelijk afgesproken dat alles niet van de ene op de andere dag verandert. Er is in voldoende overgangsmaatregelen voorzien. Het is niet zo dat op 1 april plots alles verandert.
Minister, ik heb nog een vraag rond de regels voor inkomensgerelateerde kinderopvang. Er zijn twee verschillende manieren om bijkomende plaatsen toe te kennen. Kunt u wat meer vertellen over de logica die daarachter zit?
De voorzitter : Mevrouw Jans heeft het woord.
Mevrouw Lies Jans : De vragen van de collegas Van der Borght en Vogels zijn zeer belangrijke vragen. De N-VA steunt het decreet over kinderopvang volledig. Het uitgangspunt was om stap voor stap naar een kwaliteitsvolle, toegankelijke en betaalbare opvang te gaan, maar ook om ervoor te zorgen dat er een financieel leefbare sector overblijft. Niemand in deze commissie had er problemen mee om naar één systeem voor alle opvangvoorzieningen te gaan, onder een aantal voorwaarden, met belangrijke kwalificatievereisten, en met een aantal opgelegde maatregelen op het vlak van infrastructuur, zodat we geen situaties meer zouden krijgen zoals in het verleden.
Als ik de hevige reacties zie vanuit de sector van de zelfstandige kinderopvang, vind ik dat we daar oor voor moeten hebben en moeten luisteren naar de problemen die zich in de sector voordoen. Het aantal zelfstandige kinderopvangvoorzieningen is vorig jaar voor de eerste keer in twintig jaar gestagneerd. Men verwacht dat in 2014 het aantal kinderopvangvoorzieningen zal dalen. Niemand van ons wil dat. De sector van de zelfstandige kinderopvang is een belangrijk onderdeel van onze opvangvoorzieningen. Die moet kunnen blijven bestaan en functioneren.
Ik ken de uitvoeringsbesluiten niet allemaal uit het hoofd, maar algemeen is het voor mij belangrijk dat er voor de sector van de zelfstandige kinderopvang geen grote administratieve belasting mag komen. Een van de grote klachten van de sector van de zelfstandige kinderopvang is dat ze met nieuwe maatregelen geconfronteerd worden die hun tijd en uren kosten, die ze liever aan de opvang van de kindjes besteden. Ik vind dat een zeer terechte opmerking. Kunt u toelichten of dat inderdaad zo is, minister? Zo ja, dan moet er zeker in overgangsmaatregelen voorzien worden.
Wat de subsidies betreft, weten we dat de centen niet voor het rapen liggen. Er is gezegd dat we naar een gelijkschakeling willen van alle opvangvoorzieningen. Ik sta daar absoluut achter, maar ik weet ook dat dat morgen niet gerealiseerd zal zijn, al zou ik het liever anders zien. Maar er moet zeker een duidelijk groeipad komen.
Het decreet treedt op 1 april 2014 in werking. We horen van de sector dat er heel wat maatregelen zijn die nu moeilijk realiseerbaar zijn, zeker als daar geen subsidies tegenover staan. Ik vind het een gegronde vraag van de sector om te kijken of er geen mogelijkheden zijn voor verdere overgangsmaatregelen.
Mijn conclusie is: er zijn heel wat vragen, en we moeten daar absoluut een antwoord op bieden. Dit is veel te belangrijk om al die opvangplaatsen te zien verdwijnen.
De voorzitter : Minister Vandeurzen heeft het woord.
Minister Jo Vandeurzen : Collegas, vooraf wil ik zeggen dat er in de vraag om uitleg en de interpellatie een aantal zaken gezegd zijn die zo manifest onwaar zijn dat ik mij er met klem tegen verzet. Je kunt voortgaan op krantenartikels, en ik ben de laatste om te ontkennen dat er in heel die transitie voor bepaalde segmenten serieuze problemen zijn, maar ik heb hier zaken horen vertellen die kant noch wal raken. Ik ben streepjes beginnen te zetten voor het aantal keren dat er zaken gezegd zijn die gewoon niet juist zijn en die gewoon maar weer de wereld worden ingestuurd. Ik vind dat intellectueel niet correct.
Collegas, de Vlaamse Regering heeft sinds het begrotingsjaar 2009 ruim 104 miljoen euro geïnvesteerd in de uitbouw van een kwalitatieve, toegankelijke en duidelijk gestructureerde kinderopvang. Op het einde van 2013 is daar nog eens 4 miljoen euro bovenop gekomen: dat bedrag is vrijgemaakt om voor de volgende jaren de pedagogische ondersteuning van alle initiatieven, zowel de zelfstandige als de andere, gratis te maken. Er wordt dan gevraagd welke maatregelen we nemen om de sector te ondersteunen in de transitie. Wel, we hebben daar 4 miljoen euro voor vrijgemaakt. Voor de organisatie is een oproep gedaan. Dat is toegewezen, en die zijn dus ook operationeel.
Met dat bedrag werden ook ruim 18.000 extra voorschoolse kinderopvangplaatsen uitgebouwd. Van die 104 miljoen euro ging 75 miljoen euro naar de zelfstandige sector. In 2014 doen we daar nog eens 13 miljoen euro bovenop. Hoewel we in budgettair moeilijke tijden zitten, houden we ons consequent aan het gegeven dat investeren in de versterking van het hele kinderopvanglandschap noodzakelijk is. Dat betekent zowel investeren in de leefbaarheid van de zelfstandige kinderopvang als in de uitbreiding van de capaciteit. Als je alle acties die we hebben ondernomen sinds het begrotingsjaar 2009 op een rijtje zet, tonen die cijfers dat voldoende aan.
De redenering dat we de uitbreidingsbudgetten van 2014 zouden inzetten volgens regios, is uiteraard helemaal niet juist. In 2012 en 2013 hebben we daar wel een prioriteit gelegd, maar voor 2014 is dat volstrekt niet juist. Bij de uitbreidingsronde die in 2013 is gelanceerd en die betrekking heeft op de budgetten van 2014, was een specifieke benadering voor de inkomensgerelateerde kinderopvang noodzakelijk om de bestaande zelfstandige opvang zonder IKG de kans te geven hun plaatsen om te zetten naar IKG-plaatsen. Dat is gebeurd omwille van de versterking van de financiële leefbaarheid. Op die manier kwamen we ook tegemoet aan een vraag die gesteld werd vanuit de sector.
Ik wijs er u nogmaals uitdrukkelijk op dat over alles wat ik nu vertel, niet één keer, niet twee keer, maar bij herhaling overlegd is met de sector van de zelfstandige kinderopvang. Er zijn momenten geweest dat ik zeer formeel en uitdrukkelijk gevraagd heb of dat de ultieme prioriteitsvraag was die door de sector zelfstandige kinderopvang wordt geformuleerd.
Voor de tweede fase van de uitbreiding, waarvoor de oproep momenteel loopt, eveneens met middelen van 2014, wordt op basis van de ranglijst van steden en gemeenten waar het inkomensgerelateerde aanbod het laagst is in verhouding tot het aantal kinderen tussen 0 en 3 jaar en het percentage kansarmoede het hoogst is volgens de kansarmoede-index, voorrang gegeven aan uitbreiding van het inkomensgerelateerde opvangaanbod, zowel IKG als gesubsidieerd, in de drie grootsteden Antwerpen, Gent en Brussel.
In Antwerpen en Gent is het grootste bijkomende aantal plaatsen nodig vergeleken met alle andere Vlaamse steden en gemeenten. In Brussel is de nood aan bijkomende opvangplaatsen eveneens zeer hoog, gezien de bevolkingsprognoses en de verdere demografische groei. Daarbij moet ook rekening gehouden worden met de Brusselnorm. Bovendien moeten we incalculeren dat er een te verwachten overstap van Franstalige uitgebouwde initiatieven is, zoals dat nu reeds het geval is voor bijvoorbeeld de kinderdagverblijven van de Europese Commissie, die nu een attest van toezicht van Kind en Gezin hebben en die wellicht naar het Office de la Naissance et de lEnfance (ONE) zullen migreren.
We beschikken dus over een budget van 13 miljoen euro voor 2014. Hiervan zetten we 4,5 miljoen euro in ten bate van bestaande zelfstandige opvangvoorzieningen die wensen over te stappen naar het IKG-systeem. Dat gebeurt zonder een specifieke regionale verdeling. Zoals aangegeven gebeurde deze oproep in 2013. We geven daarbij prioriteit aan de langst bestaande opvanginitiatieven die een goede kwaliteit verzekeren, en die met werknemers werken. Het gaat om meer dan duizend plaatsen die deze instap in het IKG-systeem kunnen maken. De definitieve beslissing tot toekenning zal nog deze maand gebeuren. Ik kan nu reeds meedelen dat elke ontvankelijke aanvraag een positieve beslissing zal krijgen.
Daarnaast zetten we 4,5 miljoen euro als volgt in. Er gaat 2 miljoen euro naar de uitbreiding van de erkende en gesubsidieerde sector. Waarom wordt nog geld opzijgezet voor die sector en het oude stelsel? Dat is een gevolg van het Vlaams Intersectoraal Akkoord voor de Socialprofitsector dat bij de aanvang van deze legislatuur is afgesloten. Toen is voor veel sectoren, en ook voor de erkende en gesubsidieerde sector, in een uitbreidingsbudget van 2 miljoen euro voor 2014 voorzien. Voor de besteding zijn de prioriteiten: Brussel, met 49 capaciteitseenheden, Antwerpen, met 98 capaciteitseenheden en Gent, met 49 capaciteitseenheden.
De andere 2,5 miljoen euro zetten we in voor de capaciteitsuitbreiding van het IKG-systeem, en meer concreet voor de uitbreiding van bestaande IKG-voorzieningen. Daarbij is het werken met werknemers geen absolute prioriteit. Het budget is bestemd voor de omschakeling van kleine voorzieningen van minder dan 19 plaatsen die niet werken met werknemers, en ook voor nieuwe IKG-voorzieningen. Ook dat gebeurde op vraag en in afspraak met de sector. Prioriteiten zijn: Antwerpen, met 168 capaciteitseenheden, Brussel, met 56 capaciteitseenheden en Gent, eveneens met 56 capaciteitseenheden. De overige middelen verdelen we gelijkmatig over de 5 provincies, ten bate van de gemeenten waar het IKG-aanbod in verhouding tot het aantal 0- tot 3-jarigen het laagst is en het percentage kansarmoede volgens de kansarmoede-index het hoogst is. Het blijft immers belangrijk, ook vanuit het perspectief van de ouders en in functie van de betaalbaarheid, om in een regionale spreiding van het inkomensgerelateerde aanbod te voorzien. We moeten de groei van dit aanbod in de steden, waar dat het meest noodzakelijk blijkt te zijn, stimuleren.
In het kader van het competitiviteitsdebat en het concurrentiepact besliste de Vlaamse Regering na de afronding van de begrotingsbesprekingen om daarbovenop nog 4 miljoen euro extra voor de zelfstandige kinderopvang vrij te maken. We onderzoeken nog hoe we deze middelen zullen aanwenden en verwachten in dat verband de nodige suggesties van de sector.
Waarom werd bij de verdeling van de IKG-plaatsen in 2013 het werken met personeel in loondienst als bijkomend criterium toegevoegd? Vooreerst wensen we te verduidelijken dat niet enkel de voorzieningen die werken met werknemers de kans krijgen en kregen om in het IKG-systeem te stappen. In 2012 en 2013 was de regionale verdeling wel een criterium. Bij een deel van de uitbreiding in 2014, in de tot vandaag lopende oproep, wordt ook ruimte gecreëerd voor de omzetting van kleine zelfstandige initiatieven tot achttien plaatsen die geen werknemers hebben. Werken met werknemers vormt dus zeker geen uitsluitingscriterium. Wij zijn ervan overtuigd dat er meerdere goede redenen zijn om bij de eerste oproep in te zetten op het stimuleren van werken met werknemers en om een financieringsbeleid te voeren ter ondersteuning van zelfstandige kinderopvanginitiatieven die met werknemers werken en dat al lang doen en bovendien een goede reputatie hebben. Dat staat los van een regionale afweging.
We zijn ervan overtuigd dat we moeten inzetten op initiatieven die werken met werknemers en een daaraan aangepast financieringsbeleid moeten voeren. Dat heeft alles te maken met het feit dat de sociale partners in 2010 autonoom hebben beslist om de werknemers van de zelfstandige kinderopvang onder te brengen in Paritair Comité 331, dat op de gesubsidieerde en erkende kinderopvang betrekking heeft. Ik ben erkentelijk voor het feit dat mevrouw Van der Borght dat ook heeft gezegd. De Vlaamse Regering kende die beslissing niet. Noch met mij, noch met mijn voorgangers zijn daarover gesprekken gevoerd, hoewel die zware budgettaire consequenties voor de leefbaarheid van de sector heeft.
Dat had toen tot gevolg dat de loon- en arbeidsvoorwaarden in de zelfstandige kinderdagverblijven zich niet vertaalden in de IKG-subsidies. Toen allerlei signalen komende van sociale secretariaten duidelijk maakten dat er zich een probleem voordeed, hebben we de sociale partners uitdrukkelijk gevraagd om een bijzondere cao af te sluiten voor de kinderdagverblijven die plots aan de cao werden onderworpen, zodat de toepassing van de geldende caos afhankelijk wordt gemaakt van het financieringsgroeipad voor de IKG-subsidies. Zo wilden we, tenminste wat deze sectoren betreft, een antwoord bieden op de zeer urgente problemen die waren ontstaan. Mevrouw Vogels wijst erop dat de ene zoveel krijgt, en de andere zoveel. Inderdaad: er zijn nu twee soorten van arbeidsvoorwaarden, want de sociale partners hebben de zelfstandige kinderopvang onder het toepassingsgebied van de cao gebracht. Er werd dan een aparte cao afgesloten, waardoor de minimumlonen van toepassing zijn.
Na een verhoging van de IKG-bedragen in 2012 van 25,75 naar 28,95 euro voor een totaalbedrag van 10 miljoen euro , investeerden we in 2013 opnieuw 3,1 miljoen euro. Dit moet de zelfstandige werkgevers in de mogelijkheid stellen om het nationale minimumloon en het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen uit te betalen. Maar ook de zelfstandige werkgevers zonder IKG-subsidies zijn door die cao gevat. Er waren dus twee problemen: de zelfstandige werkgevers die in het IKG-systeem zitten, moesten andere baremas respecteren, waardoor de IKG-bedragen moesten worden opgetrokken; en er zijn de zelfstandige werkgevers die niet in het IKG-systeem zitten maar ook door de cao worden gevat. Om hun financiële leefbaarheid te versterken, vinden we het noodzakelijk eerst hen de kans te geven in het IKG-systeem in te stappen.
In 2012 en 2013 waren deze zaken voorwerp van gesprek met de koepels die de zelfstandige opvangvoorzieningen vertegenwoordigen. Uit de gesprekken bleek dat ook zij voorstanders zijn van het voorzien in de mogelijkheid om bestaande niet-inkomensgerelateerde plaatsen om te zetten in IKG-plaatsen, in eerste instantie voor initiatieven die werken met werknemers. De keuze dat een groepsopvang met meer dan 18 plaatsen die met IKG-subsidies werkt, met werknemers moet werken, is een subsidievoorwaarde in het recent goedgekeurde subsidiebesluit ter uitvoering van het Kinderopvangdecreet voor babys en peuters. Een voetnoot: in dat besluit staat helemaal niet dat dit enkel geldt voor vzws. Het gaat over rechtspersonen. Het kan dus gaan om een vennootschap met een sociaal oogmerk. Het idee dat het allemaal is bedoeld om de zuilen te bedienen, klopt dus niet: ook vennootschappen komen in aanmerking. Het is een van de eerste keren dat dit in de Vlaamse welzijnsreglementering mogelijk is gemaakt.
Voor de realisatie van die bepaling is in een overgangsperiode van zes jaar voorzien. Dat heeft te maken met de bekommernissen waarover ook mevrouw De Vits het al had: upgraden van de kwaliteit kan maar wanneer men dat kan waarmaken, ook op het vlak van de financiering. In 2017 zal deze verplichting op haalbaarheid worden geëvalueerd, en ook dit werd ingeschreven in het besluit. Want het Agentschap Ondernemen, dat de businessplannen opmaakt, stelt dat een upgrade maar kan als de voorwaarden daartoe aanwezig zijn. Uit onderzoek blijkt dat kinderopvang door kinderbegeleiders die het statuut van werknemer hebben, meer garantie biedt op continuïteit en duurzaamheid van het aanbod, en daardoor ook een meer kwaliteitsvol aanbod waarborgt.
Af en toe wordt ons overigens gesignaleerd dat in de zelfstandige kinderopvangvoorzieningen jonge kinderbegeleiders terechtkomen in zeer nadelige werksituaties. Soms werken ze als onderbetaalde zelfstandige medewerkers de facto als schijnzelfstandigen, zonder enige sociale bescherming. Zodra de organisatie dus een bepaalde omvang heeft, moet alles ook sociaalrechtelijk in orde zijn en mogen wij de ogen niet sluiten voor de risicos. Daarom is gesteld dat een werking van een bepaald niveau, waarbij wordt gewerkt met een financiering die vasthangt aan bepaalde caos, het best gebeurt met werknemers. Het is overigens niet de enige sector in het welzijnsveld waarvoor de financiering afhankelijk is van een bepaalde vorm van tewerkstelling. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de centra voor geestelijke gezondheidszorg (cggs).
Waarom werden de beperkte IKG-plaatsen niet voorbehouden voor de zelfstandige kinderopvang, die het al zo moeilijk heeft, en worden steeds meer plaatsen toegekend aan vzws of gemeenten? Er is geen enkele regelgevende basis om het toekennen van IKG-plaatsen voor te behouden aan zelfstandige organisaties die het al moeilijk hebben. Het moeilijk hebben is niet evident te definiëren. IKG-subsidies worden toegekend aan een zelfstandige onthaalouder of aan een zelfstandig kinderdagverblijf. De definitie is: eenieder die onder het oude stelsel niet onder de erkende en gesubsidieerde kinderopvang zit. Ik zie niet in welke andere definitie kan worden gehanteerd. We leggen hierbij geen beperkingen op inzake de juridische structuur van een organiserend bestuur. Het is overigens een misvatting dat vzws geen zelfstandige ondernemers zouden kunnen zijn. Het is wel degelijk zo dat heel wat zelfstandige ondernemers de rechtsvorm van een vzw hebben aangenomen. Op dat punt kan men dus de scheiding niet maken. Vzws zijn niet enkel te relateren aan de erkende en gesubsidieerde kinderopvangsector. De suggestie dat het geven van IKG-plaatsen aan een vzw zou betekenen dat men de zuilen bedient, is dus echt niet juist.
Bovendien werd, zoals reeds geschetst, in de uitbreidingsoproep die in 2013 werd gelanceerd, aan bestaande voorzieningen de mogelijkheid gegeven om in het IKG-systeem in te stappen, los van de regionale spreiding, evenwel op basis van specifieke criteria. Dat zal ook gelden voor de volgende oproep. In die laatste, die ten dele het VIA-akkoord nog moet uitvoeren, zal wel rekening worden gehouden met de regionale spreiding. Op deze manier maken we werk van een verdere uitrol van het IKG-systeem en dus van de leefbaarheid van de zelfstandige sector, maar ook van de betaalbaarheid voor de ouders in regios met de grootste kinderarmoede.
Want hoewel het kunnen aanbieden van IKG-subsidies inderdaad een zekere garantie geeft op het vlak van leefbaarheid, is het ook gezien de doelstelling van de betaalbaarheid een belangrijke maatregel ter ondersteuning van ouders. Binnen de budgetmarges proberen we rationele en te motiveren keuzes te maken. Dat doen we altijd na een consultatie van de sector. Wat de cijfers betreft, kan ik het volgende meedelen. In 2012 werden 852 IKG-plaatsen toegekend, waarvan 38 procent aan vzws, 35 procent aan natuurlijke personen, 10 procent aan feitelijke verenigingen, 6 procent aan vennootschappen en iets meer dan 10 procent aan lokale besturen, dat zijn dus gemeenten en OCMWs. In 2013 werden 227 IKG-plaatsen toegekend, waarvan 62 procent aan natuurlijke personen, 14 procent aan vennootschappen en 24 procent aan vzws. Op een totaal van 1079 IKG-plaatsen betekent dit, afgerond en voor beide jaren samen: 41 procent aan natuurlijke personen, 35 procent aan vzws waar dus ook zogenaamde zelfstandige ondernemers bij zijn , 8 procent aan vennootschappen, 8 procent aan feitelijke verengingen en 8 procent aan lokale besturen. Hieruit kunnen we alleen maar concluderen dat een duidelijke meerderheid van de plaatsen naar zelfstandige ondernemers ging.
Wat de circulaire over de fiscale elementen betreft, kan ik het volgende meedelen. Zoals mevrouw Vogels al zei: we hebben reeds een eerste overleg met federaal collega Geens achter de rug. De problematiek van de nieuwe regeling inzake het kostenforfait voor de zelfstandige kinderopvang, georganiseerd door natuurlijke personen of feitelijke verenigingen want de regeling inzake het kostenforfait gold hoe dan ook enkel en alleen voor hen, en niet voor de rechtspersonen , werd ten gronde besproken, alsook de redenen waarom de fiscale regeling op die wijze werd veranderd. Laat mij toe hier toch enige uitleg bij te geven, want daarover blijken heel wat misvattingen te bestaan.
Het fiscaal kostenforfait stond toe dat men per kind per dag 16,5 euro aan inkomsten fiscaal kon vrijstellen vanwege veronderstelde kosten. Men moest die dus niet bewijzen. De facto was deze nieuwe regeling een uitbreiding van vroeger bestaande regels. Die waren volgens de fiscus nooit bedoeld om bij groepsopvang toe te passen, wel bij zelfstandige onthaalouders of maximaal twee zelfstandige onthaalouders die samenwerken. Een aantal van de zelfstandige opvangvoorzieningen die nu melden door deze nieuwe regeling in de problemen te komen, hebben deze regels steeds ruimer toegepast. Het betreft zelfstandigen die samen een zelfstandig kinderdagverblijf runnen, maar die zich fiscaal aandienen als zelfstandige onthaalouder. Deze werkwijze werd in de zelfstandige sector actief gepromoot als middel om de inkomsten te optimaliseren, en soms wel, soms niet toegelaten door lokale belastinginspecteurs.
Om een einde te stellen aan deze onduidelijke situatie heeft de administratie van de FOD Financiën een nieuwe regeling getroffen, waarbij ook voor zelfstandige kinderdagverblijven een fiscaal forfait mogelijk wordt. De Vlaamse overheid heeft daar niets mee te maken. Het gaat evenwel niet om 16,5 euro per dag per kind, maar om 7 euro, voor de zogenaamd kleine kosten zoals voeding en verzorgingsproducten en dergelijke. Daarbovenop kan de opvang ook de grote kosten, zoals elektriciteit, verwarming, huur, enzovoort, aantonen en fiscaal inbrengen. Maar een aantal zelfstandige opvanginitiatieven komen blijkbaar niet aan deze 16,5 euro effectieve kosten, waardoor men dus minder fiscaal voordeel heeft en men er daardoor ook minder inkomen uit kan puren. De regeling werd opgesteld door de administratie Financiën en de Vlaamse, in casu UnieKO, en de Franstalige beroepsorganisaties van de zelfstandige kinderopvang. De gemeenschappen op zich werden hier niet bij betrokken. Pas toen de Vlaamse beroepsorganisatie van zelfstandige kinderopvang ongerust werd over een aanvankelijk geformuleerd voorstel van nieuwe regeling, werd ons gevraagd aan te dringen op een bijsturing bij de federale minister van Financiën. Dat hebben we toen gedaan, wat leidde tot de huidige regeling, die het akkoord kreeg van zowel de Vlaamse als de Franstalige zelfstandige beroepsorganisaties. Nu blijkt in de feiten dat de Vlaamse sector het daar behoorlijk moeilijk mee zal krijgen.
Ik onthoud u niet wat de manier is waarop de sector het zelf naar zijn leden heeft aangekondigd: Reeds meer dan een jaar ligt het kostenforfait voor de zelfstandigen in de kinderopvang ter tafel bij de Algemene administratie van de Fiscaliteit. Beide beroepsfederaties, Fédaje en UnieKO, bereikten op 10 juni 2013 uiteindelijk een akkoord betreffende een nieuw forfait voor de beroepskosten van de zelfstandige kinderopvang. Het had heel wat voeten in de aarde om te komen tot een wederzijds aanvaardbaar akkoord; enerzijds omdat de structuur in de kinderopvang in Wallonië anders is dan in Vlaanderen, anderzijds omdat deze omwenteling voor de zelfstandige sector in Vlaanderen verstrekkende gevolgen kon hebben. Dan volgt de informatie die men aan de eigen leden heeft afgeleverd.
Het overleg met mijn federale collega Geens is vandaag nog niet afgerond. Meerdere pistes werden bij het eerste contact overlopen. Minister Geens zal nu op zijn beurt overleggen met de administratie Financiën. Ik ben het er absoluut mee eens ik wil wat dat betreft graag uw tolk zijn dat ik uiteraard wil aandringen, vragen stellen en goodwill vragen om aan dit probleem snel een oplossing te bieden, want ik denk dat de signalen op het terrein wel degelijk ernstig moeten worden genomen. Maar wat er finaal uit de bus kan komen, is uiteraard geen Vlaamse bevoegdheid noch verantwoordelijkheid. Het is een strikt federale bevoegdheid. We gaan ons uiteraard beraden over de impact van wat het resultaat kan worden en hoe we hier vanuit Vlaanderen verder kunnen op inspelen om de zelfstandige kinderopvang niet om deze redenen in een echt onmogelijke situatie te brengen. Wat dat betreft, ben ik het er absoluut mee eens dat we met de sector zeker moeten pleiten voor een aanpassing.
Er is de suggestie als zouden we de sector op een bewuste manier in moeilijkheden brengen. Dat is wat ik hier probeer te begrijpen. Ik vind dit een absoluut overdreven en incorrecte voorstelling van zaken. Ook binnen het nieuwe decreet blijft het zelfstandig initiatief absoluut mogelijk. Elke zelfstandige ondernemer kan een vergunning aanvragen. Subsidies blijven toegankelijk voor zelfstandige ondernemers, ongeacht of ze wel of niet met werknemers werken. De nieuwe Vlaamse regels zijn allesbehalve van die aard dat ze de zelfstandige kinderopvang geen enkele overlevingskans zouden bieden, wel integendeel. Het is net door de investeringen die de afgelopen jaren zijn gedaan in de zelfstandige kinderopvang en het groeipad waarin is voorzien in de nieuwe subsidieregels, dat voor de zelfstandige kinderopvang kansen worden gecreëerd waar ze voorheen zelfs nog niet van durfden te dromen. De geleidelijke maximalisatie van de instap in de IKG-subsidie, het stapsgewijs optrekken van het IKG-subsidieniveau, het stabieler maken van de IKG-subsidiëring dat doen we al met ingang van 1 januari 2014, we wachten niet op de inwerkingtreding van het decreet om te zorgen dat die stabieler is gemaakt , het optrekken van het plafond inzake de financiële basisondersteuning in de eerste trap van het nieuwe decreet is een hoger forfait ondertussen gerealiseerd , de gratis pedagogische ondersteuning voor de zelfstandige sector, de opeenvolgende uitbreidingsrondes, de noodzakelijke evaluaties en de vele en ruime overgangsmaatregelen en afwijkingsbepalingen, in het bijzonder voor de bestaande kinderopvang, maken allemaal deel uit van het transitiepad. Heel wat van de knelpunten die aangegeven worden in dit debat, waren er wellicht ook geweest zonder het decreet. Het is absoluut niet correct om te insinueren dat op de datum van 1 april zich een heleboel problemen zouden manifesteren. Noch het paritair comité, noch de fiscale regeling heeft als dusdanig enig uitstaans met de implicaties van het decreet.
We willen toch en hiermee vallen we in herhaling nog eens heel uitdrukkelijk wijzen op het feit dat de sector zelf, bij vertegenwoordiging van zijn sociale partners, beslist heeft om zich aan te sluiten bij het paritair comité 331. Dat heeft niets te maken met het decreet, het dateert trouwens van voor het decreet. Deze beslissing verscherpte het probleem van de leefbaarheid vanwege de toe te passen caos, het feit dat de RSZ-vermindering voor lage lonen wegviel en men onderhevig werd aan de sociale Maribel-bijdrage zonder daar onmiddellijk van te kunnen profiteren. De bijzondere cao is er dan na enige tijd gekomen. Deze cao is cruciaal, juist omwille van de leefbaarheid van de zelfstandige sector. De bijzondere cao maakt het mogelijk om een lager barema te betalen aan de werknemers. Was dat niet het geval geweest wat initieel de situatie was en aanleiding is geweest voor heel wat financiële problemen in zelfstandige opvangvoorzieningen , dan zaten we wellicht in een nog meer precaire toestand. Vandaar ook onze beslissing om in 2013 3,1 miljoen euro te investeren in het optrekken van het IKG-bedrag om het gewaarborgd minimumloon te kunnen uitbetalen.
Ook voor de actuele problematiek van het fiscaal forfait is dit het geval: het gaat over een akkoord tussen de beroepsfederatie en de federale administratie, zo lees ik in de nieuwsbrief van 9 september 2013 van de betreffende federatie. Desondanks zijn we ons echt wel bewust van de gevolgen van dit akkoord en de impact op de zelfstandige kinderopvang. Vandaar ook dit initiatief tot overleg met minister Geens.
Niets doen en zeggen dat men helemaal niet de evolutie naar gelijke kwaliteit moet eisen iets wat ik trouwens terugvind in documenten, ook van collega Vogels, als de ambitie die moet worden nagestreefd , zou nefast zijn voor de hele sector. Degenen die beweren dat we het decreet maar eens moeten uitstellen, hebben het echt niet bij het rechte eind, sterker zelfs, ze doen de hele sector hiermee onrecht aan.
De kinderopvang in Vlaanderen en Brussel is in de voorbije jaren enorm geëvolueerd, maar de historisch gegroeide structuren lopen tegen hun grenzen aan. Kinderopvang is een volwaardig vak geworden. Vandaag zijn er zes verschillende soorten opvang voor babys en peuters, elk met hun eigen regels en subsidies. Dat is onhoudbaar. Een professionele omkadering kan niet achterwege blijven. De geplande hervorming van de kinderopvang van babys en peuters is een mijlpaal voor het verder realiseren van voldoende kwaliteitsvolle, toegankelijke en betaalbare kinderopvang. Er is jarenlang aan gesleuteld, in overleg met vertegenwoordigers van de ouders en de kinderopvangsector. Tot op het laatste moment, en ook vandaag nog, houden we maximaal rekening met hun adviezen en opmerkingen.
Dankzij het decreet is een toekomstperspectief voor de kinderopvangsector gegarandeerd en kunnen we werk maken van een coherent en een noodzakelijk kwalitatief en kwantitatief groeipad voor de sector.
We blijven investeren in het correct informeren van alle belanghebbenden. Daarnaast gaan we de doelgerichte ondersteuning van de zelfstandige ondernemers in de kinderopvang nog gevoelig opdrijven. In overleg met alle koepel- en belangenorganisaties in deze sector UnieKO, dat we voor alle duidelijkheid nog ondersteunen, UNIZO, Pluralistisch Platform Jeugdzorg (PPJ) en instanties en organisaties die zich vandaag reeds zeer actief inzetten voor de ondersteuning van de opvangvoorzieningen in het kader van het actieplan zelfstandige kinderopvang, zoals het Vlaams Agentschap Ondernemen, KidsInvest en VoorZet zullen we de directe en actieve ondersteuningsstructuur voor deze sector verder versterken en uitbouwen, specifiek gericht op de uitdagingen van de nieuwe regelgeving. Doelgerichte en correcte informatie en communicatie is daarbij steeds de eerste en belangrijkste stap. De ervaring leert ons dat ondanks reeds zware inzet vanuit Kind en Gezin en de betrokken koepels op gerichte informatieverspreiding nog steeds heel wat verwarrende en zelfs effectieve desinformatie de ronde doet, ook vaak opgepookt vanuit geregeld onnodige onrust. Het effectief ontwikkelen en aanbieden van een instrumentarium dat toelaat stap voor stap de nieuwe regels eigen te maken binnen de ruime overgangsmaatregelen en afwijkingsbepalingen, zal een belangrijke opdracht zijn voor deze ondersteuningsstructuur.
Op de gezinsopvang en de groepsopvang met een capaciteit tot achttien plaatsen zijn een aantal vergunnings- en subsidiëringsvoorwaarden niet van toepassing. Het betreft de voorwaarde met betrekking tot het kwaliteitshandboek en het werken met werknemers. Ook wat betreft de invoering van de ratio kind-begeleider verandert er in wezen niets voor deze opvangvormen. Bij de definitieve goedkeuring van het Vergunningsbesluit werden nog een aantal aanpassingen doorgevoerd waarbij tegemoet gekomen werd aan de vragen van de zelfstandige sector, met als doelstelling om de administratieve last zo beperkt mogelijk te maken. Zo vervallen een aantal vergunningsvoorwaarden voor organisatoren met achttien opvangplaatsen of minder, ze dienen wat betreft de vergunningsvoorwaarden met betrekking tot infrastructuur een verklaring op eer te bezorgen, er is geen attestering noodzakelijk voor brandveiligheid, wel de voorwaarde voor veilige evacuatiemogelijkheden en algemene zorgen voor brandveiligheid. Daarnaast werd de reeds aangegeven evaluatie in 2017 opgenomen.
Ik wil er ook expliciet op wijzen dat, hoewel 1 april 2014 inderdaad de datum is waarop het decreet formeel van start gaat, de gehele kinderopvangsector er vanaf dan niet plots volledig anders zal uitzien. Door de vele overgangsregels en afwijkingsbepalingen zal en moet het een geleidelijk proces worden, waar ieder zijn plaats in krijgt en heeft om erin te groeien. Als overheid zullen we dan ook in de eerste plaats inzetten op een ondersteunende, stimulerende en versterkende aanpak. We zullen er alles aan doen om te proberen de sfeer van onrust die er nu is, met objectieve informatie tot zijn juiste proporties te herleiden, en vooral in te zetten op de zaken die voor die levensvatbaarheid en kwaliteit echt essentieel zijn.
Naast de voorbereiding en communicatie zullen we ook inspelen op de zaken die zich op het terrein voordoen. Dan kom ik bij de vragen van mevrouw Van der Borght. Zo is er vandaag de problematiek van de kindcode. Het is belangrijk, collegas, erop te wijzen dat het gaat om een eenmalige operatie voor alle ouders, met als doel een belangrijke administratieve vereenvoudiging te bewerkstelligen. Het gaat hierbij om een snel en eenvoudig systeem, dat past in het e-beleid van de Vlaamse Regering.
Voor 46.000 ouders, goed voor 58.000 attesten, is de registratie reeds in orde. Een aantal ouders stelde nog geen vraag. Vermoedelijk is het totaal van de betrokken ouders ongeveer 80.000, wat wil zeggen dat meer dan 50 procent op dit moment in orde is. Een aantal ouders hebben op dit moment zelf het initiatief nog niet genomen om zich in orde te stellen. Kind en Gezin zette ondertussen extra personeel in om de achterstand met betrekking tot de aanvragen in te halen voor mensen die dat niet volledig zelfstandig kunnen organiseren. Ook via de Kind en Gezin-lijn wordt de nodige ondersteuning geboden. Hierbij wordt alles op alles gezet om wachtende ouders te helpen. Ook voor ouders die geen eID hebben of geen toegang hebben tot het internet, wordt voorzien in ondersteuning.
Ouders die zich melden, zullen de ouderbijdrage betalen die hen toekomt. Uiteraard gaan we geen te hoge bijdragen aanrekenen. U moet zich realiseren dat dat betekent dat, zodra deze eenmalige megaoperatie achter de rug is, alleen nieuwe gebruikers van de kinderopvang in dit systeem zullen moeten worden opgenomen en dat degenen die er al in zitten, op een automatische manier de volgende jaren hun attesten zullen krijgen.
Ik wil ook met cijfers de stelling dat er steeds meer faillissementen zijn, ontkrachten. Het is zeker zo dat er zelfstandige kinderopvangvoorzieningen stoppen of worden overgenomen, al dan niet door faillissement. In dezen is het zelfstandig ondernemen in de kinderopvang vergelijkbaar met andere sectoren waarin zelfstandige ondernemers actief zijn. Ik wil benadrukken dat ik zeer goed besef dat kinderopvanginitiatieven zich steeds meer moeten organiseren ten aanzien van de fiscaliteit en de sociale zekerheid als echte ondernemingen, en dat betekent dat ze op dat vlak een aantal inspanningen moeten doen, wat vanuit dat perspectief zeker een aantal uitdagingen met zich meebrengt.
Als je het vergelijkt, is het zo dat de Vlaamse zelfstandige kinderopvang op dit ogenblik nog niet onderhevig is aan wat u noemt een golf van faillissementen. We weten dat vanuit de hoek van de zelfstandige sector, en zeker naar aanleiding van de circulaire van de fiscale administratie, de onrust uiteraard toeneemt. Ik heb ook gezegd dat we dat zeer ernstig moeten nemen, zowel ten aanzien van het federale niveau als ten aanzien van wat we zelf kunnen doen in de ondersteuning. In vergelijking met de kinderopvang in Nederland, die als een voorbeeld wordt gesteld vanwege het systeem van de inkomensgerelateerdheid van de opvangtoeslag voor alle ouders, maar waardoor er ook honderden kinderopvangvoorzieningen failliet zijn gegaan, zijn we er gelukkig in Vlaanderen nog beter aan toe. Nog eens: ik realiseer me hierbij zeer goed dat we voor de volgende maanden en jaren voor een aantal segmenten uit de sector voor grote uitdagingen staan, en de betrokkenen uiteraard in eerste instantie.
Ik denk dat we de voorbije jaren een aantal zaken hebben kunnen vermijden, ook als het ging over dingen waar de Vlaamse overheid zelf absoluut niet de verantwoordelijkheid in had en waar er kostengenererende dynamieken ontstonden. Door de manier waarop we in de kinderopvang hebben geïnvesteerd, hebben we voor tientallen opvanginitiatieven de instap kunnen verzekeren in het IKG-systeem. Ik zal u een aantal cijfers geven. In 2012 waren er in de zelfstandige kinderopvang 55 stoppers, 77 overnames en 98 starters. De voorlopige cijfers van 2013 liggen in dezelfde lijn: 50 stoppers, 74 overnames en 123 starters.
Collegas, we ontkennen niet dat een dergelijke omvangrijke transitie heel wat voeten in de aarde heeft. Nog eens, we zijn ons zeer goed bewust van de noodsignalen die sommigen uitzenden. Ik hoop dat ik heb aangetoond dat zowel het overleg met hen ernstig wordt genomen, als het overleg met de federale overheid, als de manier waarop de budgettaire marges bij prioriteit worden ingezet. Het is met name die groep die we maximaal de mogelijkheid willen geven om in het systeem zijn overlevingskansen te maximaliseren.
Het gaat hier over een megatransitie in een versnipperd en onvoldoende voor de toekomst gewapend kinderopvanglandschap. Dat is complex en leidt dan ook tot heel wat complexe knelpunten, die telkens moeten worden aangepakt en waarvoor we oplossingen trachten te vinden. We zullen dat doen en we zullen proberen deze historische, noodzakelijke en cruciale hervorming door te zetten. Dat doen we voor een echt toekomstgericht en versterkt kinderopvanglandschap.
De voorzitter : Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mevrouw Vera Van der Borght : Ik wil me eerst wenden tot collega De Vits, die het nodig vond om de zaak een beetje te minimaliseren. Mevrouw De Vits, u hebt het over het feit dat het hoog tijd was dat we iets deden door al die problemen die er zijn geweest. Ik denk dat er niet enkel incidenten zijn geweest bij zelfstandigen maar dat er evenzeer incidenten zijn geweest in de erkende initiatieven, tenzij u me het tegendeel kunt bewijzen. U hebt het over het paritair comité, de werknemers enzovoort, en u verwijst naar het feit dat wij in de Federale Regering zitten, maar ik denk dat u beter dan gelijk wie weet dat onderhandelingen binnen een paritair comité gaan tussen werkgevers en werkgevers en dat een parlement noch een regering daar enige vat op heeft. U zegt dat er gelijke plichten moesten komen. Ja, maar we hebben altijd gesteld dat die gelijke plichten en gelijke regels voor iedereen gelijktijdig moeten komen met bijkomende subsidies.
Minister, ik kan niet anders dan u danken voor uw zeer, zeer uitvoerig antwoord. Dat is het voordeel van de minister: hij krijgt onze vragen en wij hebben op voorhand geen kennis van wat de minister gaat antwoorden. U kennende, weten we dat dat altijd zeer uitvoerig is, waardoor de vis bijna verdronken is en we op de duur niet meer weten wat er is gezegd en we sowieso het verslag nog eens heel nauwkeurig moeten lezen en herlezen, om dan nadien bijkomende vragen te stellen, al dan niet schriftelijk, wat we nu wel weer zullen doen.
Minister, u bent gestart met zeer uitdrukkelijk een statement te maken. U had het over een aantal onjuistheden, onwaarheden, waar u zich met klem tegen verzet. Ik had graag aan u willen vragen om eens heel kort een opsomming te geven van wat er totaal niet klopt. Dat wil ik in eerste instantie bijkomend weten.
Ik zal niet proberen de oefening te maken om een aantal dingen te weerleggen. Dat kan ik niet echt waar, dat geef ik grif toe , daarvoor is het antwoord veel te omvangrijk. Ik heb wel een conclusie voor mezelf. Ik heb hier zitten zoeken in alle mails die ik heb gekregen en alle documenten die ik heb. Die gaan niet alleen over het decreet. Ik heb dat ook duidelijk gemaakt in mijn vraag. Het is een opeenstapeling van bijkomende elementen, wat ertoe leidt dat mensen het niet meer zien zitten en er de brui aan geven. Er is inderdaad het decreet. Er zijn inderdaad de onderhandelingen binnen het paritair comité. Er zijn inderdaad de FOD Financiën en de sector. Het eindresultaat is dat de ene sluiting na de andere zich voordoet. En dat moet u, als minister bevoegd voor de kinderopvang, bezorgd maken. Ik vermoed dat u toch ook wat in paniek was, want anders begrijp ik niet waarom Kind en Gezin in november plots snel omstandige informatie moest geven als reactie op opiniestukken van UnieKO in verband met de problematiek.
Het gebeurt helaas dat zelfstandige kinderopvanginitiatieven failliet gaan, zegt Kind en Gezin, maar dat heeft weinig te maken met de aankomende nieuwe regelgeving. Integendeel, in een context van economische crisis zijn ondernemers in heel wat sectoren in hun leefbaarheid getroffen.
Toen ik dat las, minister, maakte ik mij de bedenking: waarom sluiten er dan nu plots zoveel, net nu u met een decreet komt, net nu wij er als overheid voor moeten zorgen dat ouders die gaan werken, hun werk niet moeten opgeven omdat ze geen kinderopvang vinden?
Dan is er ook het gedoe over werknemers die een statuut moesten krijgen. Mag ik de collegas erop wijzen dat zelfstandige onthaalouders vandaag ook nog altijd geen statuut hebben?
Ik krijg ook mails van mensen die mij signaleren dat er kinderopvanginitiatieven zijn die door de voorrangsregel 20 procent moeten voorbehouden aan mensen die werkloos zijn of in bepaalde situaties zitten, en die op sommige dagen moeten vaststellen dat die kinderen toch niet komen. Daardoor kunnen mensen die staan te wachten om een plaats in een opvang te krijgen, die plaats niet krijgen.
Ik wil het ook nog even hebben over de kindcode. U zegt, minister, dat Kind en Gezin de ouders heeft geïnformeerd. Kind en Gezin heeft dat niet gedaan. De voorzieningen zijn eind november op de hoogte gebracht van het systeem. En het waren de voorzieningen die de ouders moesten informeren. De ouders hebben dus een kleine maand de tijd gehad om de kindcode aan te vragen tegen 1 januari. Was Kind en Gezin open tussen kerst en Nieuwjaar? Ik vermoed van niet.
Er zijn een aantal initiatieven die de deuren sluiten, waarna anderen overstelpt worden met vragen van ouders om hun kind een plaats te geven, of om het gesloten kinderdagverblijf over te nemen. Dat is allemaal niet zo eenvoudig. In sommige kinderdagverblijven zit men met een wachtlijst tot februari 2015. Bovendien staat niet iedereen te springen om andere zelfstandige kinderdagverblijven over te nemen. In sommige gevallen zou men dan immers tot 40 euro per opvangdag moeten vragen om het financieel rond te krijgen, terwijl iedereen weet dat de mentale grens voor de ouders tussen de 27 en de 30 euro ligt. Alles wat daarboven gaat, is onrealistisch. Dat wordt trouwens ook gezegd in de mail van Kind en Gezin.
Hoe je het ook draait of keert, minister, het decreet en alles wat erbovenop gekomen is, zorgt voor onrust. En die onrust komt er voornamelijk omdat het niet duidelijk is of de subsidies gelijktijdig zullen volgen met de bijkomende verplichtingen. Dat was trouwens een van de voorwaarden die mevrouw Lies Jans heeft opgesomd om het decreet goed te keuren. En de vrees van de zelfstandige voorzieningen is nu net dat dat niet zal gebeuren.
U verwijst naar de overgangsfase. Die is er inderdaad, maar hoe dan ook zullen die zelfstandigen op een bepaald moment moeten voldoen aan de bijkomende verplichtingen en eisen die in het decreet opgenomen zijn. Die mensen hebben vandaag niet de zekerheid dat op datzelfde moment die subsidies er zullen liggen. Minister, als u nu niet formeel kunt stellen dat op die dag de subsidies er ook onmiddellijk zullen zijn, zal de onrust blijven.
Zij zien het toekomstperspectief niet waarvan u zo graag aankondigt dat het er zal komen met dit ontwerp van decreet. Ze staan allemaal aan de vooravond van een faillissement en van vele problemen. Mocht er al iets goeds in het ontwerp van decreet zitten, dan zullen zij het nooit zien, want ze zullen intussen al lang failliet zijn.
De voorzitter : Mevrouw Vogels heeft het woord.
Mevrouw Mieke Vogels : Minister, ik dank u voor het uitgebreide antwoord. U hebt ons gedurende 35 à 40 minuten onderhouden met een diarree van cijfers, maatregelen en zo verder, die je zou kunnen klasseren onder de noemer wij zijn goed bezig.
Je kunt het vanuit de inputzijde bekijken, maar ook vanuit de outputzijde. En daar zie ik dat het de voorbije jaren alsmaar moeilijker is geworden en er alsmaar meer regeltjes zijn gekomen die het moeilijk maken voor de zelfstandige kinderopvang, en het bij uitbreiding ook moeilijker maken voor de gesubsidieerde kinderopvang.
Ik geloof niet dat er op het federale niveau maatregelen worden genomen waarvan u niets weet, of het nu over caos of over afspraken van de FOD Financiën gaat. Stel dat die maatregelen te maken zouden hebben met de gesubsidieerde sector, dan zouden de vakbonden en al wie tot de bevriende organisatie behoort, al lang op hun achterste poten hebben gestaan en bij u aan de deur hebben geklopt, om u erop te wijzen dat men op federaal niveau daarover aan het onderhandelen is. Ik geloof daar dus niet in.
Ik vind het zelfs een beetje erg dat de staatshervorming en het feit dat sommige bevoegdheden Vlaams en andere federaal zijn, hier wordt gebruikt in een bepaalde strategie, die hoe dan ook altijd negatief uitdraait voor bepaalde groepen. U zei dat u er zich van bewust bent dat de transitie voor sommige groepen niet gemakkelijk is. Maar het is altijd voor dezelfde groep, namelijk die van de zelfstandige kinderdagverblijven.
Mevrouw Sonja Claes : De cijfers van de subsidieverdeling tonen toch net het tegenovergestelde? Als u goed geluisterd hebt naar wat de minister gezegd heeft, hebt u gehoord dat de niet-gesubsidieerde sector veel meer uitbreidt, zelfs tot drie vierde meer uitbreiding heeft gekend dan de gesubsidieerde. U hebt dus niet geluisterd.
Mevrouw Mieke Vogels : Ik heb wel geluisterd, mevrouw Claes. Ik ga niet uit van de subsidies van dit jaar. Ik zie dat de gesubsidieerde sector vandaag 50 euro per dag per kind krijgt. Dat blijft behouden. (Opmerkingen van mevrouw Sonja Claes)
Aan de andere kant zie ik een kleine uitbreiding voor de inkomensgebonden plaatsen, waarvan de minister mij heeft opgesomd hoeveel er gaat naar natuurlijke personen, naar vzws enzovoort. Ik zal een schriftelijke vraag indienen om te vragen hoeveel plaatsen er nu bijkomend inkomensgebonden zijn geworden voor de ouders, en in hoeverre het ging over plaatsen die al inkomensgebonden waren en die nu gesubsidieerd worden door de Vlaamse overheid. U kunt mij wat dat betreft niet overtuigen, mevrouw Claes. Ik zie wat ik zie.
Minister, u verwijst altijd naar UnieKO, de koepel van de zelfstandige kinderopvang, die inderdaad meer en meer betrokken wordt bij onderhandelingen. Maar UnieKO heeft geen juridische dienst achter zich. UnieKO heeft geen staf achter zich die in staat is om met de FOD Financiën of over caos te onderhandelen. (Opmerkingen)
Mevrouw Sonja Claes : UnieKO wordt betaald om die job te doen!
Mevrouw Mieke Vogels : UnieKO is absoluut niet op dezelfde manier uitgerust als de gesubsidieerde sector om onderhandelingen te voeren en op te volgen.
Ik heb u al vaker gezegd, minister, dat kwaliteit niet gelijk is aan regeltjes maken en die regeltjes voor iedereen gelijk maken. Kwaliteit heeft in de eerste plaats te maken met het aantal mensen dat opvangt per groep van kinderen. Ik zie dat men nu naar één verzorger per acht à negen kinderen gaat. Ik zie in de praktijk, ook in de gesubsidieerde opvang, dat er steeds minder tijd is om met de kinderen pedagogische activiteiten te ontwikkelen.
Daarbovenop komen nog een aantal van die ideeën van Kind en Gezin, die misschien goedbedoeld zijn, om de ouderbijdrage via de computer en de eID te organiseren. Ik kan u zeggen dat de kinderdagverblijven op het terrein met de handen in het haar zitten. De ouders weten niet hoe ze dat moeten doen. Men wordt overspoeld door vragen van ouders en moet steeds meer tijd stoppen in dat soort dingen, in plaats van in de kwaliteit van opvang.
U hebt een aantal keren gezegd dat u 4 miljoen euro hebt uitgetrokken voor gratis pedagogische ondersteuning. Aan wie werd de opdracht voor die pedagogische ondersteuning toegewezen?
De voorzitter : Mevrouw Jans heeft het woord.
Mevrouw Lies Jans : Ik dank de minister voor zijn uitgebreide antwoord. Het gevoel dat ik eraan overhoud, minister, is dat er veel inspanningen gedaan worden, zowel financieel als op het vlak van overgangsmaatregelen voor de sector van de zelfstandige kinderopvang, om tegemoet te komen aan de regels die zijn opgenomen in de uitvoeringsbesluiten.
Aan de andere kant stel ik wel vast dat UnieKO of zij nu juridisch beslagen zijn of niet, maakt mij eigenlijk niet zoveel uit, mevrouw Vogels actie voeren rond de problemen binnen de sector. Ik krijg heel veel mails, telefoontjes en bezoeken aan huis van onthaalouders en kinderdagverblijven uit de zelfstandige sector. Het gevoel dat bij mij overblijft, is dus wel dat er een probleem is. Is het een probleem van communicatie, of van overgangsmaatregelen die nog niet duidelijk genoeg zijn, of niet goed genoeg? Dat moet u verder onderzoeken.
Wat de federale maatregel rond de fiscale problematiek betreft, hebt u al gezegd dat u erachteraan gaat. Ik steun dat ten volle, want ik vind het zeer frappant dat een federale maatregel de inspanningen die u op Vlaams niveau doet, teniet doet. Daar moet absoluut iets aan veranderen.
Zet in op de communicatie ten aanzien van de sector van de zelfstandige kinderopvang. En bekijk grondig welke maatregelen nog nodig zijn om het voor die sector eenvoudiger en leefbaar te maken.
De voorzitter : Mevrouw Claes heeft het woord.
Mevrouw Sonja Claes : Toen wij over het decreet gestemd hebben, hadden wij allemaal voor ogen om de kwaliteit van de voorschoolse kinderopvang te verhogen. Dat er weerstand is tegen het introduceren van een nieuw systeem, is heel normaal. Maar wat ik niet correct vind, is dat men hier de stelling wil poneren dat de zelfstandige sector uit de markt zou worden geduwd. De minister heeft aangetoond dat niets minder waar is dan dat. U blijft hier in een tweede ronde diezelfde stelling verwoorden, mevrouw Vogels. Ik kan dat absoluut niet begrijpen, na de repliek die de minister gegeven heeft.
Ik wil aannemen dat er nog onduidelijkheid is over de overgangsmaatregelen en over het nieuwe systeem, en dat men daarover nog meer moet communiceren. Maar het systeem zoals het hier goedgekeurd is, is zeker de moeite waard om het op die manier te implementeren. De huidige faillissementen hebben eigenlijk niets te maken met het ontwerp van decreet, want dat is nog niet eens in werking getreden. Men reageert op iets dat nog moet komen.
De voorzitter : Minister Vandeurzen heeft het woord.
Minister Jo Vandeurzen: Ik zou niet willen dat u uit mijn antwoord afleidt dat ik me niet realiseer hoe mensen op het terrein vechten om te overleven. We zijn ons daar zeer goed van bewust. Ik zal dat niet minimaliseren. Er zijn duidelijk signalen dat er problemen zijn inzake levensvatbaarheid. De mensen vragen om ondersteuning.
We proberen al sinds een aantal jaren om daar prioriteit aan te schenken. We hebben een heroriëntatie gedaan. Van de 104 miljoen euro die is geïnvesteerd vanaf 2009, is 75 miljoen euro naar de zelfstandige sector gegaan.
Velen van hen zullen in de komende weken en maanden nog zorgen hebben. Die worden niet allemaal veroorzaakt door dat ontwerp van decreet. Er zijn een heleboel overgangsmaatregelen en begeleiding. Het gaat om een veelheid van factoren, waaronder enkele die te maken hebben met de arbeidsvoorwaarden en de fiscaliteit. We moeten nagaan hoe we hen daarin kunnen bijstaan en ondersteunen. Ik heb echt geen zin om me te verschuilen achter anderen. Dat is momenteel niet het punt.
Iedereen moet een kwaliteitsvolle en betaalbare kinderopvang kunnen organiseren, in eerste instantie degenen die daar hun sporen al verdiend hebben. We moeten dat in die transitie proberen onder te brengen. Ik zal de dialoog absoluut voortzetten en de signalen ernstig nemen. Ik kan me heel goed voorstellen dat er mensen zijn met grote zorgen. Ik hoop dat zij in de Vlaamse overheid een bondgenoot zullen ervaren.
Het is evident, mevrouw Van der Borght, natuurlijk zal men gelijk op moeten gaan. Dat staat in de preambule van de besluiten, dat is afgesproken met de sector, dat moet ook in het paritair comité tussen de sociale partners gebeuren en in de collectieve arbeidsovereenkomst. Hoe zouden we in godsnaam die sector kunnen stabiliseren als we dat niet op die manier aanpakken?
Ik geef u een klein voorbeeld: de evolutie van de arbeidsvoorwaarden. Men heeft nu een aparte cao. Bij de volgende onderhandelingen met de Vlaamse Regering zal het landschap er natuurlijk anders uitzien. Er zullen actoren bij zijn die nu aangesloten zijn bij het paritair comité. De overheid moet de vragen en verwachtingen kunnen financieren. Daarom zijn er ruime overgangsmaatregelen in alle mogelijke sectoren.
U verwijst naar het statuut van de onthaalouder. Dat is terecht. Ook zij kijken naar de evoluties en prioriteiten. Ze hebben ook verwachtingen. Ik ben me daar zeer goed van bewust. Iedereen in een paritair comité is gebonden aan arbeidsvoorwaarden. De sociale secretariaten, de RSZ: iedereen draait mee in die machine. We moeten nagaan hoe we de overlevingskansen zo veel mogelijk kunnen vrijwaren. We hebben dat zoveel mogelijk gedaan.
Kind en Gezin heeft een oproep gedaan naar organisaties om de pedagogische ondersteuning op te nemen. Kind en Gezin heeft die 4 miljoen euro toegewezen, mevrouw Vogels. Mijn kabinet had daar niets mee te maken. Ik zal u die lijst van organisaties laten bezorgen. Sommige ervan zijn al actief in de sector.
U verwijst naar de ratiodiscussie, mevrouw Vogels. Ik hoor het u graag zeggen. De ratio is van groot belang bij het eenvormig maken voor alle groepen en actoren. Dat was een belangrijke discussie. Als u insinueert dat de ratio scherper moet, dan zullen sommige pedagogen het met u eens zijn. U moet wel beseffen dat de kostprijs dan de hoogte in gaat. We hebben naar een evenwicht gezocht en afspraken gemaakt in een poging tot harmonisatie. Harmonisatie wil zeggen dat het niet voor iedereen 100 procent gelijk blijft, anders kunnen we niet eenvormig werken en toch het evenwicht tussen de pedagogische imperatieven en economische en financiële leefbaarheid van het stelsel trachten te behouden.
Ik hoor u graag zeggen dat regeltjes niet gelijk staan aan kwaliteit. Daar ben ik het helemaal mee eens. Sommige regeltjes zijn natuurlijk belangrijker dan andere. Maar ik kan uw redenering niet altijd volgen. Als het over kwaliteit gaat, mag het niet over regeltjes gaan; we mogen niet altijd de outcome meten, dat doet de sector onrecht aan. Hoe kunnen we kwaliteit dan objectiveren?
Er zijn zaken, ook bij Kind en Gezin, die we kritisch moeten bekijken. Daar ben ik me van bewust. Dat is het punt niet. Als we de sector willen harmoniseren, zullen we een aantal zaken moeten gelijktrekken.
Dan over het e-government: 80.000 ouders moeten die interventie eenmalig doen. Op dit moment hebben er al ongeveer 46.000 die stap gezet, goed voor 58.000 attesten. Dat is eenmalig. Dat is een bottleneck, dat geef ik graag toe. Ik besef dat dit niet bij iedereen even vlot verloopt. Het zal op het terrein een moeilijk moment zijn, dat wil ik echt geloven. Als de operatie achter de rug zal zijn, zullen alle nieuwkomers zich moeten installeren in het systeem. Dit zal de eerste sector zijn in Vlaanderen waar zon doorgedreven administratieve vereenvoudiging plaatsvindt. Dat lijkt me de moeite waard om even op de tanden te bijten.
Misschien wilt u wel horen wat er niet klopt. Het is niet juist dat de caos van paritair comité 330 op heel de sector van toepassing zijn, er is een aparte cao gesloten. Het is niet juist dat wij aan de fiscaliteit gevraagd hebben om een nieuwe circulaire te maken. Het is niet waar dat in de toekomst na zes jaar overgangsbepalingen alleen vzws mogen exploiteren. Ik haal maar een paar zaken uit de inleidende vragen aan die niet correct waren.
Mevrouw Vera Van der Borght : Ik kondig een motie aan.
De voorzitter : De vraag om uitleg en de interpellatie zijn afgehandeld.