Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Decreetsevaluatie, Inburgering en Toerisme
Vergadering van 07/01/2014
Vraag om uitleg van de heer Peter Gysbrechts tot de heer Geert Bourgeois, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, over de tekorten in openbare woonzorgcentra
- 653 (2013-2014)
De voorzitter : De heer Gysbrechts heeft het woord.
De heer Peter Gysbrechts : Voorzitter, minister, collegas, in zijn antwoord op mijn schriftelijke vraag nr. 42 heeft minister Vandeurzen meegedeeld dat met betrekking tot de OCMW-woonzorgcentra kan gesteld worden dat circa 90 procent van de woonzorgcentra met een tekort kampt. Dit percentage is stabiel in de tijd behoudens in 2007, wat echter te wijten is aan een lager aantal gefilterde woonzorgcentra. De minister geeft volgende percentages van woonzorgcentra met tekorten: 96,50 procent in 2007, 88,94 procent in 2008, 90,56 procent in 2009, 90,75 procent in 2010 en 89,27 procent in 2011. Uit het antwoord van de minister blijkt ook dat de gemiddelde dagprijs in de tweede jaarhelft van 2010 varieert van 38,80 euro per maand in West-Vlaanderen tot 45,37 euro in Antwerpen.
Uit de studie van het Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving (HIVA) met betrekking tot de subsidies van het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA) en het effect van de VIPA-middelen op de dagprijs, leren we dat de gemiddelde dagprijs in OCMW-woonzorgcentra 41,6 euro bedraagt, maar in vzw-woonzorgcentra 45,5 euro en in commerciële rustoorden 44,6 euro. De conclusie luidt dat OCMW-woonzorgcentra een aanzienlijk lagere dagprijs aanrekenen dan de andere centra, hoewel gemiddeld 90 procent van deze centra tekorten boeken. Tijdens de hoorzitting die naar aanleiding van deze studie is georganiseerd, gaf de heer Piet Van Schuylenbergh van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) onder meer als verklaring dat een OCMW ongeveer 10 procent meer personeelskosten heeft ten gevolge van de beschikbaarheid van het personeel. De verlofstelsels in de openbare sector zorgen ervoor dat men voor hetzelfde niveau van dienstverlening 10 procent meer personeel nodig heeft.
Hetzelfde probleem doet zich voor op het vlak van de diensten voor gezinshulp. We zien dat in het kader van de besparingen die gemeenten en steden moeten verrichten, heel wat diensten voor gezinshulp worden afgestoten. De belangrijkste reden is de loonkost, die hoger is voor de openbare diensten dan voor de privédiensten, terwijl de subsidies voor personeelskosten dezelfde zijn. We zien ook dat openbare diensten voor gezinszorg nauwelijks prestaties leveren op onregelmatige uren en dus veel minder flexibel zijn en minder garanties op continuïteit bieden, hoewel de doelgroep zwaar hulpafhankelijk is en zijn zorgbehoevendheid zich niet beperkt tot de kantooruren al moet worden toegegeven dat hun geringe grootte ook een verklaringsgrond kan zijn. Ook in dit geval pleit de VVSG voor een afstemming van de rechtspositieregeling voor het personeel van privé- en openbare diensten voor gezinshulp op elkaar.
Ik wil u daarover enkele vragen voorleggen. Wat is uw reactie met betrekking tot het feit dat ongeveer 90 procent van de openbare woonzorgcentra tekorten hebben en dat dit een structureel probleem blijkt te zijn? Volgt de administratie deze problematiek op? Heeft de administratie het probleem al bestudeerd? Zal het nieuwe beheerssysteem de beleids- en beheerscyclus (BBC) ertoe leiden dat men de financiële leefbaarheid van welzijnsdiensten zoals woonzorgcentra en diensten voor gezinszorg beter kan opvolgen? Naast andere problemen is de rechtspositieregeling een belangrijk probleem, zowel op het vlak van de verloning als op het vlak van de beschikbaarheid van het personeel. De VVSG pleit voor een gezamenlijke rechtspositieregeling voor de privé- en de publieke sector van de welzijnszorg. Wat is uw reactie? Hebt u daarover al overlegd met de minister van Welzijn?
De voorzitter : Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mevrouw Vera Van der Borght : Voorzitter, minister, collegas, ik sluit mij graag aan. Wij zijn al een tijdje met dat dossier bezig. In het verleden heb ik daarover ook al vragen gesteld, en er is overigens een nieuwe vraag daarover ingediend. Ongeveer een jaar geleden peilde ook ik naar de financiële toestand van de openbare woonzorgcentra. Ik veronderstelde dat de administratie vrij gemakkelijk een aantal nuttige gegevens zou kunnen puren uit de informatie die de OCMWs aan Binnenlands Bestuur bezorgen. Wij werken daar met activiteitencentra. De OCMWs maken hun jaarlijkse rekening over aan het Agentschap voor Binnenlands Bestuur (ABB). Het leek mij dan ook best mogelijk om vanuit die gegevens met betrekking tot de OCMWs die een woonzorgcentrum uitbaten, af te leiden wat die enorme tekorten zijn. Ik vind dit heel belangrijk, en het zal steeds belangrijker worden omdat de gemeenten in toenemende mate met financiële problemen moeten afrekenen.
Ik ben benieuwd naar uw antwoord. Minister, ik hoop dat u dit toch eens op een positieve manier wilt bekijken. Misschien kunt u eens met de administratie samenzitten om te bekijken of we daar geen nuttige gegevens uit kunnen distilleren.
De voorzitter : Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois : Collegas, dit is zeker een interessante en nuttige vraag. Ik begrijp de motivering van de vraag, maar rebus sic stantibus is het zo dat het ABB er geen zicht op heeft en er ook geen controle op uitoefent. Dat is niet onze bevoegdheid. Mijn collega Vandeurzen is daarvoor het best geplaatst. Trouwens, tot hem zijn de eerste vragen gericht. En er is natuurlijk het lokale niveau zelf, waar men instaat voor de exploitatie van de woonzorgcentra en van de gezinshulp. Met de gegevens die wij nu krijgen, krijgen wij de rekeningen van de OCMWs en van de steden. Wij hebben dus op het niveau van de OCMWs een controle. De rekeningen worden gecontroleerd. Maar de gegevens over de exploitaties van onderdelen van een woonzorgcentrum of van meerdere woonzorgcentra komen niet bij het ABB. Het is ook niet de opdracht van het ABB om toe te kijken op de manier waarop daar meer efficiëntie zou kunnen zijn of op de manier waarop de exploitatie beter zou kunnen gebeuren.
Zoals u weet, werken alle OCMWs vanaf 1 januari 2014 met de beleids- en beheerscyclus. Op basis van de BBC-rapportering zal het ABB wel een overzicht krijgen van de exploitatieresultaten, van de uitgaven en ontvangsten die de OCMWs doen voor hun welzijnsdiensten en specifiek voor de woonzorgcentra en de gezinshulp. Er komt een beleidsveld met code 0953. Daarin moet worden gerapporteerd over de woonzorgcentra. Voor gezinshulp is dat de code 0943. Het ABB zal dus de rapporteringen zien van de diverse beleidsvelden binnen het geheel. De details zullen we daarmee niet kennen, want dit is natuurlijk een zaak die zich op het lokale niveau afspeelt. Elke gemeente en elk OCMW moet aan de raad toelaten om tot in elk detail, tot en met de facturen, te gaan. Alle kas- en boekhoudkundige verrichtingen kunnen worden gecontroleerd. Zodra we die informatie hebben, zullen we meer kunnen benchmarken en zullen we er meer zicht op krijgen. Een van de aspecten zal ongetwijfeld betrekking hebben op de personeelskost. Er zijn ook andere factoren die meespelen. Ik ben geen deskundige op dat vlak en ik kan dus onmogelijk zeggen wat de beweegredenen zijn.
Ik heb met belangstelling kennis genomen van de HIVA-studie, die u ook aanhaalt, mevrouw Van der Borght. Je moet al een deskundige zijn om te weten wat er nu precies wordt geconcludeerd. Dat lijkt mij niet zo eenduidig. Ik heb geprobeerd om het verschil tussen de gesubsidieerde en de niet-gesubsidieerde centra een klein beetje te doorgronden. De oorzaken en de grote verschillen worden in algemene termen en zeer omzichtig beschreven. Blijkbaar zijn er ook twee opeenvolgende studies met verschillende cijfers. Ik begrijp natuurlijk de essentie van de discussie, maar het lijkt me geen eenduidig probleem. Ik weet dat in mijn eigen stad het woonzorgcentrum De Plataan break-even draait. Er zijn geen tekorten. Ik weet dat er in de meeste publieke woonzorgcentra wel tekorten zijn. U haalt die cijfers ook aan. Het heeft volgens mij niet alleen te maken met de personeelskosten en de rechtspositieregeling, hoewel dat natuurlijk elementen kunnen zijn.
Wij zullen dus op het niveau van de beleidsvelden met de BBC-rapportering zicht krijgen op de exploitatie, de ontvangsten en de uitgaven. Verdere details zijn er natuurlijk te vinden op het niveau van de gemeenten en van de OCMWs: de kasverrichtingen, de boekingen op rekeningenniveau, de kostenanalyse en dergelijke meer. In een aantal steden en gemeenten hebben de raadsleden nu al digitaal toegang tot alle informatie. Bij andere gebeurt het nog fysiek. Uiteraard moeten al die data ter beschikking staan.
Wat betreft uw vierde vraag herinner ik in eerste instantie aan de afwijkingsruimte die ik met het besluit van 12 november 2010 heb gecreëerd in de rechtspositieregeling voor het OCMW-personeel. Mevrouw Van der Borght, u stelde daar een schriftelijke vraag over. De afwijkingsmogelijkheid moet ervoor zorgen dat inzake verlofstelsels, afwezigheden en dergelijke meer een situatie kan worden gecreëerd die toelaat om een beter budgettair beleid te voeren. Dat is de eigen verantwoordelijkheid van de OCMWs. Ik heb er geen zicht op in welke mate ze er gebruik van maken. We hebben daarover hier al discussies gehad. Er zijn links en recht opmerkingen over gemaakt. Ik denk dat het een goede maatregel was om die mogelijkheid te creëren.
Wat het punt betreft of er overleg is en of er vragen zijn om werk te maken van een wijziging aan de rechtspositie om toe te groeien naar de privésector, moet ik zeggen dat ik zelf geen signalen gekregen heb. Er zijn geen officiële standpunten geformuleerd, ook niet door de VVSG. Een en ander moet worden besproken in het Comité C1. Ik kan me inbeelden, gelet op de budgettaire situaties in de steden en gemeenten en gelet op het probleem zoals het hier is geschetst, dat dit op de agenda zal komen, maar mij is geen standpunt bekend van de VVSG daarover. Ik kan niet vooruitlopen op toekomstige evoluties, maar het zou goed zijn als er studiewerk zou worden gedaan, om te komen tot een goed jaarbeleid en tot een kostenbeheersing die toelaat om de woonzorgcentra op een budgettair verantwoorde manier te exploiteren. Ik heb een flauw vermoeden dat het op de agenda zal komen.
De heer Peter Gysbrechts : Dank u voor uw antwoord, minister. Het is uiteraard correct dat u geen directe impact hebt op het beheren van die centra en OCMWs. Dat is een lokale verantwoordelijkheid, zoals u terecht zegt. Met BBC komt er een betere controle. De cijfers zijn bekend, minister Vandeurzen heeft ze gegeven. We weten dat negen op de tien van die centra verlieslatend zijn. We kunnen toch al stappen zetten en adviserend optreden. Met de kennis van vandaag kunnen we reageren.
Ik ben ook blij dat u zegt, tot slot, dat de rustoorden moeten worden geëxploiteerd op een budgettair verantwoorde manier. Dat bedoelen we. Wij pleiten niet voor een privatisering van de woonzorgcentra, maar voor een goede mix tussen openbaar en privaat aanbod. Dat vereist in de eerste plaats, gelet op de situatie van vandaag, dat de OCMWs hun dagprijzen marktconform maken, zo niet voert men ergens een concurrentiestrijd op de kap van de gemeentelijke belastingbetaler, en dat is onze bezorgdheid. Dat is voor ons een stap te ver.
Mevrouw Vera Van den Borght : Minister, bedankt voor uw antwoord. Ik heb onthouden dat we in de toekomst wel goede analyses zullen kunnen maken. Hebt u er een zicht op wanneer we de eerste keer over die gegevens kunnen beschikken in het kader van BBC?
Minister Geert Bourgeois : We starten op 1 januari 2014. Om een heel jaar in beeld te krijgen, zullen we moeten wachten tot 2015.
Mevrouw Vera Van den Borght : Het verwondert me een beetje, minister, dat u zegt geen kennis te hebben van het feit dat de VVSG pleit voor een gezamenlijke rechtspositieregeling van de private en de publieke sector in de welzijnszorg. Dat is niet nieuw, daar pleit ze al enkele jaren voor. Ze zeggen dat ze in het kader van de gezinshulp met oneerlijke concurrentie zitten. Ook in de hoorzitting kwam dat aan bod, dat verslag kunt u perfect nalezen.
Minister Geert Bourgeois : Er zijn twee zaken, mevrouw van der Borght. Ik heb het besluit in 2010 genomen naar aanleiding van de opmerkingen van de VVSG over de verlofstelsels. Voor al het nieuwe personeel is dat nu 26 dagen, heb ik gezegd, niet meer die grotere, exorbitante regeling dus. Dat heb ik gedaan aan de hand van de klachten van de VVSG over het stelsel dat automatisch meer recht geeft op verlof en afwezigheden. Dat heb ik teruggeschroefd met dat besluit.
Nu heb ik het erover dat er geen officieel standpunt is in het Comité C1 voor een verdere gelijkschakeling tussen de publieke en de private sector. Ik heb wel gezegd dat ik vermoed dat een en ander op de agenda zal komen. Je ziet dat OCMWs zoeken naar een andere verzelfstandiging in de vorm van vzws en dergelijke, precies om ervoor te zorgen dat het personeel onder een ander statuut valt. Het zou dus wijs zijn als er studiewerk en beraad komt.
U pleit ook niet voor een privatisering. Ik vind ook dat bepaalde zaken publieke dienstverlening zijn, maar het moet wel kunnen gebeuren op een vergelijkbare basis en op een kostenefficiënte manier. Ik deel uw mening daarin. Maar het besluit van 2010 biedt al mogelijkheden.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.