Commissie voor Woonbeleid, Stedelijk Beleid en Energie
Vergadering van 09/01/2014
De voorzitter : Mevrouw Coppé heeft het woord.
Mevrouw Griet Coppé : Voorzitter, minister, collegas, er is een aanpassing gebeurd aan het kaderbesluit Sociale Huur. We lezen in artikel 3, paragraaf 5 (algemene inschrijvingsvoorwaarden): Als de persoon die zich wil inschrijven voor een sociale assistentiewoning, vermeld in artikel 4, § 1, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 betreffende de procedure voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers, minstens 65 jaar oud is mag hij, in afwijking van paragraaf 1, eerste lid, 3°, samen met zijn gezinsleden geen woning in volle eigendom gehad hebben in de periode van tien jaar voor de referentiedatum, tenzij die woning ongeschikt of onbewoonbaar verklaard werd.
Daarover gaat mijn vraag, minister. Wie ouder is dan 65 jaar en zich voor een assistentiewoning wil inschrijven, mag in de afgelopen tien jaar geen eigendom gehad hebben. Bij reguliere sociale woningen is die strenge voorwaarde afwezig. De kandidaat-huurder mag, samen met zijn gezinsleden, geen woning of geen perceel hebben dat bestemd is voor woningbouw, enzovoort.
Ondertussen krijg ik vanuit de sector van de geestelijke gezondheidszorg ernstige vragen bij die bepaling van tien jaar. Ik verwijs vooral naar mensen die door de omstandigheden patiënt kunnen worden in de geestelijke gezondheidszorg. Tien jaar is lang. Er kan in een mensenleven zeer veel gebeuren in die periode. Iemand die voldoet aan de inkomensvoorwaarden en zonder eigendom is op het moment van inschrijving, wordt toch de kans op een sociale assistentiewoning ontzegd indien hij een eigendom had tien jaar voor de inschrijving.
Ik geef een voorbeeld. Neem twee mensen die hun hele leven hetzelfde werk hebben gedaan. De ene heeft er altijd voor gekozen om te huren, de andere heeft gespaard om een eigendom te verwerven. Ze worden 65 jaar. Diegene die ervoor gekozen heeft om te huren, kan zich inschrijven, en diegene die heel erg gespaard heeft voor de oude dag kan dit niet meer. Dan begrijp ik niet, minister, op basis waarvan die periode wordt gekozen. In het besluit hebben we kunnen lezen dat dit komt door de krapte van het aanbod van sociale assistentiewoningen. Maar deze krapte is er tot op vandaag. Misschien zal die krapte er binnen drie of vier jaar niet meer zijn, en zal de markt dus evenzeer groeien, zoals dit het geval is in de sociale huisvesting.
Om welke reden wijkt de eigendomsvoorwaarde voor een sociale assistentiewoning af van de inschrijvingsvoorwaarde voor een reguliere sociale woning? Minister, bent u bereid deze strenge eigendomsvoorwaarde aan te passen?
De voorzitter : Mevrouw Van Volcem heeft het woord.
Mevrouw Mercedes Van Volcem : Minister, ik zou zeggen dat dit op zich een goede zaak is. Maar ik vind dat de sociale assistentiewoningen moeten gaan naar de mensen die het echt nodig hebben. Dat moet hier zo zijn, zoals elders. Het kan gebeuren dat iemand het huis dat hij tien jaar geleden had, heeft moeten verkopen. Hij kan schulden hebben gekregen, of pech in het leven, of het kan zijn dat er een hypotheek op zat. Het is niet omdat je een eigendom hebt, dat je rijk bent. Veel mensen hebben voor 10 procent eigen middelen en gaan voor de rest een hypothecaire lening aan. Als je dan met een gedwongen openbare verkoop zit, moet je je woning misschien zelfs voor minder verkopen dan je er ooit voor hebt betaald.
Dat is een goed criterium, maar eigenlijk zou je een behoeftigheidsonderzoek moeten doen op het moment van de toewijzing. Daar gaat het eigenlijk over. Ik kan, voor een deel vanuit de praktijk, de redenering niet echt volgen. Ik maak het mee: mensen die gespaard hebben, die er dan geen recht op hebben, en wie een eigendom heeft gehad, heeft er dan geen. Dat zijn allemaal redeneringen. Je moet bij de toewijzing kijken naar de behoeftigheid. Ik kan begrijpen dat iemand die heeft gespaard en nooit iets heeft uitgegeven geen recht heeft op een sociale assistentiewoning. Maar neem nu iemand die altijd spaargeld heeft gehad. Ik heb al mensen gehad in zaken die een vergoeding krijgen voor een arbeidsongeschiktheid. Dat loopt in de miljoenen. Dan zie je dat die mensen daar niet mee om kunnen. Na vijf jaar zitten ze toch in een schuldbemiddeling, maar ze hebben wel een Mustang gekocht.
Dat zie je ook in de sociale woningen, dat mensen niet zo goed kunnen omgaan met geld. Dat is niet om mee te lachen. In drie jaar tijd is al dat geld op. Dan willen ze dat de overheid opnieuw voor hen zorgt. Dat vind ik niet juist. Ik bezoek nog steeds mensen in hun sociale woning. Ik ken bijvoorbeeld iemand die jaren goed heeft geboerd als bakker. Hij is in Spanje gaan wonen, heeft zeven of acht vrouwen gehad en heeft daar alles aan uitgegeven. Nu heeft hij niets meer en zit hij daar in dat appartementje.
Waarom geef ik die voorbeelden? Iedereen leeft zoals hij wil. Wanneer ben je behoeftig en wanneer niet? Al die criteria zijn eigenlijk arbitrair. Er zijn ook mensen die sparen en al hun geld in een kippenhok bewaren. Dat hebben wij ook al meegemaakt. Sommige mensen zijn bang van de banken. Zij bewaren hun geld onder het hooi. U moet daar niet mee lachen. Zij zouden dan wel recht hebben op een assistentiewoning. Dat zijn allemaal arbitraire zaken. We moeten dat eens ernstig bekijken. OCMWs zijn heel goed geplaatst om te bepalen wie in de samenleving echt behoeftig is en wie niet. Ik vraag u om dat eens onder de loep te nemen en er eventueel een studie over te bestellen. We moeten nagaan wie echt iets nodig heeft.
We kunnen dat ook internationaal bekijken. Ik bekijk momenteel heel de sociale huisvesting in Nederland. Bij ons kijkt men naar het inkomen van drie jaar geleden. Daar kijkt men naar het inkomen van twee jaar geleden. Waarom moeten we hier drie jaar wachten? Als je bijvoorbeeld niet of wel werkt, kun je ook een aanpassing krijgen binnen de drie maanden. Wel, als die behoeftigheid kan worden onderzocht in drie maanden en de huur naar boven of beneden kan worden aangepast, zou dat ook moeten kunnen wanneer men een sociale woning of sociale assistentiewoning toebedeelt.
De voorzitter : Mevrouw De Waele heeft het woord.
Mevrouw Patricia De Waele : Voorzitter, ik sluit mij aan bij de bezorgdheid van de vraagsteller. Minister, het zou getuigen van een modern beleid, een beleid dat rekening houdt met de huidige tijdsgeest, om die 10 jaar te herbekijken. 10 jaar is heel lang, het is een vierde van een normaal actief leven. Normaal duurt een loopbaan 40 of 45 jaar. Dat is toch wel een heel lange periode.
We doen zo veel om eigendomssituaties aan te moedigen. De categorie die we eerst aanmoedigen, bestraffen we dan wanneer ze in een noodsituatie terechtkomen. Ik heb er altijd voor gepleit mensen die in nood zijn veel sneller te kunnen helpen. Als je je woning al tien jaar geleden moest hebben verkocht, kun je weinig of niet plannen. We zien dat niet alleen in de situatie van wonen, maar in vele, nagenoeg alle sectoren. In de gezondheidssector kijkt men ook altijd naar wat je zoveel jaren terug hebt gehad aan patrimonium, aan onroerende waarden. Er wordt eigenlijk niet gekeken naar wat je hebt aan roerende waarden. In die zin kan ik mevrouw Van Volcem zeker volgen. Mensen die een heel leven lang gespaard, gewerkt en gewroet hebben, lasten en taksen hebben betaald om een eigendom te verwerven en te behouden, kunnen, op het moment dat ze behoeftig worden en in noodsituaties terechtkomen, uit de boot vallen. De maatschappij zorgt niet voor die categorie mensen die ooit in hun leven hun plan hebben getrokken.
Ik ben er vast van overtuigd dat we een aanpassing moeten bereiken. In plaats van te kijken naar wat men in het verleden heeft gerealiseerd, moeten we meer kijken naar wat er vandaag als noodsituatie, behoeftige situatie is.
Minister, ik kijk uit naar uw antwoord.
De voorzitter : Minister Van den Bossche heeft het woord.
Minister Freya Van den Bossche : Wat is de essentie van wat we proberen te doen? We proberen op basis van criteria waarover we kunnen beschikken de woonbehoeftigheid in te schatten in functie van de financiële situatie van oudere mensen. U weet dat er gewone assistentiewoningen worden gebouwd. Het probleem is dat die duur zijn. We starten met sociale assistentiewoningen want het is helemaal nieuw omdat we merken dat, als je die assistentiewoning niet kunt betalen omdat je een laag pensioen hebt en ook weinig vermogen hebt opgebouwd in je leven, je niet enkel verstoken blijft van een lage huurprijs want dat is het probleem niet, je kunt je namelijk ook aanbieden voor een sociale woning maar vooral ook verstoken blijft van de zorg die gepaard gaat met die assistentiewoningen. Om die reden vonden we dat die sociale assistentiewoningen, met een gecorrigeerde huurprijs, er moesten komen.
Maar aangezien de pensioenen in Vlaanderen in het algemeen aan de lage kant zijn, zou bijna zo goed als iedereen die gepensioneerd is in Vlaanderen onmiddellijk recht krijgen op zon sociale assistentiewoning. Volgens mij is het toch wel noodzakelijk die doelgroep te verfijnen, want je wilt een onderscheid maken tussen de gepensioneerde die nood heeft aan de sociaal gecorrigeerde prijs voor de assistentiewoning en de gepensioneerde die daar geen of minder nood aan heeft. Als je die doelgroep wilt verfijnen, dan moet je een criterium vinden. Wij dachten: als iemand zijn hele leven heeft gehuurd, dan is die, zo blijkt uit heel veel onderzoeken en studies, als gepensioneerde vaak financieel behoeftiger dan iemand die een eigendom heeft verworven en afbetaald en die eigendom opnieuw kan verkopen. Met dat criterium kun je volgens mij de meeste mensen correct vatten. Natuurlijk is dat geen criterium dat geënt is op de uitzonderingen. Als minister Vandeurzen daarvoor openstaat, ben ik er gerust toe bereid om mensen die wel minder dan tien jaar geleden een woning hebben gehad, maar die via een sociaal verslag van het OCMW kunnen aantonen evengoed behoeftig te zijn, toe te laten voor de sociale assistentiewoningen.
Dat eerste criterium geeft globaal genomen dat wijst onderzoek ook uit aan dat uw financiële situatie niet al te stevig is. Dat is meestal, door de band genomen, zo. Maar om ook de uitzonderingen die u aanhaalt en die er natuurlijk kunnen zijn, zoals faillissementen, familiedramas of het moeten borg staan voor een kind, de kans op die sociaal gecorrigeerde prijs niet te ontzeggen, stel ik voor dat ik aan minister Vandeurzen vraag of hij ertoe bereid is voor die mensen sociale verslagen te laten opmaken door het OCMW. Die mensen kunnen wat mij betreft dan ook in aanmerking worden genomen voor de toegang tot die sociale assistentiewoningen. Dat kan ik u natuurlijk niet beloven, omdat het een zekere werklast met zich meebrengt voor het OCMW. Ik moet dat dus eerst vragen aan mijn collega.
De voorzitter : Mevrouw Coppé heeft het woord.
Mevrouw Griet Coppé : Minister, ik dank u voor uw antwoord. U hebt inderdaad een criterium gezocht. Voor de meeste mensen geldt het criterium dat zij geen eigendom hebben. In dat geval gaat het vaak om de meest behoeftigen. Er zijn echter altijd uitzonderingen.
Ik heb deze vraag gesteld in naam van de directeurs van alle centra voor geestelijke gezondheidszorg in West-Vlaanderen. Ik ga ervan uit dat ook de andere Vlaamse centra daarmee worden geconfronteerd, door de vermaatschappelijking van de zorg en doordat mensen die vroeger levenslang in een instelling verbleven, nu vaker thuis gaan wonen hoewel zij daartoe de middelen niet hebben. Vaak hadden zij tien jaar eerder wel een eigendom maar zitten zij nu in de problemen.
Minister, ik ben blij dat u verwijst naar minister Vandeurzen voor een eventuele aanpassing. Ik zal hem daar zeker over bevragen zodat die aanpassing er zo snel mogelijk kan komen.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.