Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed
Vergadering van 11/12/2013
Interpellatie van mevrouw Gwenny De Vroe tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over bebossing
- 45 (2013-2014)
De voorzitter : Mevrouw De Vroe heeft het woord.
Mevrouw Gwenny De Vroe : Minister, zoals u wellicht wel weet, heeft hier op 19 november een heel interessante hoorzitting plaatsgevonden, waar we hebben gesproken over de Boswijzer en de bescherming van de waardevolle bossen in Vlaanderen. Er was een ruime waaier van sprekers: het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB), professor Muys, Bos+, de Boerenbond en het Vlaams netwerk van ondernemingen (Voka). De hoorzitting was zeer interessant.
Ik wil u hierover interpelleren omdat er uitspraken gedaan zijn die rechtstreeks betrekking hebben op uw bevoegdheid. Ik verklaar mij zo dadelijk.
Minister, zestien jaar na het lanceren van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) is er slechts 40 procent van de beloofde extra natuurgebieden en 22 procent van de beloofde extra bosgebieden gerealiseerd. Op de hoorzitting waarover ik net sprak, bleek andermaal dat het moeilijk is om meer bos te ontwikkelen en dat de sleutel hiervoor toch ook zeker bij u ligt.
Ik verwijs ook naar het regeerakkoord: We maken ook werk van het in kaart brengen van de zonevreemde bebossing en herbestemmen de bossen daar waar dat nuttig en mogelijk is. Minister, in dat kader heeft uw collega, minister Schauvliege, een studie laten uitvoeren. Uit de studie van het ANB over de zonevreemde bossen die zij in 2011 heeft laten uitvoeren, bleek dat Vlaanderen vandaag 177.252 hectare bos telt waarvan 63.000 hectare geen groene bestemming heeft. Die bossen worden zonevreemd genoemd omdat ze in een woon-, industrie- of agrarisch gebied liggen. Van die 63.000 hectare is 20.811 hectare benoemd als ecologisch zeer waardevol, kwetsbaar en mogelijk bedreigd met kap. Dat werd ook meer gedetailleerd bestudeerd. Men spreekt van zeer zeer waardevolle bossen, anders genoemd een toplaag, van 12.400 hectare. Van die 12.400 hectare is er voor 7760 hectare geen acute actie nodig omdat die in goede handen zijn, zoals een beheersplan, een beheersovereenkomst of een inrichtingsproject. Er blijft dus nog 4640 hectare over van die toplaag die toch dringend een decretale aanpassing behoeft.
Minister, bij de vorige vragen en tijdens de hoorzitting werd duidelijk dat de minister van Leefmilieu heeft aangekondigd de gebieden beter te willen beschermen. Ik zeg opnieuw dat de sleutel hiervoor toch bij uw departement ligt. Minister, de Vlaamse overheid slaagt er maar niet in om het Boscompensatiefonds in bos om te zetten. Wij hebben hierover al meermaals debat gevoerd tijdens deze commissie. Uit een recente vraag van mevrouw Peeters blijkt dat de huidige reserves van het fonds ondertussen 8.728.000 euro bedragen. Dat is een immens bedrag: toen ik dat zag, viel ik bijna achterover. We hebben dat al meermaals bestudeerd, maar toch verbaasde dat hoge cijfer me.
Professor Bart Muys, hoogleraar bosecologie en bosbeheer aan de Katholieke Universiteit Leuven en een van de sprekers op de parlementaire hoorzitting, wees erop dat het Boscompensatiefonds ondertussen heel goed gespijsd is. Hij besloot dat enkel ruimtelijke planning een oplossing kan bieden. Mevrouw Evenepoel, de u allicht bekende administrateur-generaal van het ANB, verklaarde dat er een plan van aanpak is om de beschermde bossen zo veel mogelijk te herbestemmen, maar dat het ANB niet alleen staat ter zake. Het ANB is immers niet bevoegd voor de ruimtelijke ordening en evenmin voor de afbakeningsprocessen voor de gebieden van de agrarische en natuurlijke structuur (AGNAS). Ze wees er opnieuw op dat Ruimte Vlaanderen daarvoor bevoegd is.
Vervolgens kwam ook BOS+ aan bod op de hoorzitting. De heer Grietens verwees bij de vraag waar ruimte kan worden gemaakt voor boscompensatie naar het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen.
Minister, u begrijpt dat ik na die hoorzitting nu bij u terechtkom. Wat is het aandeel van het beleidsdomein Ruimtelijke Ordening bij het tot stand komen van de Boswijzer? Welke stappen heeft het beleidsdomein Ruimtelijke Ordening sinds 2009 gezet met het oog op een structurele oplossing voor de problematiek van de zogenaamde zonevreemde bossen? Hoe staat u tegenover de studie over zonevreemde bossen die uw collega, de minister van Leefmilieu, in 2011 heeft laten uitvoeren? Houdt u hier rekening mee bij de opmaak van het nieuwe Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, dat in het najaar wordt goedgekeurd? Hoeveel ruimtelijke uitvoeringsplannen, op welk niveau ook, waarin rechtszekerheid werd gegeven voor een bestaand bos hebt u sinds 2010 goedgekeurd? Hoeveel hectaren kregen daardoor een nieuwe, groene bestemming? Welke maatregelen zult u nemen om het Boscompensatiefonds te activeren en ervoor te zorgen dat er meer bossen komen? Welke parameters zullen er worden gebruikt om dit proces zo objectief mogelijk te doen verlopen?
De voorzitter : Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Mevrouw Tinne Rombouts : Voorzitter, minister, geachte leden, ik wil me hierbij aansluiten. Ik wil er om te beginnen op wijzen dat de bossen, en zeker enige sectorale regelgeving over bossen, natuurlijk de bevoegdheid zijn van de minister van Leefmilieu. We hebben daar inderdaad al diverse discussies over gehad tijdens hoorzittingen en commissiebesprekingen. Tijdens de hoorzitting is inderdaad gebleken dat de ruimtelijke ordening ook een heel belangrijk element is als het gaat over de bossen. Minister, wat zijn voor u momenteel drempels of problemen ter zake? Wat houdt u momenteel tegen om bijvoorbeeld een aantal zonevreemde bossen een groene bestemming te geven, zeker als er een consensus bestaat dat het gaat over waardevolle zonevreemde bossen? Tijdens de hoorzitting werd immers bevestigd dat de omzetting naar een groene bestemming eigenlijk de beste bescherming is voor die bossen.
Tijdens de hoorzitting is er nog een punt naar voren gekomen. Momenteel kennen we een opsplitsing van de groene bestemming in bos, natuur, park enzovoort. De vraag werd gesteld of het niet zinvoller is om het in plaats van al die opsplitsingen, die ook weer zorgen voor drempels, gewoon te hebben over een groene bestemming. Wat is uw mening? Kan er in de toekomst sprake zijn van één groene bestemming in plaats van dit op te splitsen?
De voorzitter : Mevrouw Eerlingen heeft het woord.
Mevrouw Tine Eerlingen : Minister, er is inderdaad sprake van een bedreiging van bossen die ecologisch zeer waardevol zijn en die niet zozeer zonevreemd, maar veeleer ruimtelijk bedreigd zijn. Ze zijn bedreigd: ze kunnen worden gekapt. Mevrouw Rombouts heeft er al op gewezen dat Leefmilieu eigenlijk bevoegd is hiervoor, maar er zijn natuurlijk ook raakvlakken met Ruimtelijke Ordening. Het is dus echt wel een gedeelde bevoegdheid. Tijdens de hoorzitting werd verwezen naar de oplossing van het herbestemmen van bos. Dat is een van de mogelijkheden. Is daar al overleg over geweest met minister Schauvliege, of zal daar overleg over komen? Het lijkt me immers belangrijk dat u samen naar een oplossing zoekt. Ik heb ook gevraagd aan minister Schauvliege om daarover met u aan tafel te gaan zitten. Het lijkt me belangrijk dat er een oplossing komt. Ik neem aan dat het niet zo evident is om die bossen te herbestemmen. Het is heel moeilijk om die 10.000 hectare bijkomend bos te gaan afbakenen in de planning van het RSV. Graag had ik uw reactie daarop.
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters : Voorzitter, ik zal eerst ingaan op de bijkomende vragen van mevrouw Rombouts. Mevrouw Rombouts, wat die opsplitsing betreft, dat ligt nu natuurlijk vast in het RSV, en ik voer het RSV uit. Dat we dat uitvoeren, staat ook in het regeerakkoord. Als er verbeteringen zijn, dan moeten we daar eens over discussiëren, maar dat is een nieuw gegeven. Ik heb daar nu nog niet over gesproken met mijn collegas. Ik voer nu uit wat in het RSV staat. Zeker uw partij heeft tot nu toe altijd heel uitdrukkelijk gevraagd dat ik dat zou doen.
Dan kom ik tot de vragen van mevrouw De Vroe. Het beleidsdomein Ruimtelijke Ordening is niet betrokken bij de opmaak van de Boswijzer en heeft geen aandeel in het tot stand komen ervan. De Boswijzer wordt opgemaakt op initiatief van het beleidsdomein Leefmilieu met als doel het bosareaal in Vlaanderen te monitoren.
Bossen maken in bepaalde gebieden een wezenlijk deel uit van de ruimtelijke structuur. De term zonevreemd is niet altijd even duidelijk. In bepaalde situaties kan een planologisch initiatief noodzakelijk of wenselijk zijn voor de bescherming van het boscomplex. Via de gebiedsgerichte ruimtelijke planningsprocessen die we in uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen voeren, nemen we waar dat beleidsmatig gewenst is, ruimtelijk bedreigde bossen op in een groene bestemming of een andere bestemming die het behoud van het bos garandeert.
Op het niveau van dergelijke planningsprocessen gaan we met de lokale besturen, maar ook met de actoren in overleg over de gewenste herbestemming. Daar waar er een maatschappelijke consensus is over het schrappen van een woon- of industriegebied in functie van het behoud van een bestaand bos, voeren we zon herbestemming door. Deze oefening doen we systematisch bij ieder GRUP. Dit geldt zowel voor de ruimtelijke uitvoeringsplannen voor de afbakening van stedelijke gebieden, voor de afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur, als voor de afbakening van de gebieden van de economische structuur.
Sinds het begin van deze legislatuur zijn meer dan 800 hectare bos herbestemd naar een groene bestemming, in verschillende planningsprocessen op de drie bestuursniveaus. Twee belangrijke zijn het definitief vastgestelde GRUP voor het erfgoedlandschap rond de abdij van Westmalle, waar 118 hectare zonevreemd bos is herbestemd, en het voorlopig vastgestelde GRUP van Heverleebos-Meerdaalwoud met 124 hectare zonevreemd bos.
Zo zijn er tal van gebiedsgerichte GRUPs in opmaak waarin we systematisch de bestaande bossen evalueren en waar nodig herbestemmen. Het herbestemmen van bestaande bossen gebeurt dus al jaren structureel en systematisch op basis van een gebiedsgerichte en geïntegreerde ruimtelijke afweging van verschillende maatschappelijke belangen. Ik blijf ook pleiten voor het voortzetten van die aanpak.
Dergelijke herbestemming komt er ook alleen maar als er een akkoord wordt gevonden over het schrappen van een harde bestemming. In bepaalde situaties wordt er beleidsmatig voor gekozen om géén herbestemming door te voeren in functie van het behoud van bos, maar de bestemming woon- of industriegebied te behouden. Dit is eigen aan een integrale benadering van de ruimtelijke ordening, waarbij de verschillende belangen ten opzichte van elkaar worden afgewogen. Als men kiest voor de harde bestemming, moeten de compensatiemechanismen spelen en ervoor zorgen dat het bos elders wordt gecompenseerd. Dit is een bevoegdheid van het beleidsdomein Leefmilieu.
Hoe sta ik tegenover de studie over zonevreemde bossen? Zoals opgenomen in het Vlaams regeerakkoord en ook in mijn beleidsbrief zal ik als minister voor Ruimtelijke Ordening meewerken aan een betere bescherming van de ruimtelijk bedreigde bossen. In die zin zal ik actief meewerken aan een concreet actieplan voor de herbestemming via zowel planologische initiatieven, als strengere bepalingen voor het behoud van de ecologisch meest waardevolle bossen. De focus moet liggen op de meest bedreigde bosgebieden, op die bossen die onvoldoende beschermd zijn door het Bosdecreet en waarvoor een ontheffing op het verbod op ontbossing kan worden gekregen. Dit is in principe enkel het geval voor bossen gelegen in harde bestemmingen zoals woon- of industriegebied.
Het is helemaal niet zo dat 63.000 hectare bos in Vlaanderen vandaag met kaalslag is bedreigd. De studie zegt dat niet. Ook niet dat meer dan 20.000 hectare ecologisch zeer waardevol bos eerstdaags zou worden gekapt. Het is niet mijn bedoeling hier met cijfertjes te goochelen, maar ik geef toch enkele bedenkingen bij de weergegeven cijfers in het rapport. Heel wat van de aangeduide oppervlakte bos is in de praktijk helemaal niet zo problematisch. Van die 20.000 hectare meest waardevolle zonevreemde bossen ligt bijna de helft in agrarisch gebied. In die gebieden geldt sowieso een principieel verbod op ontbossing. Een kleine 900 hectare is bestemd voor kmo of industrie en ongeveer 400 hectare als ontginningsgebied. Die vragen wel onderzoek en bijzondere aandacht. Voor die gebieden zullen beleidskeuzes nodig zijn.
In een groot aantal gevallen gaat het bijvoorbeeld om woongebieden, woonparken of recreatiegebieden waarvan de bestemming als gerealiseerd kan worden beschouwd en waarbij het bos integraal deel uitmaakt van het woonpark of recreatiegebied en dus geenszins met kap is bedreigd. De cijfers voor de bestemmingscategorieën wonen en recreatie moeten dus bijzonder genuanceerd worden benaderd. Er moet prioriteit worden gegeven aan die zones die nog echt worden bedreigd door nieuwe verkavelingen. Dit moet eerst worden uitgezuiverd.
Eind september heb ik hieromtrent bijkomende gegevens gevraagd, om deze cijfers verder op te splitsen en ook de graad van versnippering te onderzoeken. Mijn administratie zat in de stuurgroep van deze studie en onderschrijft de aanbevelingen uit het rapport om een concreet actieplan op te maken via drie sporen. Spoor 1: proactief inzetten op het behoud van de meest waardevolle bossen. Spoor 2: optimaliseren van het instrumentarium voor het verlenen van ontheffingen op het ontbossingsverbod uit het Bosdecreet. Spoor 3: provincies en gemeenten een afwegingskader aanbieden om goed onderbouwde beleidskeuzes te maken.
Het tweede spoor gaat over een aantal sectorale instrumenten uit het Bosdecreet. Daar ga ik verder niet op in, dat is meer iets voor mijn collega.
Binnen het eerste spoor, waar ik wel dieper op in wil gaan, stellen de studie en het ANB volgende pistes voor: herbestemming, aankoop door de overheid op basis van natuur- en bosbeheer en het versterken van de sectorale bescherming. Dat kan via het verstrengen van de beoordeling inzake ontheffing, het verstrengen van de decretale mogelijkheden voor ontheffing of een algemeen verbod op ontbossing voor de zogenaamde toplaag. Ik beperk me tot het deelaspect van eventuele herbestemming, maar u ziet dat er heel wat andere instrumenten naar voren worden geschoven. Die herbestemming is dan effectief mijn bevoegdheid.
Verschillende sprekers hebben tijdens de hoorzitting van 19 november 2013 gezegd dat een integrale herbestemming van alle bossen buiten bos- en natuurgebieden door middel van een globaal RUP niet de optimale piste is maar dat een gedifferentieerde aanpak noodzakelijk is, maar waarbij de meest waardevolle bossen via een decretaal initiatief moeten worden beschermd. Ook mijn collega-minister Schauvliege heeft dit in de commissie Leefmilieu in 2010 al zo gezegd. In bepaalde situaties zal een planologisch initiatief noodzakelijk of wenselijk zijn voor de bescherming van een boscomplex. Herbestemmingen kunnen evenwel opgenomen worden in de reeds lopende uitvoeringsplannen, onder andere in AGNAS. Maar alle bossnippers in Vlaanderen via een sectoraal RUP groen gaan kleuren, heeft wat mij betreft geen zin. Dat is praktisch gezien weinig haalbaar en ook beleidsmatig niet gewenst. Bossen maken in bepaalde gebieden een wezenlijk deel uit van de ruimtelijke structuur en zijn niet zonevreemd. Ik vind zonevreemd niet echt de juiste term. Iedere herbestemming moet gebeuren op basis van een geïntegreerde en gebiedsgerichte ruimtelijke afweging en op basis van een ruimtelijke visie. Vandaag maken we onder andere via AGNAS systematisch werk van de uitvoering van die visies. Ik heb u daar zojuist een aantal voorbeelden van gegeven.
Wil dit zeggen dat ik geen herbestemmingen wil doorvoeren? Helemaal niet. Wat voor mij wel kan, is dat op basis van de resultaten van de studie die het ANB liet uitvoeren, een aantal urgente dossiers naar voren worden geschoven vanuit het beleidsdomein Leefmilieu. Per dossier kan dan in overleg met de sectoren en de lokale besturen een afweging worden gemaakt die leidt tot een voorstel van beleidsbeslissing. Alleszins is een globale ruimtelijke afweging nodig. Mijn administratie heeft na het afronden van die studie aan het ANB gevraagd om de inventaris van de ruimtelijk bedreigde bossen verder uit te zuiveren en gebieden voor te stellen waarvoor het opstarten van een planningsinitiatief volgens hen dringend gewenst is. Dat is volgens mij de eerste stap die moet worden gezet. Het ANB is daar sindsdien volop mee bezig. Die voorstellen kunnen dan ruimtelijk worden afgewogen ten aanzien van alle andere maatschappelijke belangen. Deze afweging kan dan leiden tot een startbeslissing van de Vlaamse Regering over een herbestemming via een gewestelijk RUP. Ik verwijs hier naar de methodiek zoals die gehanteerd is bij de herbestemming van militaire domeinen.
Ik wil met andere woorden starten met de opmaak van specifieke RUPs op het ogenblik dat alle ministers binnen de Vlaamse Regering zich principieel akkoord verklaren met de voorgestelde herbestemming. Enkel op die manier garanderen we dat er een correcte afweging van de verschillende maatschappelijke belangen gebeurt. Het lijkt me ook evident dat we op Vlaams niveau enkel planningsinitiatieven nemen voor bossen die deel uitmaken van de natuurlijke structuur op bovenlokaal niveau. Het gaat om bossen die passen binnen de ruimtelijke visie op landbouw, natuur en bos die voor alle buitengebiedregios is opgesteld. Als het gaat over kleinere bossen van lokaal niveau, is het de opdracht van de gemeenten om in het kader van de gemeentelijke planningstaken daarvoor de nodige initiatieven te nemen. Gemeenten hebben de opdracht om een ruimtelijk beleid voor de elementen van de natuurlijke structuur op lokaal niveau te voeren. Als het gaat om lokale speelbosjes aansluitend bij een woonkern, is dat bij uitstek een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Het afwegingskader dat in het derde spoor is uitgewerkt, biedt daar duidelijke richtlijnen voor.
Op uw vraag over het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen kan ik antwoorden dat het behoud en versterken van de groenblauwe dooradering van de ruimte een kernopgave zal zijn in het witboek. De bestaande bossen spelen daar uiteraard een belangrijke rol in. Het voortzetten van de inspanningen binnen het ruimtelijk beleid om tot een samenhangend en goed functionerend netwerk van openruimtegebieden te komen, zal het uitgangspunt blijven in het beleidsplan Ruimte Vlaanderen.
Het Boscompensatiefonds wordt beheerd door het beleidsdomein Leefmilieu. Als minister van Ruimtelijk Ordening ben ik daar niet bij betrokken en ook mijn administratie niet. Het is het beleidsdomein Leefmilieu dat beslist voor welke projecten en gebieden die middelen ingezet worden. Ik ben wel vragende partij om te komen tot een optimale afstemming tussen de inzet van deze middelen en de ruimtelijke planningsprocessen.
Ik stel ook vast dat de natuursector in de AGNAS-planningsprocessen soms bestemmingswijzigingen voorstelt op basis van bosuitbreiding, maar dat er vanuit het beleidsdomein Leefmilieu onvoldoende snel instrumenten en middelen beschikbaar kunnen worden gesteld om de planuitvoering te garanderen. Binnen het AGNAS-proces zijn alle actoren het erover eens dat er tijdens het planningsproces ook ingezet moet worden op het activeren van de nodige inrichtingsinstrumenten. Voor een aantal gebieden loopt dat goed, voor andere gebieden zijn er helemaal geen of onvoldoende engagementen inzake realisatie. In die gebieden lopen planningsprocessen dan ook moeizamer. In die zin zou het goed zijn dat de minister van Leefmilieu, op het ogenblik dat er een voorstel van ruimtelijk uitvoeringsplan voor goedkeuring voorligt, ook het noodzakelijke budget voor de effectieve realisatie van de nieuwe bestemmingen in dat gebied vrijmaakt. Dat zou het AGNAS-proces in bepaalde gevallen kunnen bespoedigen.
De voorzitter : Mevrouw De Vroe heeft het woord.
Mevrouw Gwenny De Vroe : Het was interessant om eens uw visie te horen over heel deze problematiek waar we al bijna vierenhalf jaar mee bezig zijn in de commissie Leefmilieu.
Ik heb u een opsomming horen maken van en ik zeg het zoals ze altijd vermeld worden de zonevreemde gebieden, de 20.811 hectare waarvan de helft landbouw is enzovoort. Ik was eigenlijk benieuwd om eens de cijfers te horen betreffende de toplaag. Ik heb daarnet verwezen naar de 4640 hectare, namelijk 12.400 hectare toplaag min 7760 hectare waarvoor geen acute acties nodig zijn omdat ze al in een beheerplan of in een ander plan opgenomen zijn. Er blijft dus ongeveer 4600 hectare over, en dat zijn de meest waardevolle gebieden die het meest dringend decretale bescherming nodig hebben. Ik had graag vernomen en ik vermoed dat uw departement daar ook al cijfers over heeft waar die gelegen zijn, in landbouwgebied of elders. Het zou interessant zijn om die oefening eens te maken. Ik wil dat ook via een schriftelijke vraag doen of anders hoor ik het antwoord straks wel. Het lijkt me een heel interessante oefening omdat een spreker in de hoorzitting was ik meen dat het professor Muys was die de cijfers naar voren bracht. Het lijkt me bijzonder interessant om de oefening verder te maken.
Ik heb van u gehoord, minister, dat u het probleem kent en erkent en dat u bereid bent zo heb ik het toch geïnterpreteerd om de nodige maatregelen te nemen vanuit uw beleidsdomeinen. Maar, dat is ook wat we altijd horen van de minister van Leefmilieu en dat is iets dat me stoort vanuit de oppositie. Ik zou u graag eens samen over dit thema interpelleren. De voorzitter zal het volgende beamen. We stellen vragen aan de minister van Leefmilieu en zij zegt dat er meer moet worden beschermd, maar dat het ruimtelijke aspect bij u zit. Nu ben ik bij u en over bepaalde punten zegt u dat ze bij minister Schauvliege zitten, bijvoorbeeld het beheer van de budgetten voor boscompensatie. Het lijkt me interessant om eens samen te zitten, dan kan niet naar elkaar doorverwezen worden en dan kunnen we er vanuit de oppositie eens grondig over debatteren. En wellicht zouden ook de aanwezige parlementsleden uit de meerderheid dat graag willen. Als ik u en minister Schauvliege hierover ondervraag, merk ik dat u er beiden bezorgd over bent en dat u het er beiden mee eens bent dat de super waardevolle gebieden een eerste decretale bescherming moeten krijgen, maar het is toch heel ambetant werken. Ik stel u nu een vraag en daarna trek ik naar minister Schauvliege met de volgende vragen en zo wordt alles op de lange baan geschoven. Dat is toch zeker het gevoel dat ik heb, en ik meen dat ik correct ben.
Ik hoop dus dat we die oefening zo rap mogelijk kunnen maken. Ik zou willen vragen of u ertoe bereid bent om er hier eens samen met minister Schauvliege over te debatteren, want dan kunnen we die zaken uitpraten. Ik weet niet wat de collegas erover denken, maar ik hoop dat ze hetzelfde gevoel hebben als ik en dat we er grondig op kunnen ingaan.
De voorzitter : Mevrouw Eerlingen heeft het woord.
Mevrouw Tine Eerlingen : Voorzitter, minister, ik begrijp dat u bereid bent om er, wat uw bevoegdheid betreft, werk van te maken, vooral wat de echt waardevolle en echt bedreigde bossen betreft. Ik meen dat het het belangrijkste is om die bossen te beschermen die echt ecologisch heel waardevol zijn en die ook echt bedreigd zijn. Zoals u zegt, zijn er verschillende bossen die in gebieden liggen die minder bedreigd zijn. We moeten ons focussen op de grootste bedreigingen. Daar moeten we werk van proberen te maken. Zoals u ook aangeeft, is het heel moeilijk om harde bestemmingen te herbestemmen, daar is een draagvlak voor nodig. U haalt ook de AGNAS-procedure aan, die in sommige gevallen heel moeilijk loopt. Er zijn mogelijk wel winsten te boeken, maar het is allemaal niet zo gemakkelijk. We moeten onze pijlen richten op de plekken waar we winst kunnen boeken en waar het het belangrijkste is. Het is belangrijk dat u er werk van wilt maken.
De voorzitter : Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Mevrouw Tinne Rombouts : Voorzitter, minister, ik dank u voor het antwoord, maar ik wil nog even terugkomen op twee puntjes. De minister van Ruimtelijke Ordening moet er inderdaad om bekommerd zijn het RSV uit te voeren waarin alle gebieden heel duidelijk een bepaalde bestemming krijgen. Ik ben ervan overtuigd dat ook u ervan overtuigd bent dat de bestemming moet overeenstemmen met wat in de realiteit de benutting van de grond is. Ik hoop dat u mijn mening deelt dat dit de doelstelling op zich is, dat het de echte doelstelling is van ruimtelijke ordening.
U haalt aan dat in de verschillende procedures wordt uitgeklaard waar er eventueel een consensus is om wijzigingen te doen. U haalt ook aan dat er soms inderdaad bebossing is in harde bestemmingen, maar dat er toch voor wordt gekozen om die harde bestemmingen te behouden. Dat kan uiteraard, maar als u die harde bestemming er effectief wilt behouden, zal op een bepaald moment het bos worden gekapt. U hebt immers uitdrukkelijk bevestigd dat daar een harde bestemming is.
En dan komt de compensatie aan bod. Maar als u er in uw ruimtelijk proces geen rekening mee hebt gehouden dat er ooit een compensatie zal komen en dat er met andere woorden geen gebieden werden afgebakend voor die compensatie, dan weet u dat de compensatie er zal komen in een gebied dat niet bestemd is voor bos, groen of natuur. En dan komt u terecht in woongebied, in recreatiegebied, in agrarisch gebied en dergelijke meer, want er is op dat moment nog geen gebied afgebakend waar de compensatie kan worden ingezet.
Vandaar dat ik mijn initiële vraag stelde. U knikte toen heel duidelijk: uiteraard bent u ervan overtuigd dat de bestemming de bestemming moet hebben en dat die in realiteit zal worden nagestreefd. U hebt dat duidelijk bevestigd. Daar bevindt zich volgens mij het knelpunt. Op het ogenblik dat we de boscompensatie willen inzetten, moet er ook de nodige ruimtelijke afbakening bestaan om die compensatie te kunnen organiseren.
Een punt dat hierbij aansluit, betreft iets wat de minister al zelf heeft aangehaald. Het gaat om een nieuw element. Dit nieuw element is ook tijdens de hoorzitting aan bod gekomen. Om die reden heb ik de minister om zijn visie gevraagd. Hij zou hierover toekomstgericht kunnen nadenken. We moeten niet werken met verschillende afbakeningen, zoals bos, natuur, parkgebied en dergelijke. Misschien kunnen we het best over een groene bestemming spreken. Ik vind dat een waardevol denkspoor. We moeten hier eens over nadenken. Die werkwijze zou immers meer ruimte en meer mogelijkheden bieden om het instrument van de boscompensatie of de bosontwikkeling flexibeler in te zetten. Het is dan ook mijn suggestie hier in verband met de ruimtelijke processen verder over na te denken.
De heer Bart Martens : Ik wil nog even op dat laatste punt ingaan. In het nieuw ontwerp van natuurdecreet, als we dat hier ooit op onze tafel krijgen, worden die schotten opgeheven. Dit is binnen het Vlaams RUP vooralsnog niet het geval.
Minister, we kunnen tevens rekening houden met de suggestie van mevrouw De Vroe. We kunnen minister Schauvliege en uzelf uitnodigen om hier samen over die problematiek te spreken. Beide zijn tenslotte onlosmakelijk met elkaar verbonden. Minister Schauvliege zal nog een actieplan met betrekking tot de zonevreemde bossen uitwerken. Dit plan zal een belangrijke ruimtelijke component omvatten. U hebt zelf aangekondigd dat het agentschap de toplaag van ecologisch waardevolle en ruimtelijk bedreigde bossen zal uitzuiveren. Op die manier zullen we er net de meest ruimtelijk bedreigde bossen uit kunnen halen. De Vlaamse Regering zou nog in de loop van deze legislatuur een planningsinitiatief en een startbeslissing kunnen nemen. Volgens mij moet dit alles in het actieplan vervat zitten. De timing zou hier deel van moeten uitmaken.
Volgens mij strekt het tot aanbeveling dat actieplan samen op te maken. Een collectief actieplan zou de Vlaamse overheid in staat stellen spijkers met koppen te slaan en nu al een aantal stenen in de rivier te verleggen. Die initiatieven kunnen tot een effectieve herbestemming van de ruimtelijk meest bedreigde en ecologisch meest waardevolle bossen leiden.
Minister, volgens mij moeten we op de suggestie van mevrouw De Vroe ingaan. Minister Schauvliege en uzelf zouden hier een gezamenlijk actieplan moeten komen verdedigen. Dit zou dan met de leden van deze commissie kunnen worden besproken.
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters : Uiteraard beslist de commissie zelf wie ze wil uitnodigen. Ik zal daar alleszins op ingaan. Ik wil dat de Vlaamse Regering het actieplan goedkeurt. Op die manier neemt iedereen zijn verantwoordelijkheid.
Ik vind het logisch dat minister Schauvliege en ikzelf naar aanleiding van elke vraag om uitleg hierover naar elkaar verwezen. Dit vergt immers een gedifferentieerde aanpak. Een aantal instrumenten vallen onder de bevoegdheid van minister Schauvliege. Andere instrumenten vallen dan weer onder mijn bevoegdheid. Ik vind dan ook niet dat we een kat-en-muisspelletje of pingpong spelen. Mij lijkt het correct dat minister Schauvliege en ikzelf elk voor bepaalde elementen instaan.
De voorzitter heeft correct herhaald hoe ik tegenover die 4000 hectare sta. Ik wacht op de inventaris van de ruimtelijk bedreigde bossen die het Agentschap voor Natuur en Bos opstelt. De uitzuivering moet het mogelijk maken de dringendste gevallen, waarvoor echt een planningsinitiatief nodig is, naar voren te schuiven. We moeten hier in het actieplan rekening mee houden.
Wat de compensatiemogelijkheden betreft, stel ik vast dat momenteel ongeveer 44.000 hectare in de gewestplannen en de RUPs als bosgebied of bosuitbreidingsgebied is aangeduid. Volgens de studie betreffende de zonevreemde bossen is 32.000 hectare hiervan effectief bebost. Indien dit klopt, is 12.000 hectare bestemd voor bossen zonder momenteel te zijn bebost. Dit maakt compensaties mogelijk. De gevraagde aanduiding is er blijkbaar. Er is 12.000 hectare als bosgebied aangeduid waar nog geen bebossing aanwezig is. Hiervoor kunnen we de middelen van het fonds inzetten. Indien we het Boscompensatiefonds zouden aanwenden om daar effectief tot bebossing te komen, zouden we een stap dichter bij de in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen vermelde 10.000 hectare komen.
Indien de commissie minister Schauvliege en mezelf wenst uit te nodigen om het actieplan, zodra het door de Vlaamse Regering is behandeld, gezamenlijk te komen toelichten, zal ik hier met veel plezier op ingaan.
De voorzitter : Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Mevrouw Tinne Rombouts : Ik wil kort even op dat laatste punt reageren. Er zou 12.000 hectare nog niet bebost zijn en wel al een bestemming hebben. Volgens de minister brengt dit ons dichter bij de 10.000 hectare aan herbestemde gebieden. Dit brengt ons echter geen stap dichterbij. Dat is gegoochel met cijfers. Aangezien die gebieden die bestemming reeds hebben, levert dit geen enkele hectare aan bijkomend bos op.
De voorzitter : Mevrouw De Vroe heeft het woord.
Mevrouw Gwenny De Vroe : Minister, u mag het me niet kwalijk nemen, maar ik verdiep me al vier jaar in het dossier van de bebossing en ik heb het gevoel dat al vier jaar lang dezelfde aankondigingen worden gedaan zonder dat ook concrete acties worden ondernomen. Om die reden ga ik ook steeds van minister tot minister.
Het is normaal dat minister Schauvliege en uzelf in de antwoorden die op mijn vragen om uitleg volgen, naar elkaar verwijzen. Het gaat echter niet enkel om verwijzingen. Tijdens de hoorzitting is gebleken dat echt op acties van uwentwege wordt gewacht om het Boscompensatiefonds te kunnen activeren. Dat is letterlijk gezegd. Indien minister Schauvliege en u naar elkaar verwijzen, gaat het niet om goede collegas die naar elkaar verwijzen. U vindt blijkbaar dat de andere minister haar werk niet goed doet. Dat gebeurt met betrekking tot dit dossier nu al vier jaar lang.
Ik vind het hoog tijd dat minister Schauvliege en uzelf deze problematiek eens samen in deze commissie komen bespreken. U hebt al laten weten dat u hierop wenst in te gaan. Op die manier zou de Vlaamse Regering eindelijk stappen vooruit kunnen zetten.
Hoewel het misschien slechts een detail is, wil ik toch even vermelden dat de cijfergegevens in verband met de toplaag die ik daarnet heb aangehaald, van het Agentschap voor Natuur en Bos afkomstig zijn. U hebt vlak daarna gesproken. Ik heb ondertussen het verslag van de hoorzitting nageplozen.
Minister, tot slot wil ik nog een detailopmerking maken. Aangezien ik geen bijkomende vragen meer mag stellen, moet ik me ertoe beperken dit gewoon te vermelden. Met betrekking tot het dossier van het Klinkaardbos heeft minister Schauvliege me geen echt antwoord kunnen geven. Wat ik met betrekking tot dit dossier in de pers heb gelezen, heeft me verbaasd in de negatieve zin van het woord.
Er is een initiatief genomen. De gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening stond hierachter. Een deel van een woonparkgebied zou worden omgevormd en een nieuwe bestemming als bos krijgen. De Vlaamse overheid heeft dit echter niet bekrachtigd. Ik hoop dat u dergelijke dossiers, waarbij sprake is van lokale instemming, in de toekomst wel zult bekrachtigen.
De voorzitter : De interpellatie is afgehandeld.