Commissie voor Economie, Economisch Overheidsinstrumentarium, Innovatie, Wetenschapsbeleid, Werk en Sociale Economie
Vergadering van 28/11/2013
De voorzitter : Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mevrouw Vera Van der Borght : Voorzitter, deze vraag om uitleg is eigenlijk een vervolg op mijn schriftelijke vraag 916 van 2 juli 2013, waarop ik van de minister een kort en zeer verrassend antwoord mocht ontvangen. Ik stel meestal schriftelijke vragen en vragen om uitleg in de welzijnssfeer. Daar krijg ik meestal een heel uitvoerig antwoord. Ik was dan ook verrast door dit korte antwoord. Dat is de reden waarom ik deze vraag om uitleg hier stel vandaag.
De Plaatselijke Werkgelegenheidsagentschappen (PWAs) zijn tot de uitvoering van de zesde staatshervorming een federale bevoegdheid. Zij hebben echter een rechtstreekse invloed op het activeringsbeleid van de VDAB, helaas in negatieve zin. De PWAs staan immers te boek als werkloosheidsvallen. Niet alleen kunnen werkzoekenden via de PWAs maandelijks maximaal 184,5 euro bijverdienen, meer nog remmen de PWAs werkzoekenden af om door te stromen omwille van de vrijstellingsmogelijkheden.
Wie gedurende 6 maanden minimaal 180 uren in totaal presteert in het PWA kan een minivrijstelling genieten, waardoor de betrokkene bij de RVA een vrijstelling krijgt van de toepassing van de procedure voor de activering van het zoekgedrag naar werk. Officieel moet de betrokkene nog steeds een passende dienstbetrekking aanvaarden, beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt en ingeschreven zijn als werkzoekende. Wie een arbeidsongeschiktheid van 33 procent heeft of als stadswachter werkt, krijgt een maxivrijstelling en is dus niet langer beschikbaar voor de arbeidsmarkt.
Vermits heel wat hoofdzakelijk vrouwelijke PWAers poetswerk en andere huishoudelijke hulp verrichten, komen ze nochtans in aanmerking voor doorstroom naar dienstenchequejobs. Zeker nu de federale wetgever bedrijven heeft verplicht om minstens 60 procent van hun aanwervingen te realiseren met het aantrekken van uitkeringsgerechtigde volledig werkzoekenden, zouden PWAers die al zouden doorstromen daarvoor in aanmerking komen. Maar zij hebben bovendien een terugkeergarantie naar hun oude werklozenstatuut. PWAers die, met andere woorden, toch naar dienstencheques gaan, maar om de een of andere reden het niet zien zitten, kunnen nog altijd terugkeren naar hun oude werklozenstatuut als PWAer.
Een ander probleem is dat PWAs, volgens artikel 79, paragraaf 9, tweede lid, van de werkloosheidsreglementering, verplicht zijn om één vierde van 20 procent van de middelen die de PWA ontvangt van de uitgever van de PWA-cheques aan te wenden voor de opleiding van PWA-werknemers. Minister, in een krant van 27 juni 2013 was er een minidebatje tussen de federale minister van Werk en uzelf. De federale minister van Werk liet daar optekenen dat zij inderdaad verplicht zijn om opleidingen voor PWAers te betalen, maar dat de PWAs vandaag vaak samenzitten met de VDAB, die de opleidingen organiseert. De organisatie van de opleidingen is niet per se onze taak. Het klopt dat de organisatie van die opleidingen niet de taak van die PWAs is, maar de financiering ervan, volgens het percentage bepaald in de federale werkloosheidsreglementering, is dat wel. Daar wringt het schoentje, want wie cijfers vraagt over de bestedingen van PWAs aan opleidingen vangt keer op keer bot.
Minister, anderzijds zegt u in hetzelfde krantenartikel dat het totaal niet duidelijk is hoeveel geld we volgend jaar zullen krijgen om werklozen op te leiden voor de arbeidsmarkt. Dat is toch een opmerkelijk statement vermits het merendeel van de PWAers gewoon beschikbaar moet blijven voor de arbeidsmarkt en dus evengoed door de VDAB moet worden geactiveerd. Dat blijkt trouwens ook uit het antwoord op mijn schriftelijke vraag waaraan ik daarnet heb gerefereerd. Daar staat duidelijk dat PWA-werknemers ingeschreven zijn als werkzoekende en opgenomen worden in het sluitend maatpak. Wat echter zeer opmerkelijk is in uw antwoord, is de volgende zin: De VDAB kan hen niet identificeren in de databank, zij worden als gewone werkzoekenden beschouwd.
Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat er ook in dit dossier ruis zit op de lijn tussen de federale en de Vlaamse minister van Werk. Het is zeer vreemd dat de VDAB niet weet wie in een PWA-statuut werkt, terwijl dat toch rechtstreekse gevolgen kan hebben voor de VDAB-consulent die de PWAer moet of in het geval van een vrijstelling niet mag activeren. Het is bovendien voor de VDAB financieel geen goede zaak. Als de VDAB niet weet wie in het PWA-statuut zit, weet hij dus ook niet wie in aanmerking komt voor de 20 procent van de PWA-winsten die moeten worden gestopt in de opleiding van de PWA-werknemers. Anderzijds ontsnappen de PWAs mogelijk de dans bij gebrek aan vragen vanuit de VDAB om die 20 procent effectief te besteden.
Minister, daarom heb ik een aantal vragen, in de hoop dat er met betrekking tot dit probleem meer duidelijkheid komt.
Hoe komt het dat de VDAB niet beschikt over de gegevens inzake de PWAers? Dat lijkt mij zeer eigenaardig. Betekent dit dan dat soms PWAers die genieten van een mini- of maxi-vrijstelling door de VDAB worden opgeroepen? Zo ja, hoe gaat de VDAB daarmee om? Wat gebeurt er als de VDAB wordt geconfronteerd met een PWAer die na doorstroom naar het dienstenchequecircuit een beroep doet op zijn terugkeermogelijkheid? Blijft de VDAB die persoon verder activeren? Zo ja, in welke richting?
Minister, zult u een initiatief nemen zodat de VDAB duidelijkheid krijgt over welke werkzoekenden actief zijn in de PWAs om op die manier het activeringsbeleid te kunnen verfijnen?
Is er geen enkel overleg tussen de VDAB en het federale niveau om te weten hoeveel middelen er moeten worden besteed door de PWAs zelf voor de opleiding van hun werknemers? Zo neen, betekent dit dan dat de VDAB als organisator van de opleidingen mogelijk financiële middelen vanuit de PWAs misloopt?
Minister, bent u bereid om op korte termijn met uw federale collega van Werk contact op te nemen om duidelijkheid te krijgen over de concrete bedragen die PWAs, conform de federale werkloosheidsreglementering, moeten investeren in de opleiding van hun PWA-werknemers en om de informatiedoorstroming te verbeteren zodat de VDAB wel kan beschikken over de gegevens van PWAers en hun doorstroom?
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters : Ik begrijp dat er heel wat verwarring is. Het is dan ook niet slecht dat een en ander met de zesde staatshervorming wijzigt.
Voor ons en voor de VDAB is het eigenlijk vrij eenvoudig. Wij beschouwen een PWAer als iemand die als werkzoekende beschikbaar moet blijven op de arbeidsmarkt. PWAers worden ingeschreven in de categorie van de uitkeringsgerechtigde werkzoekenden. Zij zijn niet detecteerbaar, maar de VDAB heeft ten aanzien van die groep ook geen enkele andere verplichting dan ten aanzien van elke andere uitkeringsgerechtigde werkloze: begeleiden en bemiddelen met het oog op werk. Voor ons is een PWAer dus een uitkeringsgerechtigde werkzoekende als gelijk welke andere.
Het kan dan inderdaad gebeuren dat de VDAB personen met een minivrijstelling oproept voor begeleiding. Zoals u zelf aangeeft, moeten die personen ingeschreven zijn als werkzoekende en dus ook reageren op passende dienstbetrekkingen en beschikbaar zijn. Personen met een maxivrijstelling worden niet opgeroepen, want, zoals u zelf ook zei, zijn zij in principe niet ingeschreven bij de VDAB als werkzoekende.
De VDAB geeft geen specifieke opdrachten naar PWAs en kan dan ook enkel vaststellen dat een persoon die doorgestroomd is naar het dienstenchequecircuit gebruik wil maken van zijn terugkeermogelijkheid. Als zij die mogelijkheid hebben, kunnen zij daar gebruik van maken. Wij zullen dat dan vaststellen.
Ik wens de PWA-maatregel ten gronde te bekijken in het kader van de zesde staatshervorming. In afwachting daarvan worden de PWA-werknemers door de VDAB behandeld zoals alle andere gewone werkzoekenden.
Eerst en vooral wil ik een onderscheid maken tussen wie de initiatiefnemer is om een opleiding te volgen. Ten eerste kan een PWAer op eigen initiatief een opleiding vragen. Zoals bij andere werkzoekenden kan hij die opleiding kosteloos volgen indien die past in een traject naar werk. Ten tweede is in de federale wetgeving de verplichting opgenomen dat PWAs een deel van de inkomsten uit de verkoop van PWA-cheques moeten besteden aan de vorming voor PWA-werknemers. Het is de taak van de federale overheid om daarop toe te zien, niet de mijne. Een PWA-kantoor of PWA-organisatie die een opleiding wil organiseren voor zijn werknemers wordt door de VDAB beschouwd als een werkgever die opleidingen kan komen kopen bij de VDAB voor zijn werknemers.
De VDAB hanteert een vrijstellingsbeleid voor risicowerknemers, waardoor er in een bepaalde vrijstelling op het bedrag van opleidingskost wordt voorzien. Het is dus mogelijk dat een PWA-kantoor of PWA-organisatie een opleiding goedkoper kan krijgen bij de VDAB dan bij een andere aanbieder. De PWA-organisatie of PWA-ondernemer kan zijn PWAers dus ook gewoon op de markt een opleiding laten volgen. Het staat de PWA vrij om voor de vorming van zijn werknemers een beroep te doen op de VDAB of op een andere aanbieder.
Kortom, het lijkt me niet nodig om contact op te nemen met mijn federale collega om meer duidelijkheid te krijgen. PWAers zijn werkzoekenden, behalve als ze zijn ingeschreven. Als ze niet zijn ingeschreven, worden ze niet verder gedaan. Het systeem is aan hervorming toe. Dat kan naar aanleiding van de zesde staatshervorming.
De voorzitter : Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mevrouw Vera Van der Borght : Minister, ik vind het zeer cru dat u zegt dat u geen nood hebt om samen te zitten met uw federale collega. Ik denk dat die nood er altijd mag en moet zijn ter verbetering van het systeem. (Opmerkingen van minister Philippe Muyters)
De oorspronkelijke betekenis van het PWA-systeem was, dacht ik toch, om langdurig werklozen een bepaalde arbeidsattitude aan te brengen met de bedoeling dat ze nadien doorstromen naar het normale arbeidscircuit. Nu, ik denk dat we met zn allen kunnen vaststellen dat heel veel mensen die vandaag in dat statuut zitten perfect in aanmerking komen om een volgende stap te zetten, zoals naar het dienstenchequesysteem. Maar dat gebeurt dus niet.
Hoe je het ook draait of keert: er zijn raakvlakken met het federale gegeven. Ik vind dus dat u daar wel over moet samenzitten en bekijken op welke manier we dat kunnen bijschaven om tot een resultaat te komen dat een win-winsituatie geeft voor elkeen, zowel voor de werklozen als voor de VDAB en voor de RVA-uitkering op het federale niveau. Ik betreur dat er pingpong wordt gespeeld en dat men zegt: Dat is niet voor ons, dat wel. Dat doen wij wel, dat niet.
Er zijn hiaten. Dat erkent u. U hoopt die op te lossen met de zesde staatshervorming. Ik denk dat het belangrijk is om daar wel over samen te zitten, te bekijken waar de pijnpunten zitten en op welke manier we die kunnen aanpakken.
Minister Philippe Muyters : U gaf in het begin de indruk dat ik niet wil samenzitten. Dat is een totaal verkeerde perceptie, want wij zitten wel samen. (Opmerkingen van mevrouw Vera Van der Borght)
Neen, neen, neen. U mag niet overdrijven. Nadien hebt u het juist gezegd, maar in het begin hebt u gezegd dat het straf is dat ik niet zou willen samenzitten. Ik zie er het nut niet van in samen te zitten over dit punt. Binnen zes maanden is er normaal de overdracht via de zesde staatshervorming. Ik zie er het nut niet van in om dat systeem nu nog grondig te wijzigen.
De PWAer is een werkzoekende en wordt ook beschouwd als een werkzoekende. De opleiding kan worden gevolgd bij de VDAB. Het is prima dat de mensen kunnen doorstromen. Dat zij hun positie terug kunnen innemen, is het gevolg van een federale wetgeving. Ik kan mij niet inbeelden dat dat nog zal worden gewijzigd voor zes maanden. Ik zie daar echt de zin niet van in.
De voorzitter : De heer Van Malderen heeft het woord.
De heer Bart Van Malderen : Ik heb heel veel sympathie voor de oproep van mevrouw Van der Borght tot meer samenwerking tussen beleidsniveaus. Wij hebben daar ook al toe opgeroepen.
Ik begrijp ook haar ongeduld, maar binnen een aantal maanden worden we zelf bevoegd voor een pakket waarbij we het doelgroepenbeleid, de beschikbaarheid, de dienstencheques in eigen hand kunnen hebben. Dan hebben we op dat moment alle kaarten in de hand om het zelf te doen. Dat is ook de reden waarom we die zesde staatshervorming hebben goedgekeurd, waarom die zo belangrijk is en waarom zowel uw partij als de mijne daar op alle beleidsniveaus aan hebben meegewerkt. We zullen op dat moment een ongelooflijke opportuniteit hebben om de bestaande hiaten, waarvoor iedereen gevoelig is, aan te pakken.
De voorzitter: Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mevrouw Vera Van der Borght : Voorzitter, het is uiteraard niet mijn bedoeling om de laatste zes maanden nog een grondige wetswijziging te doen. Wat ik wel essentieel vind, is dat er met de twee niveaus wordt samengekomen om te kijken wat de pijnpunten zijn en waar aandacht aan moet worden gegeven. Wij kennen op Vlaams niveau pijnpunten en op federaal niveau kent men ook een aantal pijnpunten. Die matching moet goed gebeuren zodat, als we alles bij ons hebben, we ook onmiddellijk kunnen starten. Dat was mijn initiële bedoeling.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.