Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Decreetsevaluatie, Inburgering en Toerisme
Vergadering van 22/10/2013
Vraag om uitleg van de heer Willy Segers tot de heer Geert Bourgeois, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, over het OESO-rapport over inburgering in Brussel
- 75 (2013-2014)
Vraag om uitleg van mevrouw Khadija Zamouri tot de heer Geert Bourgeois, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, over een mogelijk verplicht inburgeringstraject in Brussel
- 95 (2013-2014)
De voorzitter : De heer Segers heeft het woord.
De heer Willy Segers : Voorzitter, minister, collegas, deze gekoppelde vragen om uitleg werden verleden week uitgesteld. Minister, in die context is het misschien wel interessant dat u de antwoorden in het kader plaatst van wat er gisteren is gebeurd, er is namelijk over gepraat in de samenwerkingscommissie Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) Brussel.
Mijn vraag om uitleg behandelt het OESO-rapport over Brussel waaruit blijkt dat Brussel slecht scoort voor inburgering, terwijl Vlaanderen hier volgens de OESO veel beter in scoort. Zo zou Brussel en ook het federale België bijvoorbeeld lessen kunnen trekken uit het feit hoe Canada op voorhand selectief te werk gaat om migranten aan te trekken. Brussel scoort immers erg slecht wat betreft de tewerkstelling van migranten.
Uiteraard komen die vaststellingen niet uit de lucht vallen. Naar aanleiding van een uitspraak van Brussels minister-president Vervoort hadden we het in deze commissie op 21 mei van dit jaar nog over een mogelijk verplicht inburgeringstraject in Brussel. Toen zei u onder meer het volgende: Ik denk dat het goed zou zijn dat er op ministerieel niveau een eerste contact zou zijn om het over een aantal algemene zaken te hebben, want er zal nogal wat moeten worden afgestemd. Ik wil dat natuurlijk doen samen met minister Grouwels. Als alles goed gaat, kan er verder werk worden gemaakt van een concrete invulling, waar ik nu liever niet op inga.
Verder zei u nog: Er is dus nood aan een grote investering in capaciteit, aanpak en afstemming. Dat zal vooral een zaak zijn voor de volgende regeerperiode, maar het zou een goede zaak zijn, mochten nu alle voorbereidingen kunnen worden getroffen, mocht al het regelgevend werk kunnen gebeuren en mochten alle samenwerkingsafspraken kunnen worden gemaakt, zodat we zeer voluntaristisch werk kunnen maken van dit kantelmoment dat zich nu aandient.
Minister, hoe staat u tegenover de conclusies van de OESO? Heeft de ontmoeting op ministerieel niveau reeds plaatsgevonden? Zo ja, wanneer en wat waren de belangrijkste conclusies? Indien nee, wanneer zal dit wel plaatsvinden? Kunt u al een termijn vooropstellen wat betreft de uitwerking van het regelgevende werk? Wat is de stand van zaken omtrent de doelgroependetectie in Brussel?
De voorzitter : Mevrouw Zamouri heeft het woord.
Mevrouw Khadija Zamouri : Minister, we hebben inderdaad gisteren al een overleg gehad in de Raad van de VGC in Brussel, waar het grootste deel van mijn vragen is beantwoord in de toelichting die u bent komen geven. Toch stel ik mijn vraag opnieuw in het Vlaams Parlement, uit respect voor de collegas. Het gaat over het interview met Brussel Deze Week van 26 september 2013, waarin u een lans breekt voor Brussel. U hebt het onder meer over de inburgering in Brussel, waarvoor gesprekken lopen met alle betrokkenen. U meldt dat de plannen die de Brusselse bewindsvoerders met de verplichte inburgering in Brussel koesteren, niet helemaal gelijk lopen met hoe inburgering in Vlaanderen al verschillende jaren loopt.
In de commissievergadering van 21 mei 2013 hebt u hier al gezegd dat u een brief hebt gestuurd naar de minister-president met de vraag om aan tafel te gaan zitten. Ondertussen weet ik dat u hem ook hebt aangesproken. Dat vond u een logische stap. U wilde het niet op een drafje laten gebeuren. Verder zei u: Dit zal vooral een zaak zijn voor de volgende regeerperiode, maar het zou een goede zaak zijn, mochten nu alle voorbereidingen kunnen worden getroffen, mocht al het regelgevend werk kunnen gebeuren, mochten alle samenwerkingsafspraken kunnen worden gemaakt, zodat we zeer voluntaristisch werk kunnen maken van dit kantelmoment dat zich nu aandient. Daarmee verwijst u naar het feit dat de Franse Gemeenschap in Brussel ook voor een verplicht inburgeringstraject wil gaan in de toekomst.
Minister, kunt u een stand van zaken geven van de onderhandelingen die in Brussel over een samenwerking van de VGC, la Commission communautaire française (COCOF), de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC) en de Vlaamse overheid inzake inburgering aan de gang zijn? Hoe zal dit overleg worden georganiseerd en gestructureerd en wie maakt er deel van uit? Voor de collegas die de GGC niet kennen, daar komen Nederlandstaligen en Franstaligen elkaar tegemoet, zoals voor de ziekenhuizen.
Zit u op dit overleg op dezelfde golflengte als de verantwoordelijke in het College van de VGC, minister Grouwels? Hebt u al een duidelijker zicht op de contouren van het Vlaamse en het GGC-inburgeringsbeleid dat in Brussel op de sporen staat, meer specifiek over de doelgroep van de inburgering, de aanmelding en het onthaal, de inhoud van het inburgeringstraject, de controle op de verplichte inburgeraars en de sanctiemogelijkheden voor wie zich aan zijn inburgeringsplicht onttrekt?
Mijnheer Segers, u haalt aan dat de OESO een slecht rapport geeft aan de inburgering in Brussel, hoogstwaarschijnlijk terecht, omdat er geen verplichte inburgeringstrajecten zijn. Brussel is een aankomststad. Ik hou van Brussel, dus ik vind dat ik daarop moet reageren. U haalt het voorbeeld van Canada aan, maar dat is een land met bijna geen inwoners, die zijn verplicht om proactief mensen te ronselen. Hoe zou je zelf zijn als er geen mensen zouden wonen in België? Ik zou ook gaan ronselen. Het is een mooi voorbeeld, maar wij zitten wel in een specifieke situatie, waarin we het moeten doen met de mensen die hier zijn. U hebt het over immigratie, niet over integratie.
De voorzitter : De heer Kennes heeft het woord.
De heer Ward Kennes : Het heeft inderdaad een tijd geduurd voor onze Franstalige buren/landgenoten tot het inzicht zijn gekomen dat zon verplicht inburgeringstraject gunstig zou zijn. De huidige Brusselse minister-president heeft wat uitgesproken standpunten in die zin ingenomen. Mijn bezorgdheid is dat, wanneer mensen zich inburgeren in Brussel, in Wallonië of in Vlaanderen, het goed zou zijn dat we tot een afstemming zouden kunnen komen. Voor wie zon inburgeringstraject heeft doorlopen, zouden er ook vrijstellingen kunnen worden uitgewerkt of zoiets. Het zou jammer zijn als we totaal verschillende trajecten met totaal verschillende ambities en doelstellingen zouden ontwikkelen, op zon kleine oppervlakte. De kans dat mensen, zeker nieuwkomers, eens in een andere regio terechtkomen, is zeer groot. Omdat Brussel een grote instroompoort is en blijft, is de kans groot dat mensen eerst in Brussel verblijven en dan naar Vlaanderen gaan. Tijdig afstemmen en zoeken naar gelijkgestemde violen, zou een goede zaak zijn.
De voorzitter : Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois : Het zijn bijzonder interessante vragen. Het is de tweede keer dat we het in de commissie hebben over het inburgeringsbeleid in Brussel. Ik had gisteren, zoals mevrouw Zamouri zei, het genoegen en de eer om over een grotendeels gelijklopend onderwerp te kunnen spreken voor de gezamenlijke bijeenkomst van de VGC in Brussel en onze zes Vlaamse parlementsleden uit Brussel. Alle Vlaamse ministers komen om beurt voor die commissie. Ik heb daar grotendeels al tekst en uitleg kunnen geven, mevrouw Zamouri. Niets belet u natuurlijk om uw vraag aan te houden, ik had niets anders verwacht van u.
Zoals de heer Kennes zegt, is in mei gebleken dat ook de PS in Brussel voorstander is van verplichte inburgering. Dat signaal kwam er bij monde van een interview met minister-president Vervoort in De Morgen. Ik heb onmiddellijk gereageerd. Ik heb contact genomen en ik heb dat hier toegelicht in de commissie met het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. We hebben vergaderd op 8 juli in hotel Errera over dit en andere onderwerpen. Dat was een constructief overleg met minister-president Vervoort en minister Grouwels over de verplichte inburgering in Brussel.
De Commission Communautaire Française (COCOF), aan wie de bevoegdheid aan Franstalige kant gedelegeerd is, heeft ondertussen een ordonnantie met betrekking tot inburgering. De ordonnantie heeft geen verplichtend karakter net zoals ons inburgeringsbeleid niet verplicht is. De COCOF noch wij hebben daar de bevoegdheid toe. Brussel is nu eenmaal wat het is. De regeling is complex. Het verplichtend karakter kan alleen door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie worden opgelegd. Dat veronderstelt dialoog en afstemming.
De regeling van de COCOF en van de Vlaamse Gemeenschap verschilt. De doelgroepomschrijving en de trajectomschrijving verschillen. Dat laatste is op zich minder erg. Om samen iets te ondernemen moeten we eerst een samenwerkingsakkoord afsluiten tussen de Vlaamse Gemeenschap, de COCOF en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. Dat moet uitmonden in een ordonnantie, zo niet is er geen normerend kader, geen verplichting en geen mogelijkheid tot handhaving.
Mijns inziens, maar dat moeten we nog nader bekijken vanuit institutioneel en bevoegdheidsverdelende oogpunt, moet er een gemeenschappelijke sokkel worden gevonden voor minstens drie zaken.
Nieuwkomers zijn voor ons mensen die hier tot één jaar verblijven na hun inschrijving in het Rijksregister, voor de COCOF mag dat oplopen tot drie jaar. Dat verhoogt de doelgroep immens. Ik heb daar gisteren al op gewezen. We zullen tot een akkoord moeten komen. Dat heeft ook enorme budgettaire consequenties. Dat verschil is groot. Ik weet het niet meer precies, maar ik geloof dat er in het Brusselse Gewest per jaar een even grote instroom is als in heel Vlaanderen. Dat is een immense instroom, dat betekent ook een groot budget. Los van die pragmatische overweging moeten we overeenstemming vinden over de doelgroep, de verplichting en de handhaving.
We hebben in Vlaanderen gekozen voor een eigen boetesysteem, na een aanvankelijk systeem van correctionele straffen. Het wordt niet zo vaak toegepast maar blijkt efficiënt te zijn. We passen het boetesysteem toe op de twee categorieën: de verplichten en de rechthebbenden die een contract afsluiten met ons. We verwachten dat zij dat contract nakomen, dat kost ons veel geld, een traject kost 1500 euro. Bij niet-naleving worden er boetes toegepast. De boetes werken vooral als stok achter de deur. De cijfers tonen aan dat er meer trajecten zijn waar de verplichting en de boetes gelden; meer trajecten komen tot een goed einde.
Verder moeten we afspraken maken over het onthaal. We hebben ons eigen onthaalbureau dat uitstekend werkt maar nu natuurlijk op basis van vrijwilligheid, eigen opsporingswerk, flyers uitdelen, mensen motiveren, mond-aan-mond-reclame, cursisten die reclame maken bij nieuwkomers enzovoort. Dat gaat goed. Met een ander systeem, een verplichting, moeten we voor gemeenschappelijk onthaal zorgen. Er moet doorverwijzing zijn naar de twee trajecten.
Het probleem is niet dat de trajecten verschillen. Vlaanderen heeft sinds jaar en dag een systeem dat bestaat uit een taalopleiding: 120 uur, 240 uur of voor hooggeschoolden veel beperkter maar op een zeer hoog niveau en ook sneller; we hebben maatschappelijke oriëntatie en we hebben loopbaanoriëntatie. Dat is een goed systeem. De COCOF regelt dat een beetje anders. Is het traject daarna anders geregeld, tot daaraan toe.
We moeten iets regelen voor de taal. We gaan een elementaire basis Frans moeten geven, zodat ze zich kunnen uitdrukken in het Frans, een soort basiscursus. Dat zal in twee richtingen gelden. Wie een Franstalig traject volgt, zal ook een basiscursus Nederlands moeten volgen. We zullen dat nog bespreken.
We hebben een constructief gesprek gehad. We hebben afgesproken dat minister-president Vervoort een werkgroep zou samenstellen. Dat is er niet van gekomen. Ik stel dat vast, ik stuur geen verwijten, ik wil wel dat er vooruitgang wordt geboekt. Ik heb al gezegd, ik heb minister-president Vervoort zaterdag nog eens aangesproken. Hij wil er blijkbaar absoluut mee doorgaan.
Ik neem nu dus zelf het initiatief om een werkgroep bijeen te roepen, in november. Ik vraag ook meteen dat men zijn vertegenwoordigers zou aanduiden, om wat tijd in te halen, want eigenlijk hadden we al wat verder kunnen staan. Die eerste vergadering zal een kennismaking zijn, en een afbakening van het terrein: waarover moeten we het eens geraken, wat zijn onze werkzaamheden? Iedereen zal ook wat studiewerk moeten doen, in het licht van de bevoegdheidsverdelingen waarvan ik daarnet de grote lijnen heb geschetst.
Aan de hand van het gesprek van 8 juli mag ik alleszins zeggen dat de minister-president en minister Grouwels hebben bevestigd dat ze het eens zijn met de grote lijnen, dat we moeten kunnen komen tot een verplichte inburgering. Verplichting impliceert uiteraard ook handhaving, een gemeenschappelijke sokkel van wie verplicht is. Dat is evident. We kunnen niet zeggen dat er een verplichting is als er geen sprake is van één doelgroep die daaronder valt.
Het aanbod kan dan door de twee gemeenschappen worden georganiseerd. Dat zal ons toekomstige op te richten extern verzelfstandigd agentschap (EVA) zijn, en aan de andere kant de Commission communautaire française. Het is dan ook hun zaak om daartoe instrumenten te ontwikkelen.
Mevrouw Zamouri, ik kan me daar niet op vastpinnen en er zijn grote staatsmannen die gezegd hebben dat men zich nooit mag uitspreken over een termijn, maar ik heb gisteren toch de hoop geuit dat we nog in deze regeerperiode zouden kunnen komen tot een samenwerkingsakkoord, dat leidt tot een ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. We moeten realistisch zijn: de uitvoering daarvan gebeurt ten vroegste vanaf 1 januari 2015. Een vroegere datum is absoluut niet realistisch.
Onze begroting is trouwens ook gemaakt, net als die aan Brusselse zijde. Dit zal dus geld kosten. Dit zal op de regeringstafel moeten liggen. Men kan niet uitbreiden naar Brussel en gaan voor een verplichte inburgering als men er geen centen voor uittrekt. Dankzij het goede werk van het Brussels onthaalbureau (bon) bereiken we nu 2000 inburgeraars in Brussel, maar daar komen jaarlijks 34.000 à 35.000 mensen binnen, als ik me niet vergis. Die doelgroep is dus immens.
We zullen natuurlijk afwachten wie kiest voor het Franstalige traject en wie kiest voor het Nederlandstalige traject, maar u kunt er zeker van zijn dat dit voor de Franstaligen een zware budgettaire impact zal hebben, en dat dit ook voor ons een budgettaire impact zal hebben. Alleen dus al vanuit dat oogpunt, en ook om alles in lijn te brengen en klaar te hebben, om mensen te hebben om dat aan te pakken, om die trajecten te doen, lijkt het me realistisch te gewagen van ten vroegste 1 januari 2015, misschien zelfs iets later.
Het lijkt me nu ook niet van het allergrootste belang om vandaag een precieze datum te hebben. Nogmaals, ik pin me daar echt niet op vast. Als die werkgroep goed vooruitgaat, zou dat echter haalbaar moeten zijn. Het is tenslotte ook niet zon reuzegroot werk om die afspraken te maken die ik daarnet heb geschetst.
Mijnheer Segers, voor de doelgroependetectie hebben we de decretale basis gelegd in het nieuwe decreet, het decreet betreffende het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid van 7 juni 2013. De Raad van State heeft daar geen opmerkingen over gemaakt. Op basis daarvan gaan we nu dus ook voor het eerst kunnen werken met de Kruispuntbank Inburgering (KBI), zodat we net zoals in het Vlaamse Gewest die gegevens binnenkrijgen van de doelgroep. Tot nu toe probeerde men mensen te bereiken op basis van vrijwilligheid. Als een integratiedienst echter meteen die gegevens heeft via de KBI, dan weet men onmiddellijk welke mensen kunnen worden aangeschreven, op welke mensen men zich kan richten. Dat is totaal anders en comfortabeler werken, hoewel zoals ik vrijdag trouwens ook heb gezegd bij de tiende verjaardag van het Huis van het Nederlands zowel het Huis van het Nederlands als bon in Brussel schitterend werk leveren, precies omdat dit in een heel moeilijke context is en zonder dat we die band met de KBI hebben. Er zijn twee gemeenten waarmee er een samenwerking is, maar dat is het dan ook.
Op het ogenblik dat die artikelen in werking treden, gaan we specifiek een machtiging vragen bij het Sectoraal comité van het Rijksregister om ook voor Brussel het EVA toe te laten die informatie uit het Rijksregister binnen te krijgen.
Er werd me gevraagd hoe ik tegenover die OESO-conclusies sta. We hebben al wat gesproken over OESO-rapporten. Uit dat OESO-rapport blijkt inderdaad dat België het niet goed doet op het vlak van de tewerkstelling van allochtonen. Enkel Turkije en Polen doen het slechter. Uit de cijfers van de Vlaamse Regionale Indicatoren (VRIND), die u kent, blijkt ook dat de tewerkstellingsgraad van allochtonen in Brussel lager ligt dan in het Vlaamse Gewest.
Ik heb hier de cijfers van de FOD Werkgelegenheid over de werkzaamheidsgraad van de immigrantenbevolking volgens nationaliteit voor 2011. In het Vlaamse Gewest is er een werkzaamheidsgraad bij niet-EU-immigranten van 46,3 procent. In het Waalse Gewest is dat maar 33,8 procent. In het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest is dat 36 procent.
We hebben het daarnet al gezegd: we kennen een instroom die in grote mate een passieve instroom is, wat natuurlijk zijn implicaties heeft. Dat ontslaat ons er niet van een zeer geïntegreerd beleid, een horizontaal beleid te voeren. We mogen ons absoluut niet vergelijken met migratielanden op dat vlak. Vaak wordt die vergelijking echter gemaakt. Er wordt verwezen naar de voordelen van migratie, terwijl wij op dat vlak starten met een achterstand. We moeten veel grotere inspanningen leveren om die mensen aan de slag te krijgen op de arbeidsmarkt dan als er sprake is van een actief migratiebeleid.
Daarnet zei ik dat 45 procent van de mensen die in Québec binnenkomen, veertien jaar scholing heeft, en dan spreek ik niet over kleuteronderwijs. Dat is natuurlijk een totaal andere populatie dan bij ons. Ik zal daar nu echter niet meer uitvoerig op ingaan. We moeten ervoor zorgen dat we al die talenten kunnen activeren, dat we al die talenten aan bod kunnen laten komen in onze samenleving. Dat is de bedoeling van het integratie- en inburgeringsbeleid.
De voorzitter : De heer Segers heeft het woord.
De heer Willy Segers : Minister, ik dank u voor uw uitgebreide antwoord op alle deelfacetten van de vraag. Met dat antwoord op deze vraag, die wordt gesteld in opvolging van onze vragen van mei, mogen we tevreden zijn. Het was dus inderdaad geen losse flodder van de nieuwe minister-president. Die wil er inderdaad werk van maken, en dat verheugt ons.
We zijn zeker ook tevreden over de aanpak van onze mensen in Brussel. Ik hoor in verband met de samenwerking dat de bereidheid er is om echt gebruik te maken van dit moment. Het is een echt kantelmoment. Dat is niet alleen voor Brussel goed, maar ook voor de Rand. De heer Kennes wees er terecht op dat die mensen nu naar Brussel komen, maar over vijf jaar gaan ze de grens misschien over en zitten ze in de Rand, of omgekeerd. Het is goed dat er een gemeenschappelijk beleid komt.
In die context is ook vorige week in de commissie voor de Rand het aspect van de ontnederlandsing aangehaald en de toename van de anderstalige instroom in de Rand. Dit zijn belangrijke stappen, niet om dit probleem volledig op te lossen, maar om er serieus aan tegemoet te komen ook vanuit de Brusselse context. Zelfs mensen die voor het Franstalige traject zouden kiezen, zouden ook direct dat aspect van de Vlaamse Gemeenschap mee hebben.
Ik ben dus tevreden met de antwoorden. We zullen uiteraard de verdere opvolging doen voor wat de termijn betreft. Het zou mooi zijn indien we dit nog in volle voorbereiding tijdens deze legislatuur kunnen doen, zodat we er vrij snel mee kunnen starten in een nieuw regeerakkoord. Het zou goed zijn als dan de belangrijkste voorbereidingen al achter de rug zijn.
De voorzitter : Mevrouw Zamouri heeft het woord.
Mevrouw Khadija Zamouri : Minister, ik wil u ook bedanken voor uw uitleg. Het siert u natuurlijk dat u het initiatief hebt genomen om de werkgroep in november bij elkaar te roepen. Dat is een heel goede zaak.
Ik heb nog een vraagje. Momenteel zit de bevoegdheid voor inburgering dus bij uw collega-minister Grouwels. Zij zal het binnen de VGC op zich nemen. Ik plaats daar toch een vraagteken bij, want minister Grouwels is bevoegd voor welzijn. Valt die materie werkelijk binnen Welzijn? Ik weet natuurlijk niet of u er de bevoegdheid over hebt, ik weet niet wie die op zich zal nemen. Of is de bevoegdheid transversaal? Inburgering beslaat zowel onderwijs, welzijn, vorming als andere aspecten. Ik zou gewoon willen weten of dat de juiste keuze is. Het is een aandachtspunt. Kunt u daarover nadenken als minister bevoegd voor inburgering in Vlaanderen? Kunt u mij er iets meer uitleg over geven?
U had het ook over de kost. Ik denk dat de kans groot is dat de Franstalige en de Nederlandstalige gemeenschap elkaar zullen vinden. Als dat gebeurt, moeten we het echt omarmen, dan moeten we ons echt inzetten voor al wie de keuze maakt voor een Nederlandstalig traject en die dus duidelijk een kant kiest om het met die woorden te zeggen. We moeten dan de moed hebben om te zeggen dat Brussel ook onze hoofdstad is, dat we ervoor gaan en dat we er geld voor op tafel leggen.
De voorzitter : De heer Kennes heeft het woord.
De heer Ward Kennes : Voorzitter, minister, ik dank u voor het antwoord en ik onthoud in het bijzonder de complexe schets van hoe de verantwoordelijkheid van de Vlaamse Gemeenschap, COCOF en GGC juist moet verlopen. We moeten de spitstechnologie die we in ons land hebben ontwikkeld op het vlak van institutionele organisatie, hier natuurlijk ook respecteren.
Ik ben blij dat u zelf een initiatief neemt, want dat was nog niet gebeurd. Het zal plaatsvinden in november. Ik ben blij dat u het initiatief neemt.
Wanneer een inburgeringstraject in Brussel tot stand komt en mensen kunnen kiezen voor een Nederlandstalig traject, dan hoop ik dat we er genoeg op inzetten. Het Nederlandstalig onderwijs heeft een heel goede reputatie in Brussel, mensen weten dat het de toekomst van hun kinderen veel kansen geeft. Brussel is een veeltalige stad, maar ik hoop dat we komen tot een traject waarbij mensen zich ervan bewust zijn dat als ze ervoor kiezen dat heel wat zaken in het Nederlands gebeuren, hun toekomstkansen en die van hun omgeving vergroten.
De voorzitter : Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois : Voorzitter, dames en heren, ik dank u voor de reacties. Ik meen dat we met zijn allen vinden dat dit een opportuniteit is. Lange jaren is die opening er aan Franstalige kant niet geweest nu wel, parlementsbreed. We moeten de opportuniteit aangrijpen. Wij zullen er in elk geval alles aan doen om tot een regeling te komen, ook al is het inderdaad een complexe aangelegenheid. Het is ook de eerste keer dat we ermee geconfronteerd zijn, de eerste keer dat we zullen proberen om met de GGC tot een ordonnantie te komen. Dat is nu eenmaal de bevoegdheidsverdeling. Als we het eens kunnen worden over de drie basissokkels, moet het ook vooruit kunnen gaan.
Wat de vraag betreft over de situatie binnen Brussel, mevrouw Zamouri, daar kan ik mij natuurlijk niet over uitspreken. Ik wil wel beklemtonen dat wij niet gedelegeerd hebben aan de VGC, maar de COCOF treedt in de plaats van de Franse Gemeenschap. Dat gebeurt met toepassing van artikel 138 van de Grondwet. De Franstaligen hebben die bevoegdheid gedelegeerd aan de COCOF. Wij hebben dat niet gedaan. Het is de Vlaamse Gemeenschap die actief optreedt in Brussel. Het samenwerkingsakkoord zal ook gesloten moeten worden tussen de Vlaanderen overheid, de Vlaamse Gemeenschap, enerzijds en COCOF anderzijds, en de GGC samen.
Het zal dus ons agentschap zijn dat in oprichting is, dat uitvoering zal geven aan ons beleid zoals wij het voeren. Ik heb wel gezegd, ook gisteren tijdens de gemeenschappelijke vergadering en dat werd hier ook al bevestigd , dat onze VGC de regierol zal vervullen, met de actoren zal overleggen en de prioriteiten zal bepalen. Ik heb gisteren het volgende voorbeeld gegeven. Stel dat men zegt dat het een prioriteit is om beleid te voeren gericht op de anderstalige ouders van kinderen die naar onze Nederlandstalige scholen komen, dan is het aan de VGC om te zeggen wat de lokale beleidsprioriteiten zijn, net zoals een integratiedienst in Houthalen-Helchteren of in Antwerpen of in Mechelen of eender waar dat doet. De subsidiariteit zal er ook spelen. Ze kunnen de regierol vervullen. Dit omvat de bepaling van de prioriteiten. Dit moet natuurlijk passen binnen de context van het beleid dat het Vlaams Parlement vastlegt. Het is niet de bedoeling een afwijkend beleid te voeren of naar een welzijnsbeleid terug te keren. Dat zal niet gebeuren. Het gaat om de grote lijnen van het burgerschap.
Verder heb ik gisteren al verklaard dat bepaalde zaken door de volgende Vlaamse Regering moeten worden aangepakt. Wie a zegt, moet b zeggen. We kunnen niet jarenlang beweren dat we eigenlijk ook in Brussel tot een verplichte inburgering zouden moeten komen en daar dan niet de budgettaire consequenties uit trekken. Dit kost geld. Nu kost elk traject 1500 euro. Indien we een hele doelgroep toevoegen, moeten we daarvoor ook centen uittrekken. Indien we dit niet zouden doen, zouden we een stommiteit begaan. We willen een beleid in de hoofdstad voeren. We moeten hiervoor middelen uittrekken. Dat zal tijdens de volgende regeringsvorming ter sprake moeten komen.
Ik ben het absoluut eens met de heer Kennes. Afgelopen vrijdag heb ik tijdens de viering van de tiende verjaardag van het Huis van het Nederlands verklaard dat het Nederlands in Brussel ondertussen een sterk merk is geworden. We hebben 2000 inburgeraars. Elk jaar trekken echter ook 20.000 mensen naar het Huis van het Nederlands om Nederlands te leren. We hebben die dag mooie getuigenissen gehoord. Veel mensen leren Nederlands omdat dit voor hen de weg betekent naar een job in Brussel of in de Rand, waar vaak tweetaligheid wordt gevraagd. Exact dezelfde dag heeft de luchthaven van Zaventem aangekondigd te verwachten de komende tien jaar 10.000 bijkomende jobs te kunnen aanbieden. Er zijn nu al honderden vacatures. De mensen uit Brussel weten natuurlijk dat het een troef is Nederlands te spreken indien ze een job in Vlaams-Brabant vinden die rechtstreeks of onrechtstreeks aan de luchthaven is gerelateerd. Ik ben het daar volkomen mee eens.
We moeten op dit positief elan voortbouwen. Het is onze hoofdstad. Ik ben blij dat we daarover in dezelfde termen spreken. De positieve uitstraling van het Nederlands is een sterk merk. We moeten dit handhaven. Die boodschap slaat bij veel nieuwkomers aan. Ze kunnen dit ook aan de kansen op een toekomst en op een job verbinden. Ik concludeer dat we het in deze commissie eens te meer over de grote lijnen eens zijn.
De voorzitter : De vragen om uitleg zijn afgehandeld.