Commissie voor Algemeen Beleid, Financiƫn en Begroting
Vergadering van 08/10/2013
Vraag om uitleg van de heer Lode Vereeck tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over de studie van Roland Berger over een nieuw model voor langetermijnfinanciering voor de Vlaamse overheid en de ESR-instellingen
- 58 (2013-2014)
De voorzitter : Het is wel zo dat we voor de zomer al gepland hadden om de studie te laten toelichten door het kabinet, dat is er om allerlei redenen niet van gekomen. Het is een heel ruime studie, naar de impact van Basel III op de kredietverleningsmogelijkheden van de bancaire sector aan de Vlaamse overheid en haar instellingen. Dat is heel interessant, inderdaad. Op 10 december 2013 wordt de toelichting hier gegeven, maar het staat u uiteraard vrij om daarover nu al een vraag om uitleg te stellen.
De heer Vereeck heeft het woord.
De heer Lode Vereeck : Mijn vraag is ontvankelijk verklaard en geagendeerd, voorzitter.
Collegas, het gaat om de studie van Roland Berger met betrekking tot een nieuw financieringsmodel voor de Vlaamse overheid. Als u nog niet de tijd hebt gehad om ze te lezen, kan ik zeggen dat het absoluut de moeite waard is. De studie is er gekomen op uw vraag, denk ik, minister Muyters, omdat u ook wel voelde dat de financiering op lange termijn niet alleen een probleem vormde voor de bedrijven, maar dat ook de eigen Vlaamse overheid problemen heeft bij langetermijnfinanciering, langer dan acht jaar dus, voor bouw en infrastructuur.
Ik geef heel kort de krachtlijnen van de studie, collegas, want het gaat mij om de politieke consequenties die u eraan verbindt, minister. De consultant Roland Berger heeft drie domeinen geselecteerd: sociale huisvesting, zorg en infrastructuur. Deze drie domeinen hebben bij elkaar opgeteld een jaarlijkse financieringsbehoefte van 3,5 miljard euro. Voor de hele Vlaamse publieke en semipublieke sector gaat het om 6 miljard euro. Van die 6 miljard euro wordt 4 miljard euro op lange termijn gefinancierd via heel klassieke schemas, heel klassieke bankkredieten, via de vier grootbanken Belfius, BNP, ING en KBC. Met andere woorden, twee derden van de financieringsbehoefte wordt ingevuld via die bankkredieten. Dat is precies het pijnpunt, stelt de studie, dat er een te grote afhankelijkheid is van bankkredieten voor de langetermijnfinanciering van de Vlaamse overheid.
Ik geef nog mee dat er geen tekort aan financiering is, maar dat het steeds moeilijker wordt om die financiering rond te krijgen. De studie toont ook aan dat bankfinanciering duur is en duurder zal worden, nog niet zozeer in absolute termen de kost van het bancair krediet is natuurlijk laag omwille van het lagerentebeleid van de Europese Centrale Bank (ECB) , maar de spread ten opzichte van de referentiewaarde, waarvoor een interest rate swap op tien jaar wordt gebruikt, is sinds 2009 verdubbeld. De banken vragen bovenop de rente een soort spread. Dat was vroeger 1,22 procent en nu is die in die drie domeinen al gestegen tot 2,77 procent. Het is heel interessant om in de studie eens na te kijken wat daarvan precies de reden is.
Wat ons interesseert, is de jaarlijkse financieringsbehoefte. Als u kijkt naar wat we aan krediet vernieuwen gespreid over twintig jaar, betekent dat per jaar al gauw een meeruitgave van 600 miljoen euro. Dat is dus de jaarlijkse financieringsbehoefte voor die drie domeinen. Ik heb de verschillende redenen genoteerd, maar dat zou ons, zoals gezegd, te ver leiden. Verschillende effecten, Basel III en het interne risicobeleid zorgen ervoor dat de bankfinanciering voor de Vlaamse overheid in de toekomst op lange termijn structureel duurder worden. Voor de financieringsbehoefte van 2013, zijnde 3,5 miljard euro, betekent dit, gespreid over de komende twintig jaar, een financieringskost die kan oplopen van 600 tot 900 miljoen euro.
De consultant Roland Berger concludeert dat het niet houdbaar is, omwille van vier redenen: de Vlaamse overheid is te afhankelijk van één financieringskanaal, er is een structurele meerkost verbonden aan bankfinanciering, er is een vermindering van het aanbod doordat banken minder op lange termijn willen uitlenen, en doordat er meer op kortere termijn wordt uitgeleend, is er een herfinancieringsrisico.
Dan komen de aanbevelingen van Roland Berger, en die zijn tweeërlei. Enerzijds pleit hij voor de uitbouw van een tweede financieringskanaal, namelijk dat de Vlaamse overheid rechtstreeks geld ophaalt via obligatie-uitgifte. Roland Berger suggereert daarom de institutionele investeerders, zoals pensioenfonds en verzekeraars, daarbij te betrekken. Als het om kleinere projecten gaat, stelt de consultant voor om een Vlaams leenagentschap op te zetten, dat de financieringsbehoeften van de Vlaamse overheid en de ESR-instellingen consolideert. Via zon Vlaams leenagentschap zouden we voor een aantal kleinere instellingen gezamenlijk naar de financiële markten kunnen trekken. Dat is, kort samengevat, wat wordt voorgesteld.
Ondertussen hebben we hierover een communicatie gekregen van minister van Welzijn Vandeurzen, die al gesuggereerd heeft dat de techniek van het uitgeven van obligaties in aanmerking zou kunnen komen voor de financiering van grote opdrachten zoals ziekenhuizen in de welzijnssector.
Minister, welke beleidsconclusies trekt u uit de desbetreffende studie? Hoe evalueert u de analyse? Bent u het ermee eens of bent u het met een aantal dingen niet eens?
Hoe zult u gevolg geven aan de geformuleerde aanbevelingen, als u het er al mee eens bent? Welke aanbevelingen zult u overnemen? Hebt u misschien al initiatieven genomen?
Hoe verloopt de coördinatie? Ik was het er in principe wel mee eens dat in de welzijnssector zou worden gewerkt via obligatieleningen, maar ik was een beetje verrast dat de minister van Welzijn eenzijdig een initiatief nam. In welke mate neemt u een coördinerende rol op, minister?
De mogelijkheid tot het inzetten van het instrument van de volkslening kwam reeds aan bod in de commissie Financiën op 7 mei 2013. In diezelfde vergadering stelde u dat u het nut en de mogelijkheden van de maatregel van de volkslening zou aftoetsen zodra de federale overheid een beslissing zou hebben genomen. Welnu, op 24 juli 2013 heeft de Federale Regering een akkoord bereikt voor de introductie van de zogenaamde volkslening. Roland Berger geeft aan dat de volkslening minder te verkiezen is ten opzichte van hun tweesporenmodel. Zult u de mogelijkheden tot het inzetten van de volkslening onderzoeken in deze context, gelet op de bevindingen van Roland Berger met betrekking tot de risicos verbonden aan de volkslening als instrument voor langetermijnfinanciering?
De voorzitter : De heer Van Mechelen heeft het woord.
De heer Dirk Van Mechelen : Voorzitter, collegas, het is inderdaad een interessant rapport. Ik neem aan dat u er nog wel op zult terugkomen in de commissie, minister, met een toelichting en een evaluatie.
Het is een open deur intrappen dat langetermijnfinanciering vandaag echt een probleem is. Ik zie dat bij onze gemeentebesturen vandaag een lening van 15 jaar de nieuwe norm is. Lenen op 20 of 25 jaar mag je definitief vergeten. Ik durf er niet aan denken hoe we de middelen bij elkaar moeten krijgen als we een project als Oosterweel van 4 of 5 miljard euro moeten financieren.
We hebben nu het rapport-Berger. De vraag is: hoe verhoudt zich dat tot wat de minister-president enkele maanden geleden heeft gepresenteerd met het bankenplan? Als ik me niet vergis, werden daarin ook twee instrumenten naar voren gebracht. De eerste optie was het oprichten van een fonds door banken, waarbij institutionele beleggers geld zouden inbrengen dat dan zou kunnen dienen voor al dan niet pps-projecten in de zorgsector, huisvesting en onderwijs. Daarop heeft de minister van Welzijn geanticipeerd, denk ik, mijnheer Vereeck. Klutsen we nu twee dingen door elkaar? Zijn dat twee verschillende dingen of is dat hetzelfde instrument?
De tweede mogelijkheid was dat de Vlaamse overheid een instrument zou scheppen voor een waarborg die van toepassing zou zijn op het herfinancieringsmoment van grote projecten. We weten ondertussen dat je zon financiering kunt krijgen voor zes of zeven jaar, waarop een moment van herfinanciering volgt. Op dat moment zou een soort van borg worden gesteld door de Vlaamse overheid. Minister, hoever staat het met die twee instrumenten? Hoe verhoudt dat zich tot het rapport-Berger zoals dat nu is voorgesteld?
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters : Het probleem is duidelijk geschetst, niet alleen door de vraag die we hebben gesteld aan professor Berger, maar ook door wat de heer Van Mechelen naar voren heeft gebracht: er is een probleem met de langetermijnfinanciering. We hebben aan de professor gevraagd daar eens over na te denken en er een rapport over te maken, wat hij heeft gedaan. Wij hebben natuurlijk ook niet stilgezeten. De minister-president heeft daarover ook een aantal ideeën naar voren geschoven. Elke oplossing om die langetermijnfinanciering geregeld te krijgen, is het bekijken waard. Er werd gevraagd hoever het staat met de verdere uitwerking van die punten. Ik stel voor dat men dat aan de persoon in kwestie vraagt. Elk onderdeel dat kan bijdragen tot het oplossen van dit probleem, is echter goed.
Ik had een afspraak gemaakt met de voorzitter. Zoals u daarnet hebt gehoord, wordt die ook gehonoreerd. Het lijkt me nuttig dat men professor Berger, en eventueel ook anderen, uitnodigt om daarover hier van gedachten te wisselen met het parlement, en te bekijken in welke context de door hem voorgestelde instrumenten nuttig zijn, in welke context die moeten worden bepaald. Hij doet inderdaad twee voorstellen. Er is het idee van een tweede financieringskanaal via obligaties en er is het idee van een Vlaams leenagentschap. Ik wil ter zake de rol van het parlement blijven erkennen. Het lijkt me dan ook de moeite dat het parlement daarover mee van gedachten wisselt.
Wat doen we ondertussen al? Op 13 september hebben we onze principiële goedkeuring gehecht aan het voorontwerp van besluit tot facilitering van de infrastructuurfinanciering via de alternatieve investeringswaarborg verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA). Daarnaast hebben we een projectgroep opgestart voor de voorbereiding van het naar de financiële markten brengen van de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW) en het Vlaams Woningfonds (VWF). Het doel is om reeds in 2014 een gedeelte van de behoeften van die twee maatschappijen te dekken via het uitgeven van eigen obligaties. De projectgroep onderzoekt of we dat kunnen doen.
Het lijkt me dus nuttig om professor Berger hier uit te nodigen. Ik had begrepen dat er ook nog andere mensen op de lijst zouden staan.
De voorzitter : Er is ook nog professor Rudi Vander Vennet van de Universiteit Gent, die professor is in de financiële economie en het bankwezen. Er is Kasper Peters, master in de rechten, die onder meer studeerde aan Kings College. Er is ook Bruno Colmant. Dat zijn de drie mensen die de studie hebben gemaakt. Als de leden dat goedvinden, dan zouden we die personen hier uitnodigen op 10 december. Het lijkt me het beste dat we ons daartoe beperken.
Minister Philippe Muyters : Dat lijkt me een goed idee. Dan heeft de commissie ook de kans om rechtstreeks met hen van gedachten te wisselen, na het lezen van het rapport van professor Berger.
Mijnheer Vereeck, over de volkslening heb ik inderdaad al mijn mening ten gronde gegeven naar aanleiding van uw vraag om uitleg in mei. Zoals ik al zei aan de heer Van Mechelen, ben ik een voorstander van alle initiatieven die de kredietverlening op langere termijn ondersteunen. We hebben daar nood aan. Ik stel echter vast dat een volkslening zich vooral richt op een termijn van 7 à 10 jaar. De heer Van Mechelen heeft daarnet gezegd vanaf wanneer men problemen heeft. Die 7 à 10 jaar, dat is de termijn waarop bedrijfseconomische investeringen worden afgeschreven. De semipublieke sector en de publieke sector hebben echter nood aan een wat langere termijn, namelijk 15 à 25 jaar. Er is hier al opgemerkt dat men nog maar voor maximaal 15 jaar iets afgesloten krijgt. Ik betwijfel dus of de beoogde doelmarkt, met name de sociaal-publieke investeringssector met een langetermijnfinancieringsnood, met volksleningen geholpen zal zijn. De praktijk zal dat echter moeten uitwijzen. Het is ook geen maatregel die ik heb voorgesteld. Elk beetje dat een bijdrage kan leveren, is positief, maar we moeten bekijken of dat daar wel zinvol voor is.
Het wettelijke kader is, zoals ik zei, geschapen door de federale overheid. De keuze van het al dan niet inzetten van de volkslening voor het geven van financiering aan investeringen van de Vlaamse publieke of semipublieke sector ligt dan bij de banken. Zij zullen de aangetrokken financieringsmogelijkheden bij hun investeerders kunnen inzetten voor de vele kleine en middelgrote projecten die hun financiering niet rechtstreeks op de financiële markten kunnen halen.
Mijnheer Van Mechelen, met betrekking tot heel de problematiek van de herfinanciering waarover u het had, moeten we ook nog bekijken wat er kan binnen de regels van Eurostat, als ik me niet vergis.
De voorzitter : De heer Vereeck heeft het woord.
De heer Lode Vereeck : Minister, ik dank u voor uw antwoord. Voor alle duidelijkheid, ik wil ook nog niet in detail de inhoudelijke discussie voeren. Over de onderliggende modellen die Berger heeft gebruikt, onder meer bij het berekenen van die meerkost die nu ten laste van de Vlaamse overheid is, omdat gebruik wordt gemaakt van bankkredieten in plaats van rechtstreeks naar de financiële markten te trekken, kunnen we inderdaad wel een boom opzetten. Het is al vaker gezegd: we moeten proberen om de federale en de Vlaamse overheid goed te doen samenwerken, zeker als het gaat over een relancebeleid, maar ook wat andere punten betreft. Van de minister-president hebben we inderdaad al gehoord dat de volkslening kan worden ingeschoven in het bankenplan, maar ik deel uw bekommernis ter zake. De volkslening hierin inschuiven lijkt me niet gemakkelijk, ook om een andere reden. Als ik het goed heb begrepen, zouden institutionele partners immers eigenlijk geen toegang hebben tot de volkslening, terwijl Berger nu net voorstelt dat de Vlaamse overheid via private placements rechtstreeks met pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen obligatieleningen zou uitvoeren. Dat is toch wel een groot verschil. Bovendien mogen we niet vergeten dat volksleningen nog altijd via banken verlopen, en uiteindelijk ook op de balansen van banken komen. Dat is nu net de problematiek die we willen vermijden met de studie van Berger. We willen namelijk geen intermediatie via de bank. U hebt die twee redenen nog niet genoemd, maar volksleningen lijken me voor deze specifieke toepassing toch niet zo gemakkelijk.
Voorzitter, eerlijk gezegd dacht ik dat er al enige politieke besluitvorming was gekoppeld aan deze studie. Dat was ook de insteek van mijn vraag. Mijn vraag was veeleer: hoe ziet de minister zon Vlaams leenagentschap, hoe zal hij dat operationaliseren, gaat men dat al doen? Ik verneem echter dat de beslissingen over de implementatie helemaal nog niet zijn genomen en dat die er pas ten vroegste na 10 december komen, wanneer de consultant dit hier komt toelichten. Blijkbaar is dit document nog geen aanleiding geweest om verdere maatregelen te nemen. Ik geef alleen maar mee dat de consultant zelf gewaagt van een onhoudbaar model van langetermijnfinanciering en stelt dat het absoluut van belang is dat we een nieuwe aanpak ontwikkelen. Minister, mijn bijkomende vraag was ook geweest of u al een inventaris hebt gemaakt van wat u op die manier via obligaties zou willen financieren. Gaat het over de volledige som van 4,5 miljard euro? Hebt u daar al een zicht op? Er is de operationalisering van het leenagentschap.
Dan was er nog een vraag die u toch al enigszins hebt beantwoord. We hebben al de communicatie van Welzijn gehad. Ik begrijp dat u wel degelijk de coördinatie verzorgt, ook bij de andere initiatieven. Onder meer bij de VMSW is er blijkbaar ook al een initiatief bezig. Het lijkt me belangrijk dat u als minister van Financiën de coördinatie ter zake behoudt, dat dit geen losse ad-hocinitiatieven worden.
Minister Philippe Muyters : Het parlement heeft gevraagd of het die studie kan krijgen, omdat het er graag zou willen over discussiëren. Ik vind dat het werk daar dan moet worden gedaan. Ik vond dat ik dat respect moest opbrengen voor het Vlaams Parlement. Voor de meest dringende zaken dan denk ik aan VIPA, VMSW en VWF hebben we uiteraard al eerste stappen gezet, zodat na de discussie de volgende stappen kunnen worden gezet.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.