Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed
Vergadering van 01/10/2013
Vraag om uitleg van de heer Marcel Logist tot mevrouw Joke Schauvliege, Vlaams minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, over de problematiek van gebiedsdekkende uitvoeringsplannen
- 7 (2013-2014)
De voorzitter : De heer Logist heeft het woord.
De heer Marcel Logist : Voorzitter, minister, graag had ik u enkele vragen gesteld omtrent de problematiek van gebiedsdekkende uitvoeringsplannen (GUPs). In het voorjaar van dit jaar, april 2013, gaf de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) toelichting bij de ontwerpen van GUP. Deze ontwerpen werden nadien aan alle gemeenten overgemaakt met de vraag een screening uit te voeren van de diverse afgebakende projecten. Binnen het GUP kunnen namelijk twee groepen van projecten worden onderscheiden.
Een eerste groep betreft beslist beleid, dit zijn de projecten die opgenomen zijn op reeds opgedragen subsidieprogrammas. Projecten van subsidieprogrammas tot en met 2008 zullen moeten worden uitgevoerd voor eind 2015, conform het maatregelenprogramma gerapporteerd aan Europa, en projecten van subsidieprogrammas na 2008 en tot en met 2014 zullen moeten worden uitgevoerd voor eind 2021, conform de intentie om deze lijst mee op te nemen in het tweede maatregelenprogramma.
Een tweede groep betreft nieuwe of GUP-projecten. Dit zijn alle projecten die nog moeten worden gerealiseerd en die in principe volgens een ecologische ranking zullen worden geprioriteerd. Vastgesteld wordt dat bij de meeste gemeenten vooralsnog de projecten met prioriteit 1 en 2 zijn vastgelegd, met name de projecten die tegen respectievelijk eind 2017 en eind 2021 zullen moeten worden gerealiseerd. Het betreft veelal projecten die dienen voor de opkuis van het centraal gebied en voor het verhogen van het rendement van bovengemeentelijke investeringen.
Zoals u waarschijnlijk wel beseft, minister, speelt de crisis, die nu al een tijdje kwalijk huishoudt, de steden en gemeenten behoorlijk parten. Er moet worden bespaard, en sommige gemeenten doen dat noodzakelijkerwijs op drastische wijze, zelfs middels ontslagen. Daarenboven maakt de nieuwe BBC-regeling (beleids- en beheerscyclus) het de gemeentelijke boekhoudingen allesbehalve gemakkelijk. Voor sommige steden en hun rioolbeheerders is het dan ook financieel niet haalbaar om deze doelstellingen te realiseren. Hun dossiers werden ooit opgenomen op een subsidieprogramma en werden tot nu toe niet uitgevoerd of ze zullen in de nabije toekomst niet uitgevoerd kunnen worden.
Een bijkomend probleem is dat de VMM tijdens de VLARIO-dag (Vlaamse Rioleringen) eerder dit jaar stelde dat voor de subsidiedossiers tot en met 2008 geen uitstel voor indienen eindafrekening kan worden verkregen na de datum van 31 december 2015. Het niet naleven van deze datum kan dus leiden tot het verlies van subsidies. Bovendien is voor sommige van deze dossiers de timing afhankelijk is van het Vlaamse Gewest zelf, aangezien ze gewestwegen betreffen.
Indien er geen duidelijkheid is of er voor deze dossiers nog op subsidies gerekend kan worden, is het duidelijk dat de kans klein is dat er effectief met deze dossiers gestart zal worden aangezien de financiering niet gegarandeerd is. Daarom wil ik u vragen, minister, of het effectief zo is dat voor subsidiedossiers tot en met het gemeentelijk investeringsproject 2008 de eindafrekening moet worden ingediend voor eind 2015. Wat indien dit niet gehaald kan worden? Hoe moet de financiering gebeuren van de doelstellingen zoals ze geformuleerd worden in het GUP, namelijk tegen eind 2015 en tegen eind 2021? Zal het laattijdig uitvoeren van deze gemeentelijke rioleringsprojecten zorgen voor een intrekking van de subsidies?
De voorzitter : Minister Schauvliege heeft het woord.
Minister Joke Schauvliege : Voorzitter, mijnheer Logist, ik zal eerst eventjes schetsen hoe de indiening van de eindafrekening 2015 in elkaar zit. De uitvoering van de subsidiëringsprogrammas tot en met 2008 is opgenomen in het maatregelenprogramma, en dat is natuurlijk gekoppeld aan onze stroomgebiedbeheerplannen. De deadline voor de uitvoering van deze projecten wordt uiteraard ook ingegeven door de kaderrichtlijn Water. De eerste generatie stroomgebiedbeheerplannen en ook de maatregelenprogrammas die aan de Europese Commissie zijn overgemaakt, lopen tot eind 2015. Deze deadline wordt telkens aan de gemeentelijke rioolbeheerders gemeld bij de bespreking van de dossiers.
Bij de bepaling van deze maatregel werd geoordeeld dat het om een redelijke termijn gaat. De laatst geprogrammeerde projecten werden immers met de bekendmaking van het laatste deelprogramma 2008, aan de gemeenten opgedragen. Dat gebeurde op 18 februari 2008, dus zeven jaar voor eind 2015. Bij de vaststelling van de stroomgebiedbeheerplannen werd, via de goedkeuring door de Vlaamse Regering, deze redelijke termijn nogmaals bekrachtigd. Als de rioolbeheerders en de gemeenten deze datum niet halen, zullen ze een duidelijke verantwoording en motivering moeten geven voor de achterstand. Op basis hiervan zal Vlaanderen, conform de bepalingen van de kaderrichtlijn Water, aan de Europese Commissie moeten verantwoorden waarom het maatregelenprogramma niet volledig werd uitgevoerd.
De doelstellingen van de gebiedsdekkende uitvoeringsplannen passen binnen de maatregelen inzake de uitbouw van de saneringsinfrastructuur die onderdeel uitmaken van een globaal pakket aan maatregelen die nodig zijn om tot de doelstellingen te komen zoals vooropgesteld in de kaderrichtlijn Water. Mijn administratie is volop bezig met de voorbereiding van de tweede generatie stroomgebiedbeheerplannen en de afbakening van de noodzakelijke maatregelen om de doelstellingen te kunnen halen. Die zullen door de volgende Vlaamse Regering worden vastgesteld.
De gebiedsdekkende uitvoeringsplannen worden opgenomen in de stroomgebiedbeheerplannen. Daarmee maken de maatregelen voor de verdere uitbouw van de saneringsinfrastructuur onderdeel uit van een globale kosten-batenanalyse. Zo kan de volgende Vlaamse Regering een verantwoorde keuze van maatregelen maken met het oog op het bereiken van de goede toestand. Daarenboven zal er bij de opmaak van de stroomgebiedbeheerplannen ook aandacht zijn voor de financiering van de verschillende maatregelen, waaronder subsidie voor de uitbouw van het rioleringsstelsel een van de middelen is.
Bovendien blijven we werk maken van de uitvoering van het huidige stroomgebiedbeheerplan. De financiering door het gewest voor de gemeenten is aanzienlijk: jaarlijks wordt 110 miljoen euro aan subsidies voor gemeentelijke rioleringen vastgelegd. Het gemiddelde subsidiepercentage bedraagt al meer dan 90 procent. Daarboven dragen we jaarlijks voor 100 miljoen euro aan gemeentelijke rioleringsprojecten aan Aquafin op. Bovendien hebben de gemeenten hun gemeentelijke saneringsbijdrage, die via de integrale waterfactuur aan de gezinnen en bedrijven wordt aangerekend. Als deze volledig naar de uitbouw van gemeentelijk rioleringsinfrastructuur zou gaan, wat spijtig genoeg niet het geval is, levert dit jaarlijks een investering van 286,3 miljoen euro op. Als alle gemeenten het maximumtarief zouden aanrekenen, is dit 337,5 miljoen euro, of 50 miljoen euro extra.
Het subsidiebesluit voorziet niet in de schrapping van toegekende subsidies. Vóór de opname van de projecten op de verschillende opgedragen kwartaalprogrammas werden deze projecten steeds besproken met de betrokken gemeente en de financiële engagementen van de gemeenten werden afgebakend. Het niet uitvoeren van deze projecten zorgt echter voor een niet-optimale besteding van de beschikbare middelen.
In een aantal gevallen kan de gemeentelijke rioolbeheerder niet verantwoordelijk worden gesteld voor het niet tijdig uitvoeren of opstarten van de projecten. Verschillende redenen voor deze vertraging werden en worden geïnventariseerd op basis van de aanvragen van de gemeentelijke rioolbeheerders voor het uitstellen van de gesubsidieerde dossiers. Indien de gemeentelijke rioleringswerken bijvoorbeeld afhankelijk zijn van werken van een andere partij, zoals het Agentschap Wegen en Verkeer (AWV) of Aquafin, dan kan de timing mogelijk worden bepaald door deze derde partij en kan de gemeente niet verantwoordelijk worden gesteld voor de laattijdige uitvoering.
De voorzitter : De heer Logist heeft het woord.
De heer Marcel Logist : Er moet dus verantwoording worden afgelegd voor het uitstellen van de subsidies? (Minister Joke Schauvliege knikt bevestigend)
Ik wil benadrukken dat vele lokale besturen in deze zware economische en financiële tijden de tering naar de nering zetten. Men bouwt zuiveringsstations en de gemeente of stad heeft niet de financiële middelen om het wegdek te herstellen of de werken uit te voeren. De gemeentebesturen kampen niet alleen met die crisis, maar moeten voor hun boekhouding en meerjarenbegroting werken met de stringente beheers- en beleidscyclus. Daarvoor zouden ze op zijn minst een stevige rugdekking moeten krijgen van de Vlaamse overheid.
Minister Bourgeois vindt dat de gemeenten voor de zware pensioenlast zelf hun boontjes moeten doppen. Als ik dat hoor, zakt de moed mij wat in de schoenen. Hopelijk zult u rekening houden met de financiële toestand van de gemeenten en steden. Ik hoop dat de Vlaamse overheid daar ook in de toekomst rekening mee zal houden.
De voorzitter : De heer Vandaele heeft het woord.
De heer Wilfried Vandaele : Mijnheer Logist, de minister heeft dat aangehaald. De gemeenten hebben hun eigen verantwoordelijkheid, al is het maar omdat ze in veel gevallen nog een marge hebben op de saneringsbijdrage die ze zelf kunnen invullen. Als ze die verantwoordelijkheid nemen, komen ze een heel eind ver.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.