Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed
Vergadering van 01/10/2013
Vraag om uitleg van de heer Bart Martens tot mevrouw Joke Schauvliege, Vlaams minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, over de termijnoverschrijdingen van beroepsuitspraken over milieuvergunningen
- 2333 (2012-2013)
De voorzitter : De heer Martens heeft het woord.
De heer Bart Martens : Voorzitter, minister, collegas, ik heb die vraag geschreven naar aanleiding van de jaarverslaggeving 2011-2012 over de naleving van de in het Milieuvergunningsdecreet voorziene beslissingstermijnen voor beroepen tegen milieuvergunningen. Uit het jaarverslag blijkt dat in 2011 voor 121 van de 162 beroependossiers een beslissing werd genomen buiten de in het decreet voorgeschreven termijn van vijf maanden. In het verleden was er een vervaltermijn waarna een stilzwijgende goedkeuring volgde, maar het Europees Hof van Justitie heeft ons op de vingers getikt en gesteld dat stilzwijgende goedkeuringen niet konden. Toen heeft de decreetgever er een termijn van orde van gemaakt, maar ook gestipuleerd dat er jaarlijks zou worden gerapporteerd over overschrijdingen van die termijn om de vinger aan de pols te houden en nodeloze vertragingen in de beroepsprocedures te vermijden.
In 2011 werd dus bij maar liefst 75 procent van de dossiers de wettelijke termijn overschreden. Dat is het zevende jaar op rij dat het aantal uitspraken daalt. In 2004 werd er een tijdige uitspraak gedaan in 90 procent van de dossiers, in 2005 was dat 78 procent en zo glijdt het verder af tot het dieptepunt van 25 procent van de gevallen waarin tijdig beroep wordt uitgesproken. Slechts 1 op de 4 dossiers wordt dus tijdig behandeld door u.
De provinciebesturen moeten de beroepen tegen de milieuvergunningen behandelen die door de colleges van burgemeester en schepenen worden afgeleverd. De provinciebesturen leveren wel goed werk en slagen er wel in om tijdig te beslissen. De provincies West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant deden in alle beroepsdossiers die zij in 2011 voorgeschoteld kregen, een uitspraak binnen de wettelijke termijn. In Limburg werd die termijn één keer overschreden, in Antwerpen twee keer. De provincies slagen er dus wel in om zich op een redelijke termijn, binnen de termijnen van orde, uit te spreken in beroepen tegen klasse 2-vergunningen.
Minister, er is een absoluut dieptepunt bij de beroepen die u te beurt vallen, maar ook de omvang van de vertragingen rijst de pan uit. Bij talloze dossiers werd de termijn van 5 maanden overschreden met meer dan een jaar, bij één dossier zelfs met meer dan 2 jaar. De gemiddelde vertraging bedraagt maar liefst 78 dagen, boven op de 5 maanden die u krijgt en die zelfs op verzoek verlengd kunnen worden met een maand.
Het spreekt vanzelf dat deze gang van zaken tot grote rechtsonzekerheid leidt. Zowel burgers als ondernemers ondervinden hier de nadelen van, omdat ze niet weten wat hun te wachten staat. Geplande investeringen worden afgeremd, potentiële investeerders afgeschrikt. Ondernemerszin wordt gefnuikt en jobs gaan verloren. Dat is, zeker in de huidige macro-economische context, onaanvaardbaar. Bovendien zijn vertragingen van deze omvang allesbehalve bevorderlijk voor de onderlinge verhoudingen tussen overheid, bedrijfsleven, burgers en milieugroepen.
Uiteraard kunnen er goede redenen zijn waarom sommige dossiers enige vertraging oplopen. Vaak gaat het immers om complexe en maatschappelijk gevoelige projecten. Heel wat van de beroependossiers gaan over activiteiten die aanzienlijke hinder voor de omgeving veroorzaken. Het inwinnen van advies is uiteraard noodzakelijk om een gefundeerde uitspraak over dergelijke dossiers te kunnen doen. Maar het rapport van 2011 toont aan dat het advies van de Gewestelijke Milieuvergunningscommissie op enkele zeldzame uitzonderingen na wel binnen de wettelijke termijn van negentig dagen op uw bureau lag. Het kan dus moeilijk aan de adviesinstanties worden geweten dat er zulke vertragingen zijn omdat ze er wel in slagen om hun advies op tijd bij u af te leveren. Ook is het mogelijk dat bepaalde dossiers bijkomend overleg met belanghebbende partijen vergen en dus meer tijd vereisen. De wettelijke termijn van vijf maanden kan dan verlengd worden met één maand, mits motivering. Termijnoverschrijdingen van meer dan een jaar zijn echter niet meer redelijk en vallen niet te verantwoorden.
Het gebrek aan een duidelijk juridisch kader voor bepaalde inrichtingen zoals windmolenparken en veeteeltbedrijven enzovoort, kan ook een belangrijke oorzaak van vertraagde beroepsuitspraken zijn. Dat hebt u hier gesteld naar aanleiding van een interpellatie van de heer Sanctorum. Dat probleem zou van de baan moeten zijn omdat er intussen een duidelijke omzendbrief is omdat de regels voor de inplanting van windmolens in VLAREM II (Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning) nu duidelijk zijn verankerd. De slagschaduwregels zijn ook duidelijk vastgelegd in VLAREM II, en voor geurhinder van veeteeltinrichtingen hebt u een omzendbrief die toch een zekere leidraad zou moeten bieden bij de behandeling van milieuvergunningsberoepen.
De rechtsonzekerheid die deze vertragingen creëren, heeft een verlammende impact op het ondernemen in Vlaanderen. We moeten de vertraging bij de uitspraken over beroepen, inlopen. Iedereen heeft de mond vol van versnelling van investeringsprojecten enzovoort, maar hier zien we dat het van kwaad naar erger gaat. Het aantal gevallen waarin u buiten de termijn antwoordt, stijgt jaar na jaar in plaats van te dalen. Daarom wil ik u volgende vragen voorschotelen. Wat vindt u van deze cijfers? Hoe verklaart u de systematische daling in het aantal tijdige beroepsuitspraken? Hoe schat u de gevolgen hiervan in? Wat gaat u doen om het aantal tijdige uitspraken weer op te trekken?
De voorzitter : Mevrouw De Vroe heeft het woord.
Mevrouw Gwenny De Vroe : Mijnheer Martens, ik heb een tweetal weken geleden een schriftelijke vraag over dit thema ingediend. U bent me dus voor. U zult eerder een antwoord krijgen dan ikzelf. Ik zal het uiteraard mee beluisteren.
Minister, de heer Martens heeft een zeer grondige inleiding gegeven. Hij heeft ook het verschil tussen de dossiers die u behandelt en die de provincie behandelt, zeer duidelijk geschetst. Ik beperk me dus tot de vragen waar ik graag een antwoord op zou willen.
Minister, hoe verklaart u dat in 2004 in 90 procent van de gevallen tijdig werd beslist, terwijl in 2011 bij 25 procent binnen de voorziene termijn een beslissing werd genomen? Op welke wijze zijn de dossiers van 2011 volgens u veel complexer dan die van 2004? Wat zijn volgens u de oorzaken? Voorziet u in een oplossing zodat een beslissing binnen de voorziene termijn in de toekomst kan worden genomen, zoals decretaal bepaald? In het kader van investeringen en economie is het belangrijk dat in de toekomst tijdig wordt beslist over de beroepen.
De voorzitter : Minister Schauvliege heeft het woord.
Minister Joke Schauvliege : Mijnheer Martens, mevrouw De Vroe, de cijfers staan in het verslag. Die cijfers kloppen en ook de laattijdigheid van de beslissingen. Maar de duiding van het probleem en de gevolgen ervan, klopt absoluut niet.
Om te beginnen wil ik nogmaals wijzen op het feit dat we hier te maken hebben met termijnen van orde en niet met vervaltermijnen. In het geval van een termijn van orde moet de overheid geen uitspraak doen binnen de termijn die in het decreet of het reglement staat. Zij kan ook na het verstrijken van die termijn een perfect wettige beslissing nemen. De bijkomende termijn die de overheid nodig heeft, wordt bepaald door de concrete omstandigheden, door de complexiteit van het dossier of door de houding van alle in de zaak betrokken partijen. Deze verschillen enorm van dossier tot dossier. Zo oordeelde de Raad van State in het arrest van 12 april 2012 dat een termijn van elf maanden in het licht van de complexiteit van de zaak als niet onredelijk moet worden beschouwd. In dezelfde zin werd in het arrest van de Raad van State van 13 november 2012 een termijn van tien maanden als niet onredelijk beoordeeld.
Collegas, u gaat daar misschien licht over, maar we hebben hier te maken met betwiste dossiers over in de eerste klasse ingedeelde inrichtingen, met andere woorden met de meest complexe, risicodragende en hinderlijke inrichtingen. De behandeling van dit soort dossiers omvat steeds een zeer ernstig onderzoek en eigenlijk studiewerk. Voor wie dat niet zou weten: u mag gerust eens bij ons langskomen en kijken hoe omvangrijk sommige van die dossiers zijn. We moeten dus een moeilijke afweging maken van zowel het economische belang van dergelijke zaken, als het algemeen openbaar belang en ook de effecten op het milieu, namelijk de bescherming van het milieu en de mens in de omgeving.
Laattijdige beslissingen zijn vaak het gevolg van een ultiem initiatief van een of meerdere belanghebbende partijen op het ogenblik dat de gewestelijke omgevingsvergunningscommissie die in de toekomst zo zal heten maar op dit moment nog Gewestelijke Milieuvergunningscommissie (GMVC) heet al advies heeft uitgebracht. Belanghebbende partijen, zoals lokale besturen, actiecomités, exploitanten en experten proberen een beslissing in hun voordeel te verkrijgen en brengen daartoe finaal bijkomende informatie in, vragen om gehoord te worden of voeren de onwettigheid van de gevoerde procedure aan. Het zou van een weinig oplossingsgerichte aanpak, zelfs van onbehoorlijk bestuur blijk geven als ik niet zou proberen rekening te houden met die initiatieven en alle elementen niet in overweging zou nemen.
Vaak leiden deze initiatieven dan tot bijkomende, al dan niet tegensprekelijke onderzoeken. Zo heeft de Raad van State al geoordeeld dat de vergunning die geweigerd werd op grond van nieuwe informatie zonder dat de aanvrager de kans heeft gekregen hierop te antwoorden, in strijd is met de gelijke behandeling van de partijen. Wij moeten daar rekening mee houden. Men krijgt het advies van de GMVC, men ziet daar nieuwe elementen, dat moet allemaal bekeken en bestudeerd worden en er moet een wederwoord worden gegeven.
Het is dus evident dat de overheid in laatste instantie ook probeert met alle elementen rekening te houden. Wij zijn de laatste aanleg. We moeten dus zorgen dat alle informatie en alle resultaten van de onderzoeken die daaraan verbonden zijn, meegenomen worden en ook worden uitgewerkt in een motiveringsbesluit.
Mijnheer Martens, door rekening te houden met de elementen die op het laatste moment mee in het onderzoek komen, denk ik dat ik geen afbreuk doe aan het rechtszekerheidsbeginsel noch aan het vertrouwensbeginsel, ook niet als dat tot gevolg mocht hebben dat de beslissing over de milieuvergunningsaanvraag wat langer uitblijft. Integendeel. Ik krijg heel andere signalen, namelijk dat men dat een goede aanpak vindt.
U verwijst naar mijn antwoord op de interpellatie van 8 mei 2012 waarin ik heb aangekondigd dat er een aantal maatregelen zouden worden genomen onder andere rond windmolens en bestaande stallen om tot een duidelijk juridisch afwegingskader te komen. Indien u daarmee wilt aantonen dat deze maatregelen geen effect zouden hebben gehad, wil ik u opmerken dat de cijfers waar u naar verwijst, een rapportage zijn van dossiers met startdatum 2011, terwijl de nieuwe sectorale voorwaarden voor windturbines pas in werking zijn getreden op 31 maart 2012 en die voor de geuremissies op 29 juni 2012. Bijgevolg konden deze maatregelen absoluut geen effect hebben gehad op de beslissingstermijnen voor dossiers met startdatum 2011. Daar klopt uw analyse niet.
Wat de toekomst betreft: de Vlaamse Regering zal binnenkort het ontwerp van Omgevingsvergunningsdecreet ter goedkeuring aan het Vlaams Parlement voorleggen. Het Omgevingsvergunningsdecreet vervangt de bestaande ordetermijnen door vervaltermijnen. In de tekst van het ontwerp van decreet is bepaald dat als de beslissing in laatste administratieve aanleg niet wordt genomen binnen de vastgestelde termijnen, het beroep geacht wordt te zijn verworpen en de beslissing uit eerste administratieve aanleg geldig is.
Er is van rechtswege een termijnverlenging van dertig dagen. Die termijn kan worden ingeroepen als er een nieuw openbaar onderzoek moet worden georganiseerd, als toepassing wordt gemaakt van de administratieve lus om een onregelmatigheid recht te zetten, als de vergunningsaanvraag wegenwerken behelst waarover de gemeenteraad beslissingsbevoegdheid heeft en de gemeenteraad in de loop van de beroepsprocedure wordt samengeroepen. Om tijdig met alle standpunten van de betrokken partijen rekening te kunnen houden, bevatten de ontwerpteksten een aantal maatregelen. Zo zal er een projectvergadering plaatsvinden. Vooraleer de vergunningsaanvraag wordt ingediend, kan de overheid ook derde belanghebbenden toelaten. Derde belanghebbenden die een beroep indienen, moeten worden gehoord door de vergunningscommissie als ze daartoe een verzoek indienen.
Mocht er dus al een probleem zijn, dan zal dit probleem vanzelf worden opgelost met het Omgevingsvergunningsdecreet. Het is echter omdat men goed wil besturen en met alle elementen uit de dossiers rekening wil houden, dat er overschrijdingen zijn. Die zijn echter absoluut te verantwoorden. Ook zijn in de meeste van die zaken alle betrokken partijen daar ook vragende partij voor.
De voorzitter : De heer Martens heeft het woord.
De heer Bart Martens : Minister, ik wil u gerust geloven als u zegt dat het gaat over complexe dossiers, waar vele belangen mee zijn gemoeid. Is die complexiteit in de loop der jaren dan echter dermate toegenomen dat men van een op tien termijnoverschrijdingen naar drie op vier is gegaan qua beroepen? Dan kan ik toch ook moeilijk aannemen. Misschien vindt de Raad van State een termijnoverschrijding met elf maanden nog niet onredelijk, maar als de termijn zo wordt overschreden dat men meer dan twee jaar nodig heeft om tot een uitspraak te komen, dan vraag ik me af of dat nog binnen het redelijketermijnbeginsel van de Raad van State valt. Maar goed, u verwijst ook naar het nieuwe decreet met betrekking tot de omgevingsvergunningen, dat een en ander zal aanpakken. Ik kijk uit naar de behandeling van dat ontwerp van decreet in deze commissie.
Ik kan moeilijk aannemen dat het tot tevredenheid van alle partijen is dat in 90 procent van de gevallen niet binnen de termijn van 5 maanden, te verlengen met 1 maand, wordt beslist en geantwoord. Misschien zullen een aantal partijen blij zijn dat een en ander nog kan worden uitgevlooid, maar ik denk niet dat men er veel aanvragers, noch indieners van een bezwaar of een beroep, een plezier mee doet als men hen zo lang op een beslissing laat wachten.
De voorzitter : Mevrouw De Vroe heeft het woord.
Mevrouw Gwenny De Vroe : Ik sluit me volledig aan bij de heer Martens. Ik ben er ook zeker van dat het voor onze economie geen goede zaak is dat u mensen zo lang laat wachten als het gaat over sommige investeringen.
Minister Joke Schauvliege : Ik wil er ook nog op wijzen dat er sinds 2011 een aantal nieuwe elementen zijn. Sinds 2011 is er een duidelijke rechtspraak van de Raad van State die de motivering nog veel scherper stelt. We moeten veel meer rekening houden met een aantal nieuwe, bijkomende aspecten. We moeten veel meer motiveren, onder meer met betrekking tot mobiliteit, tot volksgezondheid. Dat zijn allemaal aspecten die aan bod komen. Er wordt expliciet gevraagd dat dit alles ook in detail mee in overweging zou worden genomen.
Het moet ook duidelijk zijn dat er heel veel dossiers op ons afkomen. Als men eens zou vergelijken met wat dat op andere fronten geeft, dan meen ik dat we heel snel werken voor al die complexe dossiers. Dat is niet zo evident als u zou denken. Misschien staat u wat ver van de dagelijkse realiteit als u beweert dat dit alles zo evident is dat het binnen die vijf maanden zomaar in een-twee-drie kan worden opgelost. Of we zouden gewoon blindelings alles van de GMVC moeten volgen, zonder zelf een oordeel te vormen, maar dan kan men net zo goed de beslissing door de Vlaamse Regering, met een delegatie aan de minister van Leefmilieu, afschaffen.
De heer Bart Martens : Minister, ik ga ervan uit dat ook de bestendige deputaties al die zorgvuldige motiveringsregels enzovoort moeten volgen, en zij slagen er blijkbaar wel in om rekening te houden met die nieuwe regels als gevolg van arresten van de Raad van State en toch binnen de vooropgestelde termijnen te beslissen. Als die motiveringsplicht nu scherper geldt als gevolg van oudere arresten van de Raad van State, dan vind ik dat de GMVC maar moet worden uitgerust om ook op al die punten de beslissing terdege te motiveren, zodat u alsnog in het leeuwendeel van de beroepsdossiers binnen die vooropgestelde termijn een uitspraak kunt doen.
Minister Joke Schauvliege : Mijnheer Martens, u moet ook zo intellectueel eerlijk zijn om toe te geven dat de dossiers van klasse 2 veel minder complex zijn. De dossiers van klasse 1, dat zijn alleen de heel moeilijke, en al die grote conflictdossiers komen natuurlijk van de diverse provincies naar de Vlaamse overheid doorgestroomd. Heel wat dossiers zijn heel simpel, en kennen ook geen betwisting, maar het zijn net die grote, complexe dossiers die richting Vlaanderen gaan, die allemaal op één punt samenkomen.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.