Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 17/10/2013
Vraag om uitleg van mevrouw Irina De Knop tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over het grote aantal ongekwalificeerde schoolverlaters in Vlaamse steden
- 2287 (2012-2013)
Vraag om uitleg van mevrouw Fatma Pehlivan tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over het actieplan om het aantal ongekwalificeerde schoolverlaters te verminderen
- 2289 (2012-2013)
Vraag om uitleg van de heer Robrecht Bothuyne tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over het SERV-advies Leren en Werken
- 2290 (2012-2013)
Vraag om uitleg van de heer Jos De Meyer tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de nood aan werkplekken in deeltijdse leersystemen
- 2292 (2012-2013)
Vraag om uitleg van mevrouw Martine Fournier tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over ongekwalificeerde uitstroom en duaal leren
- 2301 (2012-2013)
Vraag om uitleg van mevrouw Goedele Vermeiren tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de nood aan stroomlijning in de systemen van leren en werken
- 2310 (2012-2013)
Vraag om uitleg van mevrouw Ann Brusseel tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de toekomst van het stelsel leren en werken
- 17 (2013-2014)
De voorzitter : Minister, collega's, wij behandelen nu zeven vragen, en dat is een record. Hoe komt dat? Er werden vragen ingediend over het onderzoek van het Steunpunt Studie- en Schoolloopbanen (SSL) over ongekwalificeerde uitstroom, over het advies Leren en Werken van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) en over de twee onderwerpen samen. Uiteindelijk hebben wij besloten om alles te groeperen. De vragen zijn een tijdje blijven liggen, maar dat is het gevolg van de reis van sommige collegas. De actualiteitswaarde is dus een beetje afgenomen, maar het blijven erg interessante onderwerpen.
Mevrouw De Knop heeft het woord.
Mevrouw Irina De Knop : Voorzitter, ik begrijp dat u voor een moeilijke beslissing stond over de wijze waarop de vragen moesten worden geagendeerd. Ik wil toch vragen dat u, minister, in uw antwoord een duidelijk onderscheid maakt tussen deeltijds leren en werken enerzijds en de ongekwalificeerde uitstroom anderzijds. Dat zal ons helpen om op gevatte wijze te reageren.
Het SSL monitort de vroegtijdige schoolverlaters in Vlaanderen. De resultaten zijn enige tijd geleden bekendgemaakt. Voorheen gebeurde de monitoring op basis van jaarlijks gepubliceerde administratieve gegevens, voortaan doet men dit op basis van gegevens over individuele leerlingen. De nieuwe berekeningswijze laat toe om het percentage vroege schoolverlaters volgens geografische locatie en volgens achtergrondkenmerken te kennen.
Opvallende vaststelling: de cijfers voor leerlingen met verschillende sociaal-economische kenmerken zijn groot. Een concreet voorbeeld uit het rapport, voor het jaar 2010: 4,5 procent van de Nederlandstalige vrouwelijke schoolverlaters met een hoogopgeleide moeder waren vroege schoolverlaters, voor de anderstalige jongens met een laaggeschoolde moeder was dat echter 40,6 procent. Ook volgens locatie zijn de verschillen voor 2010 groot. Het risico op vroegtijdig schoolverlaten is in het geheel van de centrumsteden hoger dan in Vlaanderen. Antwerpen spant de kroon met 28 procent ongekwalificeerde schoolverlaters, op de voet gevolgd door het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Opmerkelijk ook: Brugge, Hasselt en Roeselare blijven rond of onder het Vlaams gemiddelde. Het verschil van die steden met de andere centrumsteden is groot.
Uit een vergelijking van de oude en de nieuwe indicator blijkt dat de ongekwalificeerde uitstroom tot op heden wordt onderschat, want volgens de nieuwe berekening bedroeg het percentage vroegtijdige Vlaamse schoolverlaters in 2010 13,9 procent, tegenover 13,4 procent in 2009. In vergelijking met 2008 stelt men wel een afname vast, en de nieuwe methode leent zich tot een diepgaandere analyse van het fenomeen. Dat neemt wel niet weg dat het percentage vroegtijdige schoolverlaters nog steeds veel te hoog is. Zeker wanneer we dit tegen het licht houden van de doelstellingen in het Pact 2020. De Vlaamse Regering wil het aantal vroegtijdige schoolverlaters tegen 2020 halveren, wat een daling betekent van 14,1 procent in 2006 naar 7,1 procent in 2020.
Het recentste rapport van de SSL toont aan dat de Vlaamse overheid ver van huis is. Het zet de zaken op scherp: een Vlaams beleid om vroegtijdig schoolverlaten effectief aan te pakken, zal vooral gericht moeten zijn op steun geven aan lokaal maatwerk. Daarbij is het regelmatig ter beschikking stellen van cijfers over vroegtijdig schoolverlaten en informatie over leerlingenloopbanen aan het lokale niveau van groot belang.
Maandag namen wij kennis van het nieuwe actieplan Vroegtijdig schoolverlaten. Het bevat een aantal acties die ten dele een antwoord bieden. Uiteraard zult u daar dieper op ingaan. Toen ik mijn vraag indiende, was ik dus nog niet op de hoogte van dit nieuwe initiatief.
De problematiek van het vroegtijdig schoolverlaten is een aandachtspunt in verschillende beleidsprojecten. Maar zoals u al eerder zei, is de hervorming van het secundair onderwijs in dit verhaal een belangrijk strategisch project, gezien de geïntegreerde aanpak die daarvoor is vereist. Het zal echter nog verschillende jaren duren vooraleer de effecten daarvan op het terugdringen van vroegtijdig schoolverlaten kunnen worden gemeten.
Ik wil u daarover enkele vragen voorleggen. Welke conclusies trekt u uit het rapport van het Steunpunt Studie- en Schoolloopbanen? Heeft dit een invloed op de beoogde streefwaarde uit het Pact 2020? Moet dat worden aangepast, of wilt u de ambities bijstellen?
Hebben lokale besturen vandaag voldoende toegang tot gegevens over vroegtijdig schoolverlaten en over de loopbaan van leerlingen? Staat de financiële ondersteuning die Vlaamse steden vandaag krijgen voor de aanpak van ongekwalificeerde uitstroom in verhouding tot de omvang van de problematiek die zich volgens het rapport in hun stad voordoet? Welke acties onderneemt u om obstakels weg te nemen en samenwerking te verbeteren tussen lokale overheid, scholen en bedrijven? Bent u van plan om, naast het bestaande beleidskader, bijkomende punctuele maatregelen te nemen om vroegtijdig schoolverlaten aan te pakken?
Nu we dat actieplan Vroegtijdig schoolverlaten hebben, heb ik nog enkele bijkomende vragen. Welke middelen worden er voor dat actieplan uitgetrokken? Hebt u daar al zicht op? Dat moet toch becijferd zijn? Wordt dit ook gedragen door de voltallige Vlaamse Regering en door de minister van Werk? Ik lees in het rapport dat er heel wat raakvlakken zijn met de VDAB en met de SYNTRAs van deze wereld. Als u dit plan wilt uitrollen, zal het absoluut noodzakelijk zijn om de minister van Werk volledig achter dit plan te scharen.
De voorzitter : Mevrouw Pehlivan heeft het woord.
Mevrouw Fatma Pehlivan : Voorzitter, minister, collegas, mevrouw De Knop heeft het probleem al heel uitgebreid geschetst, met de cijfers erbij. Ik zal dus proberen om niet in herhaling te vallen.
Ook ik heb mijn vraag ingediend naar aanleiding van de studie van het Steunpunt Studie- en Schoolloopbanen over het aantal ongekwalificeerde schoolverlaters. Deze cijfers moeten zeer ernstig worden opgenomen want ongekwalificeerde uitstroom uit het onderwijs vermindert de kansen op de arbeidsmarkt. Bijna vier op de tien ongekwalificeerden heeft één jaar na het schoolverlaten nog altijd geen job. Bovendien verhoogt dit het risico op armoede, niet alleen voor de uitstromer zelf, maar in een latere fase ook voor zijn kinderen. Zo ontstaat een vicieuze cirkel van generatiearmoede en werkloosheid.
Het valt op hoezeer de sociaal-economische achtergrond hier een rol speelt. Anderstalige jongens met een laagopgeleide moeder vormen een bijzonder groot aandeel in de groep van ongekwalificeerde schoolverlaters. Als we er niet in slagen om dat aan te pakken, zal de sociale ongelijkheid in ons onderwijs op korte termijn niet afnemen.
Op Vlaams niveau werd in 2012 beslist om een actieplan Vroegtijdig schoolverlaten uit te werken. Minister, in de beleidsbrief kondigt u aan dat het plan zich zal toespitsen op de volgende comprehensieve actielijnen: preventie, interventie, compensatie/remediëring van vroegtijdig schoolverlaten, maatregelen rond monitoring, analyse en coördinatie van beleid. Voor de uitwerking van het plan werden een technische werkgroep en een stuurgroep samengesteld.
Ik kijk vol verwachting uit naar het actieplan. Ongekwalificeerde uitstroom is een complex probleem, dat verschillende oorzaken kent. Het gebrek aan voldoende werkplekken in deeltijdse leersystemen speelt daarin een heel grote rol. Uit het advies van de SERV blijkt dat meer dan één op tien jongeren uit het stelsel Leren en Werken geen werkplek vindt. In die groep blijft spijbelen bovendien een groot probleem. Het gevolg is dat velen zonder werkervaring, diploma of getuigschrift op de arbeidsmarkt belanden en in langdurige werkloosheid terecht dreigen te komen.
Minister, gisteren hebt u bekendgemaakt dat er in het kader van een actieplan maatregelen zullen worden genomen om de praktijk van het zittenblijven in te perken. U hebt het daarover ook al gehad in uw antwoord op mijn vraag van eind september. Het is ook een vraag van de sociale partners om het aantal uitgereikte C-attesten te vervangen door A-attesten met remediëring. Ik kan dat enkel toejuichen. Ik heb er altijd voor gepleit om zittenblijven zoveel mogelijk te beperken omdat het een belangrijke oorzaak is van ongekwalificeerde uitstroom.
Minister, hoever staat het met de uitwerking van dit actieplan? Welke timing wordt vooropgesteld voor de realisatie ervan? Het stelsel van Leren en Werken en de leertijd zijn mogelijkheden om jongeren gemotiveerd te houden en vroegtijdig schoolverlaten te voorkomen. Wordt daar in het actieplan verder op ingezet?
De voorzitter : De heer Bothuyne heeft het woord.
De heer Robrecht Bothuyne : Mijn vraag hangt hiermee samen. Het feit dat meerdere collegas over dezelfde problematiek een vraag stellen, duidt niet alleen op de grote interesse van mijn fractie voor het onderwerp Leren en Werken, maar ook op de urgentie, minister, om effectief iets te doen op het terrein. Een aantal problemen nopen ons ertoe om deze vragen te stellen. We hopen dat u ons straks met duidelijke antwoorden kunt bevoorraden en dat u effectief actie op het terrein kunt ondernemen.
Het decreet Leren en Werken dateert van 2008. We zijn nu vijf jaar verder. Tijd voor evaluatie, zou een mens denken. Dat was ook zo afgesproken. Alleen stellen we vast dat die evaluatie voortdurend wordt uitgesteld. Toen ik op het eind van de zomer deze vraag opstelde, was de timing nog voorjaar 2014. Ik stel vast dat in het ondertussen goedgekeurde actieplan Vroegtijdig schoolverlaten de evaluatie opnieuw als een heel belangrijke eerste stap wordt erkend in functie van de herwaardering van Leren en Werken. Alleen is de timing nu alweer opgeschoven naar het najaar van 2014. Mocht ik van kwade wil zijn, ik zou daaruit kunnen besluiten dat u vijf jaar lang niets hebt gedaan voor Leren en Werken. Uiteraard ben ik niet van kwade wil en ik besluit dat dus niet. U zult straks uiteraard argumenteren wat u wel allemaal hebt gedaan en nog zult doen om Leren en Werken te stimuleren en te ondersteunen.
De SERV heeft zich gelukkig niet ingehouden en was u voor met een eigen evaluatie en ook een advies. Leren en Werken moet kunnen uitgroeien tot een kwalitatieve, kwalificerende leerweg die aangepaste leer- en begeleidingsstijlen hanteert binnen arbeidsmarktgerichte opleidingen om zodoende jongeren een vlotte instroom op de arbeidsmarkt en in de samenleving te bieden. Om dit te bereiken, doet de SERV een aantal beleidsaanbevelingen.
De SERV heeft het onder andere over de aansluiting tussen de periode van alternerend leren en de intrede op de arbeidsmarkt. Daar worden toch nog altijd een aantal problemen vastgesteld. Bij het deeltijds beroeps secundair onderwijs (dbso) is 26,8 procent van de afgestudeerden na een jaar nog steeds werkloos. Zon 3,8 procent heeft in dat jaar zelfs geen werkervaring opgedaan. Bij de leertijd is het iets beter, daar gaat het om respectievelijk 14,5 procent en 4,8 procent.
Ondanks deze minder goede cijfers scoren jongeren beter met een diploma secundair onderwijs dan zonder diploma secundair onderwijs. In die laatste groep is een derde na een jaar nog steeds werkzoekend. Een onderwijskwalificatie is dus een must. Een traject Leren en Werken kan voor deze groep zeker belangrijk zijn.
Om de opleiding beter aansluiting te doen vinden bij de noden op de arbeidsmarkt, zouden de sectoren en de VDAB meer en beter betrokken moeten worden bij het uitwerken van het opleidingsaanbod, zegt de SERV. Dit is niet alleen belangrijk voor na het afstuderen, maar het zorgt ook voor zekere en voldoende stageplaatsen voor het deel werken van het alternerend leren, want daar situeert zich een groot probleem. We hebben dat al aangekaart naar aanleiding van eerdere vragen die ik u hierover heb gesteld. Binnen het deeltijds onderwijs zijn er meer dan 1800 leerlingen zonder werkervaringsplaats of ze kunnen niet terecht in een gepast traject. Dit is wraakroepend gezien het feit dat er in de leertijd, door de dalende instroom van jongeren uit het onderwijs, werkervaringsplaatsen onbenut blijven. Naar schatting worden er ongeveer 1400 tot 1500 werkervaringsplaatsen binnen de leertijd op dit ogenblik niet ingevuld. Wetende dat binnen het deeltijds onderwijs een ongeveer even grote groep zonder werkervaringsplaats blijft, hoop ik dat u inziet dat het heel belangrijk is om hier heel snel tot actie, afstemming en samenwerking te komen tussen de leertijd en het dbso. De financiering van de scholen kan op dat punt misschien worden aangepast.
Vervolgens kaart de SERV het spijbelen aan. Ook de monitoring van zowel het deeltijdse als voltijdse engagement binnen Leren en Werken is nodig. Ik heb gezien dat u dat hebt opgenomen in uw actieplan. Ik ben benieuwd naar de concrete uitwerking en timing van de monitoring.
Hoe evalueert u het SERV-rapport? Ik had graag uw beknopte visie op de vermelde maatregelen in het rapport. Wat zult u heel concreet doen?
Wanneer mogen we een evaluatierapport van het kabinet Onderwijs verwachten over het decreet Leren en Werken? Uit het actieplan heb ik geleerd dat we in deze legislatuur niets meer moeten verwachten van een evaluatierapport. Ik hoop ten minste dat de evaluatie kan starten en dat er kan worden aanbesteed onder uw bewind. Kunt u daarover concrete informatie geven?
Minister, hoe zult u de dalende instroom in de leertijd aanpakken? Hoe zult u ervoor zorgen dat elke leerling een werkervaringsplaats heeft en zo met succes een traject kan afwerken? U hebt er een erezaak van gemaakt, en u bent er ook in geslaagd om tegen 1 september voor elk kind een plaats te vinden op school. Voor deze groep is dat helaas niet gelukt, want een plaats op school is niet voldoende. Ook een werkervaringsplaats is noodzakelijk om van een succesvolle opleiding te spreken. Minister, ik hoop dat u er werk van maakt. Twee jaar geleden hebt u een actieplan over de leertijd aangekondigd. Helaas is er nog altijd niets van in huis gekomen. Ik weet dat er een ontwerp van actieplan op uw kabinet ligt. Het ontwerp is klaar, alleen slaagt u er niet om het effectief uit te voeren.
De voorzitter : De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer : Voorzitter, minister, collegas, uiteraard ben ik blij dat collegas die Werk en Economie opvolgen dezelfde zorg hebben als wij in de commissie Onderwijs. Ik zal niet herhalen wat de heer Bothuyne heeft gezegd, maar de rode draad in zijn betoog is de volgende: de SERV pleit er nadrukkelijk voor om de bijsturing van Leren en Werken niet afhankelijk te maken van de hervorming van het secundair onderwijs, maar er sneller mee vooruit te gaan.
Minister, welke actie wilt u op korte termijn ondernemen om het probleem van de stageplaatsen voor jongeren in Leren en Werken op te lossen? Legt het komende actieplan Vroegtijdig schoolverlaten verbanden met de systemen van deeltijds leren? De nood aan werkplekken is zeer dringend. De uitrol van een hervorming van het secundair onderwijs zal nog enkele jaren in beslag nemen. Zal het mogelijk zijn om een bijsturing van het systeem Leren en Werken te realiseren los van de hervorming van het secundair onderwijs?
Ik wil dan nog een oproep doen aan de Vokas, UNIZOs enzovoort. Als je praat met scholen, directies, leerlingen en studenten die stageplaatsen zoeken, is een van de problemen dat men soms tientallen ik overdrijf niet tientallen instellingen en bedrijven moet aanspreken om een stageplaats te vinden. Ik zou willen dat woord en daad wat dichter bij elkaar liggen.
De voorzitter : Mevrouw Fournier heeft het woord.
Mevrouw Martine Fournier : Voorzitter, minister, collegas, ik wil de jongeman naast me even voorstellen. Brent Marchand is hier in het kader van de Zuiddag. Hij gaat een hele dag mee met mij. Het is een heel boeiend initiatief, en ik hoop voor de leerlingen ook.
Ik wil graag een proefproject aanhalen dat nog niet is vermeld. Dat is het proefproject dat is gestart tussen het koninklijk technisch atheneum Pro Technica van Halle en de Audi-fabriek in Brussel. De derde graad automechanica krijgt er elke vrijdag les van Audi-werknemers in de fabriek van Audi zelf. Het is een vorm en een niveau van werkplekleren die we nog niet kennen en die pas recent wettelijk mogelijk is gemaakt. Bij alle inspanningen die worden geleverd om het watervalsysteem in het secundair onderwijs weg te werken en de technische richtingen te promoten, lijkt dergelijk systeem van werken en leren, ook in het tso, een heel interessante denkpiste. Buitenlandse voorbeelden tonen immers ook aan dat dergelijke werk- en leeroplossingen heel veel leerlingen motiveren en de gekwalificeerde uitstroom verhogen.
Minister, ziet u een plaats voor dergelijke vormen van duaal leren binnen uw beleid inzake het terugdringen van de ongekwalificeerde uitstroom van jongeren in het secundair onderwijs? Leent ons economisch weefsel zich tot een uitgebreide inpassing van actief werkplekleren in een breed scala van technische en beroepsopleidingen? Werden dergelijke oplossingen opgenomen in het actieplan voorkomen en remediëren van vroegtijdig schoolverlaten dat u met minister van Werk Muyters hebt opgesteld?
De voorzitter : Mevrouw Vermeiren heeft het woord.
Mevrouw Goedele Vermeiren : Minister, ook mijn vraag om uitleg gaat over het stroomlijnen van de systemen van Leren en Werken, deeltijds beroepssecundair onderwijs en SYNTRA. De Regionale Technologische Centra (RTC) brengen het technisch onderwijs en het bedrijfsleven dichter bij elkaar. Werkplekleren doet het niet zo goed. Er is een probleem met het invullen van de stageplaatsen. In mijn vraag om uitleg had ik ook verwezen naar het STEM-actieplan (Science, Technology, Engineering, Mathematics). Dat hebben we ondertussen gekregen. De evaluatie van het decreet Leren en Werken moet er nog aankomen. In de pers beloofde u onlangs een actieplan voor het deeltijds leren en werken, net zoals een actieplan voor vroegtijdige schoolverlaters. Ook dat is er nu.
Minister, het actieplan voor vroegtijdige schoolverlaters hebben we vorige maandag gekregen. Actie 9 is gericht op het stelsel van Leren en Werken en wil het alternerend leren versterken zodat het een volwaardige keuze wordt. De evaluatie van het huidige decreet Leren en Werken is daarin een eerste stap. Hebt u al een zicht op de resultaten van de evaluatie van het decreet Leren en Werken? Ik hoor dat het verschoven zou zijn naar het najaar. Kunt u er al iets over meedelen? Hoe staat u tegenover het invoeren van een kwalificatieplicht in plaats van de leerplicht?
De voorzitter : Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Mevrouw Ann Brusseel : We hebben het actieplan vroegtijdig schoolverlaten allemaal kunnen lezen. U probeert erin tegemoet te komen aan wat de SERV vraagt en aan wat het probleem Leren en Werken inhoudt.
De context verandert uiteraard, maar ik wil wel rekening houden met wat ik heb gelezen over de preventie in uw actieplan, minister, namelijk het verstevigen en uitbreiden van werkplekleren, actie nummer 10. Er is ook het versterken van het stelsel Leren en Werken. Onder die noemer heb ik niet meteen concrete zaken gezien zoals invulling en deadlines. Als u daarover informatie hebt, wil ik die graag krijgen. Ook over de acties 15, 16 en 17a en b uit uw meest recente plan zou ik graag wat meer informatie krijgen, want het is daar nogal summier geformuleerd.
Nu hebben we een viertal trajecten om leren en werken te combineren, als compensatie voor de schoolverlaters zonder diploma, vaak in samenwerking met de VDAB. Ik lees in uw plan dat er naar meerdere actoren zal worden gezocht om mee samen te werken. Wordt er dan ook met de VDAB naar een versterking van de samenwerking gezocht? Is er voldoende zicht op de succesvolle afwikkeling van de trajecten die samen met de VDAB georganiseerd zijn?
De SERV pleit onder andere voor een onafhankelijk screeningsorgaan dat een gevalideerd screeningsinstrument ontwikkelt dat richting geeft aan de trajectbegeleiding. Hoe staat u tegenover die suggestie? De hervorming van Leren en Werken mag volgens de SERV ook niet afhankelijk gemaakt worden van de timing en hervorming van het secundair onderwijs. Ik begrijp die suggestie maar al te goed. Als ik denk aan een koppeling aan de hervorming van het secundair onderwijs, word ik ook niet meteen optimistisch. Zult u de suggestie van de SERV in acht nemen?
Is er een precieze deadline voor de evaluatie van het decreet Leren en Werken? Komt er met betrekking tot de financiering dan ook een structurele verankering voor Leren en Werken?
Zal er in het kader van de evaluatie van het decreet Leren en Werken worden onderzocht hoe trajecten gemonitord kunnen worden met respect voor de privacy, hoe de centra de functie van traject- en tewerkstellingsbegeleider invullen en hoe de centra netwerken uitbouwen met sectoren en bedrijven? Zal worden nagegaan in welke mate de huidige infrastructuur toelaat de beroepsspecifieke eindtermen in te vullen en tekorten te inventariseren?
Spijbelen wordt aangegeven als een groot probleem, zowel in de stelsels Leren en Werken als in het deeltijds beroepsonderwijs. In uw meest recente actieplan lees ik weinig over het bestrijden van spijbelen. Het spijbelen heeft in dit kader enigszins andere motieven dan in het leerplichtonderwijs. Welke acties zult u ondernemen om het spijbelen in het deeltijds beroepsonderwijs aan te pakken?
Is er tot slot een budgettaire afstemming met het departement Werk en Sociale Economie (WSE)? Zo ja, met welk resultaat?
De voorzitter : Mevrouw Martens heeft het woord.
Mevrouw Katleen Martens : De SERV heeft het over spijbelen aanpakken en de juiste cijfers monitoren. Ik hoop dat het toegestaan is om dat te doen met een elektronisch systeem.
Het is niet de eerste keer dat een evaluatie wordt uitgesteld, minister. Wat is de reden voor dat uitstel van deze evaluatie?
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Voor de uitwerking van het actieplan rond vroegtijdig schoolverlaten maken we gebruik van het Europees referentiekader, waarbij wordt ingezet op preventieve, interveniërende en compenserende acties.
Het was de bedoeling dat we dat met VESOC en de partners zouden voorstellen, maar doordat het op de ministerraad gekomen is, is het hier per ongeluk overgemaakt. Het was niet de bedoeling dat het al publiek werd gemaakt, maar goed, dat is een detail.
Het actieplan bevat maatregelen rond monitoring, analyse, identificatie en coördinatie van het beleid. Er is rond gewerkt, onder meer met vertegenwoordigers van de minister van Werk. Het is geen plan van mij alleen, het is een regeringsplan. Dat moet nu naar de organen gaan, en dan kan het over een paar weken definitief voorgesteld worden.
In het actieplan worden op al deze soorten maatregelen acties uitgewerkt. Er werd een werkgroep en een stuurgroep samengesteld. Beide hadden en hebben een belangrijke taak bij het uitwerken en de realisatie van een plan van aanpak van vroegtijdig schoolverlaten. De technische werkgroep werkte voorstellen uit in het kader van een geïntegreerd actieplan Vroegtijdig schoolverlaten. In de werkgroep zitten vertegenwoordigers van de onderwijsoverheid, de onderwijskoepels en het GO!, de interprofessionele sociale partners, de strategische adviesraden, de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor), de SERV, SYNTRA Vlaanderen, de VDAB en het departement Werk en Sociale Economie (WSE). Al die actoren staan achter het actieplan en nemen het engagement op om in te zetten op het tegengaan van vroegtijdig schoolverlaten.
Er werden heel wat acties op schoolniveau uitgewerkt, in samenspraak met de onderwijskoepels en het GO!. Verder geeft het actieplan aan dat innovatieve manieren om actueel beroepsgericht onderwijs aan te bieden via samenwerking met onder meer bedrijven en arbeidsmarktactoren, zoals het geassocieerd onderwijs, verder zullen worden geëxploreerd en gestimuleerd. Ook voor de lokale besturen werden acties uitgewerkt ter ondersteuning. Voor meer details verwijs ik naar het actieplan Vroegtijdig schoolverlaten, dat elk commissielid ontvangen heeft.
Er is voor elke actie een timing. Sommige acties zullen op lange termijn effect hebben, terwijl andere op kortere termijn effect zullen opleveren. We zetten niet enkel in op quick wins, maar ook op initiatieven die een duurzaam effect hebben. Het actieplan zal van nabij opgevolgd worden en regelmatig geëvalueerd worden.
Het was niet evident om tot zon concreet actieplan te komen. Ik heb zelf een paar keer de stuurgroep voorgezeten. We hebben nu een concreet plan dat door iedereen gedragen wordt en door iedereen uitgevoerd zal worden.
Ik kom tot de vragen over geassocieerd onderwijs en duaal leren. Ik sta daar positief tegenover. U weet dat ik onder meer met Audi in Brussel een initiatief heb uitgewerkt met een aantal scholen. Dat is de toekomst. Ook in de hervorming van het secundair onderwijs nemen we dat model mee.
We volgen al een aantal projecten van duaal leren of geassocieerd leren in Vlaanderen van zeer nabij op om voldoende expertise op te bouwen en knelpunten weg te werken. Werkplekleren krijgt een essentiële plaats, en dat minstens in alle arbeidsmarktgerichte studierichtingen in de derde graad. Dat staat in Onderwijsdecreet XXIII en is hier goedgekeurd. Daartegenover staat wel dat een voldoende aanbod van kwalitatieve werkplekken door alle betrokken sectoren gegarandeerd moet worden. Het overleg loopt. Wij sluiten heel wat sectorconvenanten af, maar er moet nog bijkomend overleg komen, in eerste instantie door de onderwijsverstrekkers. Dit is immers een concrete organisatie van het onderwijs. Mijn bevoegdheden zijn daar niet zo groot. Zij moeten dat in eerste instantie doen. Daar bestaan ook heel wat overlegorganen voor. Het is op dat niveau dat het moet gebeuren. Wij zullen dat als overheid mee opvolgen en faciliteren, om ervoor zorgen dat het ook effectief gebeurt en dat die bepaling, die geleidelijk gerealiseerd zal worden, ook effectief gerealiseerd wordt op het terrein.
Het onderzoek naar regionale indicatoren en de rol van lokale besturen toont aan dat een actief Vlaams beleid nodig is omtrent vroegtijdig schoolverlaten en dat lokale actoren daar een zeer belangrijke rol in te spelen hebben, zeker in grootstedelijke omgevingen, maar ook in andere omgevingen.
Op basis van de nieuwe regionale cijfers hebben we tussentijdse targets voorgesteld, om zo te kunnen evalueren. We blijven het halveren van het cijfer van vroegtijdig schoolverlaten van 2008 als target voor 2020 vooropstellen.
In het actieplan Vroegtijdig schoolverlaten is ook een actie opgenomen waarmee we ervoor zorgen dat we de scholen de eigen cijfers met betrekking tot vroegtijdig schoolverlaten in 2014 kunnen geven. Verder zullen er jaarlijks regionale indicatoren vrijgegeven worden. We hebben daar een actie voor moeten uitwerken. Lokale besturen weten eigenlijk dat dit hun opdracht is. Ze staan het dichtst bij de actoren, en kunnen hen samenbrengen en de neuzen in dezelfde richting zetten. We zien in veel centrumsteden goede initiatieven die we willen aanmoedigen.
In het actieplan staat het ontwerp van een draaiboek. Via een draaiboek willen we een afsprakenkader tussen de school, het CLB en de VDAB afsluiten en eventueel andere actoren zoals de LOPs en lokale besturen activeren. Zo kan men uit bestaande praktijken leren en zelf zijn verantwoordelijkheid opnemen. Er wordt overleg opgestart met de dertien centrumsteden en Brussel om de concrete aanpak te bepalen en te monitoren.
Ik ben niet tegen de kwalificatieplicht, maar dit moet toch eerst verder worden onderzocht. In welke mate en hoe kunnen we dit kwalificeren? Gaat het over beroepskwalificaties? Gaat het ook over onderwijskwalificaties? Dat debat is nog niet uitgekristalliseerd.
De evaluatie van het decreet over het stelsel leren en werken zal hopelijk eind 2013 worden gegund. Er waren geen goede inschrijvingen. De resultaten mogen verwacht worden in het najaar van 2014. Die zullen uiteraard coherent verlopen met de uitrol van het masterplan hervorming secundair onderwijs. Het is niet dat we dat niet eerder wilden, we waren in de materiële onmogelijkheid.
Vooral in het deeltijds beroepsonderwijs is de kans op vroegtijdige uitval groot. Daarom wordt er in het actieplan Vroegtijdig schoolverlaten ingezet op het stelsel leren en werken of het alternerend leren. Dit moet worden versterkt zodat dit stelsel een volwaardige leerweg wordt. Nu wordt het te vaak gezien als een laatste optie. Het moet een volwaardige keuze worden. We hebben de evaluatie nodig om dat te doen. Het is mijn bedoeling dat het bij de hervorming van het secundair onderwijs als een volwaardige optie wordt meegenomen.
Het klopt dat het vinden van een werkervaringsplaats moeilijk blijft. We zijn nu reeds, samen met het departement WSE, in dialoog getreden met verschillende sectoren over deze problematiek. Daarbij proberen we in de eerste plaats enkele hinderpalen aan de kant van de werkgever weg te werken en proberen we de verschillende statuten die er nu bestaan voor leerlingen te harmoniseren. Er komen enkele bevoegdheden over bij de zesde staatshervorming. Daarmee kunnen we een belangrijke impuls geven.
Ik verwijs naar het actieplan leertijd/versterking leren en werken dat samen met het beleidsdomein WSE wordt voorbereid. Uw informatie dat het aan mij ligt, klopt maar gedeeltelijk, het ligt ook aan Werk dat eraan werd toegevoegd. Dat heeft financiële consequenties, er moeten middelen worden gevonden, er moet zekerheid zijn over de inzet van de ESF-middelen (Europees Sociaal Fonds). We werken er hard aan dat de structurele financiering behouden kan blijven. De beslissing moet op kortere termijn worden opgestart.
Er moet heel nauw worden samengewerkt met de VDAB, dat doen we de afgelopen jaren weer meer. Als u dat aan de VDAB vraagt, zullen ze dat erkennen. Uiteraard zal de samenwerking onderdeel uitmaken van de evaluatie. Ik ben hier in Brussel nog maar twee weken geleden samen met de VDAB een centrum gaan openen, waaruit blijkt dat we heel goed samenwerken.
We gaan de schoolverlatersstudie van de VDAB uitbreiden met informatie over de aard van de ingevulde jobs, het type contract, de sectoren en dit tot vijf jaar na het verlaten van de school. Die afspraak staat in het actieplan. Iedereen staat daar achter. Het actieplan is niet vrijblijvend, het wordt nu goedgekeurd.
Het SERV-advies over leren/werken is zeer belangrijk. Het zal een belangrijke basis vormen voor de verdere evaluatie en zal uiteraard worden meegenomen in de uitvoering daarvan.
Ik onderschrijf een aantal conclusies: het belang van het monitoren, de instroom voltijds engagement, de uitstroom. Er zijn veel verschillende databanken, dat is dus niet zo evident. De installatie van één allesomvattende databank vraagt tijd en overleg met de betrokkenen. Ook dat heb ik geleerd: het is niet altijd evident om informatie-uitwisseling op een snelle manier te organiseren. Daar wordt dus ook aan gewerkt.
Ik onderschrijf het belang van het voltijds engagement, maar ik besef dat dit binnen het stelsel van leren en werken een zeer zwak punt is; het is op zijn beurt de oorzaak van veel aangehaalde problematieken, onder andere het spijbelen. Het is evenmin eenvoudig op te lossen, iedereen leerlingen, scholen, werkgevers, aanbieders van brugtrajecten, voortrajecten, persoonlijke ontwikkelingstrajecten moet daaraan meewerken. Heel wat implicaties zijn niet gemakkelijk, daarom willen we dat niet uitstellen en zullen we daar nu verder werk van maken.
De dalende instroom in de leertijd moet in eerste instantie door de leertijd zelf worden aangepakt. Het actieplan vergt middelen. Ik heb de bereidheid van mijn partners in de regering nodig om die te krijgen. Dat is heel duidelijk. We zijn daarmee bezig. Als er bereidheid gevonden wordt, kunnen we meer acties ondernemen. Dat neemt niet weg dat we al acties nemen.
We hebben een apart spijbelplan. Dat moet niet in het actieplan zitten. Over het STEM-actieplan hebben we het al gehad.
De voorzitter : Mevrouw De Knop heeft het woord.
Mevrouw Irina De Knop: Ik dank u voor uw antwoord, minister. Ik heb niet op al mijn vragen een antwoord gekregen. Ik heb bijvoorbeeld gevraagd of de financiële ondersteuning die steden en gemeenten vandaag krijgen voor de aanpak van de ongekwalificeerde uitstroom in verhouding staat tot de grootte van het probleem.
U hebt geantwoord dat er geen middelen zijn. Ik denk dat het actieplan vol is van goede wil, het geeft de noden aan, maar ik vind niet terug hoe u een en ander gaat realiseren. Ik zie wel wat, maar niet hoe u het gaat doen. Als daar dan geen middelen tegenover staan, zal het heel moeilijk worden. Ik ben bereid u te steunen in uw vraag aan de regering om meer middelen. Die zijn absoluut noodzakelijk. Ik zal uw antwoord nog eens grondig nalezen. We zullen hier nog op terugkomen.
De voorzitter : Mevrouw Pehlivan heeft het woord.
Mevrouw Fatma Pehlivan: Ik dank u voor uw antwoord, minister. Ik heb mijn vraag al een maand geleden ingediend. Op dat moment hadden we het actieplan nog niet. Ik kan het plan alleen maar toejuichen. Ik ben blij dat de partners en de hele regering erachter staan.
Het is belangrijk om dat te communiceren aan de lokale overheden. Zij moeten verantwoordelijkheid opnemen. De Vlaamse overheid moet hen steunen en stimuleren, ook financieel. Dat zullen we later dan wel horen.
Ik ben blij dat het plan systematisch zal worden opgevolgd en geëvalueerd. Indien nodig kan het dan worden bijgestuurd. Het SERV-advies zal hierbij als basis dienen. Ik kijk uit naar de concrete planning, vooral op lokaal niveau.
De voorzitter : De heer Bothuyne heeft het woord.
De heer Robrecht Bothuyne : Minister, u zegt al jaren dat u gelooft in duaal leren. Ik zie u af en toe opduiken bij nieuwe initiatieven zoals bij Audi Brussel. U erkent dat dat een volwaardige leerweg moet zijn. Dat zit in de plannen voor de hervorming van het secundair onderwijs. U hebt goede intenties voor het harmoniseren van de statuten. De staatshervorming is ook voor dit aspect een opportuniteit. We kunnen de zaken in beweging zetten. Dat is allemaal correct. Nu blijven we echter op onze honger. Er zijn honderden, zo niet duizenden, jongeren die zonder werkplek blijven. Ik heb net geschetst dat er binnen SYNTRA Vlaanderen 1500 leerplekken zijn en dat binnen het onderwijs ongeveer even veel jongeren geen werkplek vinden. Beide elementen zijn aanwezig. Het vergt enkel een actie van de minister en uiteraard van zijn regeringspartners. Volgens mij dragen we allemaal een zekere verantwoordelijkheid. Ik zal die binnen mijn partij graag opnemen. We moeten werk maken van die matching.
Die matching kan perfect kostenneutraal verlopen. Ik wil het debat daarover gerust aangaan. We kunnen het ons echter niet permitteren die jongeren verder aan hun lot over te laten. Zonder diploma of werkervaring zullen ze later op onze arbeidsmarkt een vogel voor de kat zijn. Dit kunnen we ons niet permitteren.
De minister heeft verklaard dat hij niets wil uitstellen. Ik roep hem op dat niet uit te stellen. Ik ben het ermee eens dat hij nu tot een aanbesteding voor het evaluatierapport moet overgaan. We moeten wachten op een aantal conclusies die hierin terug te vinden zullen zijn. Dit neemt echter niet weg dat er een probleem met de matching is. Er bestaan al oplossingen. We kunnen niet wachten tot het rapport in de volgende legislatuur wordt opgeleverd. We moeten dit aspect nu al aanpakken.
Ik hoop dat de minister hier, samen met alle regeringspartners, effectief werk van wil maken. Die jongeren hebben het nodig. Onze arbeidsmarkt heeft het nodig. Volgens mij liggen de oplossingen voor de hand.
De voorzitter : Mevrouw Fournier heeft het woord.
Mevrouw Martine Fournier : Ook ik dank de minister voor zijn zeer uitgebreid antwoord. Hij heeft terecht naar de VDAB verwezen. Ik heb een gelijkaardige vraag om uitleg aan minister Muyters ingediend. Om een of andere reden is die vraag om uitleg onontvankelijk verklaard. Ik zal het antwoord van de minister nog eens grondig nalezen. Misschien vind ik er nog aanknopingspunten in die ik kan gebruiken om deze problematiek, samen met de heer Bothuyne, ook in de commissie Werk aan te kaarten.
De voorzitter : Mevrouw Vermeiren heeft het woord.
Mevrouw Goedele Vermeiren : Ik dank de minister voor zijn antwoord. Hij heeft aangehaald dat de kwalificatieplicht heel moeilijk ligt en verder moet worden onderzocht. De invoering hiervan lijkt niet zo evident. We moeten verschillende factoren onderzoeken.
Wat de beroepsgerichte leerroutes betreft, zijn we blij dat de minister heeft benadrukt dat het een volwaardige optie binnen het onderwijs moet worden. Dit mag geen negatieve vluchtroute uit het onderwijs worden. Niet alle jongeren voelen zich hier goed in. Misschien moeten we naar een tweesporenbeleid evolueren. Sommige jongeren die hierin terechtkomen, hebben een complexe en problematische thuissituatie. Anderen zijn misschien schoolmoe, maar daarom nog niet leermoe. We moeten hier zeker op blijven inzetten. We moeten hiervoor blijven gaan.
Een stelsel van leren en werken op maat van elke leerling is niet zo evident. Wat de leertijd betreft, zijn er te veel werkplaatsen en te weinig jongeren om die plaatsen in te vullen. In het dbso is het vaak omgekeerd. Beide op elkaar afstemmen, is niet zo eenvoudig. Er zitten ook andere jongeren in het dbso die niet in de leertijd zitten. Dit noemen we echter geen probleem, maar een uitdaging. We moeten hier trachten aan te werken.
De samenwerking tussen het onderwijs en het bedrijfsleven blijft cruciaal. Dit geldt niet enkel voor het aanbod aan stageplaatsen. Jongeren moeten zich in die leertijd ook op school en in de bedrijven gewenst voelen. Volgens mij kan dit op termijn lukken. We moeten hieraan blijven werken.
De voorzitter : Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Mevrouw Ann Brusseel : We hebben hier de laatste tijd al meermaals een actieplan gezien. Het is nog niet zo lang geleden dat we nog eens naar het STEM-actieplan hebben gekeken. Telkens als ik het woord actieplan zie, denk ik dat er actie zal volgen. Na het horen van het antwoord van de minister vrees ik echter dat er vooral een plan volgt.
De minister heeft volgens mij goede intenties. Ik ben echter teleurgesteld. Naar aanleiding van het onderzoek zullen binnen het stelsel van leren en werken pas eind 2014 beslissingen worden genomen. Pas dan zal er klaarheid ontstaan.
We stellen vast dat jongeren, zoals de heer Bothuyne net treffend heeft geschetst, vogels voor de kat zijn. Ze hebben geen diploma en geen werkervaring. We moeten tot eind 2104 wachten alvorens definitief te kunnen ingrijpen en belangrijke beslissingen te kunnen nemen en implementeren. Dat zal pas in 2015 gebeuren. Op die manier gaat veel kostbare tijd verloren. Ik betreur dit enorm.
Mevrouw De Knop heeft hierover al een aantal duidelijke vragen gesteld. We krijgen steeds een antwoord. We kunnen met die antwoorden echter niet altijd verder werken. Over de financiering is nog niets beslist. Over de samenwerking met de VDAB krijgen we te horen dat er meer moet worden samengewerkt. Daar ben ik het mee eens. Er moet meer samenwerking komen.
Minister Pascal Smet : Mevrouw Brusseel, we doen dat ook. Praat hierover eens met de VDAB.
Mevrouw Ann Brusseel : Minister, sta me toe even mijn betoog af te maken. Er is een zekere samenwerking, maar dit moet verder gaan. Het is niet duidelijk op welke wijze dit moet gebeuren. SYNTRA Vlaanderen biedt een en ander aan. Die plaatsen blijven open. Er is echter wel degelijk een vraag. Er zijn verschillende actoren bij betrokken. U zult het aantal actoren zelfs nog uitbreiden. Ik hoop dat er dan ook een betere coördinatie zal komen.
Volgens u vraagt het tijd een enkele databank aan te leggen. Dit is niet zo evident. Met die stelling moeten we het dan doen. De adviezen van de SERV vormen een belangrijke basis. U zult hier rekening mee houden. Over welke adviezen het al dan niet gaat, is niet duidelijk. Misschien kan ik hierover best nog een schriftelijke vraag stellen. Ik had gehoopt vandaag wat dieper op het spijbelactieplan te kunnen ingaan.
U hebt terecht gesteld dat alle regeringspartners met middelen over de brug moeten komen. U hebt zelfs gesteld dat uw lichaamstaal duidelijk is. Ik heb niet meteen een feestelijke uitdrukking gezien. Ik vrees dat we voor deze legislatuur met een klein probleem zitten. De Vlaamse Regering heeft een plan goedgekeurd, maar is het niet eens over de eventuele bijbehorende middelen. Dit geldt niet voor elk aspect van het plan. Zoals de heer Bothuyne daarnet al heeft verklaard, zijn niet voor elke ingreep nieuwe centen nodig.
Minister, ik vat het kort samen. Ik blijf op mijn honger en dat ligt niet aan het vergevorderde uur.
De voorzitter : Mevrouw Poleyn heeft het woord.
Mevrouw Sabine Poleyn : Voorzitter, ik wil kort nog drie punten naar voren brengen.
Ten eerste, de tiende actie in het actieplan heeft betrekking op de versterking van de werkcomponent. Wat hier staat, is in feite ontgoochelend. Er staat niets nieuws. Ik hoop dat de minister hier alsnog voor wil zorgen.
Vorige week is tijdens een studiedag over het werkplekleren in het Consciencegebouw duidelijk gebleken dat er mooie voorbeelden zijn. Er is in feite nood aan een kader en aan een visie. Er zijn voorbeelden gegeven van dergelijke keuzes uit het buitenland. Daar is die waardevolle leerweg inzake werken en leren volledig uitgewerkt. De minister zou een aanzet moeten geven om in dit verband een visie te ontwikkelen en een keuze te maken.
Ten tweede, in de evaluatie van de leertijd zou een bepaald punt naar voren moeten komen. Ik had dit de minister nog willen vragen. We zullen wel zien of het er al dan niet deel van uitmaakt.
De regionale overlegplatforms (ROPs) moeten de jongeren naar de juiste plaats sturen. Het gaat dan onder meer om de keuze tussen dbso en de leertijd. Dit blijkt echter niet te werken. In de praktijk worden de screening en de doorverwijzing door de centra voor deeltijds onderwijs (CDOs) verzorgd. Aangezien de CDOs zelf betrokken partij zijn, werkt dit natuurlijk niet. Wat het traject betreft, is dit een knelpunt in de screening en in de doorverwijzing.
Ten derde, in de pers is het punt betreffende de flexibele leerweg in het secundair onderwijs eruit gehaald. Dit valt enigszins buiten het kader, maar het staat wel in het actieplan. Hierover moet duidelijker worden gecommuniceerd. Ik hoop dat het niet om een promotie zal gaan. Onze ervaringen met het hoger onderwijs hebben ons immers geleerd dat flexibele leertrajecten heel belangrijk zijn. Ze moeten echter uitzonderingen blijven en niet de regel worden.
De voorzitter : Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : In het actieplan staat dat de lokale besturen met betrekking tot de vroegtijdige schoolverlating en dergelijke een rol hebben. Dat is daarnet ook al aangehaald. De lokale besturen beschikken echter niet over cijfergegevens per school. Er is aangekondigd dat die gegevens zullen worden geleverd. Kan dit snel gebeuren? Kan die opening snel worden gemaakt? In het licht van omgevingsanalyses en dergelijke is hier behoefte aan.
De minister heeft over de samenwerking met de centrumsteden gesproken. Ik zou willen vragen dat wat meer open te trekken. We stellen immers een zeker verdringingseffect van de centrumsteden ten koste van de kleinere steden vast. Dat zou in de toekomst een probleem kunnen vormen.
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Er is geen bijkomende financiering voor ondersteuning van de gemeenten gepland. Die coördinatie is een kernopdracht van de gemeenten. De afspraak van de evaluatie is gemaakt. Dan moeten we die evaluatie ook wel doen. Dat staat trouwens in het decreet. Dat de aanbesteding langer heeft geduurd, is onafhankelijk van onze wil. Dat zal nu in orde komen. We zullen dat dan ook kunnen doen, maar we moeten wachten op de evaluatie.
Ik vind ook dat het allemaal soms veel te lang duurt, maar dan moet het parlement even nadenken over hoe we onderwijs organiseren, en welke macht het aan de minister geeft om op te treden in alle autonomie. Als ik bepaalde dingen doe, zegt men onmiddellijk dat ik op hun pedagogisch terrein kom en dat het de autonomie van de scholen is. Heel de organisatie en afstemming zijn een bevoegdheid van de scholen en de partners en niet van de minister van Onderwijs. Ofwel keurt u een decreet goed dat mij die bevoegdheid geeft, en dan zal ik het organiseren, ofwel zijn het de anderen en dan zullen we faciliteren, ondersteunen en samenbrengen. Maar het zullen de anderen zijn die het moeten doen. We moeten altijd vanuit een bevoegdheidskader redeneren.
Er is geld voor het actieplan Vroegtijdig schoolverlaten. Dat is geen probleem. Het ging over het bijkomend actieplan voor de leertijd. Dat moet financieel nog worden uitgeklaard.
Wat de flexibele wegen betreft, het is niet de bedoeling dat ieder kind dat gaat doen. Dat moet op maat gebeuren en het gaat in beide richtingen. Het is niet alleen voor kinderen met een probleem voor een vak, maar ook voor kinderen die voor zijn, zoals hoogbegaafde kinderen. Het zal nooit de draagwijdte aannemen van het hoger onderwijs omdat het van een andere orde is.
U vraagt om de gegevens ter beschikking stellen? Het actieplan is voor 2014.
De voorzitter : De vragen om uitleg zijn afgehandeld.